| |
| |
| |
De Hudson-Fulton feesten in New-York.
Reisindrukken
Van Prof. Mr. J. d'Aulnis de Bourouill.
‘Hebt ook gij na uw terugkeer alles hier zoo klein gevonden?’ vroeg mij een Nederlandsch ambtgenoot die, even als ik, Amerika had bezocht.
Ik moest bevestigend antwoorden.
De vraag had betrekking op een eigenaardige gewaarwording welke, naar het schijnt, meer Nederlanders ervaren, die aan gene zijde van den Oceaan hebben vertoefd. Niet alleen bij mijn vriend, die mij de vraag deed, en in mij zelven is de neiging opgekomen in Nederland alles klein te vinden, maar ook bij een talentvolle schrijfster, mejuffrouw H.F.F. Kuyper. In een der laatste hoofdstukken van haar voortreffelijk boek: Een halfjaar in Amerika, heeft zij beschreven hoe zij na haar terugkomst Holland gevonden heeft. Zij vergelijkt het met een miniatuurwereldje, waarvan in een bekend sprookje wordt verteld dat theekopjes er de zwembassins zijn, dat de menschen er wonen in luciferdoosjes en er rondvaren in notedopjes; en in dat wereldje vinden de menschjes hun gedoe allemaal heel gewichtig.
Hoe dien indruk te verklaren?
| |
| |
De Europeesche reiziger, die in Amerika komt om er land en volk te zien, is licht geneigd tot bespiegelingen over het groote geheel, dat hem ginds treft. Hem imponeeren de omvang der groote steden, de lengte der afstanden, de breedte der wateren. Voor zijn geest openen zich groote vooruitzichten, als hij bedenkt wat daar ginds nog te doen valt alvorens er dezelfde dichtheid van bevolking en dezelfde mate van bewoonbaarheid des lands zullen zijn bereikt als in het oude Europa. Zoo ziet hij spoedig in iederen bewoner van het Westelijk Halfrond een wereldburger, terwijl hij, in Europa teruggekeerd, dadelijk weer wordt ingelijfd in den kring van het dagelijksch leven, waar het oog gevestigd is op hetgeen vlak voor de hand ligt en waar hij in aanraking komt met de kleine zorgen, over welke in Amerika zijn blik heengegleden is.
Gelijk in het intellectueele, zoo in het materieele: het Europeesche lijkt klein.
Dit psychologisch verschijnsel trad bij mij al dadelijk op toen ik, na terugkomst te Rotterdam op 28 October 1909, aan het Maasstation in den trein stapte. Hoe benauwd was dat wagencompartiment en hoe klein dat spoorrijtuig! In Amerika zijn de wagens breeder, hooger en langer dan hier. Zij zijn er niet in afgeschoten coupé's verdeeld. Daar overziet de reiziger aldoor een aanzienlijke ruimte. Toen ik te Utrecht in mijn woning was teruggekeerd, kwam het mij voor dat de muren van mijn tuin erg, erg dicht bij elkaar stonden; dat mijn studeerkamer, met welke ik vroeger zoo tevreden was, nauwelijks ruimte aanbood om mij er in te bewegen; dat in mijn woning de gangen waren te doorloopen en de trappen te beklimmen in twee stappen. En de straten van Utrecht, - wat hadden zij te beduiden? Het gevoel van engte bleef mij geruimen tijd bij. Ik herinner mij het weêrzien van Amsterdam: wat schenen de huizen laag, hoe kort was de afstand tusschen den Dam en het Leidsche Plein!
Op een Amerikaansche reis raakt men gewend aan groote afmetingen. Om te beginnen: vlak vóór mijn terugkomst had ik een achttal dagen gewoond op het beroemde
| |
| |
stoomschip van de Holland-Amerika lijn de Rotterdam, een reusachtig drijvend hotel. Wie daar eenige dagen lang in de circa 12 meter breede en even lange leeszaal vertoefde; wie er gewoon geraakt is aan de lijnen der eetzaal, waar plaats is voor een 500 tal gasten; wie er vele malen daags een rondwandeling gemaakt heeft op het promenade-dek, waarvan de omtrek 200 meter bedraagt; wie er dikwijls de trap heeft gebruikt om te komen van de hut naar het dek en van het dek naar de hut, van de eetzaal naar de gezelschapszaal, en van hier weder naar de rookzaal; wie er, op het dek vertoevende, gestaard heeft in het schuimende nat, dat pijlsnel in onophoudelijke vaart beneden hem wegschiet; wie, in het water turend, niet steeds zich rekenschap er van gaf dat hij bijna twintig meter boven het zeevlak stond; wie het oog gewend heeft aan den verren gezichteinder; - diens zintuigen zijn zóó gewoon geraakt aan afstand, hoogte, frischheid, snelheid, wijdte, dat het een heelen tijd duurt alvorens zij weer aangepast zijn bij de afmetingen eener Hollandsche stad en eener Hollandsche woning.
Heel eene Amerikaansche reis is er als 't ware op aangelegd om in onze denkgewoonten andere verhoudingen te doen post vatten.
Maar laat mij, vóor mijn verhaal der reis zelve, in 't kort vertellen wat haar aanleiding was en haar doel.
Sedert eenige jaren had men in New-York een groot plan opgevat. Men wilde er een indrukwekkend feest vieren ter herinnering aan twee gebeurtenissen, waarvan de eene in 1909 driehonderd jaren geleden zou zijn en de tweede in 1907 een honderdtal jaren zou terug liggen. Voor beide ieder afzonderlijk in de korte spanne tijds van twee jaren de gemoederen in beweging en de noodige geldsommen bijeen te willen brengen, scheen niet raadzaam. Men besloot alles in éen feestweek saam te vatten en wel, wegens de goede kans op fraai weder, zoo onmisbaar bij volksfeesten, tegen het einde van September 1909, den aanvang van het seizoen, hetwelk men in Amerika ‘the Indian summer’ noemt, den betrekkelijk korten, frisschen, op- | |
| |
wekkenden overgang van den heeten zomer tot het grillige, soms zéer koude najaarsweder. De twee bedoelde gebeurtenissen waren, ten eerste, de ontdekking in 1609 der landstreek, waar thans New-York ligt, door Henry Hudson varende op het schip de Halve Maene in dienst der Kamer van Amsterdam der Vereenigde Oost-Indische Compagnieën, en ten tweede, de eerste welgeslaagde toepassing van de uitvinding eener raderstoomboot door den Amerikaan Robert Fulton in 1807 op de Hudson-rivier bij New-York. De plannen tot deze gedachtenisviering waren in Nederland niet onbekend gebleven. Men vroeg hier zich af of het niet goed zou zijn indien Nederland, van welks roemrijke historie in den aanvang der 17e eeuw de stichting van Nieuw-Amsterdam aan de monding der Hudson-rivier een schoone bladzijde vult, der burgerij van New-York een feestgeschenk aanbood? Door den toenmaligen Nederlandschen Gezant te Washington, tegenwoordig Minister van Buitenlandsche Zaken, Jhr. Mr. R. de Marees van Swinderen, en door den heer A.G. Ellis, vice-admiraal der Nederlandsche Marine, werd het uitnemend gelukkige denkbeeld bepleit aan de New-Yorksche
feestcommissie een schip te schenken, getrouwe nabootsing der Halve Maene van eertijds. Een comité werd onder beschermheerschap van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Hendrik der Nederlanden gevormd, een circulaire verspreid. De benoodigde som werd, dank zij vooral den steun van de handelskringen in Amsterdam en Rotterdam, spoedig volteekend. Op 's Rijks marinewerf te Amsterdam werd de nieuwe Halve Maan gebouwd. In April 1909 liep zij van stapel. In Juli daarop werd zij te Rotterdam op een vrachtstoomboot der Holland-Amerika lijn geladen en naar New-York overgebracht.
Van de onderteekenaars der circulaire hadden inmiddels eenige heeren zich bereid verklaard in persoon het geschenk te New-York te gaan aanbieden. Ik noem van hen den heer J.T. Cremer, oud-minister van koloniën en president der Nederlandsche Handelmaatschappij, die tevens de eervolle bijzondere opdracht ontvangen had Hare Majesteit
| |
| |
onze Koningin bij de feesten te vertegenwoordigen; de heeren S.P. van Eeghen en E.P. de Monchy, voorzitters der Kamers van Koophandel te Amsterdam en te Rotterdam; de heeren Mr. R. van Rees, penningmeester, en J. Heldring, tweede secretaris der Commissie; den heer Mr. W.F. van Leeuwen, burgemeester van Amsterdam. Vele leden van het gezelschap waren vergezeld door hun echtgenooten en andere leden huns gezins. Als medeonderteekenaar der circulaire had ik nu de gelegenheid om Amerika te zien, het land, hetwelk bij mijn economische studiën jaren lang mijn aandacht had getrokken. Wie zou die buitenkans willen laten voorbijgaan? Zoo kwam het, dat ik met het overige gezelschap, bestaande uit dertien heeren en acht dames, - eenige deelnemers aan den tocht waren reeds vroeger vertrokken, - op den elfden September aan boord van de Nieuw-Amsterdam den Maasmond uitstoomde, allen in de beste stemming, vol moed en in hoog gespannen verwachting omtrent hetgeen de reize brengen zou.
