| |
| |
| |
Madrid
Door B.P. Wiggers-van IJsselstein.
Overvolle straten, boulevards-venters, electrische tram, modieuse winkels en wandelaars, pleinen met Parijsachtig gewemel - was het mogelijk dat we slechts enkele uren te voren, den als toreador gekleeden inwoner van Cuenca vriendelijk hadden gegroet, zooals hij daar, zittend op het ezeltje met zijn kleurig hoofdstel, de eenzame bergen inging? Ons leek of Madrid een vreemd figuur maakt in Spanje; een indruk als men krijgen zou wanneer men een modernen roman tusschen oude folianten van perkament of een modeplaat ontdekte tusschen oude etsen en gravuren. In de eerste uren lijkt een wandeling door Madrid van alle belangrijkheid ontbloot. Men is lichtelijk geprikkeld door het al-dagsleven, door het gewoon internationaal uiterlijk der stad. Sevilla, Cordova, Granada, Ronda, Murcià, Toledo, Cuenca, alle steden hadden een eigen cachet, een geheel van elkander verschillend uiterlijk, elk dier steden leek ons als een persoon, terwijl Madrid ons was als een fotografie van elke willekeurige groote stad in Europa. Maar - men gaat ook niet naar Madrid om Madrid maar om Velasquez.
Overweldigend zijn de schatten binnen de muren van het paleis op het Prado. Het werk van alle groote mannen
| |
| |
die Spanje's roem hielpen maken is hier aanwezig. Murillo heeft er zijn vroege mooie werk, zijn kinderfiguren, Theotocopuli (El Greco) schijnt ons in zijn vage kleuren bijna modern, soms doen zijn overdreven lange figuren met smalle hoofden wonderlijk aan. Zijn werk is zeer ongelijk. Bij tijden staat men voor een doek, treffend door raken toets en temperament-volle factuur. Ribera heeft uit geheel anderen aanleg gewerkt; terwijl El Greco soms spookachtig aandoet, heeft Ribera in zijn kleursoliditeit, zijn veropgevoerd modelé iets van onze Hollanders. Zurbaran met zijn monnikken, in scherpe belichting, stug en stroef pakt steeds weer om de innerlijke waarneming waarvan zijn werk getuigt. De Herrera's waren ook onder Spanje's groote mannen, er is veel gemak en vlugge toets in het werk maar het laat geen bezielenden indruk achter.
De groote, grillige, eminente Goya is in zijn zwaardscherpe satiren het schoonst en aangrijpendst. Maar grooter dan het grootste is Velasquez' werk. In de rustig verlichte zaal te zitten omgeven van het werk van dezen meester is een heerlijkheid. Ze komen dan langzaam aan tot u, de ruiters, de dwergen, de voornamen, de menschen in een woord, want Velasquez schilderde geen figuren met kleeding en houding van zijn tijd, hij schilderde menschen wier gelaat u als bekend voorkomt, wier gebaar zoo natuurlijk is als of ge het spiegelbeeld van een levend wezen voor u ziet.
Heerlijk mooi van kleur en techniek zijn Velasquez' dwergen met het forsche roodbruin en diep-groen als fonds, dan ziekelijk lijdend en teer, dan sprankelend van geest maar bovenal een menschelijk gelaat. Voornaam en hoog zitten de Filipsen te paard of staan achteloos voor zich ziende in landschap of zaal. Oneindig fijn en teer zijn de vleeschtoonen, de blauwige aderen onder de doorschijnende huid. Terecht wereldberoemd is: ‘de overgave van Breda’ onder den naam van Las Lanzas.
