Onze Eeuw. Jaargang 11
(1911)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Binnenlandsch overzicht.Het wordt àl dwaasheid en ironie in ons politieke leven. Het program der Katholieke leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal, in 1896 vastgesteld, eischt, op 't stuk van belastingen: ‘Geen verdere uitbreiding of verhooging van 's Rijks directe belastingen. Afschaffing van het recht van successie in de rechte lijn.’ En daar komt nu een katholiek minister met een ontwerp tot herziening van de successiewet, waarbij de Staat niet alleen blijft putten uit ouderlijke erfdeelen, maar de verouderde pomp door een hoogst radicaal-moderne kraan wordt vervangen, die door een volgenden wetgever maar een slagje verder behoeft te worden opengedraaid, om het patrimoniale goud met stroomen in de schatkist te laten vloeien. De Christelijk-Historische partij heeft, dit zij zonder eenige afkeuring gezegd, zeker een gedeelte harer politieke positie te danken aan de stem van kiezers, die de linkerzijde wat al te luchtig hooren praten over sommige radicale opvattingen omtrent de aantastbaarheid van den particulieren eigendom. Toch was het de leider dier partij die zich, bij de debatten over de successie-wet, na de sociaal-democraten het meest radicaal over Staatserfrecht uitliet: ‘Ik stel mij niet in de bres voor het kapitaal. Velen schijnen, als er sprake is van successie, te meenen, dat zulk een stuk kapitaal een soort van heiligdom is, waar het Rijk niet aan mag komen. Maar in mijn oog is het kapitaal alleen iets in verband met den bezitter van het kapitaal. Wanneer iemand sterft, zou, indien er geen familie is, m.i. het geheele kapitaal behooren aan den Staat, aan de gemeenschap, want de man die het geld nalaat is dood, heeft geen wil meer, en waarom moet de Staat eerbiedigen den wil van een doode?... Ik beweer, dat als iemand is gestorven, dan de Staat heeft te beoordeelen: wat moet ik nu met dat geld doen. Want ook de eerbied voor den eigendom berust eigenlijk hierop, dat men den wil eerbiedigt van den bezitter. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer deze niet meer leeft, heeft men diens wil niet meer te eerbiedigen’Ga naar voetnoot1). De vroede vaderen putten zich uit om de jeugd te beschermen tegen den vuilhandel in oneerbare lectuur. En zij dalen daarbij af in zoo overvloedige ongure bijzonderheden, dat, gedurende die dagen er nauwelijks oneerbaarder lectuur in Nederland valt op te rakelen dan...de handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal in het Bijblad tot de Staatscourant. Het is àl ironie en dwaasheid. Minister Cool had zijn leven, toen de anti-revolutionnaire groep het in de hand hield, kunnen redden met de belofte, binnen een paar maanden een regeling van de officiers-pensioenen gereed te maken. De ‘Standaard’ rekende de mogelijkheid ervan voor, zonder feilen. Minister Cool weigert, en valt. De anti-revolutionnaire partij snijdt een der beste stukken uit haar vleesch, als offer op het altaar des vaderlands, haar koloniale specialiteit, Colijn, onzen Colijn, voor Sneek gekozen op portret, na simpele aanbeveling van ‘De Standaard’. En zijn eerste daad is het desavoueeren van de kranige Standaard-berekeningen, het indienen der militie-wet...van minister Cool! Ligt er ook niet ironie in Mr. Limburg's kamp tegen art. 16 van het wetsontwerp ter bestrijding van zedeloosheid? Dit artikel bepaalt o.a. dat de geheele marechaussee, de geheele rijks- en gemeentepolitie ‘ten allen tijde vrijen toegang heeft tot alle plaatsen, waar redelijkerwijze vermoed kan worden dat eenig (in de nieuwe artikelen bedoeld) strafbaar feit wordt gepleegd.’ Ook de particuliere woning kan worden binnengetreden, tegen den wil des bewoners, mits met schriftelijke machtiging van den burgemeester, en in tegenwoordigheid van hem, den kantonrechter of den commissaris van politie. Dat is werkelijk de inluiding der willekeur van het Ancien Régime. ‘Waar redelijker wijze vermoed kan worden dat eenig strafbaar feit wordt gepleegd’. Dat is de theorie van Mr. Struycken, dat is een blind vertrouwen op den rechtszin, de gematigdheid en den afkeer van machtsmisbruik van al wat met macht bekleed is. ‘Redelijkerwijze vermoed’! Maar wat indien veldwachter en burgemeester, als soms voorkomt, met zeer onredelijke vermoedens rondgewandeld - en dienovereenkomstig gehandeld - blijken te hebben? Troostvolle gedachte dat de Commissaris der Koningin, de Minister misschien zelfs, hun een schriftelijke berisping zal toesturen, als de man, wiens huis ten onrechte overhoop is ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haald, wiens slaapkamers zijn betreden, wiens papieren misschien zijn doorzocht, zich de moeite geeft te klagen! De heer Limburg verzette zich in een scherp betoog. Wij gaven ons, roept hij uit, in ons Wetboek van Strafverordening alle moeite de bevoegdheden van Justitie en Politie precies af te palen - en gij haalt door dat alles met een enkel zinnetje een schrap. Is het geen ironie, deze uitroep van een vrijzinnig-democraat, terwijl geen partij meer dan de zijne ertoe bij heeft gedragen om verdedigbaar te doen schijnen iedere zich op het algemeen belang beroepende binnentreding van de sfeer, waarin onze persoonlijkheid zich vrij en zonder verantwoordelijkheid jegens derden behoort te kunnen bewegen? Is het niet tevens ironie dat van de rechterzijde alleen de heer van Idsinga zijn stem uitbracht tegen een artikel, zóó spottend met de onschendbaarheid van eigen woning? Men zal nu geheel ontwapend staan als straks de heer Schaper zijn eisch van een paar jaar geleden herhaalt, en ter bestrijding van den huisarbeid het recht voor den staat verlangt, ieder in zijn particuliere woning te bewaken, opdat hij niet langer dan het voorgeschreven aantal uren arbeide. De rechterzijde heeft, in haar geheel, minister Regout trouw gesteund bij zijn wettelijke bestrijding van de zedeloosheid, en is erin geslaagd daarbij tot het einde ernstig te blijven. Zij scheen niet tot het besef te komen van het dwaze harer klopjacht op spoken, duizendmaal door duizend wetgevers verjaagd, geketend, gedood, en evenzoovele malen weer ongedeerd in het duister rondjagend. De Minister maakte den indruk - hij was immers Officier van Justitie - nu werkelijk te meenen dat hij het spooksel voor goed bij den nek had; uit de verdediging zijner voorstellen sprak warmte en overtuiging. Maar het vaagde hem tusschen de handen uit, en danste de Kamer door. De heer Brummelkamp wapende zich met zijn bijbel, en sloeg het met een grimmigen klap, plons, boven op het hoofd. Met opgeslagen oogen zijn ‘fiat justitia, ruat coelum’ roepende, ziet hij niet hoe de grijnzende schim hem op de schouders klimt en er boven zijn hoofd neuzen trekt. De afgevaardigde voor Leiden heeft er pret over, en jaagt hem op andere spoken af: op de afgodendienarij, op de openbare Godslastering. En hij rent ze zoowaar, den bijbel in de hand, met stramme vaart achterna. Het Wetsontwerp van Minister Regout mag, intusschen, niet in zijn geheel met een poging om schimmen te vangen vergeleken worden. Het brengt immers zeer verschillende bedoelingen tot uiting: bescherming van de jeugd buitenshuis, een krachtiger | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestrijding van wat wel haast algemeen een misdaad geacht wordt (den abortus provocatus), het verbod der exploitatie van anderer ontucht en het voorkomen van zedenbederf. Ter bescherming van de jeugd buitenshuis wordt het verboden haar nieuw-malthusiaansche middelen af te geven, en in het publiek ten toon te stellen al wat hare zinnelijkheid kan prikkelen. De uitdrukking ‘voor de eerbaarheid aanstootelijk’, van art. 240 Wetboek van Strafrecht, heeft de zeer beperkte beteekenis van ontuchtig of obsceen gekregen. Wie in de grootere steden voor sommige winkels niet de oogen sluit, ziet er allerlei prenten en opschriften, die, zonder ontuchtig te zijn, de jeugd op het spoor van velerlei perverse neigingen of gewoonten kunnen brengen, haar over-rijp maken voordat nog rijpheid is ingetreden. Tegen die publieke verleiding is de vader of moeder machteloos; het is gelukkig dat de strafrechter hun thans zijn hulp biedt. Misschien zal deze of gene al te preutsche politieman wel eens een onschuldig prentje in beslag nemen, maar men vijzele zich daarover nu toch niet tot plichtmatige verontwaardiging op. Niet den handel, zelfs niet de tentoonstelling, slechts het openlijk uitstallen op of