Men ging iets grootsch bijwonen. Midden op den Oceaan reeds kwam hiervan tot ons het zichtbaar teeken. In de dagbladen was gemeld dat vele staten van Europa, als bewijs van eer en van sympathie met de merkwaardige herdenking in Amerika, oorlogsschepen naar New-York zouden zenden; wij waren een viertal dagen in zee, toen ons de Marconi-telegraaf berichtte dat een Fransch escader van drie pantserschepen, op weg naar de Nieuwe Wereld, in onze nabijheid was en binnen een etmaal aan den horizont zou verschijnen. En ja, den volgenden dag zagen wij héel in de verte de witte schepen der Fransche Republiek zich spoeden naar hetzelfde doel als wij. Een halven dag bleven zij zichtbaar op gróoten afstand; niettemin konden wij het schuim der golven zien opspatten voor hun boeg. Een levendig schouwspel: het eerste, dat ons den optocht der natiën naar de Hudson voor oogen bracht. Eindelijk verdwenen de machtige schepen, met snellere vaart dan wij de golven klievende, voor ons uit in de breede ruimte van het westelijk watervlak.
| |
| |
Na een voorspoedige reis, veraangenaamd door den prettigen toon en de voortreffelijke verzorging aan boord, het heerlijkste weder en de fraaiste zonsondergangen, minderde in den ochtend van 20 September ons stoomschip zijn vaart. De machine werkte met halve kracht. Het was vijf uur in de vroegte. Wij waren er dus. Daags te voren had de kapitein gezegd dat wij 's ochtends in New-York zouden zijn. Ieder haastte zich om aan dek te komen. Maar wie gedacht had te zien hoe een stad zich ontplooit in vollen morgenglans, gelijk Genua, Palermo en Napels uit zee opstijgen breed zich uitstrekkend langs de kust, hij was teleurgesteld. Hij zag lage, zacht glooiende heuvelen, met eenige villa's getooid. Het is Staten-eiland, de plaats, waar in 1623 onder den scheepskapitein Jesse de Forest eenige Nederlandsche gezinnen, gekomen uit Leiden op het schip ‘Nieuw-Nederland’, zich ontscheepten en het land, 't welk bleek aan alle zijden door water te worden omspoeld, ter eere van de Staten huns vaderlands doopten met den naam dien het nog heden draagt. Hier en daar rijst tusschen het groen ook een fabrieksschoorsteen omhoog. Dat wij in de buurt zijn van een volkrijk oord wordt spoedig bevestigd door een blik ter rechterzijde. Aan dien kant, op een lage kust, rijst uit de wateren een reeks van grillige gebouwen, waaronder ook zoogenaamde ‘grand wheels’, gelijk men te Londen en te Parijs op de tentoonstellingsterreinen heeft kunnen zien: dat is Coney-Island, het terrein der groote volksvermaken, waarheen de New-Yorkers stroomen bij honderdduizenden. New-York kan dus niet ver meer zijn; maar waar is het? Nu komt ons schip in een zeeëngte, ‘the Narrows’ genaamd; aan beide zijden liggen heuvelen. De douane komt aan boord en meteen een schaar journalisten, die de Nederlanders interviewen en wien wij hun moeielijke taak gaarne gemakkelijk maken door hun fluks alle gewenschte inlichtingen te verstrekken. Zij
vertegenwoordigen een menigte New-Yorksche bladen.
Na de doorvaart der zeeëngte bevinden wij ons opnieuw op een uitgestrekt water. Te rechterzijde daagt een reeks van huizen uit den vloed, - dat is Brooklyn, de stad van
| |
| |
meer dan een millioen zielen, zich uitstrekkende op het vruchtbare, uitgestrekte Long-Island, en met verengelschten naam genoemd naar het dorp Breukelen, vermoedelijk omdat bij de eerste vestiging van Nederlanders aldaar een dankbaar Vechtbewoner in zijn nieuwe vaderland zijn geboorteplaats vereeuwigen wilde.
Te linkerzijde dagen een massa dokken en spoorweginrichtingen op, - het is Jersey City. Vóor den boeg verrijst uit lichten nevel een klein eiland, dat het standbeeld der Vrijheid draagt, een reuzenbeeld, in de opgeheven rechterhand een brandende fakkel houdend, ‘Liberty enlightening the World’, geschenk van de Fransche Republiek aan de Vereenigde Staten in 1886 bij het eeuwfeest van de Onafhankelijkheidsverklaring. Ons stoomschip houdt onveranderlijk koers naar het noorden, - ten laatste zien wij rechts de hooge huizen van het eigenlijke New-York. Wij zijn thans op de Hudson-rivier. Aan alle kanten leven en beweging. Zee- en rivierbooten, transportschepen van spoorwegwagens, zeilschepen, spoorwegstations, dokken beschilderd met de namen der bekende transatlantische stoomvaartlijnen, - men bemerkt dat men uit den ledigen, wijden Oceaan rechtstreeks gaat landen op een plek gronds, waar eenige millioenen menschen wonen. Zoo ver het oog langs de oevers van den breeden stroom waart, ziet het werken van menschenhand. Eindelijk ligt de boot aan wal. Wij dalen uit het schip af en bevinden ons in een groote loods.
Hier treft ons terstond de voorkomendheid der Amerikaansche feestcommissie. Tal van hare leden verwelkomen ons en stellen ons voor aan de douanebeambten, die, thans wetende dat wij behooren tot de Nederlandsche delegatie, onze bagage ongeopend doorlaten. Per automobiel gaat het naar het Plaza-Hotel, gelegen in het Central Park, een der fraaiste hotels der stad, hetwelk reeds eenige maanden te voren als woonplaats van het Nederlandsche gezelschap was uitgekozen. Op dezen eersten rit treffen mij de ongemeene helderheid der lucht en de schittering der boomlooze straten in het zonlicht, de breedte der verkeerswegen,
| |
| |
de hoogte en, naar mate men het Park nadert, de klimmende weelderigheid der gevels. Wij bereiken het hotel: witte muren, hoog, massaal. Ik krijg een kamer op de 16e verdieping. Een der drie steeds in werking zijnde liften voert mij in 35 seconden er heen. Een blik uit het venster werpend zie ik, in diepe diepte vóor mij, het groene Central Park; daarachter naar het Noorden nieuwe huizenreeksen; links in de verte glinstert het water van de Hudson; rechts heel ver flikkeren de zeearmen, welke het eiland Manhattan, waarop New-York is gebouwd, scheiden van Long-Island, den zetel van Brooklyn. Welk een oppervlakte strekt zich voor mij uit!
Deze indruk van uitgebreidheid wordt bij langer verblijf in New-York door de gewoonte wel verzwakt, doch niet uitgewischt. Hiertoe draagt bij de zuiverheid der atmospheer, waardoor het mogelijk is op grootere afstanden te zien dan in de hoofdsteden van Europa, Parijs niet uitgezonderd. In deze eiland-stad, nabij den Oceaan, door breede wateren omzoomd, waait van alle kanten frissche zeelucht door de straten. De brandstof, welke gebruikt wordt, is anthraciet, bijna rookeloos. De spoortreinen op het eiland Manhattan zijn alle electrisch. Maar wat het meest voor ieder, die in New-York woont, dagelijks den indruk van uitgebreidheid onderhoudt, is de noodzakelijkheid om, als hij zich naar het handeldrijvend gedeelte begeeft of daarvan terugkeert, een belangrijken afstand af te leggen, een noodzakelijkheid, voortvloeiende uit de historische wording, ik zou haast zeggen de economische structuur der wereldstad.
Hierover een enkel woord. Eenige jaren na de ontdekking der Hudson-rivier in 1609, werd - het was in 1626 - op het eiland Manhattan (een Indiaansche naam) het fort Nieuw-Amsterdam gesticht, en ontstond een aaneengebouwde huizenrij in de plaats van de aanvankelijk verstrooide hutten. Dat eiland vormt den linkeroever van den breeden, uit het noorden komenden stroom. Het is vrij smal, vier kilometer gemiddeld, doch bijna twintig kilometer lang. Aan het zuidelijk einde, alzoo naar den kant van den Oceaan,
| |
| |
loopt het uit in een tamelijk spitse punt. Hier hadden de eerste Nederlanders zich gevestigd. Hun schepen vonden aan het strand van Manhattan een veilige ligplaats. Van de golven des Oceaans hadden zij niets te vreezen, want Manhattan was van de wereldzee nog door een kleine binnenzee gescheiden. De zuidelijke punt van Manhattan had bovendien het voordeel van gemakkelijke verdedigbaarheid tegen de Indianen. Want hiervan wemelde het land. Toen Hudson de rivier het eerst bevoer, stonden zijn schepelingen aanvankelijk met de oorspronkelijke bewoners op goeden voet. Doch het duurde niet lang. De Indianen waren diefachtig. Dra ontstonden vechtpartijen. Eindelijk, op 2 October 1609, toen de Halve Maene lag bij de noordpunt van Manhattan, ter plaatse waar thans het groote Hudson-monument zal worden opgericht, poogden de roodhuiden door een algemeenen aanval het schip der witte mannen te veroveren. Te vergeefs. De vuurwapenen hadden de overhand op de knodsen en pijlen. Hudson evenwel achtte zich niet veilig meer en koos op 4 October het ruime sop naar Europa. Toen kort daarna de Hollanders terugkwamen, was persoonlijke veiligheid het eerste waaraan moest worden gedacht. En dit belang bleef de grootste waakzaamheid eischen, ook nadat Manhattan in 1626 bij formeel contract door Pieter Minuit, den eersten gouverneur, aangesteld door de inmiddels opgerichte West-Indische Compagnie, van de Indianen was gekocht. Hoevele bloedige gevechten zijn er niet geleverd! De uitbreiding der Europeesche nederzettingen langs de Hudsonrivier is een aaneenschakeling van wapenfeiten geweest en talrijke vestigingen zijn door de Indianen overvallen en uitgemoord. Onder het bewind van den gouverneur Kieft (1638-1650) kwam de Hollandsche bevolking zelfs de uitputting nabij. De Indianen waren een georganiseerd volk. Zij leefden in dorpen onder bestuur van hoofden. Vooral werden deze dappere, wreede
vijanden gevaarlijk toen zij voor hunne pelterijen van eenige roekelooze Hollandsche kooplieden musketten, kruit en lood in ruil hadden ontvangen. Men mag dit niet uit het oog verliezen wanneer
| |
| |
men thans in Nederland klaagt, dat in de 17e eeuw de uitbreiding van het Hollandsche gezag in gindsche streken zoo langzaam heeft plaats gehad. Zij die de West-Indische compagnie beschuldigen slechts voor onmiddellijke handelswinst een open oog gehad te hebben, schijnen te vergeten dat dit lichaam door een charter in 1629 op krachtige wijze, namelijk door groote voordeelen in landbezit en door gezagsrechten te beloven, tot landverhuizing naar de Hudson-rivier heeft aangemoedigd. Maar overal loerde hier gevaar.
Keeren wij thans tot het onderwerp terug, dat ons zoo even bezig hield: de economische structuur van New-York. De ligging van Nieuw-Amsterdam op de zuidpunt van Manhattan was alzoo strategisch en commercieel goed gekozen. Van daar heeft de stad zich steeds naar het noorden uitgebreid. Maar op de zuidpunt bleven de belangrijker gebouwen, de beurs, de magazijnen, het stadhuis gevestigd. Nog tegenwoordig is het zuidelijk deel het middenpunt des handels. Hoe dringt alles op die beperkte plek zich samen! Hier zijn wegens de nijpende vraag naar kantoorlocalen de eerste ‘sky-scrapers’ gesticht, huizen van 20 tot 40 verdiepingen hoog. Wie in New-York zaken wil doen begeeft zich 's ochtends naar de benedenstad, ‘down-town’, want het eiland loopt naar het Zuiden geleidelijk iets af. Ook aan de zijkanten, Oost en West, helt het af naar het water: in het midden alzoo bevindt zich een rug, de beroemde Vijfde Avenue. Alles is rotsgrond, waarop veilig de torenhooge huizen kunnen worden opgetrokken. De honderdduizenden, die den dag ‘down-town’ hebben doorgebracht, storten zich laat in den namiddag in de electrische treinen om zich weder ‘up-town’ te begeven, 20, 30 kilometers ver, noordwaarts in de lengte van het nauwe eiland.