Treffend is de figuur van Esopus en van zulk een doordringende realiteit dat ze u voor altijd bijblijft en
| |
| |
toch is het bruinroode kleed slechts een met terpentijn aangewasschen tint. In zware goudkleur straalt ‘de Weefsters’ ‘Las Hilanderas’. Licht glanst van de groote vrouwenfiguur op den voorgrond. Enkele levensgroote portretten in zwart gewaad doen denken aan ter Borgh. Maar het wonderbaarlijkst was mij Velasquez in zijn kleurloosheid als het ware, wanneer alles als in zilver schijnt gedrenkt. Geen kleur trekt of vleit, geen schaduw verhoogt de tegenstelling: het licht; in het meest sober gamma bereikt hij een voornaamheid die hem tot een der grootsten maakt die de eeuwen voortbrachten. En sober als zijn kleur is zijn opvatting van het menschbeeld. Bij hem geen gëidealiseerd gelaat, geen waaiende, pompeuze draperieën ter verheerlijking van het misschien arm gegeven; Velasquez durfde de werkelijkheid aan, zijn klare blik verlangde geen zoete madonna's of schoone godinnen, hij voelde zich als forsche kracht tegenover de natuur en wat hij voor zich zag overweldigde hem meer dan eenige fantaisie vermocht te doen. Hij greep als het ware de natuur met vaste hand en dwong zich die weer te geven met dezelfde kracht als hij er zich geboeid door voelde. Door deze kwaliteiten wekt zijn hoofdwerk: ‘las Meni as’, verbeeldend de kleine dochter van Filips IV en haar omgeving, zulk een diepe émotie. Een blank maanlicht schijnt over het doek te zweven. Wit gekleed is het kleine princessefiguurtje dat met die wonderlijk verren blik voor zich uitziet, dien alleen kinderen kunnen hebben. In duisterder gamma van wit zijn de twee vleiende meisjesfiguren die het kleine princesje met teer gebaar omgeven. De dwerg met zijn hond, de andere figuren lossen zich als het ware op in het zilveromschenen drietal. Luca Giordano noemde Las
Meni as (la Famille) de theologie der schilderkunst en waarlijk is het, wanneer ge voor het doek staat, of een vroom gevoel u doortrilt. Behalve Rembrandt, ofschoon hij een anderen weg ging, heeft niemand in dat tijdperk die hoogte, die zuivere en als immaterieele schoonheid in zijn werk bereikt als deze Spanjaard die als helder ziende, boven conventie en boven
| |
| |
zijn tijd stond. Op nieuw en ganschelijk uit zichzelf schiep hij een kunst die niet vóór hem was en op welken weg ook na hem geen volger den voet zou zetten.
In alle tijdperken van zijn werkkracht is hij belangrijk. Hetzij hij gewetensvol en met piëteit zich verdiept in vorm en karakter, hetzij de hevigheid der kleuren op hem inwerken, hetzij hij spelend zijn breeden kwast laat zwieren en ofschoon het doek maar even geraakt is toch een solide massiviteit bereikt, hetzij hij, als los van alle kleur en materie het leven zelf in verhoogde aspiratie weergeeft - altijd, in alle phrasen op elke sport van zijn kunnen heeft Velasquez meesterstukken voortgebracht.
De kostbare verzameling in de benedenruimte de Salas de Alphonso XII zijn vol van de heerlijkste primitieven die de wondere bekoring hebben van den geest dier tijden: het prachtige nuchtere, niet picturale, de gewetensvolheid der eenvoudigen als het ware van koninklijke onbewustheid.
Geen wonder dat de Paseo del Prado de trots is van elken Madrileen. Ook op ons maakte de breede avenue een grootscher indruk dan de Champs Elysées; maar men vindt er niet een Place de la Concorde, geen Arc de Triomphe; Madrid moge het mondaine Parijs trachten nabij te komen, het historische Parijs met zijn heerlijke kerken en paleizen, het mooie Parijs is er niet te vinden. Echter is het koninklijk paleis voornaam en vorstelijk. Dagelijks in den morgen is er een kleine parade op het voorplein en speelt het muziekkorps het volkslied. Ons nuchteren Nederlanders lijkt het een vertooning die een hoogst bijzonder karakter heeft. Onder de schaduw der colonnaden staat een dichte menigte die het marcheeren en paradeeren op het zonnige plein volgt. Bereden manschappen en mannen te voet gaan langzaam over het groote plein, cavalerie-officieren, blinkend in hun uniformen galoppeeren af en aan, bij elk bataljon waaien kleine vlaggen. Over de borstwering die het plein afsluit, ziet men ter eene zijde de troostelooze verte en de sneeuwtoppen der Guadarama. Van die sneeuwtoppen komt de gure, scherpe
| |
| |
wind die Madrid berucht maakt. Madrileensche volksmond zegt dat in Madrid de wind zoo fijn en scherp is dat ze een mensch ombrengt en toch geen kaars doet uitwaaien. Het gevaar voor longaandoening is er zeer groot. Wij echter troffen heerlijke zon, die wel is waar door haar hitte Madrid ondragelijk kan maken, maar die toen koesterend was als een lentezon in Holland. In den namiddag stappen in het mooie park El Retiro, in de Paseo de Recoletos elegante équipages met den elegant gekleeden beau monde van Madrid. Het is er dan een dichte foule in de prachtige lanen en de stad spreidt dan een weelde ten toon die begrijpelijk maakt, dat een Spanjaard Madrid boven alle steden stelt. Bekend is het antwoord gegeven aan een vreemdeling die de stad niet kende. De verbaasde uitroep was: ‘men zou het nauwlijks voor mogelijk aannemen.’