aan plaatsen, voor openbaar verkeer bestemd, wordt strafbaar gesteld. Aanvankelijk scheen het alsof men van links geneigd was hier verzet te bieden: er zijn niet velen onder onze vertegenwoordigers die wat meer van de schuilhoeken van het leven weten. Een zeer overtuigend betoog van den minister, die zijn beheerschen van de stof en zijn meesterschap in het debat nu wel afdoende getoond heeft, nam iedere aarzeling weg. Slecht de Sociaal-democraten stemden tegen, uit overmatig anti-clericalisme, mag men aannemen. Ook de artikelen ter bestrijding van den abortus provocatus, de koppelarij, het bordeelhouden en den vrouwenhandel vonden nauwelijks tegenstand. Of en in hoeverre het bordeel-verbod de ook in hygiënisch opzicht gevaarlijker clandestiene prostitutie in de hand werkt, schijnt moeielijk te beslissen. Ten aanzien van den afschrikwekkenden invloed van straffen op het gespuis, dat van anderer ontucht leeft, kan men bovendien sceptisch gestemd zijn. Het meegaan van velen ter linkerzijde is misschien dan ook het best geteekend met de overweging: gij meent met deze bepalingen de prostitutie te zullen verminderen? Wij gelooven het niet, maar willen ons niet tegen uwe poging verzetten. De strijd concentreerde zich om de maatregelen tot voorkoming van zedenbederf. De versterking van art. 240, dat den handel in pornografische artikelen strafbaar stelt, lokte geen oppositie. Geheel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderdrukken zal men dien, in het geheim gedreven, handel wel nimmer. De strafbepalingen hebben tengevolge dat de artikelen slechts tegen zeer hooge prijzen, twee, drie honderd gulden voor een enkel boekje, verkocht worden; daarmede is het gevaar voor besmetting van de zeden vrijwel weggenomen. Wie ze toch voor zulke bedragen koopt, loopt al met een ernstig besmette ziel rond. Ook een Staat kan zich niet compromitteeren: men bereikte anders hetzelfde doel met een zeer hooge belasting. De felste aanvallen werden echter gedaan op de artikelen, die een zijdelingsche bestrijding van de homo-sexualiteit, den geslachtelijken omgang van ongehuwden en het nieuw-malthusianisme bedoelden. De minister ontkende wel die bedoeling: hij wilde slechts de verleiding van minderjarigen en de publieke ergernis, door de nieuw-malthusiaansche propaganda gegeven, tegengaan. Maar zoowel rechts als links legde men de meer zelotische motieven bloot. Sommigen lieten hunne houding bepalen door hun meerderen of minderen afkeer van wat men wilde bestrijden. De walgelijke misgeboorte der homo-sexualiteit en de eigenlijke, welbewuste verleiding vonden natuurlijk geen sympathie; met het nieuw-malthusianisme was dit anders. Toch stond de heer Treub vrijwel alleen met zijn verdediging ervan als stelsel. Slechts onder rationalistisch-intellectualistische invloeden heeft men kunnen voorbijzien van hoeveel waarde het voor de menschelijke toekomst is dat een rijk opborrelend en expansief nieuw leven zich, dringend en worstelend, den weg moet open maken. Het is misschien de eenige wijsgeerige verdienste van Nietzsche dat hij op de cultuur-beteekenis van den ‘wil tot macht’ heeft gewezen. De levensvrees, de toekomstangst, die zich in bekommernis afvraagt of het nageslacht wel een Sybaritisch bed gespreid zal vinden, gaat zich als een moreele kanker ook in ons Nederlandsche volksleven vertoonen. Maar het is niet de taak van den wetgever de verspreiding dier denkbeelden tegen te gaan, zooals hij zich ook heeft te onthouden van het bemoeilijken der propaganda voor de misschien even gevaarlijke staatssocialistische denkbeelden, voor een ultramontaansch aan banden leggen van den geest of het begraven der menschelijke krachten in kloosters, in al welke dingen immers eveneens een opzettelijk onvruchtbaar maken of onvruchtbaar doen blijven van de menschelijke vermogens schuilt. Eerst wanneer die euvelen zóó invreten dat de groei der gemeenschap ernstig wordt bedreigd, kan de tijd voor wettelijk ingrijpen aanbreken, ofschoon ook dan zelfs niet voor strafrechtelijke tusschenkomst. De heer de Savornin Lohman zeide het wel 't duidelijkst: ‘Mijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
