Onze Eeuw. Jaargang 11
(1911)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |||||||||||
Het spellings- en taalstelsel van Kollewijn
| |||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||
te verdubbelen om verwarring met de toonlooze e te voorkomen. Later werd die vrees voor verwarring ter zijde geschoven en het bezwaar door de Kollewijners niet meer van gewicht geacht. Consequente verdubbeling van de e gaat niet, want geeft monstervormen als eevangeelie. Consequente enkelschrijving van e is ongewenscht om de reden door Dr. Kollewijn zelf opgegeven; tevens kan die enkelschrijving ook niet consequent worden doorgevoerd en geeft aanleiding tot andere vreemdsoortige vormen, b.v. kantelen naast kanteelen, negeren naast negeeren, abelen naast abeelen, beteren naast beteeren, enz. (verwarring met toonlooze e); weemoed naast demoed en ega (samenstellingen voor welke men het woordenboek van Dr. Kollewijn moet blijven raadplegen) weemoed naast demoed en ega zijn inconsequenties; aanbenen, adresseren, affronteren, agaceren, aktioneren, algemene, amortiseren, annonceren, arriveren, coifferen, doleren, filosoferen, ekiperen, gastreren, generen, geren, gesel, hese, inokuleren, kontrariëren, kalmeren, kadreren, krakelen, kuratele, kwieterenGa naar voetnoot1) (kwiteren), mêleren, menerenGa naar voetnoot2), mobiliseren, motiveren, mystificeren, notariële, onteren, oreren, railleren, takseren, terrasseren, variëren, verifiëren, enz. enz. zijn er op berekend het lezen nog moeilijker te maken voor de schoolleerlingen en ongeschoolden, dan het reeds isGa naar voetnoot3). Conclusie omtrent e: de hoofdregels van de Vries en Te Winkel behouden. B.v. voor enkel e ‘sterke ww. en woorden verwant daarmede’, het achtervoegsel heden en b.v. voor dubbel e 1. alle eenlettergrepige woorden (thee) 2. alle e's door samentrekking ontstaan (leege) 3. de achtervoegsels eelen, eeren, eezen, eescheGa naar voetnoot4). | |||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||
Wie dat niet kan onthouden moet maar niet schrijven. Omtrent o zijn de bezwaren geringer, maar er is geen enkele reden om zoo enz. met een o te schrijven. Dat is ongetoomde snoeilust, zoverGa naar voetnoot1) voor zoo ver is een monstertje. 3. In nederlandse en geheel met nederlandse gelijk te stellen woorden wordt de ie-klank door ie (niet door i) aangeduid: wielewaal, kieviet, afgodies, biezonder, plezierig. In open lettergrepen van vreemde en bastaardwoorden blijft de i: individu, naiveteit, favorite, solide. Maar op het eind van een bastaardwoord schrijft men ie: genie, traditie, kolibrie, Februarie. Bastaardwoorden, eindigend op ie, of op ie gevolgd door een medeklinker houden ie in de verbogen vormen: geniëen, Februarie, enz. Deze regel is onbruikbaar. Zij is ongereglementeerde entlust. Of een woord nederlandsch is of geheel met een nederlandsch woord is gelijk te stellen weet geen ongeschoolde. Sinds wanneer moet bovendien een uitheemsch woord in onze taal zijn overgenomen om met het Nederlandsche te worden gelijkgesteld? Het Hollandsche bisonder komt in de M.E. reeds ten onzent voorGa naar voetnoot2), liniaal, voor zoover ik weet, niet. Maar hoe zal de kantoorbediende dat weten, die het ding, waarmee hij dagelijks omgaat, zijn lijftrawant, evengoed als een erfstuk der vaderen moet voelen als bizonder. Hij schrijft: ik zou biezonder graag een nieuwe lienieaal hebben. Het woord kwiteren behoort tot de algemeen gebruikelijke bastaardwoorden, zoo gebruikelijk dat het den koopman in den mond bestorven ligt en - deswege - terecht naar haar stelsel door de commissie in zijn aanvangsletters is verhollandscht. De staart -eeren is eveneens gewijzigd; rest dus alleen de klinker i die niet veranderd wordt, maar die van ons standpunt Hollandsch kan worden geacht, daar immers het woord quiten voor ‘voldoen’ reeds bij Anna Byns voorkomt en quite in het middelneder- | |||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||
landsch. Hoe oud nu een woord of woordstam zou moeten wezen om in de termen te vallen te worden verkollewijnscht weet men niet, evenmin of het woord door Kollewijn's wetgever, den derden stand, als vreemd of eigen wordt gevoeld. Waarom men bijv. solide zou schrijven, dat het lijfwoord is van het koopmanschappelijke publiek, maar daarentegen faljiet, volkomen verkollewijnscht - zou de... Hollandsche koopman gemeenzamer zijn met een faljiet (of faljissementGa naar voetnoot1) dan met kwieteren of soliede zijn? Het woordenboek, dat aldus afgeschaft heette dient voor den dag te komen, vollediger dan de Heeren er een hebben gemaakt. Want als de Heeren Van den Bosch en Meyer kwalieteit niet kunnen spellen daar het volgens hunne eigen beginselen kwaliteit moest wezen, dan kan men het den ongeschoolden burger niet kwalijk nemen als hij schrijft kwaliefieceren, kwaliefiekatie, arrieveren, kondwietestaat (naast biskwietjeGa naar voetnoot2), sietroen dieliesjanse, etwie, ielumieneren, kriesisGa naar voetnoot3), mieniemumlijder (welk woord is populairder in den tegenw. tijd?), mieljeu, pies-allee (pisaller), pielaar, piettoresk, spesiealieseren (voor de s vergelijk Desember). Wat de kopstukken in eenvoudige woorden als qualiteit en crisis niet kunnen, hoe zal men dat eischen van den grooten hoop, wanneer zij al die ingewikkelde vraagstukken hebben te behandelen? De spellingsvroolijkheid, die men met de Vries en Te Winkel de voordeur dacht uit te zetten, komt door de keukendeur weer binnen. De nieuwlichter J.G. Talen schreefGa naar voetnoot4): ‘Een van de gewichtigste (faktoren van het systeem de Vries en Te W.) is de afleiding of etymologie, d.i. het rekening houden met vroegere toestanden der taal: | |||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||
