| |
| |
| |
Buitenland.
De stembus in Engeland heeft gesproken en zij heeft zich zoodanig geuit, dat geen der beide groote partijen, Unionisten en Liberalen, zeer tevreden kan zijn over den uitslag. Lettende op de onzekerheid betreffende een paar leden, mag men zeggen, dat de partijen gelijk staan met ieder 274 of 275 stemmen, waarnaast dan staan 41 arbeiders-afgevaardigden en 82 Iersche nationalisten. Met behulp dezer twee laatste groepen zou er dan een meerderheid voor de Liberalen kunnen zijn - men rekent van dien kant op een goede 100 stemmen meerderheid, heel wat minder dan de vroegere overweldigende en vertrouwbare - maar de Ieren, door de belofte van Home Rule gewonnen, hebben ten slotte de zaak in handen, wat den Liberalen niet aangenaam kan zijn. Het is toch reeds duidelijk, dat de Ieren zelfs niet met een half ei tevreden zullen blijken, laat staan met een leegen dop, en dat de Engelsche liberalen allesbehalve eenstemmig vóór Home Rule zijn. De toestand is dus twijfelachtig en men begrijpt, dat de regeering niet zoo dadelijk met hare plannen gereed is. Men spreekt zelfs van de mogelijkheid eener nieuwe ontbinding, waardoor Engeland opnieuw blootgesteld zou zijn aan de opwinding der laatste weken vóór en gedurende de langwijlige stemming. Over die opwinding leze men het prachtige artikel van d'Haussonville in de Revue des deux Mondes, die haar ouden roem wêer handhaaft na eenige jaren van kwijning, van 1 Februari. Mooi wordt daar door dezen ooggetuige een beeld geteekend van wat hij op de meetings en in de straten zag en hoorde. Wij hooren de machtige redenaars Winston Churchill en Lloyd George, samen geldend als de radicale zweep achter den gematigden Asquith, den leider der Regeering en der Regeeringspartij, spreken met hun vinnige geestigheid, bij Lloyd George in heftig
demagogische vormen. Wij hooren den eleganten lord Curzon de oude tradities der Engelsche staatkundige redevoeringen handhaven; wij zien er den hertog van Norfolk zelf in het strijdperk treden voor de rechten der Lords; wij leven er mede de partijvergaderingen, waar de sprekers warm worden toegejuicht, en de openbare meetings, waar het helsche kabaal alle spreken belet.
| |
| |
Het is een groote tijd, een hevige crisis zooals Engeland er sedert 1867 niet beleefd heeft. En de inzet van den strijd is de hervorming van het Hoogerhuis. Dat deze in den een of anderen vorm niet uitblijven kan, is van beide kanten erkend: ook vele Lords willen wel hervorming maar zij willen geen tweede ‘Commons’ zijn noch geheel verdwijnen.
Voor de gematigden van beide partijen is de uitslag bevredigend, ook voor ons, die de waarheid moeten erkennen van wat lord Curzon tot d' Haussonville zeide: ‘la défaite des Lords serait un grand triomphe pour les socialistes de tous les pays.’ Want de democratiseering van het Hoogerhuis zou de deur geopend hebben voor de radicaal- socialistische maatregelen van hervorming, die voorbereid werden. Daarvan is thans geen sprake meer. Hetzij het Lagerhuis het veto over de begrooting als de hoofdzaak opneemt, hetzij het de hervorming van het Hoogerhuis aanvat - over eene week zullen wij het weten - de liberale zegepraal, als men ze zoo noemen mag, is niet van dien aard, dat de radicaal (wij zouden zeggen: vrijzinnig-democraat) Lloyd George kans heeft op het doorzetten zijner plannen. Voorloopig kunnen de gematigden over den afloop tevreden zijn en alles wijst er op, dat het zoo blijven zal: het Engelsche volk is ten slotte te verstandig om zich in de armen te werpen van heele of halve wereldhervormers.
