Onze Eeuw. Jaargang 10
(1910)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
De Iersche beweging
| |
[pagina 122]
| |
lander in datzelfde Londen, dat in bijna iedere andere richting zoo enorm veel biedt. Het is hier niet de plaats uitvoerig uit te wijden over de redenen van dit verschijnsel, dat zoowel te wijten is aan het systeem van het Engelsch theater, als aan den smaak van het Britsche publiek. Ook de Censor - of ‘the King's Reader of Plays,’ zooals zijn officieele titel is, - die de opvoering van Maeterlincks Monna Vanna, van D'Annunzios Città Morte en van Brieux Maternité verbiedt, maar honderde minderwaardige insinueerende stukken toelaat, speelt hierGa naar voetnoot1), met de verouderde puriteinsche tradities van eene zekere classe der bevolking, eene belangrijke rol. En wat verlangt nu dat Britsche publiek? Voor alles wil John Bull amusement en eene kalme, deftige bekoring zijner zinnen. Op de planken verlangt hij tooverachtige effecten, monumentale lijnen, schoone vrouwen in schitterende toiletten en rijke harmonieën van kleuren en klanken; bij het publiek deftigheid, elegance en comfort. Nergens komt dan ook de karakteristieke Engelsche combinatie van nut en comfort beter tot zijn recht dan in het theater, waar alles harmonieus, gedempt en voornaam-deftig is. In eene dusdanige omgeving zet hij zich dan neer om waardig te genieten van stukken die zijne zinnen bekoren en zijne eigenwaarde eerbiedigen en streelen. Hij verkiest dan ook operette boven comedie, en pantomine, met al wat daarbij behoort van ijdelheid en frivoliteit, boven een goed drama. Melodrama is hem echter het liefst van alles; in den zeer onreëelen held ziet hij zich dan zelf weer en gevoelt zich gestreeld en voldaan. Is het dan wonder dat theaterdirecteuren het wagen iets anders aan te bieden dan wat verlangd wordt? Het theater is vooral eene zeer rendeerende onderneming en men is er op uit dat te geven wat in den smaak valt. | |
[pagina 123]
| |
In dien geest worden er zelfs stukken aan tooneelschrijvers besteld. Eenige goede moderne schrijvers, zooals Pinero, Sutro, Jones en Shaw, hebben veel gedaan en doen veel om het theater op te heffen uit zijn hopelooze minderwaardigheid, en zoo nu en dan verschijnen er ware acteurs op de planken die uit hunne rollen iets anders en hoogers halen, en ons iets doen zien van het oneindige en het algemeen menschelijke. Ook zijn er eenige ondernemende persoonlijkheden geweest die, minder commercieel dan de overigen, zich losgemaakt hebben van de heerschende conventie en getracht hebben iets blijvends te leveren. In 1890 stichtte Grein het Independant Theatre, en wel, hoe wonderbaarlijk het ook moge klinken, met behulp van Nederlandschen kant. In de Stage Society News van 25 Januari 1907 vertelt hij hoe hij in 1890 met zijn troep eenige stukken van Jones en Pinero te Amsterdam had gegeven, ‘and so great was the success of these English plays at Amsterdam that the menagers of the Royal Subsidised Theatre sent me a cheque for £ 50 to be used in the interest of art in England. At the same time I had received another cheque for £ 30 for the translation of an English play. With these gigantic sums, in the wake of Antoine of Paris, I founded the Independent Theatre, the first performance of which elicited no less than five hundred articles, mostly vituperating Ibsen, whose Ghosts inaugurated the movement and obtained for me the honorary, if somewhat unflattering, title of “the best-abused man in London”’. Alhoewel het independente theater met veel vijandelijke kritiek te kampen had en vaak totaal verkeerd beoordeeld is, werden er in zijn zevenjarig bestaan niet minder dan zeven en twintig moderne stukken opgevoerd en toen het zijne deuren sloot was dit met het gevoel dat het aan zijn doel beantwoord had. Het was een pioneer in de nieuwe richting en liet een blijvenden indruk na. Twee jaar daarna werd de ‘Stage Society’ gegrond, waarvan de nu overal bekende Bernard Shaw een van de beduidendste medewerkers is, en sedert is het ‘Court Theatre’ onder direetie | |