standpunt op het gebied van het strafrecht is dit: dat een strafwetgever nooit mag beoogen bestrijding van onzedelijkheid, om de eenvoudige reden, dat hij dat niet kan. Alle misdrijven komen voort uit het binnenste van den mensch en zijn dus enkel en alleen door middelen van moreelen aard te bestrijden... Geen strafwet heeft ooit iemand gemaakt eerlijk, kuisch of humaan. Wie niet eerlijk is, niet kuisch, niet humaan, zal door de strafwet niet veranderen’Ga naar voetnoot1). Clericalisme en zelotendom waren natuurlijk doof voor die woorden. Men dreef in blinden ijver alle artikelen er door, onbekommerd over de gevolgen, ofschoon, met name ook door den heer Tydeman en door den heer Lohman, nadrukkelijk tegen een zoo dwaas-ondoordachte manier van strafwetten maken was gewaarschuwd, een manier die iets had van opzettelijke bevordering der chantage, dien schunnigsten vorm van onzedelijkheid. Maar het scheen dat men, in enkele hoeken der rechterzijde, althans déze politieke buit wilde binnenhalen. Zie, hoe de ‘Standaard’ de netten spreidtGa naar voetnoot2): ‘De zedelooze hoop voelt als bij instinct, dat Rechts haar 't net over den kop wierp, en dat alleen Links haar nog eenig uitzicht bood op ontkoming.... Maar dit alles bleef zonder invloed op de positie die Links in het generaal bezette, en die vaak als die van den advocaat van kwade praktijken allicht niet te scherp gebrandmerkt is.... De Minister had schier heel ons volk op zijn zijde, en de oppositie won herhaaldelijk de sympathie van de volksverpesters.’ De krachtige houding van den heer Lohman en enkele der zijnen scheurt gaten in dat politieke net; de kleine zwarte pers zal hem daarvoor het vuil niet sparen. ‘Den heer Lohman was 't als kamerlid onverschillig, dat de Sodomsziekte voortwoekerde’, zegt de anti-revolutionnaire Stichtsche Courant reedsGa naar voetnoot3). De algemeene verkiezingen naderen, en men heeft aan de rechterzijde nog weinig dat op de kiezersvergadering kan worden uitgestald. Met de zedelijkheidswetten zal men nu wellicht de Lehman-zaak aan de oogen kunnen onttrekken. Maar dan verder? Dag in dag uit dringt de driestar-demagoog aan op voortijlen met de sociale verzekeringen, voort naar het Staatsblad, opdat wij in 1913 toch aas voor de kiezers zullen hebben. En inmiddels tracht de heer Kolkman wat voor onze finan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ciën te doen, met kleine stapjes voortgaand. Maar jawel, zegt hij tot den heer Patijn, die hem daarover hard valt. ge zult later zelf eens ondervinden hoe moeilijk het is groote stappen te nemen. De nadere regeling der rechten van successie en van overgang bij overlijden zal het financieël te kort met niet meer dan ruim een millioen verminderen. De minister had zijn voorstellen vooral tegen rechtsche aanvallen te verdedigen. Van agrarische zijde maakte men bezwaar tegen de benadeeling van het onroerend goed door de afschaffing van het overgangsrecht op effecten De heer van Dedem was er bedrukt van, maar de leuke Minister van Financiën zeide, toevallig gevonden te hebben hoe groote complexen gronden in de buurt van Zwolle, waar ook de heer van Dedem zijn bezittingen heeft, nauwelijks voor de helft van de waarde in de vermogensbelasting zijn aangeslagen. Ook de progressie in de rechte lijn vond geen genade. De heer van Idsinga zei er den Minister allerlei scherpe dingen over, verweet hem, man van rechts, voor zijn voorstellen links ter school te zijn gegaan. De Minister voerde gegronde verontschuldigingen aan: er is nu eenmaal rechts geen belasting-school. Begint het niet jammerlijk te worden: voor den belangrijksten wetgevenden arbeid in onze dagen, de sociale verzekering en de financiën, loopt bijna heel de rechterzijde college bij het linksche radicalisme. En is het geen droevige ironie weer, dat de partijen wier bestaansgrond de eigen school is, voor het allergewichtigste, voor de wetenschap van het staatsbestuur, het zelfs niet tot één enkelen eigen leerstoel hebben kunnen brengen! De sociaal-democraten hadden, met een beroep op Engeland, een amendement ingediend, dat een belangrijke verzwaring der successie-lasten bedoelde, zoowel door een zeer sterke progressie, ook in de rechte lijn, als door het belasten van de erfenissen in haar geheel, in plaats van de gedeelten, door