een van de onzaligste begrippen, van waar kan worden uitgegaan om het tegenwoordige, het levende nederlands te leren schrijven.’ Welnu, volgens bovenstaanden regel word ik voor het vraagstuk gesteld van plezierig en solide te gaan uitmaken, welk der twee woorden het eerst in onze taal is gekomen (immers door een langer verblijf kunnen de woorden geacht worden te zijn genaturaliseerd, b.v. wan, latijn: vanna) en daarna te overwegen of te vragen aan personen uit het volk, of zij solide nog als een vreemd woord voelen en plezierig niet. Dit is, afgescheiden van de e's, die men meer te schrijven krijgt (Beknoptheid en gemakkelikheid kunnen niet anders dan aanbeveling zijn; dit behoeft immers geen betoog, Kollewijners!) dus de vreugde, dat wij niet alleen een grondig taalonderzoek naar verloopen tijdperken hebben in te stellen, maar ook Sjors hebben te raadplegen, of... ‘Het woordeboek’. 4. De toonloze klinker wordt in de uitgangen -lik en -liks (evenals in de woorden havik, monnik, leeuwerik, enz.) door een i aangeduid: gewoonlik, huiselik, dageliks. Op dezen uitgang-lik (gelijk op -ies; en als voor den comparatief) zijn de Kollewijnianen bizonder verlekkerd. Zij grommen als een jachthond, wanneer men aan deze kluif van een vondst raakt. En, aangezien er weinig geestesgemeenschap is tusschen mij en de Kollewijnianen, is het duidelijk dat ik er, alleen al omdat -lik ook van hen komt, een niet te overwinnen idiosyncrasie tegen heb. De Kollewijnianen hebben volkomen gelijk. Zij, die het Middel-Eeuwsche zooveel mogelijk uit de taal wenschen op te ruimen, zij versmaden het niet uit de Middeleeuwen te voorschijn te halen wat in hun taalkundige kraam te pas komt.Ga naar voetnoot1) -Lik is eene Middel-Eeuwsche schrijfwijze, maar de i had nog bij Hooft de waarde van ij; en men moet b.v. maar eens op de taal der Vlamingen letten om te weten, dat ook thans nog -lijk = -lijk en ten minste niet: -lik. Het is dus een vorm, die voor het Vlaamsch alvast niet dienen kan.Ga naar voetnoot2) Kijk naar de levende taal Heeren! | |||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||
Wat Hooft betreft: ‘Nochtans vertoont, aen 't ooch des siels, voor nijvre kijckers,
'T aendachtich singen der maechden op Helicon
Yet netters als een bloem, en yet aensienelijckers etc.
Ed. Stoett I 52.
Waer voor hij 't syner beurt, volwassen danckbaerlijck
Haer burgerinnen maeckt, en voedet in syn Ryck.
Ed. Stoett I 83.
Staet op geslacht. De slaef beluystert heymelyck,
Dat Brutus soons Tarquyn beloven 't oude Ryck.
Ed. Stoett I 86.
Of dat u wyck
De suiverlijk-
e Venus uit haer waegen.
Ed. Stoet I 88 enz. enz.
In al deze passages zullen de rijmen worden verknoeid, wanneer de Kollewijnianen de schennende hand slaan aan de gedichten van het voorgeslacht. Zij zullen spellen, want men kan een dichter toch niet van zijn zuiver rijm berooven, kikers: likers, danckbaerlik: Rik; wik: lik. Zeg niet, dat zij het niet doen zullen; zij hebben een ‘afgodiese’ vereering voor -lik en ‘groter als.’ Zij zullen onze klassieken in hun Koeterwaalsch gaan omspellen, en in den tijd dat het uiterlijke vormverschil der naamvallen door hun toedoen in 't geheel niet meer wordt aangeduid, ook dit uit de oude litteratuur schoppen, opdat het opgroeiend geslacht met de dichters van den voortijd zoude vertrouwd raken.Ga naar voetnoot1) Hoort maar:Ga naar voetnoot2) ‘Men wil ook, evenals in onze Bijbel - vele verouderde uitdrukkingen vervangen door levende!’ En dat zou niets met de taal te maken hebben! De Heeren bedoelen natuurlijk met levend, het Kollewijnsch! ‘Welnu, dan zullen de beste werken zeker wel gauw in de nieuwste spelling worden herdrukt’.Ga naar voetnoot3) ‘Men is zelfs begonnen, voor Zuid-Afrika, de Bijbel in de Vereenvoudigde om te zetten, maar die zal natuurlik | |||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||
(!!) niet hier verschijnen, doch te Londen. Aanpakkers die Engelsen! Maar wij’...Ga naar voetnoot1) Precies, de Bijbel en handelsinstinct en politiek! Dat doen de vervloekte Engelschen om de Boeren nog verder te knechten; diezelfde Boeren, welke door hun ‘praktiese zin de Engelsen zo vaak en zo schitterend hebben klop gegeven’.Ga naar voetnoot2) Nu is de oorlogsklopperij ten einde, en de duitenklopperij begonnen! met den Bijbel! Hoe jammer dat de Nederlanders dat nu niet hebben kunnen doen of de practische Boeren zelf! Het bezwaar dat ik tegen -lik heb, is dus niet van taalkundigen maar van aesthetischen aard. Ik wil, dat nu en in de toekomst versregels kunnen worden geschreven als: O dag! ook gij zult henenwijken
En laten van d'onnoemelijke
Vreugd, niet dan zoet herdenken na.