Van Engeland tot Rusland is een groote sprong. De Finsche kwestie is plotseling weder eene Europeesche zaak geworden: een aantal Fransche, Duitsche en Nederlandsche professoren in staatsrecht en aanverwante vakken hebben een protestbeweging tegen Rusland's schending der Finsche rechten op touw gezet en ook de Nederlandsche laten zich hooren in een goed gestelde en warm gevoelde ‘Mémoire à consulter sur la question Finlandaise’ (Erven Bohn, Haarlem), waarin nog eenmaal het goed recht van Finland welsprekend wordt betoogd. En daartegenover scheldt de Russische pers de ‘kamergeleerden’ uit wegens hunne beweerde onbekendheid met den eigenlijken toestand dier rechten en wegens hunne bemoeizucht. Dat Finland's rechten ernstig gevaar loopen, zal wel niemand onzer betwisten en wij hopen dus van het waardige protest op grond van eenmaal toegezegde en verkregen rechten alle goeds; maar één ding maant tot voorzichtigheid: de socialistische geest in Finland wint veld, zij het dan ten gevolge der Russische gewelddaden, en dat is voor het land een ernstig gevaar, waarop gelet dient te worden door hen, die zich het lot der Finnen aantrekken.
| |
| |
In Pruisen zal dat gevaar zeker niet minder ernstig gevoeld worden, als de voorgestelde conservatieve kieswet tot wet verheven zou worden. Het schijnt wel, dat hier wat te weinig rekening gehouden is met de gebleken wenschelijkheid van hervorming in deze materie. De voorloopig niet zeer gelukkig optredende Bethmann Hollweg heeft dit voorstel op zijn rekening maar, gesteund door de machtige conservatieven, zal hij hier misschien kunnen slagen, al is die steun niet zoo heel grif gegeven aan den medewerker van den ‘verrader’ Von Bülow. Een door de socialisten voorbereide algemeene volksbeweging is met kracht tegengegaan, met name te Berlijn zelf, maar de kansen der wet zijn niet bijzonder gunstig. - Evenmin zijn dit die van de groote plannen tot heffing van riviertollen. In den Bondsraad zijn Saksen, Baden, Hessen en Wurtemberg met behulp van het door beloften gewonnen Beieren wel overstemd, al klaagden zij nog zoo over Pruisische eigenzinnigheid en belangzucht, zelfs dreigend sprekend van onderdrukking der kleine landen door het overmachtige Pruisen in zaken van algemeen rijksbelang; maar Oostenrijk en Nederland blijken vooralsnog niet geneigd toe te stemmen in de wijziging van eenmaal gesloten traktaten, waarin verder ook Engeland en Frankrijk een woordje meê te praten hebben. De riviertolkwestie wordt zoo van een Duitsch een internationaal vraagstuk, dat ook ons land belang moet inboezemen, met name ieder, die daar belang heeft bij den rivierhandel, dus vooral Rotterdam, dat dan ook den ernst der zaak zeer wel inziet.
Er zijn in den laatsten tijd ook andere zaken van internationalen aard te noemen, waarin Nederland gemengd is. Wij hebben hierbij niet het oog op de Cretensen, die op bevel der mogendheden gehoor hebben te geven aan Turkije's bedreigingen, als zij al te ver zouden willen gaan in hun Grieksche sympathieën en zelfs afgevaardigden zouden willen zenden, hetzij naar het Grieksche parlement, hetzij naar de nationale vergadering, waardoor men in Griekenland de heerschende crisis nog hoopt te bezweren. Noch op de voorloopig falende pogingen van Engeland om door een groote spoorwegconcessie van Syrië tot den Euphraat den handel en - wie weet? - de staatkundige macht in Oost-Azië listig te vermeesteren. Noch op de nog altijd onzekere toestanden in Marokko of in het revolutie-broeiende Nicaragua. Noch op de Spaansche ministercrisis, die nu de uiterste liberalen onder Canalejas aan het bewind heeft gebracht....voor een week of wat.
