Onze Eeuw. Jaargang 10
(1910)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |
Het schimpdicht en de spotprent tijdens de Fransche revolutie
| |
[pagina 262]
| |
gestooten, den aardbol doen schudden en de volken opgepord naar de vrijheid te marcheeren! De krant is de oorlogskreet, de uitdaging, de aanval, de verdediging! Zij is de nationale vergadering, waarin iedereen meespreekt en ieder antwoordt en die de onderwerpen opgeeft aan die andere Nationale Vergadering in de Manègezaal. Elken dag in die stormachtige jaren zag een nieuwe krant het licht en in die sneeuwjacht van bedrukt papier dwarrelden lustig meê de schimpliedjes en spotprenten. Het waren vogels van dezelfde veêren, maar meestal was hun pluimage verre van schitterend en hun stem onwelluidend, als ravengekras. Er is weinig Attisch zout in de caricaturen der revolutie. Het zijn meest platte refreinen der vaudeville, grollen zoo van de straat opgeraapt en in beeld gebracht door artiesten zonder talent. Bijna nooit droegen deze prenten den naam van hun maker. Zij waren dan ook niet van dien aard, dat men nieuwsgierig was te weten, wie onder het mom van den anonymus schuilde. Men kon het hun aanzien, dat zij hun inspiratie ontleenden aan de krant, of wel, dat zij hun partijblad met een satirieken krabbel wilden opluisteren. Inderdaad, er was haast geen gebeurtenis, hoe nietig ook, of de poëeten en de teekenaars stonden gereed en gaven den colporteurs gelegenheid hun liederenschat te vermeerderen, liedjes en prentjes gedrukt op grijs papier en voor 1 sol of zelfs voor 2 liards te koop. Deze spotprenten waren populair en werden bij risten verkocht in den omtrek der straten Saint-Jacques en la Harpe. Daar op den hoek der rue Saint-Jacques en der Mathurins, in het hart dus van het rumoerig district des Cordeliers, stond de winkel van Basset, die met den verkoop van anti-aristocratische caricaturen een rijk middel van bestaan vond. Voor zijn uitstalkasten verdrong zich steeds een aantal nieuwsgierigen om de pas verschenen prenten aan te gapen en wie er de beteekenis niet aanstonds van vatte, werd door een snuggerder makker op de hoogte gebracht. | |
[pagina 263]
| |
‘...Ziet gij die vrouw daar op de prent en den wolf, die aan haar boezem rust? Ziet gij met welk een wellust zij hem voedt, hoe zij hem aan haar borst geprangd houdt? Welk een stiefmoeder! En dat kind, dat aan hare zijde van gebrek omkomt? Het is haar eigen kind, heeren en dames, haar eigen zoon, dien zij verwaarloost om den wolf te liefkoozen, het zinnebeeld der vraatzuchtige aristocratie... Is het niet duidelijk? Komaan... Kent gij Engelsch? Leest het onderschrift: “Political affection!” Affection, d.w.z. voorkeur, voorliefde; political, dat beteekent de la Polignac... de schooister!’ ‘Hij heeft gelijk!’ riep de ginnegappende menigte, ‘het is waarachtig la Polignac! ha, ha, hi, hi!’ Was Basset de verspreider der revolutionaire spotprenten, de contra-revolutionaire hingen voor de ramen van Weber, of Lebel in de galerie aux bois van het Palais-RoyalGa naar voetnoot1).
Al zijn de fransche spotprenten geen meesterstukken, zooals die van Hogarth en Giltay, het blijven toch waardevolle dokumenten bij de bestudeering der revolutie; men voelt er, bij alle overdrijving, het hart van dien fel bewogen tijd kloppen, men staat als het ware tusschen de menigte, die op hartstochtelijken toon het pro en contra van tal van dekreten bepleit, men ziet de zaken soms van een anderen kant, dan de officieele redevoeringen ons die leeren kennen, men krijgt vaak een kijkje achter de schermen. Want beide partijen, de vurige patriot zoo goed als de heftige anti-revolutionair, hanteeren met denzelfden ijver pen en potlood om elkaâr te beschimpen, te beleedigen en onder hoon te begraven. De revolutionaire caricaturen kan men ongeveer in vier groepen verdeelen. Zij behandelen in hoofdzaak: I de drie standen; II de koninklijke familie en in het bijzonder haar vlucht naar Varennes; III de émigranten en het | |
[pagina 264]
| |
émigrantenleger; IV bijzondere personen, voornamelijk Lafayette, ‘den held der twee werelden’ en Barnave, ‘den man met twee aangezichten’. Onder het ancien régime beteekende de derde stand als politiek lichaam zoo goed als niets. Niemand had dit scherper en puntiger uitgedrukt dan de abt Siéyès in zijn bekende brochure, maar ook niemand had den tiers état met hooger verwachtingen vervuld, dan diezelfde schrijver, door zijn betoog, dat hij bij de nieuwe staatsregeling alles moest te zeggen hebben. Die woorden waren in vruchtbare aarde gevallen, want terstond, reeds in de eerste zittingen der Etats-Generaux, maakte de derde stand onder de geniale leiding van Honoré Gabriel Riquetti graaf Mirabeau op ontzagwekkende wijze front tegen de aanmatigingen der beide overige standen: adel en geestelijkheid. De caricaturisten vielen dadelijk op dit onderwerp aan. Het ontwaken van den derden stand wordt onmiddellijk in prent gebracht. De tiers état op den grond liggend, heft zich halverwege op, uitroepend: ‘ma feinte, il était temps que je me reveillisse, car l'oppression de mes fers me donnions le cauchemar un peu trop fort!’ en op het hooren dier woorden nemen adel en geestelijkheid verschrikt de vlucht. Nog beter illustreeren twee spotprenten, hoe het was voorheen en hoe het zal worden. De eerste, La fermière en corvé, stelt den derden stand voor als een boerin, die op haar rug een prinses en een kloosterzuster draagt, zuchtende: ‘ik hoop, dat dit spelletje spoedig eindigen zal.’ Op de tweede, Vive le roi! Vive la nation! is het precies het omgekeerde: nu zit de tiers état op den rug van een edelvrouw, die met haar beide handen steunt op de schouders van een vooruitloopende abdis. Vroolijk lacht de boerin: ‘ik wist wel, dat ook wij onze beurt zouden krijgen’. Want hoog zijn de verwachtingen gespannen. Necker, de volksminister, zal den derden stand de plaats aanwijzen, die hem toekomt. Wat men van hem hoopt? Een teekenaar schetst een prent, waarop de Bastille op den achtergrond verrijst. Maar op den voorgrond dragen de hertog van Orleans en de markies de Lafayette den popu- | |