[pagina 124]
| |
van Granville Barker en Vedrenne het bolwerk van de nieuwere richting. Zoowel Engelsche als vertaalde opvoerwaardige stukken en eerstelingen van jonge schrijvers vinden daar opname en worden op eenvoudige manier door uitstekende krachten zonder hulp van de een of andere ‘Star’ vertolkt. En het was in dit theater dat het Irish National Theatre dit voorjaar een reeks zeer geslaagde voorstellingen gaf. Het groote Britsche publiek, met zijn groven kunstzin en gemis aan intellect, bezoekt echter het Court Theatre niet; wat daar gegeven wordt is niet naar zijn smaak. Stukken die te denken geven, die bestaande toestanden aanvallen, die dingen bij den waren naam noemen, bevallen den conservatieven, hoogst prude en conventioneelen Brit niet, die, zij het nog eens gezegd, alleen naar het theater gaat voor amusement, dit moge dan gelegen zijn in een schitterende vertooning of in de innerlijke weelde eener sentimenteele smart. Geen wonder dus dat er zoo weinig auteurs zijn die den moed hebben, zoo ze al de capaciteit bezitten, om iets beters te leveren en die het wagen den ban der tooneelconventie te verbreken en de directeuren te dwingen iets beters en hoogers te geven aan een publiek dat nog opgevoed moet worden. Naast al dit middelmatige en onbezielde is het een waar genot kennis te mogen maken met eene beweging vol ideaal en leven. De Iersche beweging, met hare dichters, prozaschrijvers en dramaturgen, in Engeland eerst kortelings bekend, is voor velen op het vasteland nog eene totaal vreemde. En toch is zij wel der kennismaking waard, deze uiting der Celtische Renaissance die sedert eenige jaren als een merkbare kracht over Ierland gekomen is. Jaren lang was Ierland's energie en werkkracht geheel geconcentreerd op de politiek. De liefde tot wetenschap, kunst en poëzie, deze zoo beduidende karaktertrek der Ieren, scheen als afgestorven. Home Rule, en Home Rule alleen beheerschte aller harten en aller zinnen in deze Sturm und Drang Periode. Maar de val van Parnell en van Glad- | |
[pagina 125]
| |
stone en de daarmede gepaard gaande conservatieve en imperialistische reactie in Engeland vernietigden op eenmaal alle hoop en verwachting der Nationalisten in Ierland. Eene periode van teleurstelling, van ontmoediging, van gedwongen stilstand en van onderzoeking des harten volgde. In dien tijd was het dat Ierland gevoelde dat, nu voorloopig alle hoop op politieke onafhankelijkheid vervlogen was, het op eene andere manier zijn nationaal gevoel moest versterken en een anderen vorm moest zoeken om zijn persoonlijkheid te handhaven. En het vond deze kracht en dezen vorm in zijn nationale literatuur, in dien schat van mythen en overleveringen, romances en balladen, die kostbare nationale schatten, bewaard in de harten der landbewoners. Zoo ontstond in 1890 de Celtische Renaissance. Ik zal hier niet spreken over het werk van de Gaelic League, eene der openbaringen dezer Renaissance. Zij heeft ten doel de herleving van de oude landstaal. Maar alhoewel in vele districten van Ierland nog Gaelic gesproken wordt en er in het Westen zelfs districten zijn waar het Engelsch niet verstaan wordt, toch is het geen levende taal meer. De meesten die haar spreken kunnen haar niet lezen of schrijven. De Gaelic League nu heeft talrijke scholen gesticht om het Gaelic te onderwijzen, zij geeft boeken en tijdschriften in het Gaelic uit en doet alles wat zij kan om de oude landstaal weer in zwang te doen komen met eene liefde, energie en volharding die aller bewondering waardig is. Maar of zij haar doel ooit zal bereiken? In Noorwegen waar men de oude landstaal het Deensch wilde doen vervangen en in Provence waar de Langue d'Oc den zoo begaafden Frédéric Mistral tot voorvechter had waren de uitkomsten allesbehalve bevredigend. Op ander gebied echter heeft de Celtische Renaissance reeds zeer belangrijke vruchten afgeworpen, namelijk door de herleving der oude literatuur en door de stichting van het Iersche nationale theater. Om deze uitingen van het Iersch nationaliteitsgevoel goed te kunnen begrijpen moeten wij ons eerst eenigermate een idee vormen van het Iersche karakter zooals zich dat bij den landbouwer, den waren, ouden Ier, | |
