| |
| |
| |
Koningin Louise van Pruisen.
(10 Maart 1776-19 Juli 1810.)
Door A.S. Stellwagen.
Toen prinses Louise van Mecklenburg-Strelitz, de latere Koningin van Pruisen, den 10en Maart 1776 te Hannover geboren werd, was haar vader, Hertog Karel, nog in Engelschen dienst bij zijn zwager, Koning George III. Als luitenant-generaal en commandant der stad was hem een inkomen toegelegd, waarvan hij zijn talrijk gezin onderhouden kon; maar er was zuinig overleg bij verstandig beheer noodig om staat te kunnen ophouden. Louise was het zesde kind en er volgden er nog twee. In 1782, bij de geboorte van het achtste, overleed de moeder, Frederike van Hessen-Darmstadt, maar twee jaren later kwam Charlotte, de zuster der overledene echtgenoote naar Hannover om als tweede gemalin van Hertog Karel en als tweede moeder in het groote gezin nieuw geluk te brengen. Niet lang echter heeft ze dat kunnen doen, want reeds in 1785, bij de geboorte van haar zoon, Hertog Karel, overleed zij. Haar dood bracht groote verandering in de familie; van Hannover vertrok het gezin naar Darmstadt, waar de kinderen onder de hoede kwamen hunner grootmoeder, ‘de landgravin George,’ zooals ze werd
| |
| |
genoemd. En intusschen was prinses Louise tot een negenjarig meisjes opgegroeid, d.i. tot den leeftijd, dat onderwijs en opvoeding leiding aan 't karakter en voedsel aan den geest verschaffen. Wat het onderwijs der hertogelijke kinderen aangaat, dit was maar van zeer middelmatig gehalte, en niet zeer nationaal; van leerstof niet, en van strekking evenmin. Het was in den tijd, toen zelfs een Duitscher als Von Stein zich voor zijne briefwisseling van 't Fransch bediende. Het onderwijs in 't Fransch was dus hoofdzaak, dat in de moedertaal had weinig te beduiden. Zoo komt het, dat de latere Koningin Louise nooit anders dan Fransche brieven schrijft, evenals b.v. Keizerin Maria Theresia in haar tijd. Nochtans is het waar, dat ook in deze de natuur nu en dan boven de leer gaat: soms gebeurt het Louise, evenals dit Maria Theresia ook kon gebeuren, dat het gevoel op het verstand de overhand behaalt en haar de woorden in Duitsche spraak naar de keel wellen en over de lippen komen. Voor liefdewoorden, evenals voor woorden van haat en verontwaardiging, is haar het Fransch nu en dan niet afdoende, en dan komt haar het Duitsch, d.i. de lands- en moedertaal, te hulp.
Prinses Louise leerde ook een beetje Engelsch, wat geschiedenis en aardrijkskunde, wat teekenen en muziek, en mooi dansen. Daarmee was het programma der leerjaren voltooid. In onze dagen is er voor een vorstenkind heel wat anders te doen, en wij behoeven niet verre te reizen om te vernemen, hoe ruim en veelvuldig de kundigheden zijn, waarmee de geest eener prinses wordt verrijkt, terwijl tegelijk de liefde voor de lands- en moedertaal hoog wordt gehouden.
Maar aan de opvoeding, die prinses Louise werd gegeven, zal niemand zijne goedkeuring onthouden. Landgravin George hield van natuurlijkheid en blijmoedigheid naast diepe, ernstige vroomheid, en dien overeenkomstig stelde zij hare eischen aan de opvoedsters harer kleinkinderen. Uit de liefde, die de prinses in latere dagen, als de ernst des levens haar veel geleerd heeft, aan hare
| |
| |
opvoedster Salomé de Gélieux blijft toedragen, blijkt wel, dat deze dame den weg naar 't hart harer leerlingen wist te vinden. En dat is het voornaamste, oordeelde de Darmstadtsche grootmoeder niet ten onrechte.
Het jonge leven van Louise en hare twee jaar jongere zuster Frederike - want de beide prinsessen worden tot aan haar huwelijkstijd, en nog wat later, altijd samen genoemd - wordt hoofdzakelijk afgespeeld binnen den kring van eenvoud in 't oude Darmstadtsche paleis. Tot afwisseling en vreugde voor de kostelijk opgroeiende jonge meisjes komen daar kleine reizen naar familieleden in Zweibrücken, Straatsburg, Hildburghausen, Mülheim en Frankfort - ten dage der keizerkroning - bij; zelfs eens een zestiendaagsch uitstapje naar Holland. Ook hebben de prinsessen wel ten huize van Goethe's moeder pannekoekjes gegeten. Maar veel verder dan den hier aangegeven horizon, met het genoemde klassieke bordje pannekoekjes tot middelpunt, reikt toch de cosmopolitische gedachtekring der eenvoudige prinsessen niet.
Den 15den Juli 1792 werd Louise tot het Heilig Avondmaal toegelaten, en daarmee is als 't ware de sluitsteen harer opvoeding gelegd; de kinderjaren zijn voorbij, en eene verloving niet meer verre!
Het was in den tijd der eerste coalitie tegen ‘het revolutionnaire Frankrijk’, in den tijd, toen de Fransche generaal Custine den Beierschen Palts binnenviel.
In den nood dezer dagen was landgravin George met de beide prinsessen Louise en Frederika naar Hildburghausen uitgeweken. Daar vertoefde de familie tot na den afloop van den krijgstocht en had het geluk te Frankfort Frederik Wilhelm II, den Koning van Pruisen, te ontmoeten, die met zijne beide zoons naar 't oorlogsveld was gekomen. De ontmoeting had tot nadere kennismaking geleid en er was tot eene dubbele verloving besloten. Louise werd de aanstaande van den Kroonprins Frederik Wilhelm en Frederika die van Prins Lodewijk, 's konings tweeden zoon. Alzoo was geschied op den 19en Maart 1793. Voor de jongelieden, en met name
| |
| |
voor den Kroonprins en Louise, was het verlovingsoogenblik zeker niet zonder poëzie. De 23jarige Frederik Wilhelm, schuchter en bedeesd, was in 't hotel ‘De witte Zwaan’ op bezoek gegaan bij Louise; maar toen hij het schoone 17-jarige meisje naderde, stond hij verlegen voor haar. Nochtans vatte hij moed. ‘Na veel stotteren en onzamenhangende gemeenplaatsen’, aldus verhaalt hij later, ‘kwam ik met mijn verzoek voor den dag. We stonden aan 't venster, Louise met den rug naar 't raam. Met maagdelijke terughouding, maar met hartelijkheid in hare stem, sprak zij het ja-woord uit, en een kus bezegelde dit plechtige oogenblik’...
Het had evenwel van de zijde der Darmstadtsche familie eenige overweging geëischt, of het Pruisische Hof van die dagen wel de geschikte plaats was om er huwelijksgeluk te verwachten; immers in eene omgeving van zoo wrakke zedelijke beginselen als daar heerschten. Zijne Majesteit, Koning Frederik Wilhelm II, gaf het verderfbrengend voorbeeld. Van zijne eerste echtgenoote was hij, in wederkeerigheid van schuld der echtelieden, wettig gescheiden, en met zijne tweede gade, de moeder zijner zoons, had hij bijna geen omgang. En intusschen had hij meer dan eene tusschentijdsche liefdesgeschiedenis, trouwde tweemalen na elkander, naast zijne wettige Koningin, nog eene hem geldig, d.i. met de linkerhand aangehuwde andere echtgenoote, en leefde bovendien in verboden omgang met eene schoone vrouw uit de lagere hofkringen, die hij met weldaden, ja met schatten overlaadde en tot gravin Lichtenau verhief. De zaak was zóó, dat bij 's Konings dood ongeveer dezelfde ergerlijke dingen plaats vonden, als in onze dagen aan 't Brusselsche hof geschiedden.
Maar er was één lichtpunt. 's Konings zoon, kroonprins Frederik Wilhelm, volgde het voorbeeld zijns vaders in geenen deele. Veeleer was het hem eene aanleiding tot een ingetogen leven. Hij was in 1770 geboren; hij had dus zijn oudoom Frederik den Groote, gestorven in 1785, nog goed gekend, en die had hem, korte weken vóór den
| |
| |
sterfdag, heel ernstig toegesproken; en dit had grooten indruk op hem gemaakt. Zooveel is zeker, dat hij, te midden van het zedenbederf ten hove, zijn pad had rein gehouden. Het was zijne bedoeling dat pad rein te blijven bewaren. Hij was door zijne schuchterheid misschien niet in staat groote verwachtingen op te wekken, maar: ‘Le prince est extrêmement bon und gerade, kein unnötiger Schwarm von Worten begleiten seine Reden, sondern er ist erstaunend wahr’ schreef Louise van hem in dat half-Fransch, half-Duitsch, dat haar uit de pen komt, als bij haar verstand en hart tegelijk spreken. En aan den prins persoonlijk luidde hare waardeering: ‘Sie haben einen geraden Charakter und Sie sind weder ein Schwätzer noch ein Schmeichler, drei Eigenschaften, die für mich von unnennbaren Wert sind. So wuszten wir sofort und ohne Umschweife woran wir waren’.
Er zijn vele brieven uit den verlovingstijd der beide gelukkigen bewaard gebleven, maar niet licht kon Louise haren kroonprins in 't brieven-schrijven voldoen; zij was hem wat kort van stof en hij klaagt over die ‘Onze-Vaderkortheid’. Maar zeer gelukkig voelde hij zich wel met haar. Zij wist den bedeesden, in zich zelf gekeerden, zich zoo eenzaam voelenden jongen man tot vertrouwelijkheid te brengen; zij werd zijn beter ik, en bracht zijne goede eigenschappen naar buiten.