[pagina 265]
| |
lairen Necker, die met zijn voeten de zinnebeelden der slavernij vertrapt en in de eene hand de kroon houdt en met de andere de vrijheidsmuts zwaait. Maar zal de vrijheid op den franschen bodem tieren, dan moet van de aarde verdelgd worden dat symbool van de gruwzaamste tirannie, de Bastille. In een prent, getiteld la despotisme terrassé, beeldt een caricaturist het veelkoppig monster de Hydra af en vertelt, dat dit ondier van aristocratisch ras op den namiddag van 12 Juli 1789 verscheen op den weg van Versailles naar Parijs om de hoofdstad te verwoesten. Op den kreet: te wapen! kwamen de burgers aanloopen met geweren en pieken...en zochten, doch te vergeefs. Eindelijk, twee dagen later, ontdekte men, dat het monster zich in de Bastille verschanst had. Men begon hem daar te belegeren, joeg hem uit zijn schuilhoek op en toen ving de vroolijke wedstrijd aan wie den draak de meeste koppen zou afslaan.Ga naar voetnoot1) Een oorverdoovend gejuich ging op in het land, toen de tijding weerklonk, dat de Bastille was ingenomen; nu zou de gouden eeuw, het rijk der Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap op aarde nederdalen, nu zouden de drie standen elkaar de hand reiken en samenwerken. In die blijde hoop leefde men in het begin der revolutie en de caricaturisten verzuimden niet hiervan de echo's te zijn. De een teekent een koffiehuis, waarin de drie standen aan één tafeltje zitten. In het buffet staat madame la France met drie rekeningen tot wie de derde stand zegt: ‘ziezoo, nu gaat het goed, ieder betaalt zijn eigen gelag’. Een ander schetst een plaatje, waarop de derde stand de hand geeft aan een pastoor: ‘Touchez-la monsieur le curé, j'savois ben que vous seriez des nôtres.’ Een derde laat de drie standen hameren op eenzelfde aambeeld, zingende: tot, tot, tot
Battez chaud!
| |
[pagina 266]
| |
Een vierde laat adel, geestelijkheid en derden stand muziek maken en samen een dans uitvoeren met het onderschrift: ‘vive la danse et le pas de trois.’ Maar die idylle bleek een fata morgana te zijn. Al heel spoedig kwamen de patriotten tot de overtuiging, dat het met de gewenschte samenwerking maar niet vlotten wilde en het duurde dan ook niet lang of al hun fiolen van schimp en hoon werden over de beide onwillige standen uitgestort. Blijven adel en geestelijkheid zich hardekkig vastklampen aan hun privilegiën, zich verheffen boven den burgerstand, dan, zegt de spotprentteekenaar, moeten zij met geweld vernederd worden en hij ontwerpt La nouvelle taille, waarin hij Necker afbeeldt met een maatstok in de hand, waaronder hij de drie standen laat doorgaan. Adel en geestelijkheid steken hoog uit boven den derden stand, voorgesteld door een man, die gevild is. Zij moeten dus verkleind worden, twee sansculotten zullen die taak volvoeren, de een zaagt de uitstekende lichaamsdeelen af, de ander bergt ze in zijn mand. Het vertrouwen heeft voor wantrouwen plaats gemaakt. Men bespot de uitingen van enthousiasme, zooals o.a. in de Nationale Vergadering van 4 Augustus, toen op voorstel van den vicomte de Noailles, de adel van al zijn feodale rechten afstand deed, in een prent, getiteld La nuit du 4 aôut ou le délire patriotique. De caricaturist schetst daar een optocht van gemyterde pauwen en hazen met degens in de pooten, die tot elkaar zeggen: ‘Waarde collega's, het volk lijdt, wat zullen wij opofferen? - antwoord: alles - uitgezonderd: 1 mijn kasteelen, 2 mijn kinderen, 3 mijn hoogmoed, 4 mijn jachtrecht, 5 mijn heerlijke rechten.’ En de pachtergeneraal, afgebeeld als een zwijn, roept: ‘Ik wil mijn spek bewaren’. Weldra is de spot niet meer voldoende, men eischt andere, geweldiger middelen om de gehate aristocraten ten onder te brengen; de lantaarn waaraan het volk in zijn woede reeds enkelen heeft opgeknoopt, moet in 't groot zijn werk gaan verrichten, dat eerlang de guillotine van haar zal over nemen. Les aristrocrates à Lanternopolis schrijft | |
[pagina 267]
| |
een teekenaar onder zijn prent en een ander laat de apothekers van den faubourg St. Antoine optrekken met een kar met vier lantaarns om de hardnekkige aristo's hun pillen toe te dienen. Geen wonder, dat de vrees de contra-revolutionairen doet beven bij 't opsteken van den omwentelingsstorm en een stukje werkelijkheid is afgebeeld op de prent le Géant Iscariote aristocrate, waarop een broodmagere aristocraat rillend uitroept: ‘o God, de wind neemt mij meê!’ terwijl de Liberté met driekleurig ceintuur en roode muts lachend toeziet. Maar het was of de carricaturisten en liedjeszangers al het talent en al den geest die in hen was, uitputten om den bouillant Achille uit het aristocraten-kamp te pronk te stellen, den broeder van den grooten volkstribuun Honoré Gabriel, dien Mirabeau-Tonneau, dien Riquetti-Cravatte of Riquetti-Pandour, dien meest verwoeden der zwarten, dien gulzigen dikzak, dien besten schermer met vork en lepel, dien grootsten flesschen-den-nek-breker bij de déjeuners des Apôtres bij Beauvilliers en bij de diners évangeliques bij Mafs, die een eer stelde in zijn roem als Gargantua en dien zij sprekend invoerden: Malgré les calembours, les brocards, les dictions,
Je veux à mes repas vuider mes deux flacons,
Le vin charme l'ennui, désopile la rate.
Je trouve cela sain pour un aristocrate.