Voor het toonlooze -like bedank ik. 5. Alleen dàn wordt -sch geschreven, wanneer men na de s een ch uitspreekt (schip, schoon, scheppen. Ook voor de r laten velen de ch-klank horen: schrijven, schrikken). Dus vis, mens, mensen, hollandse, franse. Ook schrijve men tans, altans, tee (zonder h), ert (zonder w), besje (zonder t). Als velen de ch-klank laten hooren dan moet er schrikken worden geschreven; maar hoe moeten de ongelukkigen doen die de ch-klank niet meer laten hooren en van zich zelf srijven of sgrijven vernemen? Moeten die sgrijven schrijven? Een prachtig argument tegen de -lik-theorie. Ook in - lijk laten velen [onze Vlaamsche ‘broeders’] de y-klank hooren en menske = mensch is springlevend onder de Saksische bevolking van het Oosten des lands. Maar die | |||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||
telt niet mee, alleen met ‘Sjors’ wordt in het sisteem of systeem [of siesteem] rekening gehouden. En die vindt de sch veel te lastig. Die leert eerst grammatika wanneer hij geschreven heeft en er zich van bewust wil maken dat hij, ja waarlijk overal s gezet heeft zoo maar zonder voorschrift. Van een onderscheid tusschen bijvoeglijk naamwoord en bijwoord, ook in den uiterlijken vorm, wil hij niet weten, en hoeft hij niet te weten. Ik zou het uiterlijk verschil tusschen bijvoeglijk naamwoord op -sch en bijwoord op -s in hoofdzaak gehandhaafd willen zien.Ga naar voetnoot1) Wat nu verder het weglaten van de h uit thans, althans en thee betreft; welk parti-pris de heeren juist tegen deze woorden hebben is mij niet recht duidelijk. Dat thee in de loting valt, dat is klaar genoeg; dat woord moet onder Sjors dienen. Maar dat Sjors thans zou zeggen en althans en dat hij in de verzoeking zou komen die woorden op te schrijven, dat is iets volkomen ondenkbaars. Sjors schrijft nou en kent voor althans nauwelijks ten minste. Zoo moet dus, omdat een denkbeeldige Sjors de woorden thans en althans noch mèt noch zònder h gebruikt, de h worden opgeruimd. Want die h is een stomme etymologische h en stomme Sjors kan geen stomme letters onthouden in woorden die hij niet gebruikt. Normaal aangelegde individuen kunnen wel onthouden dat thans en althans met h geschreven wordt. Maar ik ben een ‘sosijs’ als ik begrijp, waarom tee en apoteker het zonder h moet doen, thema en theorie hun h mogen houden en thermometer zich nu eens als thermometer, dan weer als termometer mag vertoonen. Het wordt zoodoende voor den beschaafden mensch - verondersteld, dat hij ooit gedoemd ware in het doemwaardige Kollewijnsch te schrijven | |||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||
een prettige toestand. ‘Wij schrijven thuis,Ga naar voetnoot1) omdat daarnaast staat tehuis, en theater, theologie als bastaardwoorden.’ Is thermometer en apotheker geen bastaardwoord en wordt niet gezegd onder regel 6 der vereenvoudigers, dat enige gebruikelijke bastaardwoorden in spelling vernederlandst worden? bazaar, bloeze, boeket, faljiet, foksia, grok, kanapee, koket, toost, tremGa naar voetnoot2) en enkele andere. Hoe moet ik weten welke die enkele andere zijn, anders dan uit het woordeboek, dat ik weer op mijne schrijftafel moet zetten, vanwaar het sinds lang verdwenen is? of moet ik naar de keuken loopen om aan Kaatje te vragen of thema en theorie gebruikelijke bastaardwoorden zijn of spoedig zullen worden? Men verwijt den Heer den HertoghGa naar voetnoot3) het gezegde, dat hij ‘bij eksamens aan ieder 't gebruik van een woordenlijst vrij wil laten.’ Het Kollewijnsch kan ook niet zonder woordenlijst geschreven worden, tenzij men het consequent toepast, door te schrijven als men spreekt en zich niet op houdt met voor Sjors veel te subtiele regels: dat je geenszins hebt te schrijven en eenigszins, hetgeen hij nog veel minder leeren kan dan thee of thans. Het is een warboel. 6. De n en s worden niet als ‘tussenletters’ geschreven, als ze in de beschaafde uitspraak niet worden gehoord. Dus zedeleer, sterrekunde, hondehok, pennehouder, oorlogschip. (Natuurlijk wèl: toetssteen, lansstoot, enz. waar men niet met een tussenletter te doen heeft)Ga naar voetnoot4). Hier wordt alleen met de beschaafde uitspraak rekening gehouden, die een abstractie is, zoodat er in dit opzicht maar raak geschreven wordt, door den een zoo door den ander zus. Bovendien heb ik hier weder een bezwaar van aesthetischen aard, dat het aantal hiaten in onze taal niet onbe- | |||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||
duidend vermeerdert. (Ganzeëi, ganzeoog, duivehok, enz.). Maar overigens kan er in de samenstelling der woorden, mits dit op bedachtzame wijze geschiedt, m.i. eenige verandering worden gebracht, niet echter in den trant van de woordelijst. 7. In bastaardwoorden schrijve men k in plaats van k-klank-aanduidende c: lokomotief, akteur, aktrice, direkteur, konklusie;
Bovendien worden enige algemeen gebruikelike bastaardwoorden in spelling vernederlandst (welke, zie boven) o.a. trem. Wat mij persoonlijk betreft, zoude ik gaarne de woordvormen zoo lang mogelijk hunne oorspronkelijke gedaante willen doen houden. Ik heb een instinctieven afkeer, evenals Dr. Kollewijn's medestander Dr. HoogvlietGa naar voetnoot1) van vormen als ‘grafiese voorstelling’ of grafologiese karakterschets, die Dr. Hoogvliet ‘onverkwikkelijk voorkomen’. De uitgang-ies is het leelijkste, dat de Kollewijners hebben vervaardigd. Maar anderzijds is het oplossen van de vraag, hoe bastaardwoorden moeten worden gespeld, uiterst delicaat. Want al zouden wij de woorden zoo lang mogelijk het karakter willen laten dragen, dat ons herinnert aan het taaleigen, waaraan ze zijn ontleend, erkend moet worden, dat er ook voor het tegenovergestelde, eene verhollandsching, veel kan worden gevoeld. Het standpunt van de Vries en Te WinkelGa naar voetnoot2) was, onderscheid te maken tusschen uitdrukkingen gebezigd door hoogere standen, en benamingen van alledaagsche voorwerpen. Zoo wenschten zij b.v. physica, aquarel, vermicelli naast traktement, kwartier, ons (gewicht). Het oorspronkelijke stelsel van KollewijnGa naar voetnoot3) kan men | |||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||