Nabij het paleis is een kostbare en prachtige verzameling wapenrustingen bijeengebracht, eigendom van de kroon. Meer dan 300 jaren lang vermeerderden de verschillende vorsten deze collectie en nergens is zulk een volledig beeld van de kunst der wapensmeden verkrijgbaar als in de Armeria. Prachtig zijn de geciseleerde, stalen harnassen, de zilveren en gouden helmen, gedreven, versierd door kunstenaarshanden. Deze verzameling is met de uiterste zorg en smaak gerangschikt. Niet harnas naast harnas, kleed na kleed. Neen, binnengekomen ziet men in verbeelding een foule ridders hoog te paard. Men kan zich op een feest, op een tournooi denken. De ridders in glanzende wapenrusting, de vederbos wuivend, de paarden in geweldig harnachement voor een deel bedekt met kostbare kleeden geborduurd met de wapens hunner bezitters. Trotsch het gepluimde hoofd schuddend stoven ze brieschend vooruit, de kleeden sleepend langs hun sterke leden. De ruiter met de lange lans zat als vastgeklonken aan zijn paard, staal op staal. Menig harnas was tot in de kleinste geledingen versierd met kostbaar metaal, geciseleerd, gedamasceerd, geniëlleerd. De rijkdom aan pantsers, schilden, helmen, harnachementen hier bijeen geeft een denkbeeld welk een weelde in die tijden zulk een uit- | |
| |
rusting zijn kon. Dolken, speren, handschoenen, zwaarden, helmen, schilden in kostbaar materiaal, ingelegd met ivoor en edelgesteenten die rij aan rij fonkelden aan gevest van degen of aan pistool, men ziet ze hier in menigte, zelfs de sporen flonkerden menigmaal van schitterende steenen. Kinderharnassen en zelfs harnassen voor lievelingshonden completeeren hier de collectie. Welk een tijd van prachtvertoon, welke romantische ridderverhalen kwamen voor onze verbeelding, en toch - buitengekomen is men in Madrid te veel op eenmaal in moderne omgeving om de verbeelding te laten doorwerken. Nauwelijks zijn de deuren van het gebouw achter u gesloten, of ge behoudt slechts herinnering van een museum van
kunstschatten uit vroeger dagen; de voorbijsnorrende trams, het ratelen van rijtuigen vergt weer uw aandacht, de fantaisie die aan het tooveren was wordt niet bestendigd.
In de verlaten oude steden met hun stilte die onmiddellijk opvalt doordat geen wielend geraas haar verstoort, gevoelt ge u als meeleven in de oude tijden, terwijl u van de Armeria een herinnering blijft als van een schoon tooneelspel met chevaleresque vertoon.
Een tooneelstuk geleek ons ook de menigte die naar de stierengevechten trok. In feeststemming gingen duizenden te voet er heen in Zondagsche kleedij. Anderen reden in volle wagens, bespannen met twee en vier muilen, naar de arena, deftige rijtuigen snorden voorbij met dames en heeren in galatoilet. In deze omgeving paste en zag men ook nog een enkele maal de witte kanten mantilla, de donkere roos in het glanzende haar, de kleurige waaier, de stralende oogen. Op de Avenue geleidend naar de arena was het overvol, mannen schreeuwden hun koopwaar uit, ventten hun blaadjes met de portretten der toreadors en der stieren die zouden kampen. Telkens schoot in vollen galop en kleurig costuum een picador of toreador te paard tusschen de menigte door, ze werden enthousiast nageoogd. Het was ons begrijpelijk dat er populaire strijders zijn en begrijpelijk dat het een winstgevend en door velen benijd vak is, maar onbegrijpelijk ten eenenmale was het ons hoe een
| |
| |
eenigszins ontwikkeld mensch het sarren, afmatten, het dooden eindelijk van zulke dieren kon gaan zien voor genoegen. Men zeide ons menigmaal dat wie eenmaal in Spanje is, gedreven wordt naar de stierengevechten. Bij ons daarentegen welde meer en meer een tegenzin op, geen de minste lust bekroop ons binnen te gaan, toen we een der matadors, waarschijnlijk een beroemde, deftig in zijn rijtuig zagen voorbijsnorren. De picadors met hun lange lansen en povere paarden, de toreadors die steeds in snellen galop voorbij joegen, hun pakjes waren op den keper beschouwd sjofel en hun aanstaand gevecht kon ons niet warm maken. En toch had onze hospita in de Calle Mayor ons een opgetogen beschrijving gegeven van de feesten. Haar nog knap en zuiver regelmatig gezicht kreeg op eenmaal een geheel andere uitdrukking toen ze er van vertelde en de ‘mantilla blanca’ harer meisjesjaren te voorschijn haalde. Ze sloeg die met bevalligheid over het donkere hoofd, stak vlug een bloem in het haar en op de borst, agiteerde haar waaier met zilveren paljetten en met onnavolgbaar geestdriftig gebaar strekte ze haar hand uit en riep: ‘a los toros’, bezield door een ons onbegrijpelijke émotie. Toch was die vrouw zacht, vriendelijk en vroolijk, een vleiend moederke voor haar dochter, een huiselijke zorg met haar mooi gelaat, maar - de stierengevechten maken heete hoofden - en koude harten.