Honderde spotprenten zijn op hem gemaakt. Nu eens beeldde men hem, die aan gene zijde van den Rijn een emigrantenlegioen had opgericht onder den naam ‘Hussards de la Mort’, af als Le vicomte de Mirabeau, gros-major de l'armée noire, met doodskoppen op de mouwen van zijn uniform; dan weer is het Mirabeau, chef d'un légion de l'armée noire et jaune, die een émigrante, getiteld Véto, voortrolt, met het bijschrift: ‘wordt verkocht te Coblentz, hotel Mirabeau’. Een derde maakte een schimpliedje op hem De Bacchus le joyeux enfant
Dans son ardeur guerrière
Rencontrera chemin faisant
| |
[pagina 268]
| |
Un double barrière;
L'horreur de l'eau, l'amour du vin
L'arrêteront au bord du Rhin;
Las! Que pourra-t-il faire?
Maar het meest wordt hij uitgeteekend met een okshoofd als lichaam, waaruit een dik, groot hoofd met woest rollende oogen en een verwilderde pruik komt uitkijken. Kleinere tonnetjes of omgekeerde flesschen stellen zijn beenen voor en zijn armen zijn afgebeeld als wijnkannen. Even fel treden de spotprentteekenaars op tegen de geestelijkheid, wier hebzucht en gulzigheid zij hekelen. Op le degraisseur patriote zit een priester in een pers geklemd te jammeren. Twee magere pastoors, die de kuur reeds hebben ondergaan, verlaten weeklagend de zaal. Een dikke prelaat wordt tusschen twee burgergarden binnengebracht en de sansculot, die de pers draait, roept hem toe: ‘geduld mijnheer, uw beurt zal weldra komen.’ Qui rit Vendredi, Dimanche pleurera is het opschrift van een prent, waarop een stoet van kardinalen, bisschoppen en pastoors met ellenlange neuzen optrekt naar de laatste mis; achter hen aan danst de duivel met een doodkist op den rug, waarop geschreven staat ‘liste civile’. Weer een andere plaat beeldt den pastoor de S. af, als hij, vergezeld van twee satyrs, afdaalt in het rijk der demonen om de hulp van Béelzebub in te roepen tegen de secularisatie der geestelijke goederen. Maar hij komt van een koude kermis thuis; Satan sleept hem meê naar de hel. Even grof is de scherts in le grand mal de coeur de monseigneur. Hier houdt de derde stand het hoofd van een kardinaal vast, die uitbraakt een prioraat van 20.000, een prebende van 30.000, een abdy van 50.000 en een tweede van 80.000 livres, zeggende: ‘moed gehouden, monseigneur, het is goed voor uwe gezondheid, als gij die dingen kwijt raakt.’ In la chasse de corbeaux schiet een patriot bij tientallen de kraaien, die als priesters geteekend zijn, uit den boom. Op een ander plaatje loopt een abbé in zijn verstrooidheid tegen een lantaarn aan op den hoek der straat. Zijn | |
[pagina 269]
| |
vriend, die wegvlucht, roept hem toe: ‘Eh! l'abbé prends garde à la lanterne, car ils sont plus forts que nous.’ Fel gebeten zijn ook de carricaturisten op den abbé Maury, den welprekenden voorvechter der contra-revolutionairen: een prent stelt hem voor op het oogenblik, dat hij door zijn vader uit de deur gejaagd wordt, terwijl zijn moeder goedkeurend in de handen klapt. In le triomphe de l'abbé Royou zit de abt op een ezel. ‘Men herkent hem, schimpt de “Chronique de Paris”, aan zijn loensche, wulpsche oogen, aan zijn puistig, scharlakenrood gelaat, aan satyrsgrijns. Op het hoofd draagt hij een roodpapieren myter, op zijn borst een crucifix, gekruist met een dolk, op den rug van zijn gewaad grimmen duivels met scherpe klauwen u toe. De ridder de Montjoie loopt te voet met den staart van den ezel in de hand, Pelletier er naast met een groene muts, de zakken vol assignaten, Durosoy, van hoofd tot voeten gestoken in verzen, met groote Midasooren leidt den ezel aan een gouden ketting... de optocht wordt gevolgd door de dames de la Halle, gewapend met stevige berken roeden en achter haar een lange rij getuchtigde abbé's met tranen in de oogen en hoeden met neêrgeslagen randen.’ Ook de paus moet menige veêr laten. Een teekenaar heeft een prent les bulles du pape ontworpen, waarop de paus zich verlustigt met zeepbellen te blazen. De abbé Royou klutst de apostolische zeep met pennen en dolken; aristocratische dames wuiven met haar waaiers de zeepbellen omhoog, maar Frankrijk, leunend op de Constitutie, doet ze met een vingerknip openbarsten. Niet uitgepraat zijn voorts de spotprenten over de huwelijken van ex-priesters en nonnen. In het begin van April 1792 bracht het verbod aan de geestelijken om hun ordegewaden te dragen nieuwe motieven van vroolijkheid in het lied en de caricatuur. Ducroisi, commies-secretaris der Nationale Vergadering, zong: Rochets, soutanes et rabats,
Déguisements fantasques,
Il fallait bien vous mettre à bas,
Puisqu'on défend les masques.
| |
[pagina 270]
| |
Heureux décret, qui des nonnains
Au monde rend les charmes,
Qui fait la barbe aux capucins
Et qui chausse les carmes.
Het gezicht van Capucijner monniken, die geschoren werden, scheen het publiek dol vermakelijk te vinden. Tal van prenten beelden barbierswinkels uit; een ervan heeft tot uithangbord: ‘Ici on sécularise proprement’. Een ander teekent een dergelijk Figaro's etablissement, waarin zich ook eenige nonnen bevinden. Een koopman biedt haar mutsjes en jakjes aan in plaats van haar kappen, halsdoeken en baaien rokken en een Capucijner monnik, die zijn ingezeepte kin door een barbier in de uniform van een nationalen garde laat scheren, roept uit: ‘van morgen word ik geschoren, van avond trouw ik!’ Erger maken het de spotprenten als zij gaan lachen over de der kloostertucht ontvluchte nonnen. Op la soireé du Palais-Royal ou les réligieuses en bonne fortune luisteren zij, giggelend achter haar waaiers, naar galante voorstellen; op les réligieuses et l'Amour klopt Amor, een zwarten mantel over zijn vleugels, aan de deur van een feestzaal, een nonnetje den weg wijzend, die een lantaarn in de hand houdt; op eene derde prent doet Amor als schenker dienst bij een souper van ex-kloosterlingen... en zoo gaat het voort met steeds cynischer satyrs-sarcasme.