afleiden uit de volgende woorden: ‘Dat wij in bastaardwoorden de ph willen uitbannen en de c, x, y en th niet, komt daar vandaan, dat de ph meer dan een der andere vreemde lettertekens aanleiding geeft tot verkeerde uitspraak door minkundigen’. Terwijl dus de Vries en Te Winkel die woorden wilden moderniseeren, (of verhollandscht doen blijven), welke voor het volk bestemd waren, wil de Heer Kollewijn een verandering voor het volk (de minkundigen) bestemd opleggen aan de taal der gansche gemeenschap. Hij wil dus de woorden niet consequent verhollandschen maar slechts een stuk er van dat Sjors niet kan schrijven en uitspreken, en komt zoo tot hybridische woordvormen als typografie en anthropofaag; een stelsel, dat te recht door Dr. HoogvlietGa naar voetnoot1) werd verworpen, die in deze gevallen consequentie eischte door tipografie en antropofaag te schrijven. Over de c = k wordt in regel 6 (zie boven) gesproken. Hetgeen niet belet, dat men volgens de Kollewijnsche ‘woordelijst’ toch moet schrijven cache-nez, café, carré enz. classis, cognac, coiffeur (maar collation of kollation), collé, commis-voyageur, communiqué, staccato enz. enz. Wat dus, indien wij op de gegeven regels afgaan, ongeveer zou moeten luiden klassis, konjak (of kognak), koiffeur, kollé, kommie-voyazjeur??, kommunikee. Wij hebben dus ook onder het stelsel Kollewijn hierbij, als ontwikkelden, het woordenboek noodig. Omtrent c = s, die Dr. Kollewijn in 1893 onveranderd wilde laten, blijven wij thans in het onzekere, ten minste men heeft weer het woordenboek noodig om te weten, dat cijfer naast sijfer, sosys naast saucys, sel naast cel veroorloofd is, maar dat men niet schrijft seanse voor seance, sijns voor cijns, siseleren voor ciseleren, fassineren voor fascineren enz. Ik zal het hierbij laten. De voorbeelden, die ik gaf zijn voldoende om aan te toonen, dat ook de quaestie van het schrijven der bastaardwoorden in weinig bevredigenden | |||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||
zin, nóch voor Dr. Kollewijn's medestander (Dr. Hoogvliet), nóch voor Dr. Kollewijn's tegenstanders is opgelost. Alleen het woord tram dient nog even vermeld. Tram wordt geschreven trem, maar tremwee moet tot later wachten. 8. Eigennamen (familienamen en aardrijkskundige namen) behouden de gebruikelike spelling. Hierover valt niets te zeggen. Er zou een tweede Fransche revolutie noodig wezen om Thomassen à Theussinck van der Hoop van Slochteren of Schimmelpenninck van der Oye van zijn overtolligs te ontdoen. Maar de tijd komt dat Tomas en Schimmel voldoende geacht worden. 9. Bij de verbuiging van lidwoorden, bijvoeglike naamwoorden en voornaamwoorden richte men zich uitsluitend naar het beschaafde spraakgebruik. Men schrijve dus de, hy, hem, zyn enz., wanneer men de, hy, hem, zijn zegt. Voorbeelden: zet de stoel in de hoek. - De boeken van die aardige kleine jongen. - Is de kachel niet aan? Neen, hy is uit. Zal ik aan de meid zeggen, dat ze hem moet aanmaken? Die soep is erg warm, ze (of ook: hij) is anders lekker. - Wie uitspreekt: voor den dag, aan den drank, onder den duim, schrijve in deze gevallen de door hem uitgesproken-n. Dit is van alles, wat de Kollewijnianen bedoelen met spelling en taal verreweg het meest ingrijpende voorschrift. Het is dan ook niet het minst daartegen, dat ik mij meen te moeten verzetten en wel in den vorm waarin Dr. Boutens c.s. dat deed: IV. Maar bovendien meenen de ondergeteekenden zich ook te moeten verzetten als letterkundigen. Litteraire kunstenaars zullen er in het algemeen niets tegen hebben zich uit te drukken in de gangbare taal en naar de gangbare schrijfwijze, oud of nieuw, welke deze ook zij, mits die beide hun genoeg ruimte laten tot uiting hunner uiteraard meer of min niet-alledaagsche taalvormen tot uiting van hun geestesleven. | |||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||
Maar tegen eene vereenvoudiging in naam der nuttigheid - een nuttigheid die tot verarming der taal leidt - moeten zij opkomen, waar zij juist behoefte hebben aan verrijking en zoo veel mogelijk verscheidenheid van taalvormen tot uiting van hun geestesleven. Zij willen derhalve protesteeren tegen een willens-enwetens verarmen en vulgariseeren van hun werkmateriaal, niet omdat zij zelf het in dien verbasterden staat zouden behoeven te gebruiken, maar wijl het verband met hun lezers aldus steeds meer te loor gaat. Immers dezen eindigen met niet meer te begrijpen, tenminste niet meer te voelen, die vollere rijker geschakeerde taal der litteratuur, waar zij zelf aan eene arme, kleurlooze onbuigzame gewoon geraakten. (De Letterkundigen). Waartegenover de taalkundigen: 5. Taalkundigen kennen, uit het verleden en het heden, te goed wording en wezen van letterkundige taal, om niet het recht van de kunstenaar op individueel taalgebruik ten volle te erkennen. Echte taalstudie geeft juist de overtuiging, dat reglementering op dat gebied ten dode leidt. Men kan het opgroeiend geslacht de taal van zijn letterkunde leren kennen en liefhebben, zonder in die letterkundige taal een norm te zoeken voor het algemeen schrijven. Bovendien levert de taal van de protesterende letterkundigen een zó bonte verscheidenheid, dat een norm voor het schriftelik gebruik op de volksschool daarin niet te vinden zou zijn.... [en zij voegen daar verderop aan toe:] Trouwens, hoe bewonderaars van Franse en Engelse dichters - van schrijvers dus in talen die zulk een sterk analyties karakter vertonen - zich voor de toekomst van onze poëzie bezorgd kunnen maken, zelfs wanneer de buigingsuitgangen in dichtertaal algemeen in onbruik mochten geraken, is een raadsel.