| |
| |
Reeds een paar weken geleden begonnen de Temps, de Matin en andere Fransche bladen ons te vermanen, dat het voor ons tijd werd ons eindelijk eens te verklaren: willen wij met Engeland en Frankrijk òf met Duitschland medegaan? En terwijl wij zonder veel opwinding hier te lande van meening bleken, dat wij er niet aan dachten uit deze twee vriendelijk aangeboden mogelijkheden te kiezen maar neutraal wilden blijven, zoo lang mogelijk, in den strijd tusschen de mogendheden, als die soms onverhoopt mocht uitbreken, kwam in onze Eerste Kamer een oud-gezant (N.B.), baron Van Heeckeren van Kell geheimzinnig te praten over een brief van een ‘vreemden souverein’ aan H.M. de Koningin, een paar jaren geleden geschreven en waarschuwend, dat hij genoodzaakt zou zijn onze havens te bezetten, als wij die niet in behoorlijken staat van tegenweer tegen Engeland brachten. De handige minister van Buitenlandsche Zaken pakte de zaak kras aan en sommeerde den oud-gezant zich te verklaren; deze noemde keizer Wilhelm en toen volgde een forsche regeeringsverklaring teneinde het loopende gerucht ‘weg te vagen’. Tot overmaat van ergenis kwam toen een generaal, de heer Van Löben Sels, in de Kamer nog wat praten over een begin van mobilisatie in 1904 in verband met dergelijke mogelijkheden, waarop de oud-gezant, heftig tegenstander der bekende Noordzee-entente, die hij niet voldoende achtte, ja zelfs gevaarlijk, ook al had gewezen. Ook de mobilisatie-kwestie bleek niet met een dusdanigen brief samen te hangen. De oud-gezant, door de ministerieele verklaring verrast, beloofde toen nog een nota....
Zal hij daarin nog meer ‘onthullingen’ doen en daarbij gebruik maken van het in de ministerieele verklaring ontbrekende, n.l. dat de Duitsche Keizer nog zeer wel een derden een brief over de zaak had kunnen laten schrijven? Laat ons hopen van niet. Zelfs al had de Duitsche Keizer zoo iets geschreven of gezegd, zou dat dan nog wel zoo heel erg zijn? In ieder geval kan de zaak, hoe mal ook te pas gebracht, voor ons een groot voordeel hebben: zij kan medewerken om te wijzen op de wenschelijkheid der voorbereiding bijtijds op mogelijkheden, waarbij onze gewenschte onzijdigheid gevaar zou kunnen loopen. Er zijn nog altijd menschen, die opzien tegen militaire voorzieningen en voorbereidingen, hetzij om de kosten, hetzij ter wille van ideale theorieën, die goed zijn voor de Gouden Eeuw van vrede en algemeene menschenliefde, die voorloopig nog wel verder van ons af is dan welke komeet ook. Wees vóór den vrede maar houd uw kruit droog, want
| |
| |
duister zijn de paden der staatkunde....zelfs voor een oudgezant en een Kamergeneraal. De zaak heeft behalve den belachelijken ook een ernstigen aard. En hooren wij daar niet weder een bekenden naam, dien van Dr. Kuyper?! Zoo waar, de oudgezant noemt thans in een brief hem als den verspreider van het gerucht. Daar hebben wij het weder! Mysterie!
Ons ‘buitenlandsch overzicht’ kon verscheidene maanden over Frankrijk zwijgen, omdat de politiek in den tijd, die aan algemeene verkiezingen voorafgaat (en daarvoor mag men toch stellig wel een half jaar, zoo niet meer rekenen) schier niet anders oplevert dan redevoeringen en manifestaties met het oog op die uiting van den ‘volkswil’.