II. Te verwachten was, dat noch Lodewijk XVI, noch de veel gehate Marie Antoinette gespaard zouden worden door de stift der carricaturisten, en, inderdaad, zij hebben hen de maat van schimp en hoon ten boorde toe vol gemeten. Over de wijze waarop de koning van het hem door de constitutie verleende recht van veto gebruik maakte, waren de sansculotten een en al verontwaardiging en deze uitte zich op de meest drastische manier. Op de Quai Royal kon men vele dagen een grooten steur tentoongesteld zien met den naam Véto Royal. In de straten weergalmde het geschreeuw der rondventers: ‘Zie hier het dekreet van het volk, dat veroordeelt Boniface, | |
[pagina 271]
| |
Basile, Ignace, Blaise, Lubin, Isaac, Gilles, Cyr, Ovide, Seraphion, Loup Véto om levend te worden stuk gehakt en verbrand, beschuldigd en gevonnisd een volk te hebben willen regeeren, dat verkoos vrij te zijn’. Voor alle winkelruiten lagen reusachtige portretten van monsieur Véto, uit wiens mond bliksemstralen schieten en daaronder deze rijmelarij: Quel est donc le seigneur Véto
Qui, plus bruyant que Figaro,
Sans être du canton de Berne,
Veut du peuple faire un Zéro,
Sans redouter ce numéro?
Menez le vite à la lanterne!
Maar het was vooral de mislukte poging der koninklijke familie om zich aan de argwanende bewaking der Parijsche machthebbers en de onduldbare beleedigingen van het sansculottisch gepeupel te onttrekken door de wijk te nemen naar de grenzen, die de pennen en potlooden der carricaturisten met verdubbelden ijver deed krassen over het papier. Daags na de vlucht naar Varennes zag men slag op slag voor de winkelruiten van Basset uitgesteld de nieuwe spotprenten, die gretig werden verkocht. Met een grijns van genot liet de patriot aan zijn buurman zien la trouvaille de 21 Juin, waarop de koppen der koninklijke vluchtelingen stonden afgedrukt op slechte munten, met het onderschrift: ‘in plaats van een schat zie hier alleen een dikke sou en enkele gesnoeide penningen’. In de koffiehuizen gingen van hand tot hand de prenten le Gourmand, Lodewijk aan tafel in de herberg gulzig een gebraad verslindend, toen men hem kwam gevangen nemen en daaronder de woorden: ‘dikke vogels vliegen langzaam’; of Louis XVI parjure, valet de chambre de Mme la baronne de Korf; op welke plaat de koning is afgebeeld als kamerdienaar met de steeds onvermijdelijke flesschen. Hij loopt naar het gereedstaande rijtuig, waarin reeds de dauphin en madame royale hebben plaats genomen, voorafgegaan door Marie Antoinette aan den arm van den | |
[pagina 272]
| |
graaf Fersen. De koningin vertrapt met haar voeten de Goede Trouw en luistert naar de inblazingen van den keizerlijken adelaar (haar broeder Leopold). Het fanatisme, in de gedaante van den paus, zwaait zijn fakkels om den uittocht te verlichten en uit de riolen der Tuilerieën duiken de heeren en dames van het hof op. Op dit thema werd onophoudelijk voortgebouwd. Men teekende Lodewijk uit zittend op een hert met houten pooten op rollen, dat door de koningin wordt voortgetrokken; men plaatste hem in een kinderstoel op rolletjes met een windmolen in de hand, voortgeduwd door den dauphin, terwijl de koningin haastig komt aansnellen... in één woord, terwijl de Feuillants nog trachtten na de mislukte vlucht het koningschap weer op te richten, waren de Jacobijnsche carricaturisten met alle macht in de weer om het onder spot en hoon te begraven. Voor dat doel scheen hen alles geoorloofd. Om hun haat en verachting op het duidelijkste te doen uitkomen schetsten zij de leden der koninklijke familie het liefst in de gedaante van verscheurende dieren, wolven, panthers, varkens, roofvogels en harpijen. Tal van prenten stellen Lodewijk voor als een varken, dat door een boer-sansculot van de markt terug wordt gebracht, terwijl hij jammert: ‘dat verwenschte beest, het heeft mij zooveel moeite gekost hem te mesten, nu is zijn vet gortig geworden; ik kom van de markt terug en weet niet wat te doen.’ Is het zwijn de dierenfiguur waarin men Lodewijk het meest afbeeldt, de koningin aan wier bloeddorst en tijgeraard geen echt sansculot ook maar een oogenblik twijfelde, werd het veelvuldigst uitgeteekend als la panthère autrichienne of la harpie autrichienne. En het slot van al die invectieven is, dat zij als wilde beesten moeten worden opgesloten in kooien, m.a.w. in den Tempel. Het duurt dan ook niet lang of de rondventers schreeuwen het in de straten uit: Vla les animaux rares, ou la translation de la menagerie royale au temple. Op de prent drijft een sansculot met sabel, piek en zweep gewapend de kudde naar den Tempel. Lodewijk is afgebeeld als een | |
[pagina 273]
| |
kalkoensche haan, die reeds vele veêren heeft verloren, Marie Antoinette als een wolvin, 's konings zuster en zijn kinderen als jonge wolven. De kalkoen roept uit: ‘Te hulp Lafayette, of men zal ons onder de guillotine brengen!’, de wolvin: ‘Vervloekte Jacobijnen, gij hebt al mijn plannen doen mislukken!’ en de wolfjes: ‘zij zullen zeker de kuikens verslinden!’ Maar zelfs achter de muren van den Tempel liet men den gevallen koning en zijn gemalin nog niet met rust. Veel verspreid werden de portretten van Lodewijk en Marie Antoinette in een lantaarn, een plomp-duidelijke aanwijzing van hetgeen men wenschte, dat met hen gebeuren zou; niet minder de prent Louis le trâitre, waarop een groote zwarte hand op den muur grift: ‘Dieu a calculé ton règne et la mis en fin, tu es mis à la Balance te tu as été trouvé trop léger.’ Een bizonder behagen schiepen de carricaturisten er in 's konings voorliefde voor tafelgenot en het kaartspel te overdrijven en op de kaak te stellen. Zij beeldden hem uit als een vroolijken drinkebroer, omringd van flesschen, met de vrijheidsmuts op het hoofd, glas op glas ledigend op het heil der natie; of kaartspelend met een sansculot, uitroepend: ‘j'ai écarté les coeurs, il a les piques et je suis capot’; of schakende met een nationalen garde, zuchtend: ‘ik heb al mijn stukken verloren!’ terwijl de adel klaagt: ‘de partij stond zoo mooi!’, de geestelijkheid uitroept: ‘ik ried u aan uw stukken te houden,’ en Marie Antoinette jammert: ‘ik heb u het ongeluk aangebracht.’ Straalt in dit alles reeds een diabolisch leedvermaak door, het record op dit gebied slaat de anonymus met zijn afschuwelijke spotprent les adieux de Louis XVI à sa famille. Indien er een oogenblik was in het leven van Lodewijk XVI waarop spot en hoon hadden moeten plaats maken voor eerbiedig zwijgen, dan was het wel bij dat aandoenlijk afscheid van zijn vrouw en kinderen, daags voor zijn hoofd zou vallen op het revolutie-plein. Maar zelfs dat gewijde uur trachtten de carricaturisten te bezoedelen met hun in venijn gedoopte pen. Op hun slecht geteekende prent staat rechts een tafel met gebraad, waarachter een monsterachtige | |
[pagina 274]
| |
priester met een kruisbeeld. Lodewijk waggelt naast hem met te berge gerezen haar, wild rollende oogen, gescheurde kleêren, een flesch in de eene en een glas in de andere hand. De koningin, afgebeeld als een walgelijke megaera, in lompen gehuld, wordt met kolfstooten van hem weggedreven; aan haar rokken hangt huilend de kroonprins in bedelpak, terwijl zijn zuster reeds wordt voortgesleurd. Honend en lachend zien een paar nationale garden dit stuitend tafreel aan. Zelfs de dood, de groote verzoener, bracht den haat tegen den tiran niet tot zwijgen. Onmiddellijk na de terechtstelling van Lodewijk XVI werd door de straten van Parijs rondgevent de spotprent Réception de Louis Capet aux enfers par un grand nombre de brigands ci-devant couronnés.