Voorop stel ik hier de ruiterlijke verklaring, dat de tegenwoordige regels voor het woordgeslacht te moeilijk zijn. Maar mijn bestek gedoogt niet hier uit een te zetten, in hoe verre daaraan m.i. te gemoet ware te komen. Wel echter | |||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||
wensch ik mij te verzetten tegen de verklaring dat er als regel geen naamvallen in onze taal zijnGa naar voetnoot1). Hoogstens zou men kunnen zeggen, dat in de spreektaal het uiterlijke vormverschil tusschen de naamvallen gering geworden is; maar al maakt men de man 1e n.v. en den man 3e n.v. (= de man), aan elkaar gelijk dan neemt men daarmee wel het uiterlijk vormverschil weg, maar niet het feit, dat in het eene geval het subject in het andere het datief-object wordt gevoeld. Die naamvallen, vindt de Heer Talen zijn overbodig, want ‘doorgaans blijkt het verband duidelijk genoeg uit de hele samenhang; verder door woordvolging (Piet slaat Jan) en klemtoon. Tevens kan het verband door voorzetsels en bijwoordelijke voorzetsels (tegen, voor) of door z'n, 'r, d'r enz. tussen de naam van de bezitter en die van de bezitting worden aangeduid. Eindelijk heeft men nog den bezittersvorm op -s (vaders jas) die ook genitiefGa naar voetnoot2) genoemd kan worden. (Vooral geen 2e naamvol, zeggen de fanatici, omdat deze onbeholpen term ook een 1o en misschien nog meer naamvallen, en 3o en 4o zou veronderstellen). Ten slotte kan het verband ook door de zgn. buigingsvormen worden aangegeven. Bij pers. voornaamw. onderscheidt men namelijk een onderwerps- of subjectsvorm (b.v. zij) en een niet-subjectsvorm (- hun). De bedoeling is echter zooveel mogelijk op te ruimen en te vulgariseeren. Dat opruimen noemen wij verarmen. ‘De nieuwere taalwetenschap vindt het een bewijs van leniger worden van een taal als hij minder uitgangen heeft’ zegt de Heer JespersenGa naar voetnoot3) en de Heer Schepers zegt het ook en vindt het Engels, dat alleen had over heeft rijker dan het Goties, dat daarvoor 8 verschillende vormen bezit. ‘Het is maar de vraag wat men rijk noemt’Ga naar voetnoot4). In overeenstemming met zoo'n raar begrip van rijkdom worden dan ook in onze taal een aantal vormen opgeruimd: | |||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||
Het lidwoord in 't meervoud steeds de, alzoo de, van de aan de, de (der en den vervallen); dat heet verrijking en straks noemen ze 't nog verkorting ook! Immers hun systeem is, behoudens ongemotiveerde entlust, alles zoo kort mogelijk te zeggen. Der is, als ik mij niet bedrieg, nog altijd korter dan van de. Bij de voornaamwoorden blijft in het meervoud ook telkens maar eén vorm over (b.v. dezer en dezen vervallen). In het bizonder bij het betrekkelijk voornaamwoord, dat dient om zinscomplexen te helpen vormen lijkt ons dit een groote verarmingGa naar voetnoot1). Verder wordt de vorm van het persoonlijk voornaamwoord opgegeven aldus:
Hen is het zwarte beest van de Kollewijnianen; waar ze het zien roeien ze het uit. Het wijkt van den norm af. Het Scheperse ideaal is voor alle vormen ze. Maar dat zal wel weer verrijking wezen. Het en ik worden in de spraakkunst nog wel voor 't of 'k gesteld, als de hoofdvormen, maar stelselmatig wordt 'k gebruikt, waarmee de opperste taalbloei is bereikt. Eindelijk hebben de Kollewijnianen een verbazenden hekel, als wij zagen, aan dan bij den comparatief. In hun spraakkunstGa naar voetnoot2) wordt als vooropgesteld, dan tusschen haakjes geplaatst. Hij is ouder als (dan) jij, en de toelichting gegeven: als wordt evengoed gebruikt als dan, behalve wanneer het ‘gelijkstellende’ als reeds in den zin voorkomt, in welk geval alleen dan mogelijk is, b.v. Hij was groter als staatsman dan als dichter.’ Ook dit is, als de lezer begrijpt, niet van het Schepersche maar van ons standpunt, een verarming. Over het vulgariseeren behoef ik, na al wat ik gezegd heb, niet verder te spreken. Dat de taal door de praktijken der Kollewijners verarmd wordt, zal ik nu door voorbeelden aangeven: | |||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||
1. Door te nauwe aansluiting bij de spreektaal krijgt men korter en onbeholpen gestyleerde zinnetjes a) door dat die spreektaal zelf zich in korter en onbeholpen zinnetjes uit; b) door dat het gelijkmaken der naamvallen in uiterlijken vorm aanleiding geeft tot misverstand en onduidelijkheid. Wat a betreft zou ik kunnen verwijzen naar den ‘stijl’ van den Heer Dr. Buitenrust Hettema. Ten overvloede echter haal ik hier nog een passage aan van den Heer Dr. C.H.Ph. MeijerGa naar voetnoot1). ‘Dan zou ik nog gaarne wat meer nadruk er op willen leggen, dat de regel luidt, dat de schrijftaal zich zoo nauw mogelijk aansluiten moet aan de beschaafde spreektaal. Ik vrees, dat de vrijheid, die men wil, hier en daar zal verleiden tot opschrijven van al wat iemand op 't oogenblik voor den mond komt. En verder bedenke men, dat er sprake is van aansluiting zoo nauw mogelijk aan de spreektaal. Kollewijn raakt dit onderwerp niet aan, doch Hoogvliet heeft met juistheid gewezen op het verschil, dat er uit den aard der zaak blijft bestaan tusschen beide, een verschil, dat den Hertogh te sterk op den voorgrond wil houden, doch dat aan den anderen kant niet weg te redeneeren is. Men spreekt in kortere zinnen, in meer zinnen, men omschrijft en herhaalt meer; in geschreven taal kan men meer samendringen, méér in één zin zeggen, doch herhalingen hinderen er.’ Wat b aangaat: behalve den boven aangehaalden zin van de Heeren v.d. Bosch en Meijer, geef ik eenige voorbeelden: α Boutens (Vergeten Liedjes) Invocatio amoris:
Dien de blinden blinde smaden,
Daar uw glans hun schemer dooft,
wordt volkomen onbegrijpelijk als men leest Die de blinde blinde smaden enz.
Onduidelijkheid in enkelvoudigen zin. β Kollewijn is de man, die taalverarming noodig heeft. | |||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||
Dat in geen strik blijft hangen, die vleijerij de hoogmoed spant (Staring); voor: dien vleijerij den hoogmoed spant; Buitenrust Hettema, die de man in de straat het taalsysteem heeft afgekeken. γ De inversieGa naar voetnoot1) een van de dichterlijke schoonheden wordt er beperkt door het uitwisschen van vormverschil. Wel is waar meende Ronsard (1572), dat inversies gemeden dienden te worden, maar hij was daarmee niet met andere dichters in overeenstemming. Terecht kan het niet alleen in verzen, maar ook in proza wenschelijk worden geacht, dat niet steeds de zelfde woordorde eentonigheid van den stijl veroorzaakt. Men moet naar willekeur kunnen schrijven subject, gezegde, object, zoowel als object, gezegde, subject. Waar dit wordt belemmerd, verarmt en vereentonigt men den stijl. AubertinGa naar voetnoot2) haalt de volgende voorbeelden aan: De ses derniers soupirs je me rendis maitresse,
(Britannicus).
Du temple, orné partout de festons magnifiques
Le peuple saint en foule inondait les portiques
(Athalie.)