In den eersten tijd na de verloving, toen de kroonprins en zijn broeder aan de belegering van Mainz deelnamen, kwamen de beide bruiden, Louise en Frederike, hare aanstaanden tot in het legerkamp toe bezoeken, waar toen ook Goethe vertoefde, die de beide prinsessen ‘als hemelsche verschijningen’ aanzag, en verklaarde, dat ‘de indruk, dien ze op hem gemaakt hadden, nooit uitgewischt worden zou’. Men begrijpt, dat de mooie meisjes aller oogen tot zich trokken: ‘we hadden 't gevoel’, schreef Frederike, ‘op 't arme-zondaarsbankje te zitten, want alle oogen waren op ons’ gericht.
Louise voelde zich zoo innig gelukkig. Er is in hare blijdschap zelfs iets onstuimigs. ‘Ze wou wel heel den dag zingen en dansen’. Als ze haar verloofde weer
| |
| |
zien mocht, zou ze in staat zijn als Herodes' dochtertje een solo te dansen voor de heele armee, volgens de melodie: ‘wenns immer, wenns immer so wär’. De rijtuigen om ter kerk te gaan staan voor, maar ze is niet in de stemming voor eene ernstige preek; en als grootmama er niet zoo op gesteld was, dat ze de godsdienstoefening bijwoonde, ze zou dezen keer thuis blijven. ‘Gott verzeihe mirs. Adieu Altesse royale de mon coeur’. Over 't geheel genomen is Louise in deze dagen meer uitgelaten, prins Frederik Wilhelm wat stemmiger, een weinig naar den nuchteren kant. Maar spoedig komt ook bij haar de ernst omhoog in haar hart. Trouwens, zij wist wel, dat de verlovingstijd maar kort zou duren.
Bij 't naderen der scheiding uit haren familiekring, van haar vader en hare grootmoeder, van haar jongeren stiefbroeder vooral, is het haar te moede, alsof haar iets ontvalt, dat steun kon geven in de haar onbekende Berlijnsche wereld. Zij wil het haren verloofde nog eens op 't hart drukken, dat het leven ernstig wezen zal. ‘Een weinig toegevendheid van beide kanten,’ schrijft ze, ‘en alles zal wel terechtkomen. Ik heb mijne gebreken; gij kent mij nog maar zoo weinig, en daarom bid ik u bij voorbaat, heb geduld met mij; verlang niet te veel van me; ik ben alles behalve volmaakt, en zoo jong nog; ik zal dikwijls mistasten, maar we zullen toch gelukkig zijn. Sedert gij den laatsten keer hier waart, heb ik veel moed gekregen. Zeker zal God mij sterken, mij leiden en niet verlaten. Mijne vurige gebeden zullen door Hem verhoord worden, en mijne vrome en deugdzame beginselen zullen me voor 't kwade beschermen. Wees gij overtuigd, dat ik u liefheb en vereer; dat ik alles ter wereld zal doen om u te behagen en u gelukkig te maken. Wees gij mijn bijstand en mijn vriend en mijn raadsman. Gij zult geen ondankbare aan mij hebben...’
‘Gij zult geen ondankbare aan mij hebben!’ Met deze gedachte in 't hart aanvaardde Louise, den 13den December 1793, van Darmstadt uit en met hare zuster Frederika, haar vader en grootmoeder, de reis naar Berlijn. Eene week
| |
| |
later waren ze te Potsdam, waar de kroonprins en prins Lodewijk hunne bruiden kwamen afhalen. Den volgenden dag geschiedde de feestelijke intocht in Berlijn. En zoo schitterend was overal de pracht van 't versierde gedeelte der stad, waar de stoet voorbijkwam, dat Louise er bijna bedwelmd door werd. Eene teekenende kleinigheid ter gelegenheid dier blijde inkomst. Bij den ingang der welbekende Unter den Linden was eene eerepoort in den vorm van een triumfboog opgericht, en er stond een zangkoor van 30 jongens en 24 meisjes om de prinses te verwelkomen. Een der meisjes droeg een feestzang voor, natuurlijk met vele aandoenlijke woorden er in. Prinses Louise kwam er zoo van onder den indruk, dat ze de plechtigheid van 't oogenblik vergat, zich naar 't meisje vooroverboog, het van den grond ophief en het kuste. Het was zoo buiten alle etiquette, dat de opperhofmeesteres gravin Von Voss meende tusschenbeide te moeten komen, althans voor verdere gemeenzaamheden te moeten waarschuwen. ‘Mijn hemel’, zuchtte ze, ‘wat heeft Uwe hoogheid gedaan? Dat is immers tegen alle etiquette!’ En Louise wist niet anders te antwoorden dan: ‘Wat is dat? Mag ik dat niet meer doen?’ Maar reeds ging de stoet verder, en allerwegen waren de goede Berlijners verrukt over de schoonheid en bevalligheid hunner aangekomen kroonprinses en harer zuster. Fouqué, toen een jongmensch van 16 jaar, sprak van de aankomst der ‘engelschoone prinsessen, die aan Potsdam en Berlijn een verheven lichtglans schonken. Alle harten vlogen haar tegemoet, en alle menschen waren verrukt over zooveel bekoorlijkheid en zooveel goedheid van hart’. De beeldhouwer Schadow was niet minder getroffen: ‘heel de stad is betooverd’, zei hij, ‘en allen, die de prinsessen
gezien en gehoord hebben, zijn gelukkig in hun bezit.’ Vooral kroonprinses Louise ‘de verkondigster van een gouden tijd’, zooals A.W. Schlegel haar verwelkomde, gold de algemeene hulde. Hare schoonheid ‘boeide nog meer door uitdrukking dan door vormen. Haar sprekend oog vertolkte ontvankelijk gevoel en levendige verbeelding. Zij behoorde tot die vrouwen, door wie allen van haar eigen geslacht
| |
| |
en alle mannen onwederstaanbaar aangetrokken worden.’
De beide Kerstdagen van 1793 waren huwelijksdagen. Om zes uren des avonds van den 25sten December geschiedde de plechige inzegening van bruidegom en bruid door den hofprediker Sack in de Witte Zaal van het koninklijk slot.
Eene fakkel in den slottuin gaf het teeken, en 72 kanonschoten verkondigden aan de verheugde burgerij, dat de plechtigheid verricht was. Om 9 uur banket in de ridderzaal; de beide generaals, graaf Brühl en Von der Marwitz, plaatsten de schotels op tafel, en de kamerheeren en hofdames wachtten, tot de hooge heeren den eersten dronk genomen hadden, waarop zij in de aangrenzende zaal zich aan de maarschalkstafel nederzetten. Na 't banket de van oudsher aan 't Pruisische hof gebruikelijke fakkeldans in de Witte Zaal. De opperkamerheer, prins Sacken, gaf het teeken met zijn zwarten staf; trompetten en pauken verkondigden het begin van den dans, waarvoor de muziek al uit den tijd van Frederik I dagteekent. Vooraan gingen, twee aan twee, de achttien Ministers van Staat, waskaarsen in den vorm van fakkels in de hand dragend. De Koning leidde de bruid op, en de Bruidegom de beide Koninginnen, zijne moeder en de weduwe van Frederik den Groote; de overige prinsen en prinsessen met hun hofstaat volgden op de rij af. Aan 't einde der plechtigheid werd het bruidspaar naar de ridderzaal teruggeleid en daarop door de koninklijke ouders naar hunne eigene vertrekken gebracht. Ook als te doen gebruikelijk was.
De burgerij van haren kant wilde op den huwelijksavond van 't kroonprinselijk echtpaar door eene schitterende illuminatie te vieren hare vreugde uitdrukken, maar de Kroonprins deed haar 't verzoek de bijeengebrachte gelden ten nutte van de weduwen en weezen der in den jongsten oorlog gesneuvelden te willen besteden. Zooals ook geschiedde.
Er was maar één woord over 't echtgeluk van 't jonge, kroonprinselijke paar. Ze hadden 't zoo wel samen; zij tutoyeerden elkaar; zij reden samen uit; zij lazen samen;
| |
| |
ze waren altijd met elkander. Eerst woonden ze in het lustslot Oranienburg, maar daar was het te groot voor hun begrip van een gezellig samen buiten-zijn, en ze namen hun intrek op het landgoed Paretz bij Potsdam. Louise was er de ‘gnädige Frau von Parets’ en verkwikte zich aan het natuurleven bij een landelijk oogstfeest of genoot van eene danspartij in 't groen. Men zou kunnen zeggen, dat het leven der jonggehuwden op den zandweg van eentonige blijmoedigheid was gekomen. Eene korte afwezigheid van den prins om den opstand in Polen te gaan dempen; een uitstapje der prinses naar haar vader, die bij den dood zijns broeders de opvolger in Mecklenburg was geworden; eene min of meer gevaarlijke diphtheritis van den echtgenoot, maar die onder de zorgvuldige verpleging der echtgenoote herstelde, dit waren zooal de grootste gebeurtenissen der eerste jaren; het treffend sterfgeval van den jongen Prins Lodewijk, die hare zuster Frederika na een tweejarigen echt als weduwe achterliet, kwam als een donderslag bij haast onbewolkten hemel. Voor 't overige vervolgde het tevreden geluk zijn gewonen weg, en er werden kinderen geboren, die het leven een doel gaven; in 1795 een troonopvolger, in 1797 nogmaals een zoon, de latere Keizer Wilhelm I.