Tusschenin is nu een natuurramp gekomen, die niet alleen te Parijs maar in wijder omtrek het verkeer dreigde stop te zetten en verwoestingen aanrichtte, die vele millioenen franks bedragen. Nog schijnt (nu, midden Februari) alle gevaar voor nieuwe stijging der rivieren niet geweken en zijn de verliezen nog niet te ramen. Het lenigen van den nood en herstellen der schade eischt zware offers, maar doet ook de ‘solidariteit’ in haar besten vorm van medegevoel en hulp met de daad naar voren komen.
Uit de ‘verkiezings’ politiek zijn alleen enkele staaltjes te vermelden. Zij geeft natuurlijk aan ‘le père Combes’ aanleiding om zich te roeren, de schoone dagen van de ‘bloc’ politiek terug te wenschen en de ontredderde radicale partij (ook door Clémenceau luidruchtig verlaten) weer op de been te helpen. Indien het maar gelukken mocht! ‘Le scrutin d'arrondissement’, dat nu vigeert, wekt geen geestdrift meer, en nu zou 't wel kunnen zijn, dat de ijverigste mededingers ervan overliepen tot den ‘scrutin de liste’ maar zooveel mogelijk trachtten de verbetering en de billijke evenredige vertegenwoordiging illusoir te maken.
't Is trouwens een politiek van intrigues en ‘menées’, waarvan de buitenlander van verre wat hoort zonder achter de coulissen te kunnen kijken. Zooveel schijnt echter wel te blijken, dat vele Kamerleden bang zijn voor den Meidag, die hun wel op 't verlies der 15000 frs. kan te staan komen, zoo slinks hun als bezoldiging toegekend; en 't is de vraag, of de administratieve pressie, die ongetwijfeld ook nu weer machtig zal zijn, den ‘volkswil’ zal weten te fatsoeneeren.
Intusschen neemt men weer 't oude instrument te baat: de anticlericale trom. De protesten uit katholieke gezinnen en door 't
| |
| |
episcopaat tegen vele leerboeken der volksschool worden als: ‘gevaar voor de republiek’ onderdrukt. Onderwijzers (die zelf vóór d.i. tegen Godsdienst en Kerk, zelfs Vaderland 't hoogste woord voeren) hebben de bisschoppen wegens laster en benadeeling in hunne ‘nering’ aangeklaagd, en de aartsbisschop van Rheims, die opkomt voor de vrijheid van zijn woord, moet zich voor 't gerecht verdedigen. Briand wijt dit alles aan de onverzoenlijkheid der Katholieken. Dat middelerwijl, nog wel door een radicalen senator, een uitvoerig officieel verslag openbaar is gemaakt over de uitkomst der ‘liquidaties’ van de congregatiegoederen, is wel een streep door de rekening der ‘bloc-politici’. Want de cijfers ‘speak volumes’! Had men niet van 't milliard der congregaties gesproken? Welnu: om slechts enkele (officieele) cijfers te noemen: een deel dier goederen, op 93 millioen geschat, bracht netto nog geen 5 op. En wat niet weinig schandaal verwekt in Frankrijk: de kosten der liquidatie bedragen gemiddeld 1/6 der opbrengst, ja, in één geval hadden liquidatoren zich 30000 frs. weten te verschaffen uit een netto-opbrengst van 120000 frs. Dat mag republikeinsche deugd heeten! Het is er haast zoo erg meê als met de oud-Amerikaansche deugd, die blijkens onderzoekingen van den laatsten tijd al niet veel hooger stond dan de nieuw-Amerikaansche, ons welbekend. Zelfs Franklin's geëerde naam bleef niet ongerept.
De laatste berichten spreken al van rumor in het liberale Engelsche kamp, nu arbeiders en Ieren beiden hooge eischen blijken te stellen voor hunne medewerking. Het ministerie wankelt en alles gaat in Engeland weder op losse schroeven staan; de papieren der gematigden rijzen, wat ons niet anders dan behagelijk stemmen kan. |
|