[pagina 126]
| |
openbaart. Van een Engelsch standpunt bezien is de Ier een arm, onwetend schepsel, traag, bijgeloovig en ten eenenmale onvatbaar voor vooruitgang. Het is waar - bij hem bestaat de drang naar de grootstad niet, noch het verlangen den landbouw voor industrie te verlaten. Het ideaal voor den Ierschen landman is te blijven waar hij is en het leven van zijnen vader en grootvader te leven, met dezelfde verwachtingen, hetzelfde geloof, dezelfde opvattingen en dezelfde vermaken. Voor dit eenigszins arkadisch ideaal offert hij alle gedachten aan comfort, en materieele en moreele ontwikkeling op. Materieele eischen, gelijk zijn Engelsche buren die hebben, kent hij niet. Hij teert op aardappelen, leeft in een hut met strooien dak en slaapt op zijn hooizolder - of in de stal bij zijn vee. Maar hij heeft andere behoeften den Brit onbekend - geestelijke en ideale, die voor zijn bestaan absoluut noodzakelijk zijn. Mogen de eischen voor het materieele leven bij hem ontbreken of zeer gering zijn, die voor zijn verbeeldingsleven zijn allesoverheerschend. Het onwezenlijke heeft vaak voor hem meer realiteit dan het materieele. Te leven in zijne valleien, in het gezelschap zijner kameraden, met zijne dorpskermissen, zijne dansen, zijne religieuse verplichtingen en bovenal in die wazige celtische atmospheer van overlevering en legende, dat is zijn ideaal en eenigst verlangen. Niets is hem zoeter dan des avonds, om een open vuur gezeten, te luisteren naar de verhalen van Cuchulain, die twee dagen lang met de zee worstelde totdat de golven hem bedolven, van Caolte, die de vesting der Goden bestormde, van Oisin, die drie honderd jaren door het elfenland zwerfde, tevergeefs naar vrede zoekende, en van alle andere helden en heldinnen van deze groote Celtische phantasmagoria. Het aardsche en tijdelijke verdwijnt dan voor hem en hij leeft op in eene atmospheer voor hem wezenlijker dan de meest onbetwiste realiteit van dit leven. De landbewoner van Ierland is de bewaker van de nationale literatuur, of liever van alle de schatten van mythen, legenden, overleveringen, romances en balladen, waaruit zij bestaat. Eeuwen lang, onder de benardste | |
[pagina 127]
| |
omstandigheden, heeft hij dat teere, tooverachtige weefsel van verbeelding niet alleen ongeschonden bewaard, maar hij heeft er zijn alledaagsch bestaan mee omkleed, als met een lichtenden sluier. Geen wonder dus dat Ierland, toen het zich opmaakte om het geloof en vertrouwen in zijne nationale persoonlijkheid opnieuw te doen ontgloren, bij dien eenvoudigen landbewoner ging zoeken naar de fondamenten en materialen waarop en waaruit het zijn nationale kunst weer wilde opbouwen. Van Londen en Dublin, waar de voorvechters der Iersche literatuur het grootste gedeelte van het jaar doorbrengen om hun brood te verdienen, trekken zij iederen zomer naar de wildernissen van Ierland. Daar verdwijnen zij dan voor eenigen tijd tusschen zijn dalen en heuvels, verkeerende met lands- en visscherslui, de legenden en verhalen opteekenende, de tradities inoogstende, gewoonten en gevoelens bestudeerende en strevende om eenheid en vorm te geven aan deze rudimentaire doch artistieke erfenis. Ja er zijn studenten geweest die nachten doorgebracht hebben op het dak van eene nederige hut om ongezien de oude Celtische liederen van zekere schaapherders