Het eenige, wat aan het idyllische echtpaar ernstig bezwaar in den weg legde, was het hofleven van hun vader, den Koning, een man van 50 jaar toen, destijds nog gezond ondanks zijne angstwekkende corpulentie en die er ten zeerste op gesteld was, dat kroonprins en kroonprinses de hoffeesten bijwoonden. Louise wist zich dikwijls nogal te schikken, maar de Kroonprins uitte telkens bij thuiskomst zijne ergernis om de ongerechtigheden zijns vaders. Zijne Majesteit was lijdende geworden, nog al ernstig; waterzucht met benauwdheden en slapeloosheid. Nochtans moest er feest gevierd worden, want Minchen Encke, 's konings bijzit, was tot gravin Von Lichtenau verheven. Er werd eene opera opgevoerd: ‘La Morte di Cleopatra’, gegeven ten paleize van Signora Contessa di Lichtenau. De Koning had gewild, dat de Koningin met den
| |
| |
Kroonprins en de Kroonprinses er ook zouden zijn; en zij beten zich op de lippen, maar waren er. Zijne Majesteit zag zeer bleek en wandelde rond op 't feest met de trekken zijner doodelijke ziekte op het aangezicht. De Kroonprins, die zeer opgewonden was, keek met meelijdende blikken naar zijne vernederde moeder, maar Louise, stralend van schitterende schoonheid, hield zich wat terug; ze scheen angst te hebben, dat haar echtgenoot zijne ergernis uiten zou. Prinses Frederika, pas uit den rouw over den dood van haar gemaal, en voor 't eerst weer in 't publiek bij een feest, was oneindig bekoorlijk en genoot met volle teugen de macht harer aanlokkende schoonheid. De ‘gravin’ zelve was verreweg kostelijker uitgedost dan de Koningin; zij was gelukkig in de teedere huldebetuigingen van den Koning, en zag noch hoorde wat 's konings broeder, Prins Heinrich, voor gebaar maakte en zeide, toen hij zijne nicht, eene dochter des Konings, op hare woorden: ‘wat mooie beelden; ik zou ze wel gaarne bezitten’, tegemoet voerde: ‘ik zou niets ervan begeeren; 't is alles infaam in deze kermiskraam.’
Na afloop van 't feest, kwam 's Konings ongesteldheid weer opzetten, en Zijne Majesteit vertrok naar de Pyrmontsche baden. De kuur deed hem goed en hij herstelde, zoo het heette. Toen hij naar zijne hoofdstad terugkeerde, was het een feestdag voor Berlijn. Met klokkengelui en bazuingeschal van de stadstorens begon de vreugde. Op de pleinen werd gedanst door 't volk; mastklimmen en Jan klaassenspelen op de markt, en spijziging der armen uit de stadskas. Voor 500 personen was er gedekt. Des avonds opera, vuurwerk, illuminatie en groot bal. De Koning hield zich heel den dag overeind, al knikten hem de knieën onder 't lijf. De Koningin had zich wegens ongesteldheid laten verontschuldigen, - gravin Lichtenau nam dus de honneurs waar - maar de Kroonprins had moeten gehoorzamen en was verschenen. Bijzonderheden omtrent zijne houding op 't feest worden niet vermeld, maar we weten, hoe hij bij terugkomst in eigen woning na zoo'n ontmoeting van verontwaardiging trilde. Dezen
| |
| |
keer was het de laatste maal geweest; het feesten bij den Koning nam een einde. Want Zijne Majesteit was waarschijnlijk niet beter geworden door al dit schijnvertoon. En eenige dagen later voelde hij zich weer zóó onwel, dat hij zich met de gravin ging terugtrekken in het nieuwe marmeren paleis te Potsdam, waar bijna niemand in de ziekekamer werd toegelaten. In October verergerde zijn toestand zelfs in die mate, dat het droevig was, hem aan te zien. Daar zat hij in de kussens van zijn leunstoel gedoken, bleek, vermagerd, naar den adem hijgend, met doode oogen en zwervende blikken, terwijl de hem niet bezwijkende gravin, naast hem zittende, zijne opgezwollen rechterhand streelde. Nog was men niet ten einde raad. Want van alle kanten kwamen geleerde wonderdokters, chemici en magnetiseurs met hunne heilmiddelen naar 't koninklijk ziekenvertrek. Het is haast ongelooflijk met welke plagerijen deze heeren den Koning 't sterven moeilijk maakten. Het werd een doodstrijd van eenige dagen. Eindelijk, in den ochtend van den 16en November 1797, ontsliep hij. Hij was 54 jaar oud geworden.
***
De Koning is dood; leve de Koning! Van heden af komt nu de kroonprins op den voorgrond, en met hem tot de volheid der koninklijke macht zijne Louise. Aller oogen waren op hen gevestigd, en onder algemeene goedkeuring was de eerste daad van Frederik Wilhelm III een bevel tot arrest van wie onder den naam van gravin Lichtenau zooveel ergernis had gegeven. Het was misschien eene uitkomst geweest voor de ongelukkige vrouw, dat hare woning met militaire macht werd afgezet, want voor de woede des volks zou ze niet veilig zijn gebleven. Hoe dit zij, er volgde weldra eene verbanning naar de vesting Glogau, en met een jaarlijksch pensioen van 4000 thaler moest ze zich, na de inbeslagneming harer overige goederen, behelpen. Na eenigen tijd kan ze dan verder hare eigene wegen gaan; haar naam telt te Berlijn niet meer mee.
| |
| |
Er waren ook gewichtiger zaken te regelen voor het jonge koningspaar. Bijvoorbeeld de geruïneerde schatkist. De overleden koning had in de 12 jaren van zijn bewind kans gezien den nagelaten schat van Frederik den Groote te verkwisten, en nog 20, volgens anderen 49 millioen thaler aan schulden te maken. De nieuwe koning ging een anderen weg; hij wilde spaarzaamheid en zuinig beheer: ‘de Koning moet van 't inkomen van den Kroonprins kunnen leven’, was zijn zeggen. Dienovereenkomstig bleef hij ook wonen in 't kroonprinselijk paleis, vermeed alle pracht en praal, en bleef in alles een huiselijk, eenvoudig man. Zóó eenvoudig begon hij het leven op den troon, dat velen uit den hofkring er mee spotten, en naar den tijd terugverlangden der schitterende hoffeesten met de daaraan verbonden kabalen en intriges. Opperhofmeesteres Von Voss verbaasde zich nog het meest over de ongewone naieveteit van haar nieuwen koninklijken gebieder. ‘De Koning’, schreef ze in haar dagboek, met den datum 15 December 1797, ‘is nog geheel en in alles de kroonprins; over alles is hij in extase; etiquette zoo weinig mogelijk, en groote spaarzaamheid; als 't maar zoo blijft en dit alles mettertijd niet te erg wordt, dan is het heel mooi en goed’. Niet waar, er ligt een tintje critiek in deze waardeering. De ‘dame d'étiquette’, zooals de kroonprins haar schertsend gedoopt had, vreesde klaarblijkelijk voor het te-veel van den aangekondigden eenvoud. Wellicht maakte ze zich bezorgd, dat het element levensvreugde, waaraan ze wel wist, dat de achttienjarige koningin Louise toch ook behoefte had, schade lijden, en de hofkring kloosterlijke manieren zou gaan aannemen. Naar den aard der menschelijke tegenstellingen kon de verkwisting en 't ongebonden leven onder Frederik Wilhelm II nu wel eens omslaan in gierigheid en
al te omzichtige ingetogenheid. En dat zou heusch jammer zijn voor de toch wel levenslustige koningin.
Geheel ongelijk had ze niet. O zeker, onder den eersten indruk van het droevig sterfbed van den overleden koning, was alles ernst en stemmigheid in Louise's gemoed. ‘De
| |
| |
Koning’, schreef ze aan haar vader, ‘is niet meer; hedenmorgen 9 uur overleed hij. Wij, arme kinderen, kunnen hem slechts beweenen. De laatste dagen waren meer dan verschrikkelijk, ook omdat men zorg had, dat hij door de hevige pijnen het bewustzijn verliezen kon. God moge zijne ziel in genade aannemen en mijn man in de moeilijke levenstaak, die zwaarder is dan wij allen gelooven, met Zijne gunst bijstaan.’ En aan haar broer George zei ze: ‘geloof me, ik ben niet geboren voor koningin. Toch wil ik gaarne het offer brengen, indien daardoor in de toekomst maar eenig goeds kan verricht worden.’
Maar op den rouwtijd volgden de kroningsplechtigheid te Koningsbergen en de feesten der inhuldiging. Het leven wil ook zijne vreugde en deze genoten naar den aard en in den vorm van neiging en karakter der menschen. De Koningin hield veel van dansen, en zij had de vergeeflijke zwakheid het heerlijk te vinden, als men haar zàg dansen; 2000 menschen om haar te zien, zij de eerste onder de eersten van al die dansende paren, heerlijk! Vooral ook de repetitiën vóór een bal, 's morgens van 11 tot 4 uur en daarna een dejeuner dinatoir, geheel zonder de boeien der étiquette, de koningin met de hofdames, de prinsen en de generaals, de dans- en kapelmeester, de professoren Hoit en Riesewetter, in ongedwongen vroolijkheid aan tafel. Is het wonder, dat er meer zulke gelegenheden werden bedacht en gevonden voor feestavonden en gezellige partijen? Reeds in den tijd van Frederik den Groote, onder de drie broeders van dezen, waren allegorische spelen het geliefde tijdverdrijf geworden en onder Frederik Wilhelm II niet minder. Met het regeeringsjaar van den nieuwen koning begon wel een ernstiger tijd, maar nu en dan, bij gelegenheid der vastenavonden b.v., kwam het toch voor, dat in den geest der vroeger dagen feest werd gevierd. Zoo b.v. op vastenavond van 1800 met eene mythologische klucht, waarin de Koningin in antiek Grieksch costuum optrad. Nieuw waren in die dagen, als feestvreugde, de opkomende kinderbals. Ter kenschetsing van den geest,
| |
| |
waarin die gegeven werden, een enkel tooneeltje. De feestavond van 16 Februari 1803 dient tot model.
Zoodra de Koningin in een fauteuil hare plaats heeft ingenomen, begint de muziek een adagio te spelen. De kleine gecostumeerden zijn nog onzichtbaar. Opeens verschijnt dan van onder den stoel van Hare Majesteit een kleine amor en reikt haar een pijl over met het inschrift:
‘De vos yeux à tous nos coeurs.’