Zoo is het afleggen van verre afstanden in New-York het gevolg van de oorspronkelijke ligging der Hollandsche woningen. Van het Plaza-Hotel, waarin ik woonde, gelegen tamelijk wel halfweg het eiland, duurde de reis per luchtspoor - ‘elevated railroad’ - naar het zuiden bijna 25
| |
| |
minuten! Heel snel trouwens rijdt men niet: er zijn een massa tusschenstations. Een ondergrondsche electrische spoorbaan, met sneltreinen, heeft den onhoudbaren toestand in de laatste jaren verbeterd, doch niet afdoende. Voor de handelswijken zoekt men uitwegen in andere richtingen. Men bouwt oostwaarts naar Brooklyn nieuwe reusachtige bruggen over den zeearm en talrijke tunnels voor electrische treinen; ook tunnels westwaarts onder de Hudson naar Jersey-City, waar de meeste spoorwegstations liggen. Sommige dezer werken zijn reeds in exploitatie. Het personenverkeer in den tunnel naar Brooklyn heeft dadelijk, nadat het in 1908 een aanvang genomen had, alle verwachtingen overtroffen. Deze ondergrondsche banen hebben 4 railsystemen: de twee buitenste dienen voor gewone treinen, ophoudende aan elk station, de twee binnenste voor sneltreinen. Men kan op dit gebied nog heel wat tot stand brengen door versnelling van de vaart, vergrooting der treinen, en ook door betere inrichting der wagens, zoodat met het in- en uitstijgen der reizigers minder tijd verloren gaat. De toegangen tot de wagens bevinden zich enkel aan de vooren aan de achterzijde. Dit veroorzaakt op de drukke uren een gedrang, hetwelk soms zóó groot is dat men niet tijdig kan uitstappen. De rijtuigen in de Metropolitain te Parijs schijnen in dit opzicht praktischer. Dit is iets waarin de Amerikanen nu eens niet nummer één zijn.
Het is niet alleen door de grootere afmetingen van alle geographische gegevens, maar ook in een opzicht van geheel anderen aard, dat de Europeesche reiziger bij het binnentreden in de Amerikaansche maatschappij door eene tegenstelling met de Oude Wereld getroffen wordt. Het is de afwezigheid ginds van historische monumenten, sprekende uit het verre verleden, het is de afwezigheid van Geschiedenis, in den zin welken de cultuurvolken van Azië en Europa aan dit woord hechten. Het is hier in Amerika bijna alles nieuw, en het overige wat hier oud héét is, naar Europeesche opvattingen, vrij wel gelijk aan de dingen die in Europa gebouwd en gemaakt zijn in den tijd van den slag van Waterloo. De reputatie van het echte, oude
| |
| |
Amerika te vertegenwoordigen wordt het meest genoten door de stad Boston. Bij mijn bezoek aldaar trof het geval, dat ik werd uitgenoodigd om in een motorbus, ‘sight-seeing car’ een morgen te besteden aan de bezichtiging van die stadsgedeelten, welke ‘oud-Boston’ vormen. Maar och, dat Oud-Boston dagteekent in hoofdzaak uit de jaren 1770-1820, uit den tijd der nuchtere, eenvoudige, goedkoope bouwkunst, waarvan sommige buurten van Amsterdam en de minder interessante havenplaatsen in Engeland nog talrijke overblijfselen bezitten. Het is deze afwezigheid van een breed en rijk verleden, welke op de Amerikaansche maatschappij zekeren stempel van jeugd, frischheid en oorspronkelijkheid drukt, maar óok daarin zeker gemis aan verscheidenheid van vormen, zeker gemis aan poëzie veroorzaakt. En het schijnt wel dat bij de Amerikanen zelve het inzicht hiervan geprikkeld heeft tot de merkwaardige feestviering, waartoe sedert eenige jaren New-York zich opmaakte. ‘Onze bedoeling is, - zei mij een aanzienlijk Amerikaansch burger, - een historisch feest te vieren ten einde aan het jeugdig, aankomend geslacht zoo diep mogelijk een voorstelling van de geschiedenis onzes lands in te prenten. Deze gedenkdagen moeten een opvoedend karakter bezitten: zij zullen zijn “educational” in aanleg en uitvoering. In dit opzicht staat het feit van Fulton's raderstoomboot ver ten achter bij de verschijning van Hudson's Halve Maan in onze wateren.’
Getrouw aan dit denkbeeld hebben in de dagen der Hudson-feesten de Amerikanen hun geliefd New-York met standbeelden en gedenktafelen verrijkt. Zoo werd op den 27sten September ten noorden van Manhattan de eerste steen gelegd voor een Hudson-monument, en werd daags daarna in den gevel van het gebouw der New-York University op Washington-square een fraaie, bronzen gedenktafel geplaatst ter eere van de zeven Nederlandsche schoolmeesters, die, vóordat Manhattan door de Engelschen werd buit gemaakt, er openbaar onderwijs hadden gegeven, eenvoudige lieden, catechiseermeesters, ziekentroosters en schoolmeesters tegelijk, aangewezen door de Classis van Amsterdam der Gere- | |
| |
formeerde Kerk en uitgezonden door de West-Indische Compagnie. Ook onthulde men eene plaat op de plek waar in 1626 het fort Amsterdam werd gebouwd, en eene andere in Wallstreet ter herinnering aan de stadsmuur, die daar tusschen 1655 en 1699 had gestaan.
Klaarblijkelijk heeft met deze, hier niet eens volledig opgesomde, reeks van historische plechtigheden de komst in Nederland in verband gestaan van Dr. Elliott Griffis uit Ithaca (in den staat New-York). Deze geschiedkundige kwam in den afgeloopen zomer gedenkplaten aanbieden en onthullen te Utrecht, te Amsterdam, te Leiden, te Nijkerk en te Leeuwarden wegens voorvallen in de staatkundige en maatschappelijke geschiedenis van het volk der Noord-Amerikaansche Unie. In Nederland is deze onverwachte stroom van huldebetuigingen niet door allen begrepen. Zij waren de zichtbare teekenen van dankbaarheid, aan het kleine Nederland toegedragen door een der machtigste natiën der wereld, die in metaal hare historie wilde doen spreken.
Ik schreef zoo even dat hij, die de Amerikaansche maatschappij binnentreedt, er getroffen wordt door de afwezigheid van geschiedenis.
Ja, voor iemand die altijd in het oude Europa heeft geleefd en vooral voor hem, die daar dikwijls oude steden en oude kunstwerken, oude literatuur en oude zeden heeft bestudeerd, is het een allervreemdst gevoel verplaatst te zijn in een land, waar het maatschappelijk leven eerst tamelijk onlangs tot krachtigen wasdom gekomen is. Op menig gebied heeft in Amerika de tijd tot vorming van een zelfstandige, eigen richting nog ontbroken. In belangrijke mate wordt er het oude Europa nagebootst. Den indruk hiervan verkreeg ik bijzonder sterk op mijn eerste wandeling in New-York, toen ik trouwens nog niet de gelegenheid had gehad om de vele pikante eigenaardigheden in het eigenlijke leven, namelijk in het Amerikaansche maatschappelijk verkeer, op te merken.
Het waren, na mijn aankomst in het Plaza-Hotel, mijn eerste schreden op Amerikaanschen bodem. Na een blik
| |
| |
te hebben geworpen in de schitterende benedenzalen en in de ruime wit-marmeren vestibule van dit allermodernste hotel, begaf ik mij naar het tegenover liggende, aanlokkelijke Central Park. Deze grootsche aanleg is verreweg het aanzienlijkste wandelpark van New-York. De andere parken, bijvoorbeeld dat der diergaarde en het Bronx-park, liggen zóover in het noorden dat zij voor dagelijksch gebruik nauwelijks kunnen meêtellen.
Aan het Central Park is dan ook alles besteed wat kunst vermag te doen: men beweert dat de aanleg niet minder dan f36.000.000 heeft geëischt. Dit is niet zoo onwaarschijnlijk als het bij het eerste hooren klinkt. De rotsbodem van het eiland, die daar overal voor den dag komt, vormt er schilderachtige partijen en fraaie glooiingen, maar waarschijnlijk zijn eenige millioenen kubieke meters grond er op gebracht moeten worden om den groei van boomen en struiken mogelijk te maken, en stellig zijn tal van schilderachtige kijkjes en liefelijke waterpartijen niet anders verkregen dan door den harden bodem hier uit te hakken, ginds op te stapelen, en door belangrijke hoeveelheden grond te verplaatsen. Niet onnatuurlijk dat de omgeving van het bekoorlijke park voor de rijke Amerikanen groote aantrekkelijkheid bezit om er hun aanzienlijke woningen te bouwen. Inderdaad, vlak bij het Plaza-hotel is het midden der millionairsbuurt. Aan de zuidzijde van het Plaza (‘plein’) - de uitmonding van de 5e Avenue naar het park - rijst de woning op van Cornelius van der Bilt, in rooden baksteen met zandsteen gebouwd naar den stijl van de moderne Fransche kasteelen. De Avenue volgende in de richting van het Central Park, komt men langs twee machtige, hemelhooge gebouwen, beide weelderige hotels, in Zuid-duitschen trant opgetrokken. Daarna word ik getroffen door een deftig gebouw in Italiaanschen stijl: vierkante ramen in massale muren met breede overhangende dakgoot en massieve kroonlijst, een harmonisch, rustig geheel. Het doet denken aan het Palazzo Farnese te Rome. Het is de Metropolitan Club, de verzamelplaats der allerrijkste New-Yorkers. | |
| |
Verder op wandelend zie ik een reeks huizen, meest in oud-Franschen en Italiaanschen stijl; gevels, herinnerende aan de paleizen langs het Groote Kanaal in Venetië, b.v. aan het Palazzo Balbi; andere met motieven, ontleend aan het kasteel der Fransche
koningen te Blois; nog andere in den modernen trant, welken men veel in Berlijn aantreft. Hier staan de huizen van Senator Clark, van Carnegie, den koning der staalnijverheid, van de familie Havemeyer, wier hoofd leider was der suikertrust, van de familie Astor, de groote grondbezitters van Brooklyn. Na een half uur gaans bevindt men zich tegenover den breeden, indrukwekkenden gevel van het groote kunstmuseum the Metropolitan Museum of Art, omsloten door het geboomte van het park. Het is gebouwd in den stijl van het tweede keizerrijk. En schuins daarachter komt door het groen de Egyptische obelisk turen, die vroeger bij Cairo voor den zonnetempel van Heliopolis stond. Dit werk der Pharaonen, uit de 16e eeuw vóor Christus' geboorte, werd in 1877 door den Khedive van Egypte aan de Vereenigde Staten ten geschenke gegeven en werd op kosten van een lid der familie van der Bilt op zijn tegenwoordige plaats opgericht, een rotsachtigen heuvel, stil, eenzaam, met een vrij uitzicht in het rond.