te kunnen afluisteren. Synge bracht verscheidene zomers door op het eiland Arran, levende onder de visschers, hun taal sprekende en hun voedsel en werk deelende. Yeats, de ziel van deze Renaissance, schreef zijn ‘Celtic Twilight’ naar de vertelsels eener oude vrouw uit de provincie Mayo, en de verhalen van Paddy Flynn, een dorpstype uit Sligo; en zoo zijn er velen meer. Op verschillende manier neemt jong Ierland deel aan de beweging. Sommigen hebben de vertaling op zich genomen en geven oude romances en sagen uit de landstaal in het Engelsch weer. De voornaamste dezer werkers is wel de hoogst begaafde Lady Gregory die op uiterst bekwame manier al deze legenden en overleveringen verzameld, vertaald en gearrangeerd heeft in een harmonieus en samenhangend geheel. Zij heeft voor de Herodiaden van Ierland gedaan wat Malory deed voor den ring van Koning Arthur. | |
[pagina 128]
| |
Haar boek ‘Gods and fighting men’ is dan ook een ware schat voor ieder die zich voor Ierland, of voor sagen in 't algemeen, interesseert. Al lezende gevoelt men zich verplaatst in eene wereld van phantasie zoo rijk en zoo weelderig, van dappere helden en schoone koninginnen, van onzichtbare kasteelen en van gewesten der zaligen, waarin het wezenlijke en het onwezenlijke leven op rustige en op als vanzelf sprekende wijze in elkaar vloeit. Anderen hebben in deze oorspronkelijke stoffen inspiratie gevonden voor eene kunst die zoowel modern als origineel is. Dit nu zijn de zangers der Celtische Renaissance; 't zij dan episch of lyrisch zooals William Butler Yeats, of godsdienstig gelijk Lionell Johnson, of ook weer mystisch en symbolisch als G.W. Russell. Verder vinden wij de prosateurs, historische romances opbouwende uit episoden van oude Celtische mythen, op de wijze van Standish James O'Grady, of schetsen en novellen schrijvende die het leven, de gewoonten en de mentaliteit der hedendaagsche Ieren analiseeren en bestudeeren. En hoewel ze allen Ieren zijn - echte Ieren in gedachten, gevoelens en rijke verbeelding - schrijven zij een zeer schoon Engelsch, dat tegelijk eenigszins de bijzondere charme van het Gaelic weergeeft. Dit heeft het voordeel dat hunne werken niet tot een klein kringetje van Celten beperkt blijven, maar toegankelijk zijn voor het groote Engelsch lezende publiek. Het in 1892 opgerichte National Literary Society en het Irish Text Society van 1893 steunen deze arbeiders in hun werk. In eene dusdanige beweging, de aankweeking en zuivering van het nationaal gevoel ten doel hebbende, moest noodzakelijkerwijze het drama - de meest gemakkelijke en de meest toegankelijke literaire vorm voor de groote massa - eene groote plaats innemen. Maar het moest een drama zijn met een zeer speciaal karakter. Engelsche stukken konden niet gebruikt worden omdat zij toestanden en gewoonten beschrijven die den Ieren gehaat zijn, en betere buitenlandsche stukken behandelden problemen ten eenen- | |
[pagina 129]
| |
male buiten hun gezichtskring liggend. Het moest een drama zijn, dat, alhoewel nationaal opbouwend en ontwikkelend, geschikt zou zijn voor een land dat nog niet volkomen tot ontwikkeling is gekomen en ook aan ontwikkeling en vooruitgang geen behoefte gevoelt. Ierland is in menig opzicht ontegenzeggelijk méér dan achterlijk en ook nog in hooge mate Paapsch en bigot, hetgeen hoofdzakelijk daardoor komt omdat het Katholicisme als het beste wapen beschouwd wordt om het Protestantsche Engeland mee te bestrijden. Home Rule zal volstrekt niet Ierland volkomen in de handen der priesters overleveren, zooals zoovelen meenen; deze zullen integendeel hunne macht daardoor gaandeweg zien verminderenGa naar voetnoot1). En nooit zal Ierland tot algeheele ontwikkeling komen voordat haar nationaal probleem opgelost is. Aangezien er nu geen theater was dat aan het gestelde doel kon beantwoorden, was het noodzakelijk er