| |
| |
| |
Buitenland.
Behoort de zaak der Borromaeus-Encycliek in deze rubriek thuis? In het eerste stadium, waarin zij verkeerde, officieel gesproken, niet, want de Minister van Buitenlandsche Zaken had er geen bericht van ontvangen, ten minste het stuk was hem niet in zijne hoedanigheid in handen gekomen. Men heeft hierom gelachen en in de hoogere pers den Minister, die ‘van niets wist’, bespot. Ten onrechte. Zoolang de Minister, als zoodanig, geen officieele mededeeling ontvangt, kan hij, als zoodanig, onmogelijk op krantenberichten reageeren: dat zou in sommige gevallen, zooals overbekend is, tot de gekste gevolgen kunnen leiden en is in ieder geval tegen alle diplomatiek gebruik. Anders wordt echter de kwestie in het tweede stadium, toen na de interpellatie-Van Doorn in de Tweede Kamer de aandacht der Regeering officieel op die Encycliek gevestigd was geworden en, naar men zegt, ook op andere wijze de algemeene ergernis ook hier te lande en in de eerste plaats die van H.M. de Koningin over dat bedenkelijke stuk, met zijn blijkbaar uit verouderde formules klakkeloos overgenomen felle uitingen over de Hervormers en hunne volgers, ter kennis van het Vaticaan was gebracht. Het gevolg daarvan was, dat de pauselijke zaakgelastigde in Den Haag, mgr. Gualtieri, bij den Minister verscheen en hem, zooals de Staatscourant meldde, mondeling mededeelde, dat de Paus niet bedoeld had de Hervormers en de voorvaderen van H.M. en van de Nederlandsche Protestanten als ‘hoovaardige en oproerige’ menschen, ‘wier God de buik was’, als ‘de meest verdorven vorsten en volkeren’ van den tijd van den heiligen Carlo Borromeo te kenschetsen. Wat wil men nog meer? riepen de katholieke bladen en de protestantsche, tot de befaamde ‘coalitie’ behoorende of wel geneigde organen toonden zich, zoo niet geheel voldaan, dan toch tevreden gesteld, al begreep - en terecht - niemand meer,
wie dan toch bedoeld zou zijn met die qualificaties: toch niet alleen de Noren, Zweden en Denen alleen, of de Polen, of de Hongaren?! Het was immers overduidelijk, dat in gezegde formules allereerst de Duitsch-Nederlandsch-Scandinavische hervormingsbeweging bedoeld was! De strenge asceet Calvijn kan moeilijk vallen onder de
| |
| |
‘menschen van aardsche gezindheid, wier God is de buik’; en met de ‘meest verdorven vorsten en volken’ kunnen toch niet de katholieke Valois en de Franschen, onder wie het Protostantisme slechts eene minderheid omvatte, bedoeld zijn! Wie dan wel?! Mysterie! Maar nu kwam de Vaticaansche ‘Osservatore Romano’ met het opzienbarende bericht, dat de mededeeling van mgr. Gualtieri alleen ‘mondeling’ geschied was en niet in den vorm zooals onze Staatscourant had gemeld maar in een vorm, die veeleer als een klacht van het Vaticaan over de onbegrijpelijke misvatting zijner bedoelingen dan als een verontschuldiging klonk. Dat was heel erg, want de tegenover Duitschland reeds afgelegde verklaring droeg in alle opzichten het karakter eener verontschuldiging, aangeboden naar aanleiding van een op verontwaardigden toon gesteld officieel beklag van die zijde bij het Vaticaan. Of behoefde men met het kleine Nederland niet zooveel omslag te maken? De beweging begon opnieuw en is nog niet geëindigd, nu wij dit schrijven. Van alle kanten kwamen geharnaste protesten, zoowel van modernals van orthodox-protestantsche zijde, over de beleediging den vaderen aangedaan, over de onverdraagzaamheid uit deze uitingen blijkende, terwijl men ook van katholieke zijde blijkbaar met de zaak verlegen was, nu het aanvankelijk zwijgen van dien kant over de ook daar gevoelde onhandigheden van Rome geen succès had gehad.
Is er reden om zooveel drukte over de immers tegen het Roomsche modernisme gerichte Encycliek te maken? Is die drukte niet, zooals sommige coalitie-bladen zeiden of deden gevoelen, meer toe te schrijven aan pogingen om de coalitie te doen springen door de godsdienstverschillen eens goed te doen uitkomen?