Juist toen we te Madrid waren werd in het paleis een prinsje geboren.
Van de balcons der stedelijke paleizen hingen kostbare gobelins of zware stoffen geappliqueerd met de wapens van Spanje of van oude vorstenhuizen, ook over de balcons van patricische woningen waren kostbare antieke stoffen gespreid. Gaanderwege zag men de groote winkelmagazijnen en hotels en ook de kleinere huizen in feestkleed en hingen kleurige stoffen, zelfs zomerspreien en tafelkleeden uit de vensters naast de bleeke gele palmbladeren van Elche. In allerijl werden gasbuizen en electrische geleidingen aangebracht ter illuminatie in den avond. Aan het paleis stond een dichte menigte, de paarden der carossen
| |
| |
draafden af en aan tot voor den ingang van het paleis waar geëmployeerden in schitterende uniformen de bezoekers den weg wezen. Kanonnen schoten hunnen salvo's, klokken beierden en 's avonds was Madrid schoon verlicht. We dwaalden laat door de stad en toen we huiswaarts keerden vonden we de deur van ons logies gesloten. Hulpeloos zagen we rond in de ledige straat; slechts een klein dwalend lichtje kwam nader. Het bleek een lantaarn te zijn en de drager er van vroeg ons beleefd welk nummer we wenschten binnen te gaan. We wezen het aan, de wachter haalde uit zijn wijde almaviva een sleutel, opende de deur, streek een groote waslucifer af, bood ons die aan met hoffelijk gebaar en wenschte ons ‘buona noches’. We togen naar boven met ons klein licht vol bewondering over de ongemeene gewoonte te Madrid.
Slechts enkele dagen bleven we in de hoofdstad van Spanje en steeds weer bezochten we het Prado, ook het Nacional Museum, de parken en avenues, we wandelden langs de oevers en over de bruggen der Manzanares, zagen de kleurige groepjes vrouwen die in de rivier het linnen waschten, maar lang boeien kon Madrid ons niet. Ofschoon elke Madrileen laag neerziet op de burgers daarbuiten, niettegenstaande de meest opgeschroefde zegswijzen spreken van Madrid als boven alles schoon, leek ons de stad ontbloot van alles wat begeerenswaard is in het leven. Geen gebouw dat trekt, geen kerk die boeit, geen historie die aan het wankelen brengt. In de drukke straten vol weelde zijn vele bedelaars, die zich aan u opdringen, men zag hen soms als heer gekleed, met een muziek-instrument, en hen ziende begreep men eenigszins hoezeer armoede en misdaad hier samengaan als misschien nergens elders. Niet ongelooflijk scheen ons de roep die uitgaat van die vele avondwandelaars en café-bezoekers op de Puerta del Sol, door wie, zoo fluistert men, veel gedobbeld, veel geïntrigeerd en veel laags wordt uitgebroed. Madrid, waarvan de ligging berucht is, waar op heete dagen de dood schuilt op de hoeken der straten, wanneer de verraderlijke wind komt van de ijzige toppen der Guadarama, Madrid is wellicht
| |
| |
even doodend voor het intellect, even doodend voor moreele hoogheid; wellicht is de aanval die de maatschappij er doet op de ziel gevaarlijker dan die welke de elementen doen op het leven.
Madrid, een up-to-date wereldstad, mondaine en chic, zou ons geheel kleurloos hebben toegeschenen, wanneer niet de wonderster boven hare grondvesten stond, de ster die blonk zoodat allen er heen ter bedevaart trokken, de ster die met ondoofbare schittering straalt als een vuurlicht over de zee - Velasquez. |
|