Tegelijk komen ook de gecostumeerde kleinen van alle kanten te voorschijn om de Koningin te omringen. Hare eigene kinderen zijn er ook bij, de latere Koning Wilhelm IV en Prins Wilhelm, de latere Keizer Wilhelm I, knapen toen van 7 en 6 jaren, als matroosjes gekleed. De beide kinderen van hare schoonzuster, Wilhelmine van Oranje, de echtgenoote van onzen erfprins, waren eveneens van de partij en in 't costuum der jonge verloofden, Willem II en Maria op de bekende schilderij van Van Dijck. Kinderen als tuinmannetjes gekleed reden een kruiwagentje met bouquetten de zaal in om die rond te deelen. Een aardige knaap, als een Savoyaardsch meisje verkleed, met eene laterna magica, waarin de woorden ‘Vive le Roi et la Reine’, bood aan de Koningin een appel aan, zeggende: ‘Pauvre Savoyarde qui n'a qu'une pomme à vous offrir’.
In den appel bevond zich een gedicht:
La pomme est le fruit dont la fable et l'histoire
Depuis des siècles entiers ont gardé la mémoire.
Si je la mets à vos genoux,
C'est que de tant d'attraits les Dieux vous ont ornée
Qu' Adam l'aurait prise de vous
Et Paris vous l'aurait donnée.
Reeds genoeg om over den aard dezer kinderbals te kunnen oordeelen. Heel onschuldige vreugde, maar die aanleiding worden kon, en ook wel werd, tot overdreven huldebetuigingen aan de Koningin. Want het begon mode
| |
| |
te worden, alles wat Hare Majesteit deed of sprak voor zóó betooverend te houden, dat het de maat der redelijkheid te buiten ging. Ook in een koninklijk paleis zijn het sterke beenen, die de weelde kunnen dragen. Koningin Louise was in deze dagen de zorgeloosheid zelve, en het element levensvreugde overgolfde haar. Gelukkig echter, dat de Koning met zijn ernstig karakter en zijn overhellen tot het zwaarmoedige nu en dan den remschoen bezigde om het soms wat ijdele genoegen tot stilstaan te nopen. Nog gelukkiger, dat de hofgenoegens Louise's karakter niet aantastten en zij vóór alles prijsstelde op den zegen van haar huiselijk heil. ‘Laat het buiten stormen, als 't in ons huwelijk maar goed weer is en blijft,’ schreef zij, ‘vóór alle dingen is het de vriendschap des Konings, zijn vertrouwen in mij, zijne liefdevolle teedere behandeling, die mijn geluk uitmaken.’ Men heeft de eerste huwelijksjaren van Koningin Louise wel eens vergeleken met die van Marie Antoinette, de gemalin van Lodewijk XVI, die ook de ijdele vreugden van 't hofleven te zeer najaagde. Maar er was één groot verschil; Marie Antoinette volgde haar zin voor vermaak in ijdele kringen en rumoerig gezelschap zonder den Koning, ofschoon de brieven harer moeder Maria Theresia haar daartegen waarschuwden; en dit deed Koningin Louise niet. De goedkeurende tegenwoordigheid van haar echtgenoot was haar 't hoogst. ‘Waarom ik op reis ben gegaan?’ schreef ze aan haar broer George; ‘wel omdat mijn man het wenschte, dat ik met hem meegaan zou, en zijne tegenwoordigheid me gelukkig maakt.’ Welnu, de Koningin is voor de bereidwilligheid om de hofvreugden ter zijde te laten, en liever met den Koning mee op reis
te gaan, ruimschoots beloond. Want overal, waar ze verscheen, was ze het voorwerp van de eerbiedigste hulde, en overal was de toejuiching bij haar verschijnen meer dan ongemeen. Dat de Koning er van genoot, zijne Louise door het volk bemind te weten, verhoogde hare achting voor hem. En zoo werd de huwelijksband steeds inniger.
| |
| |
Er was bovendien iets gebeurd in de familie, dat voor de Koningin als afschrikwekkend voorbeeld kon dienen voor alle ijdele genoegens, waarbij de ingetogenheid schade leed. Hare jongere zuster, de schoone Frederika, had zich misdragen, en hare verkeerdheid was een publiek geheim geworden; Januari 1799. Dadelijk trad nu de Koning tusschenbeide. Wat in gravin Lichtenan werd afgekeurd en gestraft, kon in Frederika niet blauw-blauw gelaten, en alzoo werd ze met haar (tweeden) echtgenoot van 't Hof verwijderd en naar Ansbach verbannen. Louise leed zeer onder deze schande, maar het was duidelijk aan haar te zien, dat ze meer bedroefd en geschokt dan boos was over 't gebeurde: ‘Zij is weg! Ja, ze is voor eeuwig van me gescheiden. Nu kan zij de trouwe kameraad op mijn levensweg niet meer zijn.’ En ook, dat zij niet heel lang daarna, deze zuster Frederike te Hildburghausen ontmoetende, haar weer omhelsde en hare schuld vergaf: ‘ik ben eene zwakke vrouw, dat voel ik alle dagen meer’, zei ze; maar deze soort van verontschuldiging over haar vergeven, en vergeten, strekt haar toch zeker niet tot oneer.
Het hoogtepunt van geluk voor het Pruisische koningspaar valt in de Junidagen van 1802, ter gelegenheid hunner samenkomst te Memel met den Jongen Keizer Alexander van Rusland, toen de beide vorsten hun vriendschapsverbond voor eeuwig sloten, niet vermoedende, dat de tijd komen kon, waarin dat verbond vanzelf losser worden zou. Louise is bijna uitgelaten in hare waardeering van den ‘beminnelijken’ Keizer, den mensch bij uitnemendheid, den eenigen Alexander: ‘de entrevue was goddelijk, en de beide monarchen gelijken elkander in hunne heerlijke grondstellingen; in gerechtigheid, menschenmin en in liefde voor hetgeen goed is. Ook hun smaak is gelijk. Veel eenvoud en afkeer van etiquette. Alles ging naar wensch, en het zal wel altijd zoo blijven.’
In deze stemming van luidruchtige vreugde bleef ze ook nog in 't volgende jaar. Er is een uitstapje voor haar in 't zicht: ‘we gaan naar Darmstadt, naar Wilhelmsbad, naar de zusters, halleluja!’ schreef ze aan haar meest ge- | |
| |
liefden broer Georg. ‘Als jij in ons midden waart, zouden we uitroepen: “God, wat zijn we toch gelukkig; ons geluk is volmaakt.”’
Volmaakt geluk! Ja, dat is het geweest, wat koningin Louise in de zeven, acht eerste jaren van haar huwelijk heeft genoten. En toch waren het deze zelfde acht jaren, waarin de man, die aan Pruisen en de Pruisische koningsfamilie de grootste vernedering en het diepste leed zou aandoen, zijne gloriën vierde en welhaast tot Keizer werd verkoren. Koning Frederik Wilhelm III en zijne Louise hebben daar echter in die periode zelfs geen flauw vermoeden van gehad, dat Napoleon hunne verschrikking worden zou. Zij volgden nl. den krijgsheld, die het machtige Oostenrijk overwon, met volle bewondering. Koningin Louise wisselde zelfs kleine geschenken met Josephine, Napoleon's echtgenoote.
Er waren oorzaken voor deze kortzichtigheid in het Pruisische koningshuis. Frederik Wilhelm III was een best mensch en een eerzaam huisvader, maar hij was geen eerste-rangsvorst. En zijne raadslieden waren dezelfde, die tijdens het bewind van zijn vader den Pruisischen Staat hadden helpen ontzenuwen: het triumviraat (Haugwitz, Lombard en Lucchesine) der besluiteloozen, karakterloozen en baatzuchtigen. Zij waren het, die den Koning de onheilvolle neutraliteitspolitiek aanraadden, waardoor het Oostenrijk nooit gelukken mocht, in en met de samenwerking van Pruisen, zooveel machtsvermeerdering te vinden als noodig was om Napoleon te wederstaan. Zij waren het, die in de vernedering van Oostenrijk een geluk voor Pruisen meenden te mogen zien. En de groote gebiedsvermeerdering, die aan Pruisen bij de ontbinding van het Duitsche Rijk in 1803 was ten deel gevallen, had den invloed der neutraliteitsmannen nog versterkt, en Lucchesine's onderhandelingswijsheid met roem gekroond. Zoo kwam het, dat, nog in de Meimaand van 1805, 's Konings neutraliteitspolitiek va banque met Pruisen's bestaan speelde, en de beide Majesteiten, heel onbewust van eenig naderend gevaar, den zomer te Alexanderbad gingen doorbrengen en daar
| |
| |
in zorgelooze vreugde genoten van de hulde der badgasten van allen stand, die niet uitgesproken waren over de goedheid des Konings en de schoonheid der Koningin. De Septembermaand was echter de laatste maand van 't idyllisch geluk. Hare Majesteiten waren na de kuur te Alexanderbad op het landgoed Paretz teruggekeerd en genoten er de mooie herfstdagen, toen het gerucht tot hen kwam, dat Napoleon het volkenrecht geschonden en zijne troepen tegen het Oostenrijksch-Russische leger door het neutrale Ansbach, Pruisisch grondgebied, had laten trekken. Dat was toch den trots van Frederik Wilhelm III te na komen. En vooral aan Koningin Louise werd het duidelijk, dat Pruisen's politiek op den verkeerden weg ging. En van nu af aan is Pruisen's koningin aan de zijde dergenen, die aansluiting bij Oostenrijk en Rusland wilden, en als oorlogspartij tegen Napoleon partij kiezen. Ook onder dezen was een triumviraat: Prins Louis Ferdinand (een zoon van Frederik den Groote's jongsten broer), generaal Rüchel en minister Von Stein, allen mannen van vaderlandslievende belangeloosheid en verstandig krachtsbetoon. Als vierde man in dit verbond de minister Von Hardenberg; en naast deze mannen van de daad de landgravin van Hessen-Homburg, prinses Marianna en prinses Louise Radziwill, de zuster van Louis Ferdinand.