III Een ader, even rijk voor hun boerten en kluchten, vonden de carricaturisten in het verblijf der uitgewekenen aan gene zijde van den Rijn. De helden van Coblentz waren het voortdurend mikpunt hunner pijlen. Op la foire de Coblentz verschijnen de emigranten als een troep goochelaars, vertoont le Tolpach Lambesc als kiezentrekker zijn kunsten, maken de graaf ** en de markies ** opgang met hunne dansende hondjes en komt in een café le gazetier du Coblentz als afgezant van het hof te Weenen den oorlog verkondigen, terwijl de buffetjuffrouw flauw valt. De oorlog! Wie in Frankrijk beven mocht voor de wraak der met de coalitatie-legers terugkeerende emigranten, niet de carricaturisten, die niets dan spot en hoon voor die ‘heldenscharen’ over hebben. Een hunner ontwerpt vlug een schets la Contra-révolution, waarop hij het emigranten-heir in carnavalscostuum uitbeeldt, ten strijde trekkend tegen de rots der fransche constitutie. Voorop Son Altesse contra-révolutionnaire, le petit Condé, met pluimen op zijn hoed grooter dan hij zelf is. Bij een Italiaansch uitdrager heeft hij den mantel van Coriolanus gehuurd en hij draagt hem zooals een lakei den rok van zijn meester draagt, schimpt Dorfeuille in zijn ‘Lanterne magique’. Volgen Antoine Séguier met het | |
[pagina 275]
| |
vonnis tegen de fransche natie, Calonne met de krijgskas, de halssnoer-kardinaal als tamboer-majoor met heel zijn kapittel, Mirabeau-tonneau in krijgsgewaad, Mme de Polignac als zoetelaarster, gebaarde Capucijnermonniken vormen als sappeurs de voorhoede en de ridder ‘Va-t-en-voir s'ils viennent’ is de eerste ajudant van den generaal. De armee van Condé! Bah, wat zou die! Wat is zij anders dan een Armée emballée. Ah! qu' nous allons voir beau jeu!
V'là Condé qui r'vient en poste:
Ah! que'nous allons voir beau jeu!
Gare, gare, l'habit bleu.
Dans une bôite de dix pieds
(C'est le Moniteur qui l' rapporte),
Il met huit mil' cavaliers
Equipés de bonne sorte.
Quand ils seront emballés
Hé bien, il les ferra mettre...
- Ou le mettra-t-il? Parlez!
- A la poste, comme une lettre.
De prent, die bij dit liedje hoort, is getiteld la Grande Armée du ci-devant prince de Condé en bij uitzondering fraaier dan gewoonlijk. De prins zit in de zaal van zijn kasteel te Worms de geduchte legermacht te inspecteeren, die hem uit Straatsburg per diligence is toegezonden. Hij loopt heen weer zijn pijp te rooken en de wolken, die hij uitblaast, nemen de vormen van zijn plannen aan. Links van den prins zit d' Autichamp het plan van den aanval te overdenken, terwijl don Quichotte over zijn schouders kijkt. Rechts op den voorgrond is een groote koffer neergezet, geadresseerd aan den prins van Condé en daaronder: 10000 man. Mme Condé, de voormalige abdis de Remiremont, thans aide-major, pakt de kleine houten soldaatjes uit en geeft ze aan den hertog van Enghien, die ze in rij en gelid stelt, en het geheel zou onovertrefbaar geweest zijn, als niet de hond Buttord zijn achterste poot oplichtend een heel eskadron had omgep.... Naast Condé trekken de carricaturisten het scherpst | |
[pagina 276]
| |
te velde tegen den hertog van Brunswijk, den man van het beruchte manifest tegen de fransche natie. Op een hunner prenten l' Amende honorable du Prince de Brunswich et brulure de son manifest ligt de hertog op zijn knieën met een dikke kaars in de hand. Links komt een barbier met bekken en scheermes aanloopen, die hem op een uitstekende manier scheren zal en van rechts daagt een sansculot op met een dik touw om hem op te knoopen. Geest en sarcasme is hier al evenmin te vinden als in le trium-Geusat, waar de teekenaar in een groote zwarte lantaarn de drie medaillon-portretten van Brunswijk, Frederik en Frans afbeeldde en zijn collega-poëet er dit couplet onder rijmde: Que le grand roi des hulans,
Sur la foi des émigrans,
Ait cru prendre, pour ses peines,
La France en quatre semaines,
Sans obstacle en son chemin:
C'est bien, fort bien,
Cela ne nous blesse de rien.
Que gagne-t-il au lieu de gloire?
Rien que la f....