Het lijdt geen twijfel, of dit laatste wordt ook gedaan; maar het lijdt evenmin twijfel, of dit geschiedt volkomen terecht. De onhandigheid van Rome, geheel analoog met de gelijksoortige van de Breve van 1853, die de Aprilbeweging veroorzaakte, is oorzaak geweest, dat duidelijk nog eens aan den dag is gekomen wat Katholiek en Protestant van elkander scheidt, al staan zij op ‘gemeenschappelijk christelijken’ bodem. Wij wisten dat natuurlijk al lang van te voren en wie den toon in onze kerken eenigszins kent, weet ook wel, dat al hoort men dit niet meer zooveel als vroeger - ter wille der coalitie? of, en dat onderstellen wij liever, ter wille van het beginsel der verdraagzaamheid, al blijkt daarvan soms al heel weinig? - in het protestantsche woordenboek de woorden: ‘Antichrist’ en ‘Paus’ ongeveer synomien zijn, gelijk in het katholieke de qualificaties ‘kettersche dwalingen’, de ‘inblazingen
| |
| |
van den Booze’ e.t.q. nog steeds met succès op protestantsche gevoelens worden toegepast. En het is misschien goed eraan herinnerd te worden, dat die opvattingen wederzijds, ondanks alle politieke coalitie, nog steeds bestaan. Bevorderlijk aan de coalitie is dit alles echter niet en de illusiën, die men zich in sommige kringen mocht scheppen aangaande door de coalitie te bevorderen wederzijdsche verdraagzaamheid, zullen er een leelijken knak door krijgen. Maar wie, die de teekenen des tijds ziet wist niet, dat die verdraagzaamheid nog lang niet zoover gevorderd was als het, bij voorbedachtelijk zwijgen over geloofsverschillen, scheen? En de toekomst, met hare sectescholen en schooltijes ten onzent, met hare dreigend toenemende afscheiding naar de religie, zal aan die verdraagzaamheid ook niet bevorderlijk zijn! Laat ons hopen - en er zijn teekenen, die er op wijzen - dat de pauselijke Encycliek onzen katholieken landgenooten niet alleen maar ‘ongelegen’ is gekomen maar ook de in den laatsten tijd bij hen duidelijk merkbare beginselen van verdraagzaamheid niet al te zeer zal hebben geschaad. Bij alle bezwaren der coalitie had op den duur de door samenwerking bevorderde onderlinge waardeering der gezindten iets goeds kunnen opleveren, ook al kan men niet verwachten, dat gezindten, die ieder voor zich de waarheid, de absolute waarheid meenen te bezitten, op den duur kunnen blijven samengaan. Verdraagzaam in den vollen zin des woords kunnen alleen zij zijn, die bekennen, dat zij de waarheid zoekende zijn en moeten blijven, ze ‘alreede niet hebbende gevonden’ noch, menschen zijnde, verwachten kunnen ze te zullen vinden.
De tweede kwestie, waarop hier de aandacht moet worden gevestigd, is nog altijd de kwestie Van Heeckeren-Kuyper. De heer Van Heeckeren is nu smadelijk, zonder dat één enkele stem op hem werd uitgebracht, uit de Eerste Kamer geworpen. Habet quod sibi imputet! Maar hij wil het er niet bij laten zitten doch dreigt met een brochure, waarin ‘brieven van souvereinen’, enz. Het wordt al mooier! Deze diplomaat, als zoodanig door het ministerie-Kuyper zoo opvallend onderscheiden, verdient een eerediploma.... van ongeschiktheid. Zullen wij nu ijselijke staatsgeheimen op straat gebracht zien? Men heeft den Minister een en ander, zelfs opzettelijke onwaarachtigheid - gruwelijk bij een diplomaat, niet waar? - tegenover hem ten laste gelegd. Als niet alle schijn bedriegt, wederom ten onrechte: de Minister kan in zulke zaken onmogelijk ingaan op een verzoek om ‘helder licht’,
| |
| |
om de ‘volle waarheid.’ Diplomatie is nu eenmaal een vak, waarbij men niet werken kan met electrische verlichting aan alle kanten: waanwijze en nieuwsgierige journalisten moesten dit eindelijk nu eens leeren inzien. De diplomatieke taal noch de diplomatieke werkzaamheid kan bestaan zonder sluiers, bedekkende wat voor het oogenblik niet geschikt is om te worden gezien door iedereen: dat is voor oprecht waarheidlievende, voor openhartige gemoederen niet acceptabel noch voor waanwijze bemoeiallen, maar die moeten dan ook maar geen diplomaten worden of willen wezen. Bismarck zeide eens: ‘ik ben een der weinige diplomaten, die soms de volle waarheid kunnen spreken, immers.... niemand gelooft mij, als ik een enkele maal de waarheid spreek!’ Maar het is hard voor een journalist, die zich de algemeene lichtverspreider, de ideale diplomaat voelt, om niet te mogen weten, wat er eigenlijk gebeurd is! Stel U voor: hij, die achter alle binnen- en buitenlandsche coulissen, in alle boudoirs, in alle dievenholen, in alle brandkasten kijkt, mag niet weten, wat er is voorgevallen over de Noordzee-entente of naar aanleiding daarvan! En dat in de eeuw van de pers!! Maar de heer Van Heeckeren zal hem helpen! Poor Yorick!