Door het park keerde ik huiswaarts. Over de breede wegen snorden automobielen en draafden ruiters. Op de geasphalteerde voetpaden wandelden dames, getooid met hoeden uit de modewinkels van Parijs; op rolschaatsen bewogen zich opgeschoten knapen en meisjes; het krioelde van kinderen, begeleid door negerinnen, welke zwierig gekleed waren in hagelwitte japonnen. Deze zwartjes, - heel, half of kwart Afrikaansch, - waren eigenlijk de eenige teekenen, die mij te binnen brachten dat ik werkelijk in een nieuw werelddeel was. Ik had mij een tijd gedroomd in Frankrijk, in Italië, in Egypte, waar niet al? En in het hotel terug, trof ik er alras kellners, die Duitsch spraken en Nederlandsch en Fransch, maar allen spraken óok Engelsch, ieder op zijn manier, de éen met een ge- | |
| |
weldigen Amerikaanschen neusklank, de ander zoo dat men dacht: man, spreek dan maar liever de taal van het land uwer geboorte aan den overkant van den grooten vijver.
Dit alles echter is slechts een eerste indruk geweest. Het Central Park met omgeving is, ook in New-York, iets zeer bijzonders. Het is nauwelijks Amerikaansch. Men beoordeele daarnaar niet New-York in zijn geheel. Er zijn hier velerlei stadsgedeelten van een eigenaardig soort. Naast dat der millionairs, die de Europeesche beschaving in haar meest verfijnde vormen huldigen, vindt men het gedeelte der Chineezen, - ‘China-town’ genoemd - waar de zonen van het Hemelsche Rijk in hun nationale kleeding rondwandelen; een ander gedeelte is bewoond door de meerendeels arme, luidruchtige Italianen; nog een ander door de negers; - maar met dat al is het mij voorgekomen dat de meerderheid der bevolking in haar doen en laten echt Amerikaansch is, en dat in de wel eens vernomen bewering dat New-York, in tegenstelling met andere steden der groote republiek, slechts is een internationaal agglomeraat, geen geringe overdrijving schuilt.
| |
I.
Heb ik in het voorgaande den indruk beschreven, welken de stad New-York op mij maakte bij mijn aankomst, alsmede het doel van het Nederlandsche reisgezelschap, dat in September des voorgaanden jaars daarheen ging, thans wensch ik door een paar schetsen iets weer te geven van de feesten, die er zijn gevierd, en van het onthaal, hetwelk ons is ten deel gevallen.
Reeds eenige uren na voet aan wal te hebben gezet, werden de leden der Nederlandsche delegatie door brieven uit New-York overstroomd. De dagbladen toch hadden hun behouden varen wereldkundig gemaakt, zelfs portretten verspreid van Amsterdams burgemeester en van den heer Cremer, den vertegenwoordiger der Nederlandsche
| |
| |
Regeering. De brieven gaven het bewijs van de groote gastvrijheid, met welke men ons in New-York opwachtte. Een aantal aanzienlijke societeiten zonden op fraaie kaarten in keurige uitvoering de mededeeling dat zij voor een dertigtal dagen de privilegiën harer instellingen tot de leden der Nederlandsche delegatie uitbreidden. Ook ontvingen wij de officieele feestprograms voor de groote komende gedenkweek, te beginnen op 25 September, en bovendien uitnoodigingen voor banketten, reeds vóór dien dag te houden, één van wege de Holland Society en een ander van wege de Hollandsche Kamer van Koophandel en de Nederlandsche Club te New-York gezamenlijk.
Het was duidelijk dat drukke dagen te wachten stonden.
Ik beschrijf om te beginnen, het typisch Amerikaansche feest, waarop wij door de Holland Society werden onthaald: 's morgens een stoomboottocht in de New-Yorksche haven en 's avonds een banket in het hotel Waldorf-Astoria. Deze vereeniging laat tot haar ledenkring enkel ingezetenen toe van New- York, die in mannelijke lijn afstammen van Hollandsche burgers, vóór 1675 in een Hollandsch-Amerikaansche kolonie gevestigd. Het was van haar dat in 1901 het plan tot herdenking van Hudson's komst in deze streken was uitgegaan. Toen echter zoowel de staat als de stad New-York het plan eveneens ter hand namen, trok zij zich terug. Het was dan ook niet onbillijk dat haar jegens de Nederlandsche Commissie als het ware de primeur der gastvrijheid te beurt viel. Ook stond het New-Yorksche hoofdcomité haar toe om bij gelegenheid van den boottocht een bezoek te brengen aan het Nederlandsche volksgeschenk, de Halve Maene, die in een der dokken van Brooklyn opgetuigd lag, geheel klaar om aan het hoofdcomité te worden overgedragen. Zij zou dus het eerste kijkje kunnen nemen van het wonderschip, waarvan heel New-York sprak.
Het was dien Woensdagmorgen aan boord der havenstoomboot de eerste kennismaking op groote schaal met onze gastheeren en gastvrouwen. Er heerschte gezellige drukte: namen noemen, handen drukken, familie-relaties
| |
| |
met Nederland uitspinnen. Ik werd voorgesteld o.a. aan een heer van korte krachtige gestalte, die zich noemde Augustus van Wijck, oud-mayor van New-York en thans rechter. Deze was zeer verheugd iemand te ontmoeten uit Utrecht. ZEd. was geparenteerd, zei hij, aan de familie van Asch van Wijck aldaar, een relatie uit de 17e eeuw. Afscheid van hem nemende vroeg ik hem, wanneer ik het genoegen zou hebben hem weder te zien. ‘Dezen avond’, antwoordde hij ‘aan het banket: gij zult mij er hooren spreken; men heeft mij verzocht daar een tafelrede te houden’. Ik kwam spoedig daarna van anderen te weten dat deze heer een der belangrijkste politieke figuren was van New-York, en herinnerde mij in de Nederlandsche bladen dikwijls over de nauwe betrekkingen tusschen rechter van Wijck en Tammany Society gelezen te hebben.
De drukte aan boord verminderde er niet op, toen spoedig na den aanvang der vaart de lucht betrok. Overvloedige regen begon te vallen. De feestvierende menigte moest zich van het bovendek naar de overdekte benedengedeelten van het niet al te ruime vaartuig terugtrekken. Wij voeren onder de groote bruggen door, welke Brooklyn met Manhattan verbinden; wij gingen het zuidelijk deel van Manhattan om en zagen in grauwe nevels de ‘skyscrapers’, kleurlooze blokken steen; wij bewogen ons op de wateren der Hudson langs eindelooze riviervaartuigen, alle spiegelend van hemelvocht.
Eindelijk werd het roer gewend: men zou een dok in Brooklyn bezoeken. Thans bleek ons het hoofddoel van den tocht. Daar lag in een dok het Nederlandsche pantserdekschip, de kruiser ‘Utrecht’, met de Halve Maan onder zijn hoede. Wij stapten aan wal en werden op de meest heusche wijze door den kapitein-ter-zee G.P. van Hecking Colenbrander, commandant van H. Ms. kruiser, met zijn staf verwelkomd. Het weder was opgeklaard. De soldaten der Nederlandsche marine stonden in gelid. De militaire muziek deed het Wien Neerlands bloed en het Wilhelmus klinken. En de brandend nieuwsgierige schare
| |
| |
werd geleid naar de Halve Maan die, met de oude vlaggen in top, aan wal gemeerd lag. Daar zag ik dan het scheepje terug, 't welk ik 't laatst in Rotterdam, in de Koningshaven bij het gebouw der Yachtclub, had bezichtigd! Het zag er keurig uit, frisch in de verven. Luide uitroepen van bewondering en ingenomenheid ontlokte het aan onze Amerikaansche gastheeren, vooral aan de dames. Kon men hun euvel duiden dat zij wenschten het te beklimmen en het van binnen te zien? De heer Cremer trad voor het front der vergaderde menigte en deelde mede dat de overdracht van het schip aan de New-Yorksche feestcommissie aanstaanden Zaterdag zou plaats hebben, doch dat er geen bezwaar was zoo de deelnemers aan den boottocht van heden al vast het scheepje bezochten ook om zich te vergewissen dat het veilig en in goeden staat over den Atlantischen Oceaan gebracht was. Het sein werd gegeven, en een wedstrijd ontstond wie het vlugst aan boord zou zijn. Nu moest er natuurlijk van de zijde der Amerikanen worden gesproken. De heer Tunis G. Bergen, advocaat uit Brooklyn, staande op de voorplecht van de Halve Maan, betuigde den heer Cremer den dank zijner landgenooten voor de gelegenheid om het fraaie geschenk, hetwelk aan de New-Yorksche bevolking zou worden aangeboden, te bezichtigen. Daarna ging het geheele gezelschap over naar H.M.'s kruiser Utrecht. Men maakte er nader kennis met de heeren zeeofficieren o.a. met den heer W. Lam, die bij de aanstaande feesten met eenige matrozen van de equipage der Utrecht de vaart van de Halve Maan op de Hudson-rivier besturen zou. Het Nederlandsche oorlogsschip boezemde aan de Amerikaansche vrienden weinig minder belangstelling in dan de Halve Maan. De hupsche ontvangst, het militair vertoon, de vroolijke toonen der muziek, de inmiddels doorbrekende zonnestralen alles zou tot verbetering der stemming hebben bijgedragen, indien het
mogelijk ware geweest dat een Amerikaansch gezelschap, hetwelk zich voorgenomen heeft prettig uit te zijn, zich door eenige omstandigheid had laten ontstemmen.