Men moet naar willekeur kunnen schrijven: Dien mensch veracht de man, die Hollands taal verdedigt of zonder dat dit tot onduidelijkheid aanleiding geve, zooals het geval is in: De mensch veracht de man, die Hollands taal verdedigt. Op dit punt is reeds eerder gewezenGa naar voetnoot3), maar het werd door den Heer Kollewijn bestreden en gezegd dat dit alles niet hoefde. Hij vroeg zelfs in zijne onnoozelheid: ‘is de Engelsche taal er minder om, dat men niet zeggen | |||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||
kan the son beats the father als men bedoelt the father beats the son?’ Zeer zeker voor U niet, geachte Heer Dr. Kollewijn, maar voor ons wel! en als gij er aan toevoegt: Niemand zal hem (den dichter) verbieden van den verouderden vorm den gebruik te maken, dan weten wij nu wat wij daarvan te denken hebben, als wij ons de omspellingsmanie van de Heeren Buitenrust Hettema en Schepers herinneren. In het ware licht verschijnt de Heer Dr. Kollewijn dan ook als hij er op laat volgen: ‘Men heeft altijd het recht der dichterlijke vrijheden erkend; en wil iemand zich van archaïsmen bedienen - het is zijn zaak. Maar ik herhaal: voor het groote publiek, voor mannen van zaken, auteurs (?), briefschrijvers, journalisten, voor hen is die bewuste n een blok aan 't been, waarvan zij zich zoo spoedig mogelijk behooren te ontdoen.’ Dit is nu precies wat wij staande houden: de letterkundige (met zijn rijkere taal) al verder buiten de gemeenschap des volks gesteld in naam der nuttigheid en ten gerieve van een langzaam veramerikaniseerend zakenleven. Gij moet Potgieter maar eens lezen om de macht der inversie in het proza te kennen. Nog minder omslag met de finesses der poëtische taal dan de Heer Kollewijn, maakt Otto Jespersen,Ga naar voetnoot1) de Deen, op wien de Heeren zich zoo gaarne beroepen: ‘If it be urged in favour of a free word-order that we owe a certain regard to the interests of poets, it must be taken into consideration, first, that we cannot all of us be poets and that a regard to all those of us who resemble Moliéres M. Jourdain in speaking prose without being aware of it, is perhaps after all more important than a regard to those very few who are in the enviable position of writing readable verse’... Voor die weinigen hoeft zooveel omslag niet te worden gemaakt. De koninklijke parken der schoonheid behoeven niet te worden ontzien, als het volk er zijn dorre, makkelijke, monotone verkeerswegen door wenscht aan te leggen. | |||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||
Dat het verstaan van een aantal zinnen moeilijker zou worden, daarvan trekt de Heer Dr. Kollewijn zich ook niets aan. Hij toont door voorbeelden dat ook tegenwoordig in zinnen als: ‘De vrouw zoekt de kat’ onduidelijkheid niet kan worden vermeden.Ga naar voetnoot1) En in plaats van nu te zeggen: laat ons er voor zorgen, dat wij de flexievormen behouden, daar, waar ze onduidelijkheid te niet doen, zegt hij: de gevallen van onduidelijkheid komen ook tegenwoordig reeds voor, laat ons ze dus gerust vermeerderen! Eindelijk nog iets over de dichterlijke persoonsverbeelding in verband met het woordgeslacht. ‘Juist omdat in onze taal het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk geslacht bij zaaknamen dood is, morsdood, kunnen onze dichters, als zij personifiëren, naar willekeur over het geslacht beschikken.’ Dat kunnen zij toch, geachte Heer Kollewijn! In het Fransch waar de geslachten niet morsdood zijn treft men plaatsen aan als: Remarquez les surtout lorsque la pále automne, ...Dirai-je à quels désastres ‘Quand vos regards noyés dans un vague atmosphère (Lamartine). 2. Door altijd van de, aan de enz. te gebruiken maakt men de taal meer eentonig en verarmt men haar. Zoowel de prozastijl als de poëzie ondervinden daarvan de nadeelen. Wij wenschen der en des naast van de en van den gehandhaafd te zien. a. ‘Orgaan van de vereeniging tot vereenvoudiging van onze schrijftaal’, de titel van uw eigen orgaan is veel te omslachtig. Hij bewijst uwe verregaande inconsequentie, daar gij betoogt, dat beknoptheid en gemakkelijkheid (in de spelling) niet anders dan aanbevelingen zijn. Wat geen betoog | |||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||
behoeft in de spelling zal ook hier wel geen betoog behoeven in de taal en uw zegsman Jespersen leert ons: Als men vergelijkt: opera virorum omnium bonorum veterum met het Angelsaksisch: ealra godra ealdra manna weorc en het Engelsch: all good old men's works, dan vindt hij,Ga naar voetnoot1) dat de Romeinen veel te veel omslag maakten. Of het modern Engelsch met zijn rij van monosyllaben ook mooier zou zijn dan het Angelsaksisch of het zwaarklinkende Latijn wordt er niet bij verteld. Hoeveel minder slecht zou het niet luiden, en hoeveel korter zou het niet zijn, als gij, vereenvoudigers, er toe kondt besluiten uw orgaan te herdoopen in: ‘Orgaan der Vereniging tot vereenvoudiging onzer schrijftaal’. Dat maakt, alleen in zoo'n onnoozel titeltje al een verschil van (ja, wilt u maar zelf tellen) zooveel letters. b. In poëzie is het gemis van der, dier en des, dezer enz. nog belangrijker. En uit het hemelgroen dier ruige toppen, (Perk)
Verdween der jonkheid blij' geschaarde krans (Perk)
Op elk der slapen één - verhoogt het fijne (Penning)
Weerstaan. Doch nu hem uit des monsters muil (Emants)
Een schijn, zoo sprak hij, is der Nornen recht.’ (Emants)
Waar is uw moed, o vijanden der goden (Emants) enz.
Zulke regels, waarin zoo kort mogelijk zoo veel mogelijk wordt gezegd, zullen niet meer te schrijven zijn wanneer die vormen niet meer worden gekend. Wij als dichters wenschen de beide mogelijkheden; nu eens van de en dan weer der te gebruiken, al naar dat zulks in het metrum te pas komt. Schaft men een dier zeggingsmogelijkheden af, en dat doet men door ze tot archaïsme te verklaren, dan verarmt men de taal. Door den tweeden naamval mannelijk der woorden weg te werken of vormen als ‘met gebukten hoofde’ tot archaïsmen te verklaren en in een hoekje der spraakkunst onder te brengen, verarmt men den vormrijkdom der aan rijmen toch al zoo arme germaansche talen: | |||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||
b.v. (Perk) De vedel zingt, waar roos en wingerdranken
Verliefd omhelzen 't huis des akkermans
En gloeien in den avondpurperglans.
(v. Eeden) Want mijn arm hart was zwerveling
Dat dikmaals ten verderve ging.
Een massa rijmwoorden vervallen b.v. ginds: des winds; onverwachts: des nachts; steeds; zoo veel leeds. Voelt gij wel? rijmwoorden bij massa verloren! 3. Door het weglaten van de -n vermindert het klankgehalte van het vers; één voorbeeld slechts uit honderden:
Wij waren tot den donkren boom genaderd,’
Voelt gij dat de zware klank van dit vers, waarin het branden van de midzomerzon op den beukenboom verderop verbeeld wordt, voelt gij wat dit aan klankgehalte inboet, als men zegt: WeGa naar voetnoot1) ware(n) tot de donkre boom genaderd? Wij willen het taalinstrument nu eens met lichten, dan weder met zwaren toon doen klinken. Voor den lichten toon zijn klinkers en medeklinkers als de l bestemd, voor den zwaren toon b.v. de t, n en de consonantgroepen. Het is niet ‘per ongeluk’ dat Hooft schrijft: Lieve lichte Leonoor enz.