een te scheppen. Histrionischen aanleg heeft Ierland wel altijd bezeten, maar tooneelschrijvers zooals Farquhar en Congreve, Goldsmith en Sheridan, Oscar Wilde en G.B. Shaw, alhoewel Ieren van oorsprong, bezitten geen speciaal nationale eigenschappen en schreven en schrijven voor een Engelsch publiek. Echte Ieren begonnen nu tooneelstukken voor hunne landgenooten te schrijven en men trachtte er eene geschikte interpretatie voor te vinden. De eerste poging, die van het Irish Literary Theatre, mislukte, omdat de acteurs, Engelsch als ze waren, noch in den geest van het publiek, noch in dien van de schrijvers konden komen. In 1902 ontstond echter het Irish National Theatre, dat sedert met zooveel succes werkte en langzamerhand nu ook buiten Ierland bekend wordt. Een zeer begaafd Iersch acteur Mr. W. Fay, verzamelde een troepje amateurs om zich en begon, krachtig gesteund door Yeats, Edward Martyn en George Moore, voorstellingen te geven van stukken voor zijn theater speciaal geschreven. Hun optreden en hun doel herinneren | |
[pagina 130]
| |
ons zeer sterk aan het streven van Antoine met zijn Théatre Libre te Parijs. In het eerst hadden zij met groote moeilijkheden te kampen. Het Nationale Iersche Theater, dat uiting zou geven aan het dramatische genie van het volk had om te beginnen geen gebouw waarin het kon optreden. Doch dit was geen overwegend bezwaar. Men toerde rond van stad tot stad, spelende in zalen of particuliere vertrekken, zonder tooneel of décors, vaak zelfs zonder de noodige costuums. Deze laatsten werden gemaakt door de actrices zelve, naar ontwerpen van Mr. Robert Gregory, een artist. Zij werden en worden vervaardigd uit de meest eenvoudige en goedkoope stoffen die men maar vinden kon, maar zij munten uit door schoonheid van lijn en kleur, en zijn soms zeer rijk in de fraaiste borduursels naar oud Iersche patronen. Miss Sara Allgood, eene der eerste actrices schreef mij over deze costuums onlangs het volgende: ‘the ladies of the Co. used to make their dresses during the hours of rehearsal, with the occasional help of a professional dressmaker, that is, any one member who was not rehearsing would take up some part of a dress and start to embroider it, or do something to further the work, then, when her turn came to go on the stage, another would take it up and perhaps finish what she had started. I think at that time, it is nearly six years ago, we were one of the happiest little crowds of people one could meet. I need not say we were frightfully poor, and I remember our joy when we were able to hire a gas stove that would heat the room and boil a kettle at the same time’, etc. Deze toestand duurde twee jaar lang totdat Miss Horniman, eene vurige bewonderaarster van Ierland in Londen, een oud theater te Dublin opkocht, het geheel voor hare kosten liet restaureeren en het daarna aan de Vereeniging ten geschenke gaf. De geheele restauratie en decoratie van het Abbey Theatre, zooals het genoemd is, werd uitgevoerd door Iersche vaklui en aan artisten werd daar gelegenheid gegeven op verschillend gebied proeven hunner bekwaamheid te leveren. Groote dankbaarheid aan Miss Horniman vervult nu nog de harten dezer dappere | |
[pagina 131]
| |
voorvechters die aldus hunne grootsche plannen van een nationaal theater in een eigen gebouw verwezenlijkt zagen. Alhoewel er toen betere tijden aanbraken toch moet nog steeds de grootste zuinigheid in acht genomen worden, want al zijn de salarissen zeer laag en worden de onkosten zooveel mogelijk beperkt, de ontvangsten zijn ook vaak maar gering. Maar het is dien enthusiasten niet om gewin te doen en men moet ze hebben zien spelen en men moet ze persoonlijk hebben leeren kennen om het mooie van hunne opoffering en van hun enthusiasme ten volle te kunnen beseffen. In eene opvoering treft zoowel de soberheid der décors en de prachtige harmonie der kleuren, als de uitstekende dictie en het veelgevend acteeren. Yeats, de ziel der beweging, geeft hun veel goeden raad en treedt vaak als régisseur op. ‘Een achtergrond’, zoo zegt hij, ‘moet in 't algemeen maar van ééne kleur zijn, zoodat de spelers, waar zij ook geplaatst zijn, er mee kunnen harmonieeren en tevens onze attentie boeien. In andere woorden, hij moet ontworpen worden, niet op de manier waarin men in gedachte een landschap ontwerpt, maar alsof het de achtergrond ware van een portret.’ Deze eenvoud wil hij ook in het acteeren hebben; ‘wij moeten van tijd tot tijd de bewegingen die het oog ziet vervangen door edeler bewegingen die het hart ziet, die rythmische bewegingen welke in onze verbeelding schijnen op te wellen van uit een dieper liggend en geheimer leven dan dat van onze individueele ziel’. Ook op uitstekende dictie en cadence wordt streng gelet en het is een waar genot die melodieuse Iersche stemmen te hooren, nu vol gloed, dan weer vol weemoed, maar altijd bezield en altijd passend. Dit vormt zulk een groot contrast met het Engelsche tooneel waar zooveel gemaakts is. Maar hoe kan men dit ook anders verwachten van eene natie die van haar jeugd af gedrild wordt alle gevoel te verbergen en die in ijzige onverstoorbaarheid veel van haar kracht vindt? De bewegingen en dictie van een Engelsch speler zijn altijd correct omdat ze bestudeerd zijn; maar ze zijn nooit spontaan of natuurlijk. Ironie gaat hem nog het | |
[pagina 132]
| |
beste af, maar in eene komische rol wordt hij meestal grotesque en in een sentimenteele vaak gewoonweg belachelijk; hij declameert dan op zingenden toon of schreeuwt. In liefdesscenen wordt bijna altijd geschreeuwd, waarschijnlijk om met uiterlijke beweging goed te maken wat er aan innerlijke passie ontbreekt. Natuurlijk zijn hierop gelukkige uitzonderingen, maar over 't algemeen kan men met recht beweren, dat de Engelschman geen geboren acteur is, terwijl de Ier dit wel is. Hij gevoelt en weet uitdrukking aan zijn gevoel te geven. Men wordt getroffen door de groote fijnheid en zekerheid waarmede deze slechts weinig geschoolde spelers en speelsters de kleinste nuanceeringen in stemmingen weten te vertolken, zoowel in treur- als in blijspel. Zij verstaan het zich geheel in hunne rollen te verplaatsen. Het gecompliceerde Iersche temperament dat, hoewel zeer droomerig en bijgeloovig, tevens toch ook zeer spotziek en ironisch is, komt hun hierbij goed te stade. Sommige hunner blijspelen zijn dan ook alleramusants en borrelen over van dat zekere onbetaalbare ‘Irish wit’ en van die onberekenbare dolle uitvallen, waarvoor de Ieren zoo bekend zijn. Het meest indruk maakt echter wel de meesterlijke interpretatie van het bovennatuurlijke in sommige der stukken, door eene beweging, door eene intonatie, of soms door de geheele atmosfeer waarin het stuk vertolkt wordt. Psychische conflicten en geestelijke stroomingen worden ten tooneele gevoerd op eene manier die den toeschouwer soms overweldigen. Alhoewel zijn lichamelijk oog slechts weinig te zien krijgt, is hij zich toch volkomen bewust van de onbelichaamde en onzichtbare machten die werkende zijn. Die machten waarvan Yeats zoo schoon zegt: ‘disembodied powers whose footsteps over our hearts we call emotions’. Alvorens nog iets over de schrijvers en de stukken te zeggen, moet er nog eene bizonderheid vermeld worden die den buitenlander zeker opvallen zal. Dit is het in vele stukken voorkomende ‘keening’. Keening is eene soort van melodieus weeklagen dat in Ierland nog algemeen in zwang | |
[pagina 133]
| |