Ook keizer Leopold krijgt zijn beurt, Leopold, de broeder van Marie Antoinette, die waarschuwt tegen de Jacobijnen, de tronenomwerpers, maar met wie hij toch voorzichtig meent te moeten wezen. Eh bien! à ces fiers Jacobins
Je déclare la guerre:
Contre eux j'illustrerai mon nom
La faridondaine, la faridon,
Je veux être immortel aussi,
Biribi...
Cependant
Prudemmant
Et pour cause
Avant tout il faut songer
S'il convient qu'au danger
Ma Majesté s'expose.
Attendons
Et soyons
Pacifiques
| |
[pagina 277]
| |
Car le Français est méchant
Et je crains diablement
Les piques.
En inderdaad op de spotprent zien wij den keizer dapper met zijn zwaard zwaaien, maar toch op behoorlijken afstand blijven van de zesvoet lange piek van zijn Jacobijnschen tegenstander. De carricaturisten lachten over de vruchtelooze pogingen der emigranten en gecoaliseerde vorsten om de revolutie in Frankrijk te vernietigen en honend grinnikten zij over de Rentrée joyeuse et triomphante des don Quichottes Prussiens en Allemange après la conquête de la France, sous la conduite de l'aigle autrichien, welke dubbelkoppige adelaar den rosinant en den ezel meesleept, terwijl don Quichotte-Leopold jammert: ‘wie had het gedacht? Ik was gekomen om te overwinnen.... helaas! ik ben f....’ en Sancho Pancha-Brunswijk klaagt: ‘Hoe vechten die honden van sansculotten!’ De teekenaar echter juicht over de zegepraal der revolutie over alle tronen en altaren. Want dat zou de apotheose der omwenteling wezen, meenden de spotprentfabrikanten en zij schetsten l'Electricité, donnant aux despotes une commotion qui renverse leurs trônes en zij lieten schitteren le nouvel astre français ou la cocarde tricolore suivant le cour du zodiaque. Dit is weer een prent, die boven de andere uitsteekt door uitvoering en zinrijkheid. Aan den hemel welft zich de dierenriem waarlangs de zon zich beweegt. Daaronder staan op hun voetstukken de borstbeelden der gekroonde hoofden: Jozef II, Gustaaf III, Frederik Wilhelm, Pius VI, Selim, Catharina II, Stanislaus Augustus, Victor Amadeus, George III. De zonnestralen verkondigen aan de komende eeuw: ‘l'orgeuil les forma, la raison les détruit.’ Midden in den kring zwaait de Tijd zijn zeis, waarmeê hij reeds de buste van Lodewijk XVI, den verrader, heeft omvergeworpen. Op zijn plaats staat het altaar der republiek met de Vrijheid en Gelijkheid, getooid met de roode muts en daaronder de worden: ‘Volkeren herneemt uw rechten. Binnenkort zullen er geen tirannen | |
[pagina 278]
| |
meer zijn, de rechtvaardige tijd zal u de vrijheid en de gelijkheid schenken.’
IV. Het is echter niet alleen tegen het aristo-clericale kamp, dat de carricaturisten hun schimpliedjes en spotprenten uitgeven, zij bestoken met hun satyrieke pijlen ook de halve of kwart-revolutionairen, die in het begin der omwenteling zich met geestdrift voor haar verklaard hadden, maar die allengs hun pas hadden vertraagd, ja zelfs na de vlucht naar Varennes naar de royalistische partij waren overgeloopen. Onder dezen waren het vooral Lafayette en Barnave, die het ontgelden moesten, die tevens - het is het gewone lot van middenpartijen - ook de slagen in ontvangst hadden te nemen, hun door de royalistische spotprentteekenaars toegebracht. De ijdelheid en hoogdoenerij van den markies Lafayette, die meende dat het lot der monarchie en van Frankrijk in zijn handen rustte, werd bespot door een prent, waarop de generaal in groot uniform, staande op de maarschalksstaven van Lückner en Rochambeau, naar de maan hapt. Onder de maan ziet men een kasteel, dat het Duitsche rijk voorstelt. Maar het meest gebeten waren de Jacobijnsche carricaturisten op Barnave, den man met twee aangezichten, die in 1789 de zaak van het volk met vuur in de nationale vergadering had bepleit, maar sinds Juni 1791 - de vlucht naar Varennes - een hofman geworden was, bekeerd, naar men schimpte, door den glimlach en de schoone oogen van de ‘Oostenrijksche’. In Augustus van dat jaar nam de ‘Cronique de Paris’ haast dagelijks een of meer epigrammen in haar kolommen op tegen den man, die Tantôt froid, tantôt chaud, tantôt blanc, tantôt noir,
A droite maintenant, mais autrefois à gauche;
Je vous dis bonjour, et je vous dis bon soir.