Een klein wolkje alleen, door weinigen opgemerkt,
| |
| |
dreef aan den gezichteinder. Het heeft gelukkig op het verdere verloop van den tocht, die nu spoedig uit was, geen invloed gehad. Toen namelijk het dek der Halve Maan dicht met dames en heeren was bezet, had men op den oever eenige persmannen kunnen bespeuren, welke hun kodaks op het scheepje richtten. Ik besefte gevaar: dien avond zouden de New-Yorksche bladen beschrijvingen en photo's bevatten van het gebeurde, en hoe licht zou dan niet het misverstand worden verbreid alsof de overdracht van het nationale geschenk alreê had plaats gevonden, in strijd met het officieele program en met alle logica! Helaas, wat ik vreesde, is gebeurd. Er zijn journalisten geweest, die de genoemde misvatting hebben begaan, tot groot leedwezen der Nederlandsche delegatie en niet minder van den Heer Bergen, die later mij zijn ontstemming te kennen gaf over de lichtzinnige slordigheid der dagbladschrijvers. Ik heb gepoogd ZEd. er meê te troosten, dat wel niemand het verslag der avondbladen woordelijk zou hebben geloofd. Het publiek in Amerika is aan sterke stukken op het gebied der journalistiek te zeer gewend om niet op zijn hoede te zijn. Amerikaansche bladen wemelen van zoogenaamde interviews. Het is ongeloofelijk wat daar al niet aan President Taft, aan Senator die en die, aan Carnegie, aan Pierpont Morgan, enz. enz. in den mond gelegd wordt. Nog op onze terugreis naar Europa vermaakten wij ons met de onbeschaamdheid, waarmede een tamelijk onbekend New-Yorksch blad in een interview met een der onzen had ingelascht dat, naar diens zeggen, dàt blad het meest gelezen financieel orgaan was in Amsterdam! Heeft niet ook onze landgenoot, de heer Hofstede de Groot, de bekende kunstkenner, moeten ontwaren dat bij zijn bezoek in New-York in den afgeloopen zomer de dagbladcorrespondenten aldaar hem de malste oordeelvellingen op het gebied
van kunst in den mond gelegd hebben? En toen ik op 28 September in de groote gehoorzaal der New-York University een redevoering gehouden had over de geschiedenis van het openbaar onderwijs in Nederland, is hiervan, naar mij later bleek, in een
| |
| |
New-Yorksche courant een onbegrijpelijk aaneenrijgsel van uit haar verband gerukte zinsneden verschenen, zoo dwaas, dat het mij verwonderd heeft dat een Haagsch blad, De Nederlander, het voor goede munt heeft kunnen opnemen en een polemiek tegen mij er over is begonnen, terwijl ik, van den prins geen kwaad wetende, nog in Amerika vertoefde.
Doch keeren wij naar de Holland Society terug. Dien avond was zij onze gulle gastvrouw aan een groot banket in het beroemde hotel Waldorf-Astoria. In de ruime, luchtige balzaal waren 27 tafels bereid om gastheeren en gasten te onthalen. De zaal was rijk versierd met de oudhollandsche kleuren, oranje wit en blauw, afgewisseld door de sterren en strepen der Amerikaansche vlaggen. Dames waren niet genoodigd, - hetwelk echter hare tegenwoordigheid niet geheel uitsloot. Immers, onder leiding der echtgenooten van de leden der Feestcommissie waren een menigte dames, onder wie ook de Nederlandsche van ons gezelschap, vereenigd aan een ‘lady's dinner’ in eene zaal in hetzelfde hotel, en tegen het uur der toasten van het heerendiner zagen wij deze dames, in schitterende toiletten, plaats nemen in de loges onzer balzaal om van daar de redevoeringen aan te hooren en het feest te bespieden. Een andere eigenaardigheid, welke ons trof, was de op de menu's gedrukte mededeeling van de onderwerpen en de volgorde der uit te brengen toasten, zelfs van de namen der heeren, die zouden spreken en die zouden antwoorden. Deze sprekers waren op een estrade aan de hoofdtafel vereenigd. De onderwerpen der feestdronken deden zien dat aan Holland en Hollands Koningin, de ‘Halve Maan’ en de stad Amsterdam aller aandacht zou worden gewijd. Nadat de President der Society, de Heer H.S. van Duzer, den aanwezigen het welkom had toegesproken, werd het maal door den Revd. Dr. Kittredge met gebed geopend.
Toen na eenigen tijd de feestdronken in eerbiedwaardig getal werden ingesteld, - waarbij de Nederlandsche sprekers, naar mijn meening, bleken geheel tegen de Amerikaansche redenaars te zijn opgewassen, - werd ook aan mijn kennis van dien morgen, den rechter van Wijck,
| |
| |
den ex-mayor, het woord verleend. Deze uitverkorene van Tammany Society ontwikkelde een stem, welke voor groote volksvergaderingen ter dege geoefend scheen, en sprak met klem den wensch uit dat nooit de hand des gewelds door eenigen begeerigen nabuur op Holland mocht worden gelegd. ‘Should such dangers ever threaten her,’ - zoo besloot de redenaar - ‘a call upon the Holland-American will arouse a lively recollection of the helpful spirit shown this country in the Revolution of 1776, and the American attitude would greatly influence the conduct of Holland's neighbours to her benefit!’ Afbrekende daalde terstond hierna de spreker - ‘our orator’ noemde iemand mij hem - uit de allerhoogste spheren der meest vooruitziende staatkunde af, om te eindigen met de woorden: ‘May your Queen live long and happily and rule wisely’. - Was het ook niet een gelukkige gedachte van een spreker na hem, een gedachte van onzen kapitein-ter-zee, den commandant van H.M.'s kruiser ‘Utrecht’, de verdiensten van Robert Fulton op den voorgrond te plaatsen? een hulde te brengen aan Amerika's grooten uitvinder, even keurig in den vorm uitgesproken als te juister plaats, nu de talrijke demonstratiën voor Holland de behoefte deden gevoelen aan een waardeerend en vleiend woord onzerzijds voor het Amerikaansch vernuft?
Toen ik met eenige vrienden naar huis wandelde hing er in de straten een tropisch-warme nevel. De weersverandering, welke was ingetreden, is eigen aan Amerika's oostkust. Des morgens koude regens, des avonds nevels, drukkend, heet, voortgedragen door winden uit het Zuiden. New-York ligt onder den invloed hetzij van de koude der Canadeesche vlakten, hetzij van de warmte, ontwikkeld in de golf van Mexico.
| |
II.
Donderdag 23 September. Meer en meer toonden de straten der metropolis den voortgang der toebereidselen
| |
| |
voor de feestweek. In de anders opvallend ledige avenue's, - men loopt hier weinig, daar bijna ieder zich per spoor, per tram of per automobiel beweegt, - werd het een klimmende drukte. Estrades werden opgericht. De hooge gevels werden met de ‘sterren en strepen’ en met de oudhollandsche prinsenvlaggen getooid. De draden voor het electrisch licht, bestemd voor de illuminatiën, werden gespannen langs de architecturale lijnen der gebouwen. De treinen uit Boston, Chicago, Philadelphia brachten tallooze bezoekers aan. De hotels raakten voller en voller. Men hoorde fabelachtige prijzen noemen van kamers. Doch ons reisgezelschap was rustig in Plaza geïnstalleerd en mocht dit beschouwen als zijn gastvrij tehuis. Wij kregen de overstelpende mededeeling dat wij gedurende heel het tijdperk der gedenkdagen in het hotel de gasten der feestcommissie zouden zijn. Het geschiedde op een lunch, welke ons dien Donderdagmorgen door de Down-Town-Association werd aangeboden, een vereeniging, welke onder haar leden de magnaten telt van de New-Yorksche handelswereld. De heer Seth Low, stichter van het beroemde bibliotheekgebouw der Columbia University, voorzitter van de sub-commissie voor ontvangst der vreemdelingen, en in Nederland bekend als Amerika's vertegenwoordiger bij de Haagsche Vredesconferentie, deelde ons bij die samenkomst ook mede dat wij vrijkaarten zouden bekomen voor automobielen en voor de spoortreinen in plaatselijk verkeer. Passen zouden ons worden verstrekt om te allen tijde door alle politielijnen te worden heengelaten om stadsgedeelten, tribunes en gebouwen te bereiken, welker toegang tijdelijk door de openbare macht gesloten zou zijn. Eenige leden der commissie hadden zich bereid verklaard om ons steeds te begeleiden; wij vreemdelingen zouden alzoo nimmer moeite hebben met de kleine onvoorziene hinderpalen, welke het gevolg zijn van onbekendheid met wegen en toestanden. Wat dat alles
getuigde van de weloverlegde en voorkomende zorgen, waarmede men ons ging omringen!
Des avonds vereenigden de Nederlandsche Kamer van Koophandel te New-York en de Nederlandsche Club, geza- | |
| |
menlijk als gastheeren, ons aan een schitterend maal in het hotel St. Regis.
Deze kamer van koophandel, thans onder voorzitterschap van den heer G.L. Boissevain, heeft gedurende haar zevenjarig bestaan, - zij werd opgericht in 1903, - aan den Nederlandschen handel door hare voorlichting talrijke diensten bewezen en zij heeft hare werkzaamheid over geheel Noord en Centraal Amerika uitgestrekt. Kort na haar optreden ontstond ook de Nederlandsche club. Deze tweede vereeniging heeft in het meest bezochte deel der stad een gebouw, waar de jonge Hollanders een gezellig tehuis vinden, een ‘tafel’ hebben. Daar heeft menige jonge man, - zoo mag de club van zich zelve getuigen, - die geheel als vreemdeling naar New-York is gekomen, baat gevonden bij den raad en de voorlichting, welke hij anders door moeielijke en dure persoonlijke ervaring had moeten erlangen, en niet weinigen zijn er in geslaagd posities te verwerven door de hulp en den invloed van kennissen, die in deze club zijn gekregen.
Deze woorden zijn ontleend aan een keurig boekwerkje, door de beide vereenigingen uitgegeven ter gelegenheid van de Hudson-Fulton feesten, onder den titel van ‘The Dutch in New-Netherland and the United States’. Het is waarlijk interessant van dit boekje kennis te nemen. Wie op de hoogte wil komen van de beteekenis van het hollandsch element in Amerika, vindt er tal van gegevens. Zoo verneemt hij dat er in de Staten niet minder dan 16 dagbladen in de Nederlandsche taal verschijnen en dat er in de dicht bij New-York gelegen stad Paterson ongeveer 15.000 Nederlanders wonen!