is bij begrafenissen. Het is een geluid dat het midden houdt tusschen huilen en zingen, met eene snikkende cadence, soms woest opstormend, soms intreurig wegstervend en over 't algemeen zeer aangrijpend. Het heeft geen woorden maar het is een soort o-klank. Nog levendig staat mij voor den geest een donkere regenachtige Decembernamiddag waarop we rond een heldervlammend open vuur zaten als éénige verlichting, en eene der actrices na het half vertellen, half neuriën, eener treurige Iersche legende op eens in deze weeklacht uitbrak, eerst zachtkens en gedempt, doch daarna al woester en hartstochtelijker totdat het geheele vertrek vervuld was met een bovenaardsche noodkreet en de vuurvlammen, als het ware zich terugtrekkende voor zooveel leed, het zoo nu en dan maar waagden schuchter een flakkerenden lichtstraal over het zich langzaam wiegende lichaam der rouwklaagster te werpen. Ook op het tooneel werkt dit keening zeer aangrijpend; als woorden of daden geen uiting meer kunnen geven aan de volheid van smart en wanhoop is deze ware zielenschrei een indrukwekkend einde eener tragedie. Zoo vertolken dan deze spelers de werken voor hun tooneel geschreven. Deze werken zijn blijspelen, of drama's in één akte, en behandelen zoowel historische, legendarische, als alledaagsche onderwerpen; de aspiraties en teleurstellingen, de droomen en de herinneringen, het lief en het leed van het volk worden beschreven. De toon is of satirisch of zeer ernstig. Het is zulk eene nationale en algemeene beweging dat allerlei soort menschen er aan meewerken: dichters, letterkundigen, jonge meisjes, ja zelfs priesters hebben stukken geleverd. Hoewel vele dezer producties zwak en ietwat primitief van constructie zijn, de dialoog is meestal goed en natuurlijk en er naar strevend uiting te geven aan wat schoon en edel is. Het zou te ver voeren de verschillende schrijvers en schrijfsters dezer dramatische uitingen hier te bespreken, maar twee daarvan, Synge en Yeats, verdienen speciale vermelding. Yeats is niet alleen de ziel der beweging, hij is er tegelijkertijd het levende symbool van. Kent men | |
[pagina 134]
| |
hem en zijne werken dan kent men de quintessence der Celtische Renaissance. Ierland heeft nooit een zanger bezeten die met grooter waarheid, en tegelijkertijd met grooter bescheidenheid, haar geheimenis en innerlijke charme geopenbaard en in woorden gebracht heeft. Dat weemoedig verlangen naar het onbereikbare en onzichtbare, dat leven in droomen, dat realiseeren van het onwezenlijke en die kalme gelatenheid der Ieren hebben in hem eene zuivere expressie gevonden. Hij is de mystieke zanger en de ziener van zijn land geworden en van hem geldt terecht dit schoone Fransche gezegde: ‘l'idéal a plus de réalité que les réalités et les soi disant “necessités” de la vie présente’. Zijne geheele persoonlijkheid drukt dit dan ook uit. Slank en tenger van gestalte, met een lang ovaal typisch Iersch gezicht, ingevallen wangen, spitse kin, en een bos haar, zijne bleeke maar toch nog jeugdige trekken overschaduwend, staat hij daar voor u. Maar wat het meest treft zijn zijne oogen, twee donkere, diepliggende oogen van wonderbaarlijken vorm, somber en droomerig ver voor zich uitstarende als ziende de onzienlijke dingen. Het is alsof zijn geheele wezen uit die oogen bestaat; al het andere valt er bij weg. Mij was het alsof ik maar steeds naar die wondere oogen moest zien, alsof ze mij magnetisch aantrokken; al het andere scheen mij daarmee vergeleken zoo banaal in die groote salon vol van menschen waar ik hem leerde kennen. En toch is Yeats geen poseur, of streeft hij naar effect. Het best is hij met een paar vrienden als hij aan zijne rijke phantasie den vrijen loop kan laten en het is weldoend zoo nu en dan opeens zijne groote liefde voor Ierland en zijn geloof in Ierland te zien opvlammen. Yeats is een zeer buitengewone combinatie van mysticus en sociale hervormer; geheel onvereenigbare en tegenstrijdige opvattingen en principes leven vriendschappelijk in zijn rijk gemoed. Als droomer, verteerd door een drang naar het bovennatuurlijke heeft hij eene voorname negeering van al het aardsche en is hij een quietist in den waren zin des woords. Geestelijke openbaringen zijn voor hem hoofdzaak en hij predikt een | |