Het is niet per ongeluk, dat Vergilius het geweld van den storm aldus verbeeldt: Luctantes ventos tempestatesque sonoras
imperio premit ac vinclis et carçere frenat
En het is niet zonder beteekenis, als Ronsard, de groote verskunstenaar ons leert: Let in het bizonder op ‘r r, qui sont les vrayes lettres Heroiques (et) font une grande sonnerie et baterie aux vers.’ Door het weglaten van de -n wordt verder de kans op hiaten in het vers vergroot, en heeft dus de dichter ook in dit opzicht eene verarming vast te stellen. 4. De regel der Kollewijnianen omtrent het gebruik van dan bij den comparatief (zie boven) zal maken, dat | |||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||
practisch de vorm dan komt te vervallen. In dit verband plaats ik eene anecdote: Ik was jaren geleden op de Utrechtsche Universiteits-Bibliotheek aan het werk, toen mij door een der ambtenaren een boek werd getoond (ik meen van Worp), waar (in de voorrede) grooter dan gedrukt stond. Een spellingsfanaticus, wiens naam ik niet wil noemen, omdat na jaren een bewijs moeilijk is te leveren, maar die ook op de Utr. Bibliotheek aanwezig was, had met potlood dan doorgeschrapt en als op den kant aangeteekend. Dat is de soort van vrijheid, die de Nieuwespellingsmenschen, als hun systeem op de scholen wordt losgelaten, ons waarborgen. Het verschil tusschen zoo groot als en grooter dan is door onze dichters Hooft en Vondel in de taal gebracht, na bespreking op de Letterkundige vergaderingen ten huize van Hooft gehouden tusschen 1621 en 1624. Tusschen ± 1600-1611 komt bij Hooft grooter als ongeveer twee-maal zooveel voor als grooter dan; later wordt grooter als stelselmatig verwijderd. Het gelijkmaken van de vormen zoo groot als en grooter als is, wat de klank betreft eene verarming en in het bizonder alweer voor het rijm.Ga naar voetnoot1) b.v. Hooft I. ii. Aen Echo ick alleen mijn clachten sal verhalen,
Die niet en antwoort, dan t' geen dat men selve seyt.
Hoort gij wel het klankverschil met dezen regel: Die niet en antwoort, als 't geen dat men selve seyt?
Of hoort gij het niet? Maar het kan u niet schelen? Dan moet opgeruimd! Wackere nymphe wendt, en siet
Eens te deech van wie ghy vlyet,
Sneller dan de
Harten van de
Honden die 'r met open keel
Vollegen tot haar achterdeel.
| |||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||
Enzoovoorts honderden plaatsen in onze poëzie. Ruimt maar op Heeren! Spreekt gij van onberedeneerdheid, spreekt gij er nog van, dan moet ik zeggen, dat uw trommelvlies van olifantshuid vervaardigd is!
Gemis aan tijd en plaatsruimte beletten mij voort te gaan zoo uitvoerig te schrijven als ik deed. Alleen wil ik nog een enkel woord wijden aan den Heer Otto Jespersen en de laatste alinea van het adres der taalkundigen, die aldus luidt: ‘Trouwens, hoe bewonderaars van Franse en Engelse dichters - van schrijvers dus in talen die zulk een sterk analyties karakter vertonen - zich voor de toekomst van onze poëzie bezorgd kunnen maken, zelfs wanneer de buigingsuitgangen in dichtertaal algemeen in onbruik mochten geraken, is een raadsel.’ Achter de 500 taalkundigen staat de figuur van den Heer Otto JespersenGa naar voetnoot1). De Heer Schepers citeert hem zonder hem te noemen, de Heer Buitenrust HettemaGa naar voetnoot2) haalt hem als autoriteit aan enz. Jespersen dan vindt het Chineesch zoo bizonder voortreffelijk, waar elk woord slechts uit éen lettergreep bestaat en de gedachte gewijzigd wordt, niet door de verandering der woorden, maar door de woordvolgorde, b.v. wang paò ci mîn ‘het volk beschermd door den koning’; paò mîn ci wâng ‘een koning zijn volk beschermend’. Dit is het verwijderd ideaal, waar eens elke rechtgeaarde taal toe moet komen, het buitenlandsch eindstation aan de lijn, waarvan Kollewijn het grenskantoor heet. Wat al te veel artisticiteit en taalaristocratisme heeft, wordt reeds aan de grens tegengehouden en wat naar kunstzinnigheid zweemt aan het eindstation in het museum van historische antiquiteiten bijgezet. Het moet heerlijk dichten zijn met allemaal eenlettergrepige, zich telkens in den zelfden vorm herhalende | |||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||
woorden. Het ideaal van Catsiaansche verveling wordt hiermede verwezenlijkt: (Hooft) Hij zoekt Faems nut: maer dat die tot zijn graf uyt swel
(Hooft) Stelt brief en bood van u, mij hoop op hoop te leur!
Zulke versmuziek zal zich voortaan in de duizend regels van een Alexandrijnsch gedicht kunnen herhalen, zonder dat men hinderlijken last heeft van verzen als: (Hooft) Soo d'aldersachtste zijn d'aldergemeenste plagen.
(Hooft) Als de groeysame May met laeuwe sonneschijnen
(Hooft) Hoe seer aensienlijck is, onder de rijckdoom prachtich,
(Hooft) Dees aldermildste straal van goddelijcke goetheid enz.;
welke regels op onbeschaamde wijze het ideaal der Jespersche eentonigheid zullen verbreken. Dante maakt tegenover Jespersen een zeer droevigen indruk waar hij zegtGa naar voetnoot1): Ga naar voetnoot2) ‘Ornative poi dicemo tutte quelle (parole) di molte sillabe, le quali... fanno una bella armonia nella struttura... come è terra, onore, speranza, gravitate, alleviato, impossibilitate, benavventuratissimo, avventuratissamente enz. Men vergelijke b.v.: Dal ciel piovuti, che stizzosamente of
Veniva a me co' suoi intendimenti of
E per la viva luce trasparea enz.