Men kan licht beseffen met welke warme wederzijdsche overeenstemming van gevoelens de Nederlandsche delegatie en de leden der genoemde vereenigingen aan het maal aanzaten. Aan den Nederlandschen gezant in Amerika Jhr. Dr. J. Loudon, hoewel zelf een der gasten, was het presidium opgedragen. Geen betere keus ware denkbaar geweest. De geestdrift steeg ten top toen zijne Excellentie namens zijne Regeering, mededeelde, dat het aan H.M.
| |
| |
de Koningin behaagd had aan een der aanzittenden, den verdienstelijken vertegenwoordiger der Holland - Amerika lijn, den heer A. Gips, het ridderkruis der Orde van Oranje-Nassau te verleenen en toen de gezant hem het kruis op de borst hechtte. Onze Regeering had geen gelukkiger oogenblik kunnen kiezen om haar hooge waardeering te toonen van de commercieele banden tusschen de Nieuwe wereld en het voormalige moederland. De Holland - Amerika lijn verheugt zich te New-York in aller sympathie...behalve van die harer mededingers. Haar weelderig uitgeruste vloot, vooral de nieuwste zeer groote schepen, de goede verzorging aan boord en de afwezigheid op haar stoomers van de op andere booten dikwijls hoogst hinderlijke trilling gedurende de dagenlange vaart, hebben bij het reizend Amerikaansche publiek aan de Nederlandsche maatschappij eene populariteit verzekerd, welke stellig nog gewonnen heeft, nu in de westelijke wereld de aandacht op ‘little Holland’ meer gevestigd is dan ooit.
De heer Loudon had, als voorzitter der bijeenkomst in het hotel St. Regis, een onbetwistbaar succes en hield gastheeren en gasten lang bijeen. Zijn talent van ieder aangenaam bezig te houden kwam niet minder uit toen ZExc. met zijne echtgenoote den volgenden dag alle Nederlandsche reizigers, dames en heeren, in den vermaarden restaurant Delmonico vereenigde.
Wij zagen dien dag eene kunstverzameling, welke te zien aan niet vele vreemdelingen te New-York gegund is. Een uitnoodiging namelijk was tot ons gekomen om de tot bibliotheek en museum ingerichte woning van den wereldberoemden bankier, den heer Pierpont Morgan te bezichtigen, alwaar wij, bij afwezigheid des eigenaars, door diens dochter, mevrouw Satterlee, op de minzaamste wijze werden ontvangen en rondgeleid. Welk een schatten zijn daar vergaard! Met welk een fijnen smaak is van deze grootendeels uit Italië en het Oosten bijeengebrachte plafonds, kolommen, wandversieringen, tapijten en schoorsteenmantels een geheel gevormd, hetwelk treft door rustige harmonie in vormen en in kleuren! Een
| |
| |
bijzondere merkwaardigheid is de verzameling handschriften. Ik bladerde er in het oorspronkelijke handschrift van John Stuart Mill's System of Logic, en in autographen van Charles Dickens. Een menigte Fransche manuscripten van bekende personen uit de 18e eeuw, een kostbare collectie van incunabelen, en talrijke verluchte boekjes uit de Middeleeuwen stonden er aaneen geschaard. Maar wat ik er in weinige oogenblikken zag was, het spreekt van zelf, een héél klein deel. De in den volsten zin des woords éénige collectie wordt in eene kamer van bijzondere constructie bewaard. Eene kamer te bouwen welke op zich zelve niets anders is dan een reusachtige vuur- en inbraakvrije brandkast, ik geloof niet dat de bewaarders van kunstverzamelingen in Europa reeds zóóver in hun veiligheidsmaatregelen gegaan zijn.
| |
III.
Zaterdag 25 September. Hetgeen ons heden wacht is de inleiding tot de feestweek. De uitgestrekte haven der wereldstad wemelt van oorlogsschepen. Een machtige vloot der Vereenigde Staten, 53 schepen van allerlei grootte, van de zwaarste Dreadnoughts tot de kleine onderzeeërs toe, de escaders van Groot-Britannië, Frankrijk, Duitschland, Italië, Argentinië, Brazilië, Mexico, voor eenige dagen aangekomen, verlaten hun ligplaatsen om zich op de Hudson-rivier in lijn op te stellen voor de groote maritieme parade ter eere van de Halve Maene en van de Clermont, de nabootsing van Fultons raderstoomboot.
Vooraf echter moet er nog aan den eisch der officieele vormen worden voldaan. De talrijke vreemde zeeofficieren en andere autoriteiten, alsmede de Nederlandsche delegatie, zullen aan de eerstaanwezende hooge Amerikaansche grootwaardigheidsbekleeders worden voorgesteld. Des morgens, te elf uur, vullen de staatsievertrekken van het hotel Waldorf-Astoria zich met drommen schitterende uniformen. Na eenig gedrang worden wij door onzen begeleider, den heer Gardiner Fry, lid der hoofdcommissie, in de
| |
| |
ontvangstkamers binnengeleid. Daar staan de heer Sherman, vice-president der Vereenigde Staten, de plaats vervullende van den president Taft, die wegens eene reis in Californië afwezig is; de heer Hughes, gouverneur van den staat New-York, een machtig man, want deze staat is viermaal grooter dan Nederland; de heer Mc. Clellan, mayor der stad New-York. Ook is aanwezig de voorzitter der hoofdcommissie generaal Stewart L. Woodford, vroeger, tijdens het uitbreken van den Cubaanschen oorlog, gezant der Noord-Amerikaansche Unie te Madrid, thans advocaat; zijn redenaarstalent had ons eenige dagen te voren aan het gastmaal der Holland-Society getroffen. Verder maken wij kennis met een ander redenaar van grooten naam, den senator Joseph H. Choate.
De receptie is spoedig afgeloopen. In de wandelgangen worden wij nog voorgesteld aan den Duitschen Groot-Admiraal von Koester, en aan den bijzonderen gedelegeerde van den Keizer van Japan, Zijne Keizerlijke Hoogheid Prins Kuni, met gevolg, een persoonlijkheid, die in New-York de algemeene aandacht trekt, wegens de gespannen verhouding, welke men meende dat kort te voren tusschen het Rijk der Rijzende Zon en dat der Sterren en Strepen had bestaan.
In den namiddag bewegen zich vele honderdduizende toeschouwers naar de boorden der Hudson. De bekoorlijke hellingen van het langs de rivier zich uitstrekkende park vormen een uitnemend amphitheater, waar de volksmassa, - men schatte haar op een anderhalf millioen menschen, - zich opstelde om getuige te zijn van het maritieme schouwspel. De Nederlandsche delegatie treedt het park binnen, en daalt, terwijl de langs den wandelweg opgestelde soldaten het geweer presenteeren, af naar de officieele tribune aan den oever.
Op de rivier wordt de eereplaats vlak tegenover de tribune ingenomen door H.M.'s pantserdekschip Utrecht en het stoomschip Nieuw-Amsterdam der Holland-Amerika lijn. Stroom op- en afwaarts, zoo ver het
| |
| |
oog reikt, ontwaart men de met duizende vlaggen gepavoiseerde oorlogsschepen der verschillende natiën. Aan de overzijde, tegenover ons, rijzen steile rotsen, de ‘Palissaden’, op. Zij verleenen aan het natuurtafereel een romantisch aanzien en vormen een heerlijken achtergrond tusschen het spiegelend water en den helderen hemel. Onze tribune vult zich met hooge gasten, autoriteiten, het corps diplomatique, officieren van de zee- en landmacht, leden der commissiën en comités, talrijke dames, hier en daar photographen, mannen van de pers,... het wordt voller en voller. Weldra blijkt dat de tribune voor zoovelen niet is gebouwd. Wat nood? Fluks timmerlieden, met planken en zagen, ontboden en nieuwe zitplaatsen inderhaast getimmerd. Eenigen onzer, zwaartillende Hollanders als wij zijn, slaken vrome wenschen dat deze geïmproviseerde banken onder het gewicht der hooge heeren niet zullen bezwijken. Middelerwijl heeft zich een gerucht verbreid: de Halve Maan is bij de monding der rivier in aanvaring geweest met de Clermont en is beschadigd. Een oogenblik van schrik. Maar weldra vernemen wij dat het ongeluk niet erg is. Het feest zal best kunnen doorgaan.
En het gaat door!
In het zuiden op de rivier hoort men talrijke kanonschoten. Het zijn de saluutschoten der oorlogsschepen. De historische scheepjes zijn in aantocht. Ziet, daar naderen zij. De Halve Maan, wegens tegenwind niet kunnende zeilen, wordt getrokken door een sleepbootje. De Clermont, lustig haar primitieve schepraderen wentelende in de wateren, komt door eigen kracht voort. De knallende schoten vermenigvuldigen zich. De stoomfluiten gillen. Zij overstemmen nauwelijks de juichkreten der menigte. De scheepjes laten vóor de tribune het anker vallen.
De Nederlandsche delegatie treedt op de landingspier naar voren. Zeelieden van de Halve Maan in oudhollandsche kleedij roeien naar de pier, alwaar zij ontvangen worden door den heer S.P. van Eeghen, voorzitter der delegatie, omringd door zijne medeleden. De zeevaarder Hudson brengt rapport uit van behouden vaart. De beschadiging
| |
| |
door de aanvaring van daareven is onbeduidend. De delegatie en Hudson en matrozen, bij wie zich ook gevoegd heeft de ingenieur van 's Rijks Marinewerf te Amsterdam J. Benthem, de bouwmeester van de Halve Maan, begeven zich naar generaal Woodford, voorzitter van het New-Yorksche comité. Deze treedt, met gouverneur Hughes en mayor Mc. Clellan, naar voren om het geschenk van het Nederlandsche volk te aanvaarden. Hen toesprekende doet de heer van Eeghen uitkomen dat hij zich gaarne kwijt van de eervolle taak de Nederlandsche commissie te vertegenwoordigen bij de aanbieding van Holland's geschenk ter gelegenheid van de Hudson-Fulton herdenking. Henry Hudson - zoo sprak de heer van Eeghen - zeilde 300 jaar geleden deze rivier op en legde den grondslag tot de kennis van dit deel der wereld, waar thans het hart der Vereenigde Staten zoo krachtig klopt. Het volk van Nederland ziet met fierheid terug op de daden der voorvaderen, die zooveel deden tot de vestiging van hetgeen thans New-York is.... Moge de Halve Maan door uwe Commissie worden aanvaard als erkenning van de stamverwantschap en de eenheid van belangen, welke de Nederlanden en de Vereenigde Staten samenbinden.
Hierop biedt de heer van Eeghen een oorkonde van de schenking aan, alsook een boekwerk van de firma Martinus Nijhoff, ‘Henry Hudson in Holland’, en namens de ‘Linschoten-Vereeniging’ het Journaal van May. Daarbij is nog gevoegd een album, vermeldende de namen der Nederlanders die tot den bouw van het schip hebben bijgedragen, of daarvoor borg gestaan.
Een vriendelijk antwoord van den heer Woodford volgt, en de hand vattende van luitenant Lam - die de kleederdracht van Hudson droeg - zegt hij onder toejuichingen: ‘Uit het graf rijst de eerste onzer gasten Henry Hudson en ik heb het genoegen hem te verwelkomen in het land, 't welk hij 300 jaar geleden voor 't eerst bezocht. Henry Hudson, welkom in New-York!’