Dan is er meer eer te behalen aan Kreta. Dat is nu letterlijk gesneden koek. De Jong-Turken hebben den Kretensen de tanden laten zien en de brave Grieken hebben deze van ouds waarheidlievende en trouwe stamgenooten aangemaand de Mohamedanen onder hen toch toe te laten in de Kamer, al willen zij geen eed afleggen van trouw aan Griekenland; wat misschien meer zegt, de mogendheden hebben met dwang gedreigd, als de Kretensen nu toch te voorbarig wilden zijn. Het werd rustig op Kreta.... voorloopig.
Ook over Duitschland is de zomerrust gekomen. Bethmann-Hollweg blijkt nu toch heusch van zins om met de gematigden van goeden wille te regeeren en ontdeed zich van alle compromitteerende elementen, van een Dernburg, van een Rheinhaben, van drie ministers en twee staatssecretarissen; hij wil op bevel des Keizers en met dezen in overleg zien wat er met wijsgeerige gematigdheid te bereiken valt op den weg van den vooruitgang, dien hij ten slotte wel degelijk op wil. Wij hebben af te wachten, wat onder die omstandigheden van een nieuwe kieswet komen zal.
Rust heerscht vooralsnog ook in Engeland; al vlotten oogenschijnlijk de onderhandelingen over een vergelijk tusschen de partijen niet hard, de wederzijdsche verklaringen der aanvoerders toonen soms roerende overeenstemming. Het wetsontwerp-Shackleton
| |
| |
omtrent het vrouwenkiesrecht kwam zelfs tot de tweede lezing... zonder eenige kans intusschen op werkelijke invoering, wat de verontwaardigde Engelsche stemrecht-zottinnen tot overweging brengt van ‘gewelddadig optreden’. Wel bekome het haar! Zou het daartegenover geen overweging verdienen de dames bij gelegenheid met koud water te ontvangen: koude douches zijn immers een gewoon geneesmiddel voor hysterische kwalen? Minister Asquith wees tijdens de korte discussie op de overdrijving, die er heerscht aangaande de ‘voortreffelijke resultaten’ van het vrouwenkiesrecht elders, waarmede ook ten onzent reclame wordt gemaakt. Het zou misschien beter zijn, wanneer de dames zich voorloopig tevreden stelden met wat ook ten onzent meer en meer als wenschelijk erkend wordt: het kiesrecht voor de zelfstandig werkende vrouw. En laten zij zich verder bezig houden met een zorgvuldige studie van het onderwerp, b.v. van de kansen van het vrouwenkiesrecht in Rusland.
Rusland! Is het ‘Finis Finlandiae’ van den Russischen reactionnair werkelijk het laatste woord over de Finsche kwestie geweest? Het wetsontwerp over Finland is door de Doema aangenomen, nadat Stolypine krachtig alle buitenlandsche bemoeiing had afgewezen en op de eenheid van Rusland tegenover het buitenland den nadruk had gelegd. En thans is het de vraag, of men in Finland zelf het wagen zal lijdelijken weerstand te bieden als tegenover Bobrikof, of wel vol zal houden in krachtig positief verzet. Het laatste schijnt niet in de bedoeling te liggen en het eerste moeilijk uit te voeren, maar zeker schijnt wel, dat Finland een groot deel van zijn vroegere zelfstandigheid zal moeten opgeven. Dat de sociaal-democratische gezindheid van vele Finnen daarbij niet ten goede gewerkt heeft, behoeft geen betoog; zij heeft veler sympathieën - en niet alleen in Rusland zelf, waar dit natuurlijk is - aan het land doen onttrekken. Als het ‘Finis Finlandiae’ werkelijk op het ‘Finis Poloniae’ volgt, zal dit niet het minst aan de Finsche sociaal-democratie toe te schrijven zijn.