[pagina 135]
| |
leven zóó ingericht en zóó los van al het aardsche dat deze openbaringen er het essentieele van kunnen worden. Maar toch ziet hij zelf het gevaar hier wel van in. ‘It is perhaps well that so few believe in it’, zegt hijGa naar voetnoot1), ‘for if many did, many would go out of parliaments and universities and libraries and run into the wilderness to so waste the body, and to so hush the unquiet mind, that, still living, they might pass the doors the dead pass daily’, etc. Moraliteit wordt voor hem eene kleinlijke conventie op praktisch nut gebaseerd, waarmee het zieleleven niets te maken heeft. Gelijk Maeterlinck vroeger, meent hij dat de ziel als zelfstandig en afgescheiden wezen niet beïnvloed of bevlekt kan worden door de zonden van het lichaam en predikt hij eene algeheele overgave aan de passie en impulsie van het oogenblik. Geestelijk genot en geluk is zoowel te vinden in ascetisme, als in een toegeven aan begeerte, zoowel in de Heilige Graal, als in het wijnvat. ‘And blessedness goes where the wind goes,
And when it is gone we are dead;
I see the blessedest soul in the world
And he nods a drunken head.’Ga naar voetnoot2)
Maar naast zulke theorieën, die hij ontwikkelt in zijne ‘Ideas of Good and Evil’ en in andere geschriften, bestaat er een totaal andere Yeats. Yeats de patriot en hervormer, vervuld met innige liefde voor zijn poëtisch land, altijd klaar staand om te helpen met raad en daad in iedere practische beweging die het welzijn van zijn geliefd Ierland ten doel heeft, is een geheel andere persoonlijkheid dan de Yeats U zooeven getoond. De droomer maakt plaats voor den man van praktijk en veel, zeer veel, is Ierland aan hem verschuldigd. Toch zijn zijne beste gaven aan zijn land wel zijne literaire producten, in proza, poëzie en tooneelstukken. Zijn proza omvat zoowel verhalen, schetsen en volksvertellingen, als literaire kritieken, terwijl zijne verzen deels episch, deels zuiver lyrisch zijn. In deze allen vindt men weer terug deze mystieke drang, dit hooger | |
[pagina 136]
| |
stellen van het oneindige en onzichtbare boven het aardsche en bereikbare. Hij laat een koning zijn scepter en aardsche heerlijkheid ruilen voor een zak van droomen: Druid
What would you?
Fergus
I would be no more a king,
But learn the dreaming wisdom that is yours.
Druid
Look on my thin gray hair and hollow cheeks,
And on these hands that may not lift the sword,
This body trembling like a wind-blown reed.
No maiden loves me, no man seeks my help,
Because I be not of the things I dream.
Fergus
A wild and foolish labourer is a king,
To do and do and do, and never dream.
Druid
Take, if you must, this little bag of dreams;
Unloose the cord, and they will wrap you roundGa naar voetnoot1).
Zijne lyrische poëzie vloeit over van de schoonste symbolen. Soms zijn deze wel wat ver gezocht en verlangen zij een celtisch temperament om wèl verstaan te worden, maar vaak komen ze tot ons als kinderen van onze eigene verbeelding. Beloved, gaze in thine own heart,
The holy tree is growing there;
From joy the holy branches start,
And all the trembling flowers they bear.
The changing colours of its fruit
Have dowered the stars with merry light;
The surety of its hidden root
Has planted quiet in the night;
The shaking of its leafy head
Has given the waves their melody,
And made my lips and music wed,
Murmuring a wizard song for thee.
There, through bewildered branches, go
Winged Loves borne on in gentle strife,
Tossing and tossing to and fro
The flaming circle of our life.
| |
[pagina 137]
| |
When looking on their shaken hair,
And dreaming how they dance and dart,
Thine eyes grow full of tender care:
Beloved, gaze in thine own heartGa naar voetnoot1).
Na dit bezingen van een innerlijk leven