Den 6den September wandelde een verkleed man op den faubourg Saint-Antoine met een dubbel hoofd, dat aan den eenen kant wit, aan de andere zijde zwart gekleurd | |
[pagina 279]
| |
was. Acht dagen later schreeuwden de aboyeurs, dat in den winkel van Curtius een man met twee aangezichten was ten toon gesteld, die als twee druppelen water op Barnave geleek en kort daarop maakte Curtius zelf bekend, dat hij een liefhebber voor het beeld gevonden had. Daags daarna verscheen een prent, waarop Barnave was afgebeeld met twee aangezichten en twee kostuums. Het eene was de volksdracht van 1789, het andere het hofkleedij van 1791. In iedere hand hield hij een zak goud, het loon voor zijn veranderde meening en tevens zijn soldij van de civiele lijst. Werden Lafayette en Barnave door de revolutionaire carricaturisten gehoond, verheerlijkt werden daarentegen Marat en de Berg. Op een prent o.a. zien wij Diogenes zijn ton verlaten om den Volksvriend de hand te geven, die uit een keldergat kruipt. Diogenes roept uit: ‘Kameraad, sansculot, ik zocht je reeds lang’, en Marat antwoordt: ‘men vervolgt de waarheid, ik heb geen andere schuilplaats’. Strijdhaftiger wordt Marat ons voorgesteld op een andere teekening, waar hij slangen vertrapt, terwijl hij zich verdedigt met het schild van Medusa en met zijn pen (de ezelskinnebak van Simson) de kogels der royalistische partijgangers afweert. Een juichtkreet klinkt ons toe uit de voorstelling le triomphe de la Montagne. Op een zegekar staan de Liberté en de Egalité. De eerste draagt het zinnebeeld van den Berg, waarop de woorden: ‘vivre ou mourir’. Achter haar een jonge eik met het opschrift: ‘Vérité et Raison’. De Félicité Publique zit vooraan op den wagen met een hoorn des overvloeds op haar schoot en een olijftak in de hand. Mercurius leidt de paarden, terwijl Hercules en Minerva de verschillende monsters verjagen, die den doortocht wilden beletten..... Maar weldra verstommen de juichkreten: de guillotine gaat zoo luid spreken, dat er een huiveringwekkende stilte rondom haar heerscht en ook de revolutionaire spotprent zwijgt. | |
[pagina 280]
| |
Wat hadden nu de carricaturisten uit het zwarte kamp tegen dit alles in te brengen? Hebben zij hun koning en koningin moedig verdedigd tegen den zondvloed van smaad en laster, die de arme vluchtelingen van Varennes na hun teugkeer in de hoofdstad overstelpte? Het antwoord moet luiden: eigenlijk niet. Eigenlijk waren zij boos en verontwaardigd op een koning, die de Constitutie had aangenomen, voor hen de doos van Pandora, waaruit alle ellende was voortgekomen. Op haar en haar makers richtten zij dan ook hun grof geschut. Al had Target niet eens aan de beslissende debatten er over deel genomen, hij was voor hen de vader der constitutie en deze staatsregeling, die de koninklijke macht op zoo onbeschaamde wijze beperkt had, doopten zij, als dochter van Target, Targentine of Targinette, ook wel Demagoginette. Als zij de constitutie als rijdier teekenden, dan beeldden zij Target af met een vrouwelijk gelaat en op dat ros zetten de vrienden van Coblentz zelfs Lodewijk XVI, dien zij niet meer koning noemden maar pouvoir exécutif. Om hun spijt uit te drukken sloten zij den koning op in een kooi en lieten hem antwoorden aan keizer Leopold, die hem vroeg: ‘broeder wat doet gij daar?’... ‘Je sanctionne.’ Of zij brachten de fabel van den Roi-Soliveau in prent. De kop van den balk in het moeras te midden der kikkers heeft dan de gelaatstrekken van koning Lodewijk. Lafayette is de kraanvogel, die, een lantaarn aan een groot lint om den hals dragend, nadert en zegt: ‘ik span mijn netten’. Daarop gaat hij heen om Bailly te ontmoeten, die het roode vaandel zwaait. Inderdaad tegen de constitutioneelen was het dat zich de teekenspits der satieristen van de zwarte partij richtte, tegen Lafayette en Bailly, zelfs nadat de Salle de Manège heel andere afgevaardigden herbergde, nadat Lafayette was afgetreden als kommandant-generaal der nationale garde en Bailly niet meer zetelde als maire op het stadhuis. | |
[pagina 281]
| |
Het was nog in October 1791, dat spotprenten verschenen op Mme. Coco-Bailly en op Lafayette als Sans-Fort. Had men hem vroeger bespot als Centaure, thans hoont men Lafayette door hem uit te teekenen als een man, die een sleutel uit zijn hand laat vallen, hetgeen zeggen wil, dat hij zijn plaats als cipier des konings verloren heeft. Op een andere prent zit hij de kastanjes te eten, die Bailly uit de heete asch haalt, nadat Philippe-le-Rouge (Orleans) ze in het vuur had geworpen. Eerst in het najaar van 1791 schenen de aristo-carricatuurteekenaars te gaan merken, dat in plaats van de Feuillants, de Girondijnen en Jacobijnen aan 't roer waren gekomen. Toen gingen zij de Brissots en de Pétions te lijf. Het duurde niet lang of voor het winkelraam van Lebel in de galeries aux bois prijkte de prent: Brissot mettant ses gants. Het tooneel der handeling was misschien juist de plek voor Lebels boekwinkel. Brissot werd er op afgebeeld zijn hand in den zak van een voorbijganger stekende, die er niets van bespeurt, zóó is hij verdiept in de lectuur van zijn krant. Deze carricatuur werd tallooze malen in verschillende vormen in de zwarte pers herhaald, zelfs werd de dictionaire verrijkt met het woord ‘brissoter’ hetwelk overgezet zijnde beteekent: zakkenrollen. Eenige dagen later vond een royalistisch teekenaar gelegenheid zijn onpartijdigheid te toonen door zijn nieuwe en oude vijanden in effigie op te knoopen. Aan de eerste galg, waarop stond: ‘nous voulons deux chambres’, hing hij een Feuillant met het dubbele Janusgezicht, aan de tweede, waarop prijkte ‘pas de deux’ liet hij een Jacobijn bengelen en met innig genot schreef hij er onder: ‘de dans, dien zij beiden zullen dansen.’ Toen Pétion Bailly als maire van Parijs opvolgde, nam hij, dit spreekt van zelf, ook zijn plaats over als schietschijf. Lebel bracht dadelijk in omloop: een Pétion ‘tusschen het volk en de wet’, als koorddanser op den gespannen draad met de constitutie aan de eene punt van zijn balanceerstok en de vrijheidsmuts met suikerbrooden aan de anderen; een Pétion die de koorts krijgt als hij | |
[pagina 282]
| |