de verschillende erfgenamen verkregen. Ook bij de jongste begrootingsdebatten werden de Engelsche financiën zoowel van rechts als van links als wapen in het debat gebracht. Telkens werd daarbij, ook nu weer, uit het oog verloren dat op de vraag of naar het Engelsche voorbeeld een bepaalde belasting of groep van belastingen nog verhoogd zou kunnen worden, slechts het antwoord gevonden worden kan door de verhouding van de opbrengst dier belasting tot die van het complex der belastingen na te gaan. Van dit standpunt uitgaande zal men bemerken, dat ons tegenwoordig belastingstelsel zich zeer nauw bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Engelsche aansluit, mits men buiten beschouwing laat de jongste wijzigingen in Engeland, waarvan niemand weet of zij gehandhaafd zullen blijven en ook niemand de gevolgen kan overzien. Men zal dus het laatste jaar vóór die wijzigingen moeten kiezen, n.l. 1907/1908. Opgebracht werd toen aan:
Men ziet dat voor de eerste drie groepen belastingen de verschillen in de beide landen gering zijn. De accijnzen zijn, in verhouding, in Engeland veel lager, de invoerrechten aanzienlijk hooger. Deze laatste worden echter uitsluitend op niet in het land geproduceerde waren geheven, n.l. thee, suiker, tabak, cacao, jenever, enz. Telt men invoerrechten en accijnzen bijeen dan blijkt echter dat in beide landen een nagenoeg gelijk deel van de inkomsten uit deze middelen wordt gevonden, in Engeland n.l. 52,1% en in Nederland 50,4%. Voor het brengen van wijzigingen in die verhouding (de gemeente-financiën zijn geheel buiten beschouwing gelaten) kan men zich dus ten onzent niet op Engeland beroepen. Ongetwijfeld is de Engelsche successieheffing hooger dan de onze, maar men vergete niet dat zoowel de Estate Duty (belasting van het vermogen des erflaters) als de beide verkrijgings-belastingen, de Legacy Duty (op roerend goed) en de Succession Duty (op onroerend vermogen), de eenige kapitaal-belastingen in Engeland zijn, daar men er vermogens- noch grondbelasting kent. Eigenlijk zijn zelfs de successie-belastingen er steeds als inkomsten-belastingen, als aanvullingen van de Income-tax, beschouwd; zij kunnen dan ook in termijnen, uit het inkomen dus, voldaan worden. In kapitaalbelasting zijn wij mitsdien belangrijk vooruit, zoodat men zich ten onrechte nog steeds op de groote Engelsche kapitaal-vorming beroept, om in ons land een hoogere successie-belasting te verontschuldigen. Buitendien is het door de Estate Duty getroffen vermogen in de laatste tien jaar gedaald, gemiddeld althans niet gestegen, hoewel het belastbaar inkomen omhoog ging van 792 millioen £ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot 1.040 millioen £. Ook wees George Paish er in The Statist van 19 Juni 1909 op dat steeds aanzienlijker Engelsche kapitalen naar het buitenland gaan, in 1908-1909 ruim 2000 millioen gulden, zoodat ook daar, door een toenemende vrees voor den fiscus allengs grootere bedragen aan de nijverheid worden onttrokken. Men kan het geheel eens zijn met den heer Lohman, en de successie-belasting zelfs een van de rechtvaardigste en minst onsympathieke manieren vinden om geld in de schatkist te brengen, en toch met vrees den belasting-wetgever een weg zien inslaan, die door kapitaal-aantasting tot werkelijke vermindering van de welvaart zou kunnen leiden. Een streven dat te gevaarlijker is, omdat men, ook in ons land, maatregelen als liberaal blijft beschouwen, genomen door een regeering als het tegenwoordige Engelsche Kabinet, dat door den geest van zijn handelen slechts in den hoek der radicale demagogen thuis hoort. Dat zijn intusschen niet altegader bezwaren tegen de wet van Minister Kolkman. Zij is van vrij onschuldigen aard, al zal men er weinig warmte - het is buitendien een belastingwet! - voor kunnen voelen. Zeker minder warmte dan voor het zonder hoofdelijke stemming aangenomen wetsontwerp van minister van Swinderen, betreffende de toetreding tot de Berner Conventie. De vriendelijke Voorzitter zei na de aanneming: ‘Ik vertrouw dat dit voor den heer van der Vlugt, wanneer hij hedenavond de mededeeling in de courant zal lezen, een aangename verrassing zal zijn.’ Een aardige gelukwensch uit de verte! F.J.W. Drion. |
|