Onder den invloed van deze allen liet de koning zich bewegen tot een verbond met keizer Alexander, die den 28sten October naar Berlijn was gekomen en daar tot den 4den November toeven bleef. Pruisen beloofde gewapende tusschenkomst, in den vorm van bemiddeling. Na afloop van een maaltijd gingen nu de beide monarchen in gezelschap van koningin Louise de garnizoenskerk te Potsdam binnen en onder handslag bij de graftombe van Frederik den Groote, zwoeren Alexander en Frederik Wilhelm elkander nogmaals trouwe vriendschap. Het was Louise te moede, alsof ze ‘haar laatsten gelukkigen dag had beleefd’.
Doch wat hielpen al deze welgemeende symbolische teederheden tegen de rustelooze voortvarendheid van Na- | |
| |
poleon? Reeds was de Fransche keizer te Schönbrunn, waar hij aan Oostenrijk de vredesvoorwaarden dicteerde. Er kwam nog bij, dat Haugwitz, die voor den koning van Pruisen met de Franschen kwam onderhandelen, in bekwaamheid te kort schoot, en den 15den December 1805, veertien dagen na Napoleon's overwinning bij Austerlitz, een verdrag onderteekende, nota bene van een bondgenootschap tusschen Pruisen en Frankrijk. Het is waar, dat Haugwitz zich kon verantwoorden: de koning had hem opgedragen ‘in elk geval als vredestichter werkzaam te zijn’. Maar dit nam niet weg, dat het verbond met Frankrijk voor Pruisen eene soort van verraad was tegen Rusland. Koningin Louise was er diep verontwaardigd over, maar kon toch de koninklijke handteekening onder 't verdrag niet verhinderen. Onder zulke omstandigheden begon het voor Pruisen zoo heillooze jaar 1806.
Licht te begrijpen is het, dat er in deze dagen geruchten gingen over minder goede verstandhouding tusschen den koning en de koningin. Maar die worden door Louise met nadruk tegengesproken. Waar is, dat zij sedert het Schönbrunnsch verbond met groote beslistheid de politiek van weerstand tegen Napoleon voorstaat; waar is ook, dat ze partij koos tegen de oude raadslieden van haar gemaal en in geheime briefwisseling stond met de mannen, die Haugwitz en gelijksoortige kabinets-raden uit 's Konings gunst wilden dringen. Maar allen zijn het er over eens, dat Louise's streven niet was 't voldoen aan politieke eerzucht, noch ook om de meerdere van haar echtgenoot te worden of te schijnen. Slechts was haar inzicht omtrent hetgeen voor de toekomst van 't Vaderland, voor den Koning en hare kinderen, het beste was, ruimer en meer nationaal dan dat van haar gemaal. Nochtans leed het huwelijksgeluk van 't koninklijk echtpaar niet merkbaar onder het verschil in meening omtrent de politiek. In Juni was Louise naar de Pyrmontsche baden vertrokken, en van daar uit bezitten we haar brief aan den echtgenoot, eene soort van bemoedigend dankbetoon aan den Koning over een schrijven van Zijne Majesteit aan Keizer
| |
| |
Alexander, door overste Krusemark naar Petersburg gebracht. ‘Duizend vriendelijke overwegingen,’ schrijft ze, ‘hebben zich aan mij opgedrongen. De keuze van den persoon is voortreffelijk, maar nog duizendmaal meer waard is het, dat hij een door jouw hand geschreven, uit jouw hart en jouw geest gekomen ontboezeming medeneemt. Dit heb ik altijd gewenscht, en dit is het, wat noodig was. Blijf deze methode volgen en ik vlei me, dat er nimmer verwarring zal ontstaan. Bovendien is meer zelfvertrouwen het eenige, wat je ontbreekt. Heb je dat eenmaal verworven, dan zal je ook veel spoediger tot een besluit geraken, en is 't besluit eenmaal genomen, dan zal je je er ook strenger aan houden, dat je bevelen worden opgevolgd. God heeft je alles gegeven, den juisten blik, een oordeel, dat eenig is, daar het bijna altijd door eene koele kalmte wordt geleid en je je niet, of ten minste maar heel zelden, door den hartstocht laat meesleepen. Welk een voorrecht! Trek daar nut uit en laat je dienaren deze meerderheid voelbaar worden. Goddank, dat je die bezit, en boven hen allen uit’.
Men ziet het, de koningin is diplomatisch uit liefde, en slaat den juisten toon aan om haar wankelmoedigen echtgenoot tot zelfvertrouwen te brengen. Diplomatisch is ook haar gedrag, als ze keurvorst Wilhelm van Hessen, haar anders alles behalve sympathiek, maar die over 25000 man beschikt, in zijn zwak weet te tasten, hem vleit met hare belangstelling in zijn podagra-lijden, en hem geheel voor de zaak van Pruisen wint.
Intusschen naderde het gevaar eener botsing met Napoleon met den dag. Haugwitz, die naar Parijs was gezonden ter verdere onderhandeling met den Keizer, werd beleedigend lang bij de audiëntie opgehouden, en toen hij eindelijk werd toegelaten, zei Napoleon hem kort en goed, dat hij binnen 24 uur te beslissen had, of hij oorlog wilde met Frankrijk of eene alliantie. Het antwoord zou Talleyrand in ontvangst nemen, met wien Haugwitz nu verder te onderhandelen had.
Het gevolg van al deze beleedigingen kon niet anders dan oorlog met den ‘Franschen overweldiger’ worden.
| |
| |
Dat Pruisen de nederlaag lijden zou en de vernedering te gemoet ging, werd nog niet vermoed, want men overschatte de weerkracht van het leger, dat al te lang had geteerd op den roem van Frederik den Groote's overwinningen. Spoedig genoeg zou de vergissing blijken.
Het ongeluk begon met de vernietiging der Pruisische voorhoede en het sneuvelen van Prins Louis Ferdinand bij Saalfeld, 10 October 1806. Het verloop der gebeurtenissen was zoo snel, dat koningin Louise, die haar gemaal naar 't oorlogsveld gevolgd was, in overhaaste vlucht naar Brandenburg een goed heenkomen zoeken moest. Het was op den 14den October; de dubbele slag bij Jena en Auerstädt vernietigde het Pruisische leger; het overblijfsel der verslagen troepen moest over Maagdenburg den terugtocht aannemen, en het Fransche krijgsheir vervolgde zegevierend zijn weg naar Berlijn. Want ook het reserve-leger had den 17den October de nederlaag geleden. Allerwegen gingen de Pruisische vestingen, haast zonder kamp of verdediging, over in 's vijands handen. Erfurt het eerst, en welhaast ook Spandau. Den 27sten October is Napoleon reeds in de hoofdstad. Bij Prenzlau moet de Prins van Hohenlohe met zijn leger van 12000 man de wapens strekken. Ook den dapperen Blücher treft dit lot. Het wordt een toestand van radeloosheid. Vier vestingen, Stettin, Küstrin, Maagdenburg en Hameln geven zich na elkander haastig over. Kolberg en Graudenz alleen verdedigen zich met groote dapperheid. Maar dit is ook het eenige lichtpunt in dien donkeren tijd.
Den Koning blijft niets anders over dan in overhaaste vlucht voor de opdringende Franschen over Küstrin en Graudenz naar Koningsbergen te ontwijken. Te Küstrin voegde Koningin Louise zich bij hem en samen vervolgden zij den lijdensweg. De eenige troost, dien de diep verslagen vrouw in deze dagen ondervond, was eene ontmoeting met Hardenberg, die haar zinkenden moed ophief. Maar zij had het heel moeilijk. Want bij de algemeene ramp voegde zich persoonlijk leed. Het is bekend, dat Napoleon, door zijne spionnen onderricht omtrent
| |
| |
de geestdrift, waarmee koningin Louise allen bezielde, die met haar in aanraking kwamen, en wetende hoe zij het was, die Frederik Wilhelm tot tegenstand had aangezet, alles heeft gedaan om de hooge vrouw te vernederen. In de bulletins des Keizers wordt van haar gesproken als van ‘eene vrouw met een mooi gezicht, maar met weinig verstand, niet in staat de gevolgen van hare daden te beseffen’. Smalend wordt er bijgevoegd: ‘men kan haar niet beschuldigen, men moet haar slechts beklagen. Want ze zal zoo'n gewetenswroeging ondervinden over 't leed, dat ze over haar vaderland heeft gebracht’. En om haar ook als vrouw te grieven, luidde het dan: ‘het resultaat van den merkwaardigen eed bij 't graf van den grooten Frederik is de slag bij Austerlitz en de ontruiming van Duitschland door de Russen geweest. Acht-en-veertig uur later had men eene koperets gereed, die men in alle winkels ziet, en die zelfs den spot der boeren gaande maakt. De prent geeft den mooien keizer van Rusland te zien; naast hem de koningin, en aan den anderen kant de koning, die de hand over 't graf van Frederik uitbreidt. De koningin zelve, in een sjaal gehuld, op de wijze ongeveer, zooals de Londensche koperprenten Lady Hamilton afbeelden, legt de hand op 't hart en schijnt den keizer van Rusland te bekijken. Men begrijpt niet, hoe de Berlijnsche politie het tentoonhangen van zulk eene erbarmelijke satire heeft kunnen toelaten. De schim van Frederik den Groote moet er door beleedigd zijn!’....
Dat de beleediging doel trof en de koningin diep griefde, blijkt uit hetgeen Louise over de lippen kwam, toen men de onkieschheid had haar het bulletin te laten lezen. Al wat er aan gramschap brandde in haar gemoed, staat te lezen in dien éénen uitroep: ‘En men leeft en kan den smaad niet wreken!’
Toch was dit niet het grievendst leed dat haar kon overkomen. Maar dat in hare naaste omgeving verwijten tot haar gericht werden, misschien wel door den koning zelf werd gezegd, dat zij den oorlog ontboeid had, dit was
| |
| |
het, wat haar folterde en hare gezondheid schokte. Hare gezondheid, maar hare fierheid niet. ‘De gevolgen (van den oorlog),’ schreef ze aan haar broeder George, ‘doen mij dikwijls schreien, niet echter het beginsel der handeling en niet de handeling zelve. Nooit zal ik schreien om wat de eer en 't gevoel van eigenwaarde heiligden.’