Nadat de Nederlanders hun plaatsen op de tribune weder hebben ingenomen, komt Robert Fulton aan de
| |
| |
beurt. Deze rol wordt vervuld door den Revd. Bullock, bekend als verzamelaar van alles wat op het oudste stoomwezen betrekking heeft. Hij is vergezeld door eenige dames en heeren - allen zijn in de kleedij van 1807 - en houdt een toespraak tot generaal Woodford. Deze, onuitputtelijk in humor, vangt zijn antwoord aan met de opmerking dat twee eeuwen vervlogen zijn sedert zijn laatste rede.
Ten laatste treden de Japansche vertegenwoordigers op. Bij monde van Dr. J. Takamine, bieden zij der commissie 2100 jonge kerseboomen aan om te worden geplant langs de boorden der Hudson. ‘Wat de kerseboom is voor Japan,’ zegt de spreker, ‘zij hij ook als symbool voor U: de altijd levende geest van het land, in elke nieuwe lente een wereld van bloesem en vreugde brengend.’
De plechtigheid is geëindigd. Men gaat de tribune verlaten. Velen komen, helaas, in het gedrang der volksmassa, welke naar de uitgangen van het park dringt. Ik blijf nog een wijle. De politie doet de aanwezigen waarschuwen dat er bij de uitgangen boven een levensgevaarlijk gedrang is. De Keizerlijke Prins Kuni was, zoo hoorde men, bijna onder den voet geraakt en was nog tijdig gered door een politie-man, die hem ophief boven de menigte. Ik blijf alzoo voorloopig ter plaatse en beklim langzaam de helling van het park. Een wonderschoon uitzicht ontwikkelt zich. De eigenlijke scheepsparade is begonnen. In geleidelijken optocht komen de oorlogsbodems, de schepen van de handelsvloot, de passagiersbooten, de pleizierjachten, men zegt meer dan duizend in getal, uit het noorden den stroom af om met fanfares en signalen de historische schepen te huldigen. De Halve Maene lost af en toe het kanon. De Clermont luidt haar scheepsbel. Een schier eindelooze processie. De zon neigt aan de overzijde der Hudson ter kimme. De vele kleuren van het wolkengewemel weerspiegelen in de wateren der groote rivier. Het landschap deint weg in de duisternis van den vallenden avond. En nog steeds komen aan onze Halve Maene, met oud-Hollands vlag in top, en aan de Clermont de schepen voorbij.
| |
| |
Des avonds baadt New-York in myriaden electrische lichten. De hooge gebouwen, de eindelooze straten, de zware schepen, de sierlijke bruggen van Brooklyn, - alles is in schitterende lijnen uit de duisternis te voorschijn getooverd.
Na afloop der feesten heeft de New-Yorker Commissie, op voorstel van den heer Fry, besloten aan de Halve Maan en de Clermont voor goed eene plaats te geven in een bassin, hetwelk aan den oever der Hudson-rivier een weinig ten noorden van Spuyten Duyvil in een fraaie, boomrijke omgeving zal worden aangelegd. De schepen zullen worden toevertrouwd aan de zorg van de American Scenic and Historic Preservation Society en voor het publiek toegankelijk zijn.
| |
IV.
Den volgenden morgen was het Zondag. In de kerken zouden de groote gebeurtenissen, waarvan ieder sprak, plechtig worden herdacht. Reeds in Nederland had ik eene, naar Amerikaansch gebruik keurig gedrukte, uitnoodiging ontvangen van ‘the Minister, Elders and Deacons of the Reformed Protestant Dutch Church of the City of New York’ om de godsdienstoefeningen bij te wonen in een der vier kerken, welke dit oudste genootschap der wereldstad - het is opgericht in 1628 - thans bezit. Als blijk van zijn Oud-Nederlandsche afkomst voert het eerbiedwaardige kerkgenootschap in zijn zegel o.a. de leeuw der Nassau's en de jachthorens der Oranje's en draagt het tot spreuk: ‘Nisi Dominus frustra’ en daaronder in de Nederlandsche taal: ‘Eendracht maakt Macht’.
Evenals eenige medeleden van het reisgezelschap, had ik van deze kerken gekozen de St. Nicholas-kerk, in de 48e straat, waar als plaatsvervanger van den gewonen predikant, die overleden was, ditmaal the Rev. W. Elliot Griffis zou optreden, dezelfde spreker die in den afgeloopen zomer in Nederland bij de aanbieding der Amerikaansche gedenktafels het woord had gevoerd.
| |
| |
In een liefelijk Gothisch kerkgebouw, versierd met fraaie kleurvensters, kwamen wij te samen. Ook de gouverneur van den staat New-York nam, gevolgd door een groep officieren, onder de aanwezigen plaats. De godsdienstoefening week in tal van opzichten af van die in de Protestantsche kerken in ons vaderland. Ieder ontving een gedrukt program van hetgeen achtereenvolgens zou plaats hebben. Muziek- en zangstukken zouden hierbij een belangrijke plaats innemen: ik noem b.v. eene ‘Méditation religieuse’, een ‘Te Deum laudamus’, een duet van Mendelssohn, een offertorium van Verdi, het Ave-Maria van Bach, een romance voor orgel, harp en viool van Saint-Saens, alles afgewisseld door gezangen der gemeente en door toespraken van verschillende sprekers. Eerst een uur na den aanvang der bijeenkomst begon de preek. Griffis sprak ter eere van Oud-Holland en van Willem den Zwijger, naar aanleiding van de woorden uit Mattheus (II, 6): ‘Geenszins de minste’. In den tijd der Inquisitie en der godsdienstoorlogen was, - zeide hij, - Willem van Oranje opgestaan, de man der verdraagzaamheid, de pionier der geestelijke vrijheid, die meende dat, waar vervolging begint het Christendom eindigt. Zijn roemrijk voorbeeld werd gevolgd en op zijn beginsel werd voortgebouwd door de stad met de drie zilveren kruizen, Amsterdam, de moederstad onzer metropolis. Daar aan de boorden van Amstel en Y vonden Jood, Anabaptist, Katholiek, Protestant, Muscoviet, Turk, de vluchteling van Zuid-Europa en zelfs zij, die de ijzeren hand der ruwe en wreede Conformisten ontweken, gastvrijheid. Vervolgens schilderde Griffis den groei der Nederlanden, de ontdekkingstochten en de komst van Hudson op Amerika's strand. Was het toeval dat tusschen den strijdbaren Puritein en den
trotschen Cavalier de verdraagzame Nederlander geplaatst werd? Verschrikkelijk zou de uitkomst geweest zijn indien het zwaard ware getrokken tusschen den bekrompen, fanatieken Puritein van het Noorden en den dapperen, hardnekkigen Cavalier van het vruchtbare en zonnige Zuiden, en indien naar de Amerikaansche landouwen de burger- | |
| |
oorlog ware overgebracht, welke Engeland had geteisterd. Gezegend wat wij van Nederland hebben geërfd: gemeentelijke organisatie en godsdienstvrijheid. De vrijzinnige grondwet van den staat New-York (1778) - voorbeeld, naar hetwelk overig Amerika zich heeft gericht, - is ontstaan onder den invloed der leiders van het kerkgenootschap, in welks gebouw wij heden te zamen zijn. De herinnering aan het verleden spoort aan tot hooger vaderlandsliefde. Hier in Amerika, het groote Continent tusschen Oosten en Westen, verwelkomen wij vol vreugde onze broeders van andere natiën en wij gevoelen ons door hun tegenwoordigheid geëerd: want ons land, eenmaal zoo zwak, is geenszins de minste onder de natiën der aarde waar het geldt te arbeiden voor vrede en broederschap.
Zoo sprak Griffis, en staande zong de gansche schare No. 897 van den gezangbundel, het populaire lied:
My country 't is to thee,
Wij gingen huiswaarts.
Na de laatste rumoerige dagen liet deze Zondagmorgen een bijzonder weldadigen indruk achter, eene wijding gelijk wij nog niet hadden ondervonden. De schoone soloen koorzang, de heerlijke instrumentale begeleiding, de gloedvolle rede van den predikant, het plechtige rustige inwendige van het kerkgebouw, hadden ons het Amerikaansche volk doen zien van een meer verheven zijde dan waartoe tot dus verre gelegenheid was geweest. De sympathieën van het vrijheidlievende volk met het oude Holland steunen op historische traditiën van groot gezag. Engeland zou stellig een grooter plaats in de harten van dat volk hebben ingenomen, ware niet door de naar New-England uitgeweken Non-conformisten de herinnering levendig gehouden aan de geloofsvervolging, waaraan dezen in het moederland hadden blootgestaan, en had niet de zware, bloedige onafhankelijkheidskrijg van 1776 te pijnlijke herinneringen in de gemoederen achtergelaten. Is Nederland voor wie in Amerika iets gevoelt voor 's lands historie
| |
| |
niet nog altijd nummer één? vroeg ik mij af. Doch is er van Nederlandschen kant wel veel gedaan om het gevoel van stamverwantschap aan te wakkeren? In Europa verwijt men menigmaal aan de Amerikanen de jacht naar den dollar. Maar is de belangstelling, welke Nederland sedert jaar en dag voor hun aangelegenheden getoond heeft, niet schier uitsluitend geconcentreerd in de effectenbeurs te Amsterdam? Hebben de nieuwsberichten in onze dagbladen over Amerika niet haast altijd op dollar-kwesties betrekking? De heer Griffis heeft in de Aula der Utrechtsche Universiteit het aan zijn Nederlandsche toehoorders doen opmerken:
‘De Amerikanen, die gelooven in eenvoudig leven en intellectueele beschaving, gevoelen zich vernederd de dagbladen van Europa zoo vol te vinden met Amerikaansch nieuws, bijna uitsluitend betrekking hebbende op geld en op geldmakerij en op hen, die het verwerven. En toch, mag ik niet tot verdediging zeggen dat dit misschien evenveel voor het materialisme van Europeanen als van Amerikanen bewijst? Weest verzekerd dat millioenen van mijn landgenooten weinig geven om geld in vergelijking met voedsel voor de ziel. Evenzeer als er millioenen zijn, die meenen dat er werelden van genieting zijn buiten wetenschap en buiten geestelijk leven, zoo zijn er onder ons niet weinigen die zelfs trotsch zijn op armoede indien zij daardoor hun tijd kunnen wijden aan veredeling van den geest.’
In den avond van denzelfden Zondag was er in hetzelfde kerkgebouw weder een samenkomst. Er werden o.a. eenige coupletten van het Wilhelmus gezongen, overgezet in de Engelsche taal. Ik geef hier deze vertaling, zonder twijfel een tamelijk vrije:
‘I'm William, Prince of Nassau, a Teuton born and bred,
My fatherland, when led by me, no ill can dread.