Rusland zelf herstelt zich van inwendige beroeringen en de uitwendige slagen. Onder de handige, bij gelegenheid voor geen geweld terugschrikkende leiding van den bekwamen Stolypine, gaat de inwendige toestand des lands vooruit: de uitersten aan beide kanten worden in toom gehouden, de administratie wordt aan beter toezicht onderworpen en telkens hoort men van gebleken... en bestrafte oneerlijkheid; de inkomsten en uitgaven worden in betere verhouding tot elkander gebracht; de eerste beginselen van parlementaire regeering worden toegepast; de agrarische toestanden
| |
| |
verbeteren allengs. Het gaat nog alles langzaam, zeer langzaam, maar de oude Russische volkskracht toont hare taaiheid en rechtvaardigt het vroeger telkens zich uitende optimisme omtrent de toekomst van land en volk. De pas gesloten overeenkomst met Japan over Mandsjoerije waarborgt den zoo gewenschten vrede ook aan die zijde en daarmede den wereldvrede, waaraan Rusland ook in den Balkan naar vermogen arbeidt... zoo lang het belang des lands dit medebrengt. Het nieuwe koninkrijk Montenegro of, zooals het heeten zal, Zeta, zal tot stand komen als tegenwicht te meer tegen de andere Slavische koninkrijken onder begunstiging van het verwante Italiaansche vorstenhuis, met toestemming van het hecht in Bosnië gevestigde Oostenrijk, onder het afgunstig gemopper van Servische zijde, waar men den ouden vriend van Rusland, vorst Nicolaas, zich zijn koningskroon niet zonder ergernis ziet opzetten.
De korte tijd, die der nieuwe Kamer in Frankrijk voor de eerste periode van haar werkzaamheid vóór het zomerreces gegeven was, is wel arm in daden maar rijk in, voor een deel schitterende, woorden geweest. Het schijnt wel, dat de discussie over 't regeeringsprogram van grooter beteekenis zal blijken dan wat de leege politiek der laatste jaren opleverde, al kan men over de oriëntatie der nieuwe periode nog niet afdoende oordeelen.
Uit het feit, dat ‘l'austère’ Brisson, de fossiele vertegenwoordiger der oude meerderheid, tot den presidialen zetel, dien hij zoolang bekleedde, is herbenoemd, laat zich daarom niet veel afleiden, omdat er geen ernstige strijd over is gevoerd; tegencandidaten zijn niet met kracht gesteld of zij hebben zich teruggetrokken; zoo is deze benoeming niet als een overwinning aan te merken van de partij, waartoe Brisson behoort.
Aller oog is op, aller oor voor Briand. Heeft hij zich in de maanden zijner regeering met een Kamer, welker meerderheid hem niet vertrouwde, uiterst handig betoond, de vraag zal zijn, of hij zich met een nieuwe Kamer, welker meerderheid hij zelf voor een deel moet vormen en opvoeden, meer dan ‘habile’ zal toonen, een man, die werkelijk regeeren kan, niet als hoofd eener partij maar als 't bewind voerend ten bate van het geheele land. Dat hij dit wil, spreekt zijn programrede uit met een duidelijkheid, die niets te wenschen overlaat: ‘Justice et liberté’ voor allen - ziedaar wat de regeering wenscht, waartoe zij de medewerking van alle lieden van goeden wille inroept. Het verleden van de ‘défense républicaine’
| |
| |
der laatste tien jaren verloochent Briand niet, in zooverre hij in 't algemeen zegt, dat zulk een verdediging noodig was; maar nu heeft zij geen reden van bestaan meer; de republiek loopt geen gevaar; nu moet het uit zijn met een bewind van strijd alsof elk oogenblik een complot dreigde, uit met die partijregeering, die in uitsluiting van velen bestaat, ook van hen, die volstrekt geen vijanden zijn. Dit is een nieuwe toon, die dan ook den Combisten zeer mishaagt. De leus: geen vijanden links, maar alle gematigden vijanden, verwerpt Briand. Hij wil blijkbaar ook met de gematigden regeeren, en 't hoofd der progressisten Aynard, betuigde, niet zonder op verdere daden te wachten, vertrouwen in den minister, die taal van gezag liet hooren. Tegen de ‘socialistes unifiés’ treedt Briand krachtig op: hij handhaaft de orde op straat en de apache Liaboeuf is ter dood gebracht. Niet alleen Briand en Millerand, zelfs de derde socialistische minister, Viviani, toont aan de oproerige elementen der C.G.T. de tanden.