een brief uit Coblentz leest; een Pétion in de gedaante van een ezel, die tegen het standbeeld van Lodewijk den groote schopt; een Pétion hand aan hand met Brissot en Desrues. Om de vinnigheid dier carricatuur goed te vatten, dient men te weten, dat Pétion en Brissot beiden geboren waren te Chartres, een stad, waar in het begin dier eeuw de beruchte giftmenger Desrues zijn euveldaden gepleegd had. Een geheele groep wetgevers werd bespottelijk gemaakt op de prent: la balance des abus. Hoe zich ook de Girondijnsche en Jacobijnsche ministers en afgevaardigden aftobben om de schaal met de ministerieele ‘bedriegerijen’ naar beneden te krijgen, het lukt niet, want onverwrikbaar ligt op de andere schaal het allergrootste bedrog, de constitutie. Soms lieten de royalistische teekenaars voor een oogenblik hun persoonlijke aanvallen rusten, om op meer algemeene wijze hun hoop op een contra-revolutie uit te drukken. Bijvoorbeeld in le Dégel de la nature, een sneeuwkolos, die begint te smelten; of in l'Adoration des Patriotes bij het gezicht van een sol in het jaar III, toen het zilver niet te verkrijgen was; of à sol de papier, soldats de papiers. Maar spoedig kwamen zij weer op hun schreden terug en teekenden sansculotten, die een tweeden kindermoord te Bethlehem bedrijven; l'Exclusif, een patriot als bravo uitgedost, op zijn hoofd de hoed Liberté, in de uitgestrekte rechtervuist het pistool Egalité, in de linker de dolk Fraternité; le Président d'un comité révolutionnaire après la levée d'un scellé, een gemeenen boef, uit wiens zakken gestolen voorwerpen puilen en aan wiens gordel de zilveren lepels en vorken hangen. Als Grave de plaats van Narbonne als minister van oorlog heeft ingenomen, verschijnt een prent: d'un tas de fumier les Jacobins tirent un ministre de Guerre. Deze mesthoop is opgestapeld bij de stallen van den hertog van Orleans, wiens eerste stalmeester Grave geweest was. Hadden de anti-revolutionairen bij den aanvang der omwenteling in een schets uiting gegeven aan hun hoop, dat de mogendheden de Jacoquins en Enragés zouden laten dansen ‘le même ballet que le sieur Nicolet faisait | |
[pagina 283]
| |
danser jadis à ses dindons,’ een plaat, waarop de gecoaliseerde koningen en koninginnen onder den vloer der Nationale Vergadering een reuzenvuur stoken, zoodat de afgevaardigden brullend van pijn en angst rondspringen als ganzen op een heet plaatijzer; - thans spreken zij in la cause des rois ou la Victorie terrassant les rebelles hun verwachting uit op de toekomstige zegepraal. Terneergeworpen op den grond, waarop het met vorstelijke schilden en door de Victorie bekroond monument staat, liggen Democratie en Anarchie te knarsetanden. Daarboven welft zich de regenboog, waarin de beeltenissen der koningen prijken. In de verte, bestraald door de zon, komt een schip, symbool der welvaart, in zicht en de godin des overvloeds stort haar schatten uit over de welgezinden.... Van geheel anderen aard is de prent - men kan haar haast moeilijk een spotprent noemen - le nouveau Calvaire. Lodewijk hangt aan het kruis tusschen zijn beide broeders in; alle drie zijn gebonden met de decrets factieux. Aan de voeten des konings ligt de proscriptielijst met de namen van hen, die veroordeeld waren, omdat zij de wapens tegen Frankrijk gevoerd hadden - de drie Rohan's, Condé, Bouillé, Lambesc, de Broglie. Robespierre in het kostuum van een Jacobijn zit te paard op de constitutie, afgebeeld als de merrie Targinette en reikt den koning de spons met edik. Marie Antoinette smeekt weenend om hulp; de hertogin de Polignac knielt neêr en omvat vromelijk den kruisbalk en in een hoek staat de oude Condé en maakt zich gereed den degen te trekken. Met dit lijdenstafreel nemen wij afscheid van de fransche spotprentfabrikanten, om nog even een blik te slaan op een paar proeven van echte caricatuurkunst van vreemden bodem, met name die van den Engelschen satyrist Gizzlay, die, in een reeks bewonderingswaardige etsen, even krachtig van teekening als zinrijk van opvatting, de Fransche revolutiemannen met de geeselslagen van zijn sarkasme striemt en de Septembriseurs in hun ware gedaante ten toon stelt. Reeds in October 1789 verscheen de prent den koning | |
[pagina 284]
| |
afbeeldend als een hert, gekroond met den franschen diadeem, hijgend, ten doode toe afgejaagd door een troep huilende honden met menschenkoppen. Ongeveer 1790 zag de zeldzame ets van George Cruikshank het licht, welke Mirabeau en Philippe Egalité voorstelt, in vrouwenkleederen op den loer leggend met dolken in de hand. Op den achtergrond de koning, de koningin en de dauphin, uitroepend: ‘Save us from treacherous Friends!’ In het midden Lafayette met den degen in de vuist: ‘I find there's treachery - but I'll defend my King & Family to the last Drop of my blood’. Maar de verontwaardiging over de gruwelijke Septemberslachtingen gaf het aanzijn aan een prent, die tot het voortreffelijkste behoort van hetgeen de carricatuur tijdens de Fransche revolutie geleverd heeft. Met forsche trekken is geteekend: The Zenith of French glory: The Pinacle of Liberty. Het tooneel stelt een plein voor, dat krioelt van roode mutsen. De vensters der huizen wemelen van vrouwen en kinderen, die nieuwsgierig uitkijken. Een kerk gaat in vlammen op. Midden op het plein staat een guillotine, waarboven de driekleurige vlag waait, op wier banen men de woorden: ‘vive l'égalité’ leest. In de valbijl staat de koninklijke kroon gegrift. Op den voorgrond hangt aan een lantaarn een rechter in zijn roode toga met het zwaard der wet in de eene, de weegschaal in de andere hand. Op een tweede lantaarn zit een bravo-sansculot; aan een koort om zijn middel slingeren twee pistolen en een dolk waarvan het bloed afdroppelt, zijn kleêren zijn aan flarden gereten, zijn voeten staan op het hoofd van een priester in statiegewaad, opgeknoopt tusschen twee monniken in. Naast hem staat zijn piek met de roode muts. Vroolijk krast de bruut het ‘Ca ira’ op zijn viool. In een nis hangt een kruisbeeld, waaronder men een papier heeft bevestigd met de woorden: ‘bonsoir monsieur!’ Zooals uit bovenstaand overzicht blijkt, bezaten de spotprentteekenaars der fransche revolutie op verre na niet den geest en het talent der hedendaagsche carricatu- | |
[pagina 285]
| |
risten. Een Steinlen zal men te vergeefs in hun rijen zoeken. Maar al is hun spot laag bij den grond, al laat de teekening hunner prenten in tal van opzichten te wenschen over, toch zouden wij ze niet gaarne missen, die vaak onbeholpen plaatjes met hun platvloersche bijschriften en kinderlijke rijmelarij. Duidelijker dan uit andere bronnen spreekt uit die carricaturen de stem van het volk, van den man op de straat. Bij het doorbladeren er van staan wij als het ware midden tusschen het volk, hooren wij wat het op het oogenblik zelf van de gebeurtenissen dacht, wat het vreesde, wat het hoopte en zoo wordt hetgeen wij uit andere bronnen weten op eigenaardige, soms schelle wijze gekleurd. Uit artistiek oogpunt mogen de carricaturen der omwenteling van geringe beteekenis zijn, voor de kennis der historie zijn het onwaardeerbare documenten. |
|