Maar dat al dit leed hare zenuwen aantastte, en eene ernstige ongesteldheid haar den dood nabijbracht, blijkt uit hetgeen haar trouwe lijfarts Hufeland in zijn dagboek aanteekende: ‘Nooit zal ik den nacht van den 22sten December (1806) vergeten, toen zij in doodsgevaar verkeerde, ik bij haar waakte en er tegelijk een zoo vreeselijke storm woedde, terwijl er een gevel instortte van 't oude slot, waarin zij vertoefde’.
Toch moest ze in dien toestand verder reizen, want ook te Koningsbergen was het niet meer veilig, en het koninklijk gezin diende te Memel herberg te zoeken. Den 8sten Januari 1807 kwam men er aan; men zou er een jaar vertoeven moeten, en aan 't ongeluk zou vooreerst nog geen einde komen. Maar toch herstelde de Koningin, want de zeelucht deed haar goed, en er kwam één oogenblik verademing; er waren goede tijdingen van 't oorlogsveld: bij Eylau hadden de Russen op de Franschen gezegevierd en Napoleon deed nu moeite om Pruisen van de vriendschap met Alexander af te brengen. Wel een bewijs, dat zijne zaak minder gunstig stond. Ter eere van het Pruisische koningspaar zij echter gezegd, dat ze bleven aan de zijde van hun Russischen bondgenoot.
Op het vleugje van voorspoed in den krijg met den ‘overweldiger’ volgden helaas weer spoedig allerlei nederlagen. Dantzig moest zich overgeven, en den 14den Juni werd het Russisch-Pruisische leger bij Friedland verslagen. Dat was het einde, want van nu af aan neigt keizer Alexander het oor naar een wapenstilstand met Napoleon, en onderhandelen de beide monarchen over den vrede; haast acht de Fransche keizer het eene te groote gunst, aan den Koning van Pruisen betoond, hem als bondgenoot van Alexander mede in de onderhandelingen te betrek- | |
| |
ken. Koningin Louise is overstelpt van smart, maar vindt nog troost in 't geloof aan hoogere leiding: ‘twee hoofdgronden heb ik’, schrijft ze aan haar vader, ‘die mij boven al 't leed verheffen; de eerste is de gedachte, dat we geen spel zijn van het blinde lot, maar in Gods hand verkeeren; de tweede, dat we met eere ondergaan en altijd vrienden hebben zullen, omdat we ze verdienen. Ik draag alles met die kalmte en gelatenheid, welke alleen de gewetensrust en de volkomen overgeving geven kunnen. Wees daarom overtuigd, beste Vader, dat wij nooit ongelukkig kunnen zijn. Op den weg van 't recht te leven en te sterven, en als 't zijn moet brood met zout eten, maar nooit kan ik geheel ongelukkig zijn. Hopen kan ik echter niet meer. Wie zoo uit zijn hemel naar omlaag gestort is, kan dat niet langer.’
Intusschen naderde de dag van samenkomst der drie monarchen in het neutraal verklaarde Tilsit; 26 Juni. Louise had haar echtgenoot moed ingesproken, en hem geraden niet lichtelijk toe te geven, als Napoleon bij zijn eisch bleef, dat Hardenberg moest heengezonden. ‘Je spreekt heel goed’, schreef ze aan Frederik Wilhelm, ‘als je je voorbereid hebt. In jouw plaats zou ik hem zeggen: dat zou hetzelfde zijn als indien ik U den eisch stelde, Talleyrand moet terugtreden, over wien jij je niet minder te beklagen hebt, als hij wellicht over Hardenberg’... ‘Laat alle mijnen springen’, voegde ze er nog bij. Dat het niet gebaat heeft, weten we; Napoleon bleef er bij: Hardenberg en generaal Rüchel moesten ontslagen worden; en koning Frederik Wilhelm heeft toegegeven. Deze vernederende eisch was toch nog maar 't voorspel van hetgeen aan Pruisen's koning werd opgelegd, eer de Fransche keizer met hem tot vrede wilde komen. Napoleon legde de hand op de kaart van Pruisen en eischte overgave van de helft van 't koninkrijk: alle landen tusschen Rijn en Elbe zouden ter beschikking van den Keizer gesteld worden en bovendien moest Pruisen 112 millioen francs aan oorlogskosten betalen.
Het was in deze onderhandelingsdagen, dat de bekende
| |
| |
ontmoeting van koningen Louise met keizer Napoleon geschiedde, die historische vermaardheid heeft verkregen. Napoleon had aan 't middagmaal met Alexander en Frederik Wilhelm vriendelijke woorden gesproken over ‘koningin Louise van Pruisen’ en op hare gezondheid gedronken; hij had met belangstelling gevraagd naar prinses Alexandrina, haar dochtertje, dat zwaar ziek geweest, maar nu herstellende was. Het was bekend geworden, dat de Fransche keizer de jonge, schoone Pruisische Koningin wenschte te ontmoeten, en Louise was besloten te gaan en hem te zeggen, dat zij hem vergaf, wat hij haar in den ‘Moniteur’ en de ‘Telegraaf’ had aangedaan. Bij nader inzien echter weifelde zij, en wilde zich ziek melden; maar toen de koning zelf haar den 2en Juli uitnoodigde te komen, ‘moest de kelk tot den bodem geledigd worden’, en ging ze op reis. In den namiddag van 6 Juli kwam ze te Tilsit aan, waar de Koning in gezelschap van keizer Alexander haar wachtte. Ze was schooner dan ooit en de majesteit van haar optreden verhoogde hare waardigheid. Ze had de bewustheid eene taak te vervullen, ook in 't belang van 't vaderland en 't Koningshuis, want ze hoopte nog van den Franschen Keizer te verkrijgen, dat de stad Maagdenburg, ofschoon aan den linkeroever der Elbe gelegen, Pruisisch blijven zou. Napoleon liet zich niet lang wachten, en achter hem aan hinkte Talleyrand. Na de gebruikelijke plichtplegingen, ging Louise recht op haar doel af en sprak van 's keizers grootmoedigheid bij het vaststellen der vredesvoorwaarden. Het gesprek onder vier oogen kan ongeveer een uur geduurd hebben; toen kwam koning Frederik Wilhelm binnen, en
Napoleon had zich nog aan niets gebonden. Zoo kwam het, dat Maagdenburg in den afstand van het Pruisische land aan Frankrijk mede begrepen bleef. Nochtans is het waar, dat de Koningin met een heel anderen dunk van Napoleon scheidde dan ze gekomen was. De trekken van gemeenheid in zijn gelaat, waarvan men haar had verteld, had zij niet opgemerkt, maar wel die van zijne geestelijke meerderheid, zijne genialiteit. Zij vond hem volstrekt niet
| |
| |
leelijk; zijn hoofd herinnerde haar aan het type der caesars. Bekend is, dat Napoleon, gewoon het gesprek te leiden, aan Louise's gedachtenloop eene andere wending wou geven, toen zij de politiek aanroerde, maar dat de Koningin hem noopte bij het onderwerp te blijven. Zeker is, dat Louise indruk maakte op Napoleon, en nooit is in later tijd van Fransche zijde een smalend woord tegen haar meer voorgekomen. Aan den maaltijd, dien Napoleon gaf, had ze hare plaats tusschen de beide keizers, en was ze het voorwerp van vriendelijke hulde. Op de vraag van Napoleon, hoe Pruisen het had durven ondernemen den oorlog tegen hem te beginnen, antwoordde ze: ‘de roem van Frederik den Groote heeft ons omtrent onze macht misleid.’ Een en ander had 's keizers gedachte omtrent haar geest en karakter verhoogd, en aan den avond van den dag sprak hij met groote waardeering van haar zielenadel; maar hij was niet gewoon aan vrouwen stem in de politiek te verleenen, en zijn wil om Pruisen als staat klein te maken bleef dezelfde. Zoo kwam het, dat koningin Louise's weerzin tegen den indringer zich weer verhief, toen Napoleon aan koning Frederik Wilhelm den vernederenden vrede van Tilsit opdrong. Maar er viel aan de omstandigheden niet te veranderen; voorshands was berusten in 't onvermijdelijke harde plicht, en voorbereiding tot een beteren tijd de eenige troost. Gelukkig waren in deze periode van leed de inzichten des Konings omtrent zekere verouderde regeeringsbeginselen en nog meer omtrent de raadslieden, die hem tot heden de besten hadden geschenen, zeer gewijzigd. Van nu af aan is in alles het streven merkbaar der Koningin om haar gemaal te omringen met de beroemdste mannen van het land. Het gelukt haar de overkomst naar Memel te bewerken van
Von Stein: ‘hoe gelukkig ben ik, dat hij weer hier is; ja sedert ik hem weer aan 't hoofd der zaken weet, is 't mij als kan ik 't hoofd hooger oprichten. Want hij gaat uit van de verheffende gedachte den zedelijken, godsdienstigen, vaderlandschen geest in de natie te wekken, haar weer moed, zelfvertrouwen en offervaardigheid, die tot
| |
| |
onafhankelijkheid leidt, in te boezemen. Hij wil voorbereiding tot een beteren toestand en naast de noodzakelijke wijzigingen in 't binnenlandsch bestuur eene betere regeling van de financiën en 't krijgswezen. De koning heeft hem goed ontvangen en hij van zijn kant heeft oude grieven vergeten en zich ter beschikking gesteld.’ Wel was kabinetsraad Beyme, dien Stein niet naast zich dulden kon, nog gehandhaafd, maar Louise heeft alles gedaan om Stein tot geduld te stemmen; zij zal niet aflaten, vóór Beyme ontslag heeft. Van den anderen kant gebruikt ze al haar invloed om Stein, den man van talent en goeden wil, van kracht en energie, te bewegen toch in alles de vormelijkheid des konings te ontzien. Wat Stein ontbrak, was de wijsheid om in den koning altijd den koning te zien. Hij wist niet altijd nederig genoeg te zijn. De Koning had de eigenschap, die we in zijn kleinzoon keizer Wilhelm terugvinden, en die Bismarck zoo wist dienstbaar te maken aan het gewenschte historische verloop der Duitsche machtsontwikkeling: hij had behoefte aan 't gevoel de leider te zijn, ook in de oogenblikken, als hij geleid werd. En nu is het Louise's taak geweest, de tekortkomingen in den vorm bij Von Stein goed te praten bij den koning, en de hooge eischen des konings te verzachten bij den raadsman der kroon, nu hij den staat kwam redden.
In Januari 1808 was de koninklijke familie van Memel weer naar Koningsbergen teruggekeerd, en begon er wat licht te komen in de anders zoo donkere toekomst. Met de opvoeding der kinderen had zij voorspoed en met name haar tweede zoon, de latere keizer Wilhelm, groeide op als een eenvoudige verstandige knaap. Aan eigen ontwikkeling werkte ze krachtdadig en het waren vooral historische studiën, waartoe ze zich voelt aangetrokken. Het werpt een eigenaardig licht op de geringe mate van kennis en algemeene ontwikkeling der aanzienlijkste vrouwen uit dien tijd, als we vernemen welke vragen koningin Louise nog te doen had om b.v. de voorlezingen van prof. Süvern over algemeene geschiedenis te kunnen begrijpen. ‘Welke oorlogen worden de Punische oorlogen genoemd? Waren
| |
| |
die alle tegen Carthago gericht?’ ‘Wat is hiërarchie eigenlijk?’ en dergelijke moeilijkheden, soms nog eenvoudiger quaestiën, moesten aan de koningin nog opgehelderd worden, wilde zij met hare studiën voortgang maken. Intusschen blijkt uit de oprechtheid, waarmee ze hare onkunde belijdt, niet alleen de eerlijkheid en bescheidenheid der vraagster, maar ook de ernst van haar studieplan. Het is geen wonder, dat het getuigenis van Wilhelm van Humboldt, die destijds in Koningsbergen haar omgang genoot, over den gunstigen invloed van haar voorbeeld in zake wetenschap en kunst, haar ten hoogste vereert. Licht te vergeven bij al dit goede is het haar, dat ze niet geheel vrijbleef van de bekoring der mystieke richting in die dagen, welke door Juliane von Krüdener, de vriendin van keizer Alexander, werd verkondigd; licht te vergeven ook, dat zij tegen den raad van Stein in, de uitnoodiging aannam van eene plezierreis naar St.-Petersburg, waar ze met haar gemaal de gevierde gast des keizers zou wezen. In de eentonigheid van het Koningsbergsche leven mocht, meende zij, deze zoo gewenschte afwisseling wel een weinigje vreugde brengen. Spoedig genoeg kwamen de dagen van tegenspoed en droefheid toch ook die vreugde weer vergallen. Eerst de onvoorzichtige brief van Stein over de Pruisische plannen om te zijner tijd Napoleon te kunnen wederstaan, gericht aan zijn vriend Wittgenstein, welke brief helaas in Napoleon's handen viel en openbaar gemaakt werd: Stein moest vluchten. Toen kwam het mislukken van den opstand in Spanje tegen Napoleon's macht, en de angst, dat welhaast de oorlog van Frankrijk tegen Oostenrijk het vernederde Pruisen dwingen zou hulptroepen te leveren aan den Franschen keizer.
‘Pruisen tegen Oostenrijk! Wat moet er dan van Duitschland worden’, schreef ze in groote wanhoopsdroefheid. Het was haar verjaardag geweest, en de stad Koningsbergen gaf een groot feest. (10 Maart 1809): ‘mijn geboortedag was een dag der verschrikkingen voor mij. Het hart was me verscheurd. Ik heb gedanst. Ik heb geglimlacht. Ik heb den leiders van 't feest vriendelijkheden gezegd, en... ik wist me
| |
| |
van droefheid niet te bergen’... ‘Ik geloof aan geen toekomst meer op aarde. God weet, waar ik zal begraven worden; misschien niet eens in Pruisischen grond. Oostenrijk zingt zijn zwanenzang, en dan, adieu Germania!’ Eén oogenblik kwam er nog weer vreugde in haar hart, n.l. toen aartshertog Karel Napoleon bij Wagram overwon. Maar 't was ook niet meer dan een oogenblik. Want nogmaals zegevierde ‘het genie van den Franschen keizer’ en het diep verslagen Oostenrijksche hof moest nog goede mines maken bij slecht spel en aan Napoleon de 18 jarige prinses Louise tot vrouw afstaan, opdat de nieuwe Fransche heerscher bij haar een zoon zou kunnen verwekken en aldus aan de Napoleontische dynastie eene blijvende plaats onder de vorstenhuizen van Europa verschaffen. Al deze dingen waren aanduidingen der donkerste toekomst en het was nog een troost voor de Koningin, dat haar eersteling, hare oudste dochter, dood ter wereld was gekomen. ‘Ware zij in leven geweest, wie weet, of ze niet het offer had moeten worden van Napoleon's eerzucht’. Niets leert zoo duidelijk de stemming kennen, waarin Louise van Pruisen in deze dagen verkeerde; en niets geeft een zoo goed denkbeeld van den adel van haar geest en gemoed, als de brief aan haar vader.
‘Beste Vader!’ schreef de Koningin, in Mei 1809. ‘Met ons is het uit; zooal niet voor altijd, dan toch voor heden. Voor mijn leven hoop ik niets meer. Ik heb mij onderworpen, en in deze onderwerping, in deze beschikking des hemels, ben ik nu kalm; en in dusdanige rustigheid zoo al niet gelukkig naar 't aardsche, dan toch, wat iets meer zeggen wil, gelukzalig naar de ziel. Het wordt mij steeds duidelijker, dat alles komen moest, zooals het gekomen is. De goddelijke Voorzienigheid leidt onmiskenbaar nieuwe wereldtoestanden in, en het zal eene andere orde der dingen worden, want de oude heeft zich zelve overleefd en is als afgestorven ineengestort.
Wij zijn ingeslapen op de lauweren van Frederik den Groote, die, als de heer der eeuw, een nieuwen tijd schiep. Wij zijn met dien tijd niet meegegaan en derhalve
| |
| |
overvleugelt hij ons. Dit ziet niemand helderder in dan de Koning. Zooeven nog heb ik hierover eene lange bespreking met hem gehad, en hij zeide telkens in zich zelve gekeerd: “Dat moet ook bij ons anders worden.” Ook het beste en meest overlegde mislukt, en de Fransche keizer is althans sluwer en listiger. Ofschoon de Russen en Pruisen als leeuwen gevochten hebben, moesten we, niet overwonnen, toch het veld ruimen, en de vijand bleef in 't voordeel. Van hem kunnen we veel leeren, en het zal niet verloren zijn, wat hij gedaan en uitgericht heeft. Het zou zondig zijn te zeggen: God was met hem; want klaarblijkelijk is hij een werktuig in de hand des Almachtigen om het oude, dat geen leven meer heeft, te begraven.
Voorzeker, het zal beter worden: dit waarborgt het geloof aan 't volmaaktste Wezen. Maar het kan slechts goed worden in de wereld door de goeden. Daarom geloof ik ook niet, dat Keizer Napoleon stevig zit op zijn thans zeker schitterenden troon. Stevig en rustig is alleen waarheid en gerechtigheid; en hij is slechts politiek, dat wil zeggen: hij richt zich niet naar eeuwige wetten, maar naar nu aanwezige omstandigheden. Daarbij bezoedelt hij zijne regeering met vele ongerechtigheden. Hij meent het niet eerlijk met de goede zaak en met de menschen. In zijne grenzenlooze eerzucht meent hij slechts zich zelf en zijn persoonlijk belang. Men moet hem meer bewonderen dan men hem beminnen kan. Hij is door zijn geluk verblind en meent alles te kunnen. Bovendien is hij zonder eenig maat-houden, en wie geen maat weet te bewaren, verliest het evenwicht, en valt. Ik geloof vastelijk aan God en dus ook aan eene zedelijke wereldorde. Maar die zie ik niet in de heerschappij van 't geweld, en daarom leef ik in de hoop, dat op dezen boozen tijd een betere volgen zal. Dit hopen, wenschen en verwachten alle betere menschen. Door de lofredenaars van 't heden en hun grooten held moet men zich niet van zijn stuk laten brengen.
Beslist en onmiskenbaar is alles, wat gebeurd is en gebeurt, niet het laatste en goede, zooals het worden en blijven zal, maar slechts wegbereiding naar een beter doel.
| |
| |
Dit doel zelf schijnt intusschen op verren afstand te liggen; wij zullen 't waarschijnlijk niet bereikt zien en vóór dien tijd sterven. Zooals God het wil; en alles, gelijk Hij het begeert. Maar ik vind troost, kracht en moed en blijmoedigheid in deze hoop, die diep in mijne ziel ligt. Immers is alles hier in de wereld slechts overgang. Wij moeten voort. Zorgen wij slechts daarvoor, dat we met iederen dag rijper en beter worden.’
Rijper en beter worden! Wie in 't leed en de vernedering tot deze levenswijsheid geraakt, heeft het recht tot voorbeeld gesteld te worden. ‘Al wie door ootmoed wordt herboren, is van het hemelsche geslacht.’ En het is te verstaan, dat de hooge vrouw, het toonbeeld eener koninklijke majesteit, zooals er niet vele geweest zijn, voor haar volk de onvolprezen martelares is geworden, door wie al het leed en de onspoed der tijden werd gedragen met berusting ja, maar tevens met de zekere hoop, dat het Duitsche volk de kracht om zich weer te verheffen in zich had. Dat zij den dag der opstanding uit den smaad niet heeft mogen beleven, is eene reden te meer geworden om hare nagedachtenis eerbiedig te huldigen. Het laatste jaar van haar leven is nog een betere tijd voor haar geweest; een tijd van diepen weemoed wel, maar toch ook een tijd van zielenvrede door huiselijk en familiegeluk. Haar huwelijk met koning Frederik Wilhelm is haar altijd eene bron van zegen geweest, maar dat het onderling vertrouwen en de gelijkheid van inzichten der beide echtelieden in de periode van tegenspoed en rampen versterkt en gegroeid is, valt niet te betwijfelen. Louise's toon over de aanhankelijkheid van haar gemaal wordt steeds inniger, en de dankbaarheid van den Koning aan de Vrouw, die hem geraden, gesteund en gesterkt heeft, oprechter. Het huwelijksgeluk had de wijding gekregen van toenemende eensgezindheid in dagen van smart.
En natuurlijk waren de beide echtgenooten gelukkig in hunne kinderen. ‘Onze kinderen,’ schreef Louise aan haar vader, ‘zijn onze schatten,’ ‘en onze oogen rusten vol hoop en vertrouwen op hen. Omstandigheden en omgeving voeden
| |
| |
den mensch op, en voor onze kinderen zal het goed zijn, dat zij den ernstigen kant des levens reeds in hunne jeugd hebben leeren kennen.’ Ze leefde gaarne in de gedachte, dat het voor die kinderen nog eenmaal beter worden kon: ‘ik beklaag me niet, dat mijne levensdagen in deze ongeluksperiode vielen. Misschien gaf mijn aanwezen aan kinderen het leven, die eens tot het welzijn der menscheid zullen bijdragen.’ Heel verstandige opmerkingen, die een goeden paedagogischen kijk op 't jonge prinsenvolkje geven, komen uit Louise's pen, b.v. deze omtrent haar derden zoon Karl: ‘zijn onophoudelijk vragen brengt me dikwijls in verlegenheid, omdat ik het niet altijd beantwoorden kan en mag. Maar het teekent toch weetgierigheid, ofschoon somtijds ook, als hij slimmig glimlacht, nieuwsgierigheid.’ Hare dochter Alexandrine wordt door haar ‘le petite autocrate’ genoemd, want ‘ze heeft zoo iets gedecideerds en potsierlijks over zich; ze heeft aanleg voor het satirieke’. Maar hare oudste dochter Frederike Charlotte is ‘rein als goud, goed, zacht, vroolijk.’ Louise verkwikte zich aan zooveel heerlijks. Verder werd haar tijd van bezig genot ingenomen door veel goede lectuur [o.a. van den Wilhelm Meister], door breedvoerige correspondentie met hare Mecklenburgsche familie, en door den omgang met mannen van naam en beteekenis. ‘Met goede boeken, een goed geweten en eene goede pianoforte,’ heeft ze in moeilijke dagen veel omgang gezocht en troost gevonden.
Einde 1809 kwam de zon der hoop weer boven haren horizon. De oorlogsschuld aan Napoleon was nog wel niet afbetaald, maar 't was toch vrede en de Fransche bezettingstroepen verlieten den Pruisischen grond; de koninklijke familie keerde naar Berlijn terug. Den 23sten December, juist 16 jaren na haar eersten blijden intocht ter Pruisische hoofdstad, kwam koningin Louise in het koninklijk paleis terug: ‘Gode zij dank, dat ik hier ben; alles is hier zooveel lichter te dragen!’ Zij had het geluk den trouwen raadsman Von Hardenberg, eens door Napoleon's eisch uit 's Konings dienst ontslagen, maar die nu met toestemming van den Keizer weer aan 't hoofd
| |
| |
der zaken gesteld mocht worden, bereid te vinden, de moeilijke taak om de Pruisische financiën te regelen, op zich te nemen. Door Hardenberg's wijs beleid en beheer mocht het gelukken de schuld aan Frankrijk te kwijten, en Silezië, dat anders aan Napoleon in mindering der schuld moest afgestaan, te behouden. Onder deze omstandigheid kon de koninklijke familie aan eenige ontspanning denken, en alzoo werd besloten tot een reisje naar Strelitz, naar Louise's vader, den groothertog.
De Koningin was letterlijk uitgelaten van blijdschap. Zij is ‘dol van plezier’, ze ‘weet zich niet te bergen van genot’: ‘wij brengen geen dokter mee; als ik den hals breek, zal Hieronymi (haar vaders medicus) hem wel weer heel maken,’ schreef ze aan haar vader. En aan haar vriendin Louise Radziwill zond ze haar grafschrift: ‘Louise Wilhelmine Auguste Amalie, Reine de Prusse, geborene Prinzessin von Mecklenburg, née le 10 mars 1776, † dat weet ik nog niet!’
Den 25sten Juni ging de Koningin op reis, den 28sten was ze in haar vaders paleis aangekomen. Hare vreugde over het wederzien der familie was echter niet onvermengd; er liep weemoed onder, eene soort voorgevoel, indien dit bestaat, van naderend leed: ‘Ich bin zitterig und beberig de toute la journée fatiguante et touchante que j'ai passée,’ schreef ze aan den Koning, die pas drie dagen later aankwam, en wien het niet ontging, dat hare stemming zoo afwisselend vroolijk en somber was. Van Strelitz uit werd een rijtoer naar 't lustslot Hohenzieritz gedaan, want na een paar dagen toevens alhier was 't plan, weer naar Berlijn terug te keeren. Maar des anderen daags was de Koningin heel niet wel; ze had kramp in de borst en hoestte veel. De doctoren Heim en Hieronymi zagen er echter geen dadelijk gevaar in en hoopten, dat een paar dagen rust herstel zouden brengen. Maar het was niet zoo; ze moest te Hohenzieritz blijven en de Koning keerde den 30sten Juni alleen huiswaarts. Ook hij was spoedig daarna wat koortsig geweest, maar gelukkig weer beter. Toen kwam 't bericht van medicus Hieronymi, dat de Koningin niet vooruit
| |
| |
ging. Den 17den Juli werd dokter Heim weer ontboden, en die vreesde het ergste. Zijne Majesteit moest dadelijk overkomen, eer het telaat werd. Zoo geschiedde, en in den vroegen ochtend van den 19den kwam Zijne Majesteit met de beide oudste prinsen op Hohenzieritz aan. Koningin Louise was heel goed bij kennis: ‘het is toch beter bij elkaar te zijn, dat geeft toch meer troost,’ zei ze, vreugdestralend, toen de Koning haar ziekbed naderde. Zijne Majesteit was bijna wanhopig van smart: ‘als ze niet van mij was, zou ze leven; maar nu ze mijne vrouw is, zal ze sterven,’ zeide hij. ‘Heim, ben ik niet een ongelukkig man?’ Voor Louise waren inderdaad de uren geteld; zij nam afscheid van hare omgeving, van hare familie, van hare zoons. Hare benauwdheden namen schielijk toe, maar nog met hare laatste woorden troostte zij den Koning, sprak hem van Hardenberg, den trouwen raadsman, en van de opvoeding der kinderen. ‘Heb maar geen vrees, ik sterf niet,’ en ‘Heer Jezus, maak het kort,’ waren hare laatste woorden.
In den ochtend van den 19den Juli 1810, des morgens te negen uren, was ze ter eeuwige rust ingegaan. Ze was 34 jaar oud geworden.
Den 27sten Juli werd haar stoffelijk overschot in den Dom te Berlijn bijgezet; maar den 23sten December 1810 werd de onvergetelijke Koningin in den nieuwen grafkelder aan het einde der Dennenlaan in het Charlottenburger park overgebracht. Vijf jaren later had Christiaan Rauch voor het mausoleum zijn beroemd praalgraf voltooid, het schoonste beeld, dat van de overledene gebeiteld is. Daar rust zij in vrede! - Toen ze gestorven was, ontstond onder haar treurend volk de legende, dat zij aan een gebroken hart was heengegaan. De martelaarskroon verhoogde den eerbied voor de jonge, schoone overleden majesteit. Zij was immers de martelares geweest voor de goede zaak. Zij had in alles den beteren weg gewezen. Zij had de beroemde mannen als raadslieden der kroon begeerd en talent en karakter het hoogst gesteld. Toen de nood tot het hoogste klom, had ze hare juweelen afgestaan
| |
| |
om de oorlogsschatting te helpen betalen. Was ook niet op haar woord en voorbeeld de deugd van huiselijkheid en goede zeden uit het koninklijk paleis de woningen der aanzienlijken weer binnengegaan, waar kuischheid en huwelijkstrouw verloren schenen? En had niet de ware, oprechte vroomheid, het geloof in een leidend godsbestuur, in haar de hoogste vertegenwoordigster gekregen?
Nu was zij henengegaan, in de dagen van Pruisen's onspoed en leed. Zij mocht het niet beleven, dat de ure van den bevrijdingsoorlog sloeg, en heeft den jubel niet gehoord na de overwinning. Zij heeft het herstel van 't oude Pruisische koninkrijk en het terugwinnen der West-Elbische provinciën niet meegevierd. Maar zij werd daarom niet vergeten. Het woord van den ouden Blücher, toen de verbondenen na den slag bij Waterloo Parijs binnentrokken: ‘Nu is Koningin Louise gewroken!’ vond weerklank in alle Pruisische harten. Haar naam is een symbool geworden. In de huizen van armen en rijken wordt hare nagedachtenis in hooge eer gehouden. Overal vindt men haar beeld in marmer en brons, of in schilderij en photographie. Men denkt aan haar als aan een heilige, en een bezoek aan hare grafstede is eene bedevaart.
Wie zoo geëerd wordt door het nageslacht, houdt ook het geloof levend onder ons, dat ware grootheid te huldigen nog altijd eene zielsbehoefte der menschen is. Hare nagedachtenis is als de wierookgeur bij eene uitvaart, die de zinnen der omstanders wil opvoeren tot het hoogere! |
|