A scion I of Orange, and worthy the name;
The King of Spain I ever in honor proclaim.
My shield and all my trust is God alone;
On Him I lean, in strife He will not fail His own.
| |
| |
My land and people shall evermore be my care,
But Tyrants well the power of my arm may beware.
Think not, ye my poor sheep, your shepherd is asleep;
When full the time, with deeds of might, his word he 'll keep.
To foil the foe and eke to befool him I'll try;
All ye good Christians, trustfully on me rely.
| |
V.
In het noorden van New-York, waar een arm van de Hudson, de ‘Harlem-river’, Manhattan van het vaste land afsnijdt, ligt een merkwaardige plek. Het uit het zuiden oploopende terrein van Manhattan is hier ongeveer 100 meter boven de rivier. Het vormt een park, met boomen begroeid, bebouwd met villa's, hier en daar open gedeelten, van waar men een verrukkelijk uitzicht op de Hudson en op het dal van de Haarlem-rivier geniet. Deze plek draagt den onwelluidenden naam van Spuyten-Duyvil.
In 1664, toen een Engelsche vloot den Hollandschen gouverneur van Nieuw-Amsterdam, Pieter Stuyvesant, sommeerde zich over te geven, zond deze, op tegenstand bedacht, een hoornblazer van zijn garnizoen, Anton van Korlaer, naar het noorden om hulp te zoeken bij de Nederlanders, die langs de boorden der Hudson waren gevestigd. Er woei storm. Geen bootsman wilde hem de Haarlem-rivier overzetten. ‘Ten spijt van den duivel ga ik er over,’ sprak van Korlaer en hij wierp zich in den stroom om zwemmende den overkant te bereiken. In het midden evenwel zouden twee zwarte armen den dappere hebben omvat en naar de diepte gesleurd. Sedert dien heet de plek Spuyten-Duyvil.
Te dezer plaatse was in 1609 Hudson's Halve Maan door de Indianen aangevallen. Thans op Maandag 27 September, zou hier de eerste steen gelegd worden van een Hudson-monument, dat bestaan zal in een zuil, dragende het beeld van den zeevaarder. Het gedenkteeken zal het middenpunt vormen van een nieuw grootsch park, waarop een nog te bouwen monumentale brug zal uitloopen. Deze
| |
| |
zal Manhattan met het vasteland verbinden; vandaar de bijzondere beteekenis van dezen aanleg voor New-York. De eerstesteenlegging des monuments zal heden, ten aanschouwe van tal van autoriteiten, door den gouverneur van den staat van New-York plaats hebben en wordt beschouwd als een der gewichtige punten op het feestprogram.
Te Spuyten Duyvil aangekomen vonden wij er groote drukte. Er was nauwlijks doorkomen aan, doch uitmuntende plaatsen op de hoofdtribune werden ons aangewezen. De plechtigheid begon. Aan redevoeringen geen gebrek. Ook de welsprekende, innemende gouverneur Hughes hield een toespraak. Een zangkoor verheerlijkte oud-Nederland, de Halve Maan en de Sterren en Strepen. Het merkwaardige voor mij lag echter in iets anders. In het wijde grasperk vóór het spreekgestoelte trad bij den aanvang der plechtigheid een lange rij van Indianen, mannen, vrouwen en kinderen, uitgedoscht in de veelkleurige oorlogsdracht hunner voorouders, het gelaat beschilderd met rood en geel, gewapend met pijl en boog, het mes en den tomahawk in den gordel, de mocassins aan den voet, de adelaarspennen op het hoofd. Zwijgend namen zij plaats: groote gestalten meestal, echte Roodhuiden, koperkleurig, met zwarte oogen, het lange zwarte sluike haar ongeordend. Zij zijn afstammelingen van den ouden, machtigen Iroqueezen-stam. Deze was samengesteld geweest uit vijf natiën: Mohawks, Cayugas, Onondagas, Oneidas en Senecas, en had van oudsher over het land tusschen de Delaware, de Groote Meren en de St. Lawrence-rivier geheerscht. Hij had in de landsgeschiedenis een gewichtige rol gespeeld door tegen de uit Canada voortdringende Franschen strijd te voeren en zoo feitelijk de Engelsche bezittingen tegen Fransche indringing te beschermen. Tegenwoordig leven de overgeblevenen van den stam op door het gouvernement aangewezen terreinen (‘reservations’) waar zij landbouw uitoefenen en deels aan de landswetten deels aan eigen wetten onderworpen zijn. Onder leiding van een regeeringsagent was een groep van ongeveer 600 Indianen nu naar New-York gekomen ter opluistering van den historischen optocht. Een bittere ironie,
| |
| |
de oorspronkelijke bewoners te doen deel nemen aan het feest ter eere van de komst des blanken mans! Gouverneur Hughes sprak in zijn rede eenige woorden tot deze ‘distinguished gentlemen’. Droomerig bleven zij voor zich uitstaren. Zouden zij iets van het gebeuren hebben begrepen? Andere aanwezigen mompelden iets van Recht van verovering, Recht van den sterkste, Eischen der beschaving.
Eenige oogenblikken later verzamelden vele genoodigden zich op een grasveld bij een historische villa, de Johnson Homestead, gebouwd ongeveer 1770, de oudste villa van New-York. Daar werden ververschingen aangeboden en verschenen ook een twintigtal Indianen. ‘Hoe vindt ge hen?’ vroeg mij eene dame. ‘Unheimisch’, antwoordde ik, waarop zij zeide: ‘De wreedheid staat hun op het gelaat te lezen. Er is bij ons een spreekwoord: “There is only one good Indian: it is a dead Indian”.’ Een nationale dans, met woeste kreten, werd door deze lieden vertoond. Ik mag niet ontkennen dat ik na dit tooneel voor het Recht van verovering meer ben gaan gevoelen dan voorheen.
Den volgenden dag zag men in den historischen optocht, welke uren lang door de straten van New-York trok, een half duizendtal Indianen, gedeeltelijk te voet, gedeeltelijk op allegorische wagens, welke tafereelen voorstelden uit het leven dezer inboorlingen. De Indiaansche groepen vormden met het ultramoderne van al het andere in die straten, - de huizen, de volksmassa, - een tegenstelling zóo fel, dat bij haar nadering uit de menigte kreten van verrassing en belangstellende verbazing oprezen. Amerika is een eigenaardig land. Een geestig schrijver, J.F. Muirhead, heeft een boek geschreven America, the land of contrasts. Zeker, men vindt daar op allerlei gebied de scherpste contrasten. De modernste groot-industrie staat er naast de primitieve nijverheid van den pioneer, die in de eenzame prairie zich met allerlei eigen maaksel behelpt; de grootste bevolkingsdichtheid in enkele reuzensteden staat er naast de leegheid van eindelooze vlakten;
| |
| |
de man van den nieuwsten tijd woont er naast de koperkleurige afstammelingen der oorspronkelijke bewoners, naast de gele Chineezen en de zwarte kleurlingen van Afrika's kust. Maar óok zou men Amerika het land der eenvormigheid kunnen noemen. Men spreekt in heel de Unie éen taal; men heeft er éen muntstelsel; de menschen kleeden allen er zich naar dezelfde mode en denzelfden snit. De bouworde der woningen is, over 't geheel genomen, éender van den Atlantischen Oceaan tot de Stille Zuidzee; de spoorwegwagons in heel de Unie worden gemaakt naar hetzelfde systeem. En daarbij heerscht er allerwege een democratische gelijkheid, welke tot in de kleinigheden des levens doordringt. Beleefdheidsvormen kent men er lang zooveel niet als in Europa, waar sedert eenige eeuwen de Fransche vormen zijn ingeworteld. In Amerika hoort men slechts zelden een aanzienlijk heerschap aanduiden met het woord gentleman, maar het groote publiek spreekt van that man. Spreekt men in Nederland eene dame aan met u, mevrouw, in Amerika hoort men alleen you, zonder meer, en ieder zegt tot ieder ander you. Er heerscht in de gesprekken een onbevangen toon, meestal recht op de zaak afgaande. Met lange, geijkte, weinigzeggende formules houdt men zich niet op. Men beweert hiervoor geen tijd te hebben. Hetgeen alles bij den vreemdeling, zoo hij in aanraking komt met ‘the man of the street’, soms den indruk maakt van gemis aan wellevendheid. De beschaafde Amerikaan evenwel stelt op wellevendheid evenzeer prijs als de beschaafde man uit Europa. Alleen is de omgang tusschen de menschen er wat meer gedreven in de richting van beleefdheid op den grondslag van gelijkheid.
| |
VI.
Mijn aanvankelijk plan, ook het verdere beloop der gedachtenisviering te New-York te schetsen, moet ik laten varen. De uitvoering van het feestprogram heeft er nog dagen en dagen in beslag genomen. Maandag, 27 September,
| |
| |
was er voor de vreemdelingen een schitterende receptie in het Metropolitan Opera House en Woensdag werden zij in het reusachtige hotel Astor door de New-Yorksche commissie onthaald op een luisterrijk banket, waar bijna 2000 personen aanzaten. Voorts werden volksfeesten gegeven op groote schaal: een historische optocht, welke de geschiedenis van New-York in beeld bracht tot de onafhankelijkheidsverklaring in 1786; een militaire parade van 20.000 man van alle wapenen, met dit merkwaardige dat ook de troepen der vreemde natiën er aan deelnamen; ten slotte, een gecostumeerde optocht van zangvereenigingen; alles, alles gróót, láng, met een menigte muziekcorpsen, schouwspelen uitnemend berekend voor millioenen kijkers op tribunes, aan duizende vensters, in de dakgoten, op de daken. Langs de oevers der Hudson brandde men vreugdevuren. Op de rivier hield men scheepsparades, roei- en zeilwedstrijden. Met vliegmachines doorkliefde men de luchten.
Toen de feestdagen voorbij waren ging het Nederlandsche reisgezelschap uiteen. Velen zagen elkander nog even terug aan de oevers der Niagara. Overigens volgde ieder, bij verdere reize, eigen smaak. Men keerde naar Europa terug in verspreide orde, iets waartoe de talrijke Engelsche, Duitsche, Fransche en Nederlandsche stoombooten ruim de gelegenheid aanboden. Doch tusschen allen bleef de éénheid bewaard wat de gemoedsstemming betreft. Allen waren dankbaar een zóo belangrijke reis te hebben gemaakt, dankbaar voor de New-Yorksche gastvrijheid, dankbaar voor de gesloten nieuwe banden van vriendschap, en bovenal, dankbaar voor de eer, in de Nieuwe Wereld bewezen aan den Nederlandschen naam. |
|