Geen wonder, dat de Combisten ontevreden zijn. Hun hoofd in de Kamer, de millionair Berteaux, heeft de regeeringsverklaring hevig aangevallen. Toch toonde hij zich zeer snel gerust gesteld (om niet bij een stemming te doen uitkomen, dat zijn partij in de minderheid was?), zonder dat Briand grooter concessie gedaan had dan vaag te gewagen van een ‘majorité de gauche’. Men spreekt dan ook al van de nederlaag, ja de ‘déchéance’ der Combisten. En Briand kreeg zijn votum van vertrouwen met 403 tegen 110 stemmen. Tegen stemden alleen de uiterste linker- en de kleine uiterste rechtergroep. Het nieuwe ministerie heeft dus wel: ‘vijanden links’. Het telt drie socialisten, maar... het wil regeering zijn.
Zal nu Briand de man wezen, die waarlijk regeert, die leiding geeft, meer is dan ‘habile’ om zich te handhaven? Allerlei wijst er op; toch zijn niet alle wolken van den hemel. De man, die aan een machtig voortrollende beweging als de democratie halt toeroept, den wassenden stroom der revolutie wil indijken, speelt een hachelijk spel. Het Jacobinisme wordt alleen ter zijde gezet door contra-revolutie, meest door 't zwaard: - zoo leert de geschiedenis. Zal een beroep op behoeften van het volk, welvaart van 't land, maatschappelijke orde door een handige regeering dit werk kunnen volbrengen? 't Is hachelijk. Briand onderneemt het. Men kan hem welslagen toewenschen. Zijn poging om een liberaal bewind te vestigen, om zonder verloochening van democratische beginselen te breken met revolutionnaire praktijken, niet in alle oproer- | |
| |
lingen vrienden te zien zooals André en Pelletan deden in de dagen, toen zij de landsverdediging voor jaren desorganiseerden, te regeeren met het land en niet met de C.G.T., de syndicaten en de loge: dit pogen verdient sympathie.
Maar in de laatste 10 jaren zijn de toestanden zeer vergroeid. De Katholieken zijn voor een goed deel buiten 't gemeene recht geplaatst, 't onderwijs onder de macht van een revolutionnaire tyrannie gebracht, de financiën ontredderd.... Onze beste wenschen voor wie dit alles met een zachte hand tracht te genezen, met een krachtige hand zooveel mogelijk in andere banen te leiden. Briand zegt dit te willen, en hij kan niet meer doen. Zou hij met 't verleden openlijk breken en tegen alles in gaan, hij zou onmiddellijk vallen. Nu wil hij herstellen. Maar hij blijft èn democraat èn bewindsman! Zal zelfs hij tegen de zware taak opgewassen zijn?
Wat hij aankondigt is een program stellig voor langer dan 4 jaren: kiesrecht, nieuwe organisatie der administratie en de rechtspleging, belastinghervormingen, waarbij de oude voorstellen in hoofdzaak gehandhaafd worden; verder staan de ouderdoms- en andere pensioenen, 't onderwijs en nog vrij wat meer op de lijst.
De nieuwe regeering is begonnen met een maatregel, die eigenaardig, nieuw, in zijn wezen zeer democratisch is: een enquête gehouden over de opinies, die bij de jongste verkiezingen zegevierden. Naar de programma's der candidaten en het stemmental, dat zij verwierven, zijn nu bij 't ministerie tabellen opgemaakt, waaruit de volkswil blijkt. Naar deze enquête zijn - ook iets nieuws - de groepen in de Kamer officieel erkend, zoodat zij naar evenredigheid harer sterkte vertegenwoordigd worden in de groote, de invloedrijkste Kamercommissies.