Jespersen daarentegen moet evenals de taalkundigen alles zoo beknopt en gemakkelijk mogelijk hebben. Geen variëteit van taalvormen is voor dezen Heer gewenscht, maar hij groeit er in als een enkele woordvorm dienst kan doen in zooveel mogelijk gevallen: ‘The simplification is carried furthest in English, where the identical form water is not only used unchanged where in the older languages different caseforms of the noun would have been used (the water is cold; he drinks water; the surface of the water; he fell into the water; he swims in the water), but also where | |||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||
it serves as a verb (did you water the flowers)! or as a quasiadjective (a water melon, waterplants) we see here an approach to the Chinese type of speech...Ga naar voetnoot1) Het is de triomf der eentonigheid, terwijl wij in de volgende passage een loflied op de alledaagsche nuttigheid te hooren krijgen: Schleicher (Deutsche Spr. 34) had gezegd, in overeenstemming met tal van andere taalgeleerden (o.a. Bopp): ‘Our words, as contrasted with Gothic words, are like a statue that has been rolling for a long time in the bed of a river till its beautiful limbs have been worn off, so that now scarcely anything remains but a polished stone cylinder with faint indications of what once it was’. Hierop nu antwoordt Jespersen: ‘Suppose, however, that it would be quite out of the question to place the statue on a pedestal to be admired; what if, on the one hand, it was not ornamental enough as a work of art, and if, on the other, human well-being was at stake if it was not serviceable in a rolling-mill: which would then be the better, - a rugged and unwieldy statue, making difficulties at every rotation, or an even, smooth, easygoing and well-oiled roller?’Ga naar voetnoot2) Tegen Jespersen nu - de geestelijke vader van Kollewijn, Buitenrust Hettema en Schepers - hebben wij geprotesteerd toen wij de woorden neerschreven: ‘maar tegen een vereenvoudiging in naam der nuttigheid die tot verarming der taal leidt, - moeten zij opkomen, waar zij juist behoefte hebben aan verrijking en zooveel mogelijk verscheidenheid van taalvormen tot uiting van hun geestesleven’. Het standpunt van Jespersen is ‘afslijpen’ tot dat er van de oude schoone vormen niets meer is te zien, en het stelsel van Kollewijn is afslijpen en wanstaltige bobbels bijplakken omdat Sjors die noodig heeft. Hoe ongaarne ook, ik moet den Heer Jespersen verder laten voor wat hij is, om mij nog een oogenblik tot de taalkundigen-onderteekenaars van het adres te wenden. | |||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||
Van die 500 taalkundigen zijn er meer dan de helft, ± 300 die, wel-is-waar bevoegdheid hebben om in éen of andere taal (Latijn en Grieksch, Engelsch, Fransch, Duitsch) les te geven, maar niet in het Nederlandsch. Het schijnt dus, dat die leeraren nog meer last hebben van het stelsel van de Vries en Te Winkel of wel, dat zij dit stelsel nóg verderfelijker vinden, dan vele leeraren en taalkundigen, die de bevoegdheid bezitten om in het Nederlandsch onderwijs te geven. Hoe moeten de rectoren en conrectoren onder hen zich schamen, als zij door middel van mij moeten vernemen, dat zij de leerlingen met een soort minderwaardige taal bezighouden, wier vormenrijkdom Jespersen, Schepers, Buitenrust Hettema enz. een reden tot geringschatting blijktGa naar voetnoot1). Hoe verwonderlijk verschijnt het protest van docenten in Engelsch en Duitsch, die dagelijks de leerlingen op de scholen met het meest barbaarsche spellingssysteem en de achterlijkste flexietaal vergiftigen, en waarom doen de docenten in het Fransch zoo hun best om de Nederlandsche jongens zo en zover en mens te laten schrijven, terwijl zij ze zelf op nez, chez, en clef vergasten, dat zooveel beter né, ché en clé werd geschreven naar het ‘Beschaafd’! Waarom niet ‘hepenie’ en waarom niet ‘nolleds’ als wij onze onnoozele h in thans niet mogen schrijven. Wil men enkele van de vele bewijzen voor het barbaarsche spellingssysteem en de achterlijkste flexie-taal? J. GrimmGa naar voetnoot2): ‘mich schmerzt es tief gefunden zu haben, dasz kein Volk unter allen, die mir bekannt sind, heute seine Sprache so barbarisch schreibt wie das deutsche’. Rudolf Hildebrand: ‘Wie viel edle Zeit und Mühe, | |||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||
und wie viel Pflichtgefühl wird bei der lieben Orthographie nutzlos verthan!Ga naar voetnoot1) Dit wat het Duitsch betreft, en: In 't Engelsch b.v. is de spelling in 't oog loopend ongerijmd’Ga naar voetnoot2). Schleicher: English shows ‘how rapidly the language of a nation important both in history and literature can sink’Ga naar voetnoot3). Den Hertogh: In vergelijking met de spelling van het Fransch, het Duitsch en vooral van het Engelsch... is de schriftregeling van het nederlandsch een model van eenvoudGa naar voetnoot4) enz. De Heer Dr. Schepers raakt dan ook heelemaal buiten westen als hij ons toevoegt:Ga naar voetnoot5) ‘Uw dwepen met Engelse - sterk-vereenvoudigde-spellingkunst- - bewijst dat door het verlies van uiterlike vormen de klank niet leed. Het mooie blijft bestaan en in onze tijden van herleefde Middeleeuwen was stellig wel Angelsaksiese kunst aan 't licht gebracht als die nog mooier van klank was dan de Shakespeariaanse’. Schrikbaarlijker onzin kon nauwelijks worden neergeschreven. Zangkunst is de kunst van zingen, en belegeringskunst is de kunst van belegeren, zoo zal spellingkunst, als ik ten minste nog een grein Hollandsch versta, niet anders kunnen beduiden dan: de kunst van spellen. Maar dat wij met de sterk vereenvoudigde Engelsche kunst van spellen zouden dwepen, die er niet is, en dat het dwepen van zoo'n hoop onberedeneerde en verkeerde raadgevers als wij, letterkundigen zijn, den Heer Schepers zou kunnen bewijzen hoe door het verlies van uiterlijke vormen de klank niet leed, dat is pyramidale zotheid. Is de rest van bovenstaand citaat nog bestrijding waard? Moet ik Dr. Schepers nog langer op de folterbank leggen of zou hij voelen, dat zijne bewering omtrent Shakspere op deze wijze geuit absoluut niets-zeggend is, daar men met even weinig bewijs | |||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||
zou kunnen staande houden, dat een Angelsaksische Shakspere nog mooier zou geschreven hebben dan de 16e Eeuwsche Shakspere indien de wereld omstreeks 800 een soortgelijk individu had kunnen voortbrengen? En weet de Heer Dr. Schepers niet, dat er in het Angelsaksisch zoo iets bestaat als de Beowulf, en dat het Angelsaksische gedicht ‘De zeevaarder’ een klank heeft, die hier en daar niet onder doet voor Shakspere's vers? Maar genoeg. ik kom thans tot mijne conclusies:
Naschrift:
|
|