Uit deze ministerieele enquête is allereerst gebleken, dat geen hervorming door 't land meer algemeen gewenscht werd dan die van 't kiesrecht met evenredige vertegenwoordiging der minderheden. Deze maatregel verwierf ruim 5½ millioen, tegen geen 2 millioen stemmen. En: daar ligt reeds de nieuwe reformbill op de bureautafel der Kamer. Zij erkent het beginsel der Evenredige Vertegenwoordiging (Repr. proport. R.P.) en regelt het nieuwe kiesrecht volgens scrutin de liste, bij groote arrondissementen en met vertegenwoordiging der minderheden zooveel mogelijk. Zij doet dit op minder omslachtige wijze dan men gevreesd had. De argwaan, als zou de regeering slechts in schijn den wensch inwilligen, maar de zaak zoo ‘embrouilleeren’, dat zij niet tot stand kwam, is beschaamd. Het is Briand ernst ermee. Toch geeft
| |
| |
zijn ontwerp geen volle bevrediging aan de voorstanders van 't stelsel der R.P. zooals Charles Benoist dit met zooveel kracht en talent bepleit.
Reeds is bedenking gerezen tegen de gedeeltelijke vernieuwing der Kamer bij ⅓ om de 2 jaar. Deze beperking als waarborg der continuïteit in 't bestuur des lands, is onnoodig, waar een tweekamerstelsel tegen plotselinge schokken een rem is; waar een senaat is, daar pleit alles voor een Kamer, die, b.v. om de vier jaar geheel vernieuwd, den volkswil op een bepaald tijdstip en op bepaalde punten zoo volledig mogelijk uitdrukt. Van gedeeltelijke vernieuwing is het onvermijdelijk gevolg, dat het nieuwe derde ingedeeld wordt in de vaste kaders der bestaande groepeeringen.
't Hachelijke punt is het financieele. De groote meerderheid der kiezers heeft onverholen zich afkeerig betoond van de belastingontwerpen in den zin van Caillaux. Die der Regeering zijn wel gematigder, maar gaan in dezelfde richting. Het steeds stijgend budget nadert met rassche schreden de 5 milliard jaarlijks; dat kan niet anders heeten dan ‘la course à l' abime’. En nog is het nu ingediende budget onmiskenbaar geflatteerd. Er staat noch op het jaarlijksche tiende van 50 millioen van de Westerspoor, noch 't geen ook in 1911 voor de ‘retraites’ noodig zal zijn. Het incompleete budget zal dan door zwareaanvullingscredieten gevolgd worden. En intusschen geniet elke ‘Député’ en ‘Sénateur’ zijn 15000 frs. en is er van de in uitzicht gestelde vermindering nog niet gerept. En intusschen zijn ook in de laatste 10 jaar de belastingen in Frankrijk gestegen met 40 frs. per hoofd, welk cijfer welsprekend wordt, als men 't vergelijkt met de stijging in andere landen: 1,62 frs. in Duitschland, 4,83 in Engeland, 0,90 in Amerika!
Zal de Fransche politieke en sociale ontwikkeling in betere handen komen? Hoe noodig dit is, springt in het oog en wordt door velen gevoeld. Er is iets ‘rotten in the state’, die 757678 ambtenaren telt, terwijl de nabuur van over 't Kanaal er maar 305530 noodig heeft bij gelijk inwonertal, en Duitschland, dubbel zoo sterk bevolkt, met 714860 toekomt. De Duitsche ambtenarij, waarover men zoo'n hoog woord heeft, is dus lang niet half zoo erg als de Fransche. En...er is ‘something rotten in the state’, wanneer zijn beste denkers, dichters, vernuften zoo bezorgd zijn en zoo smalen als wij dit in de Fransche litteratuur onzer dagen lezen. Ziehier een staaltje. E. Faguet heeft toch zeker wel aan zijn vaderland gedacht, toen hij in zijn jongste boek onder den pakkenden titel: Le culte de l' incompétence deze beschrijving
| |
| |
gaf van den politicien: ‘c'est un homme nul pour ce qui est des ideés personnelles, médiocre comme instruction, partageant les sentiments généreux et les passions générales de la foule, et enfin qui n'a pas d'autre métier que de s'occuper de politique, et qui, si le carrière politique lui manque, meurt de faim’. Zoo spreekt Faguet, die toch heusch noch ‘clericaal’ noch ‘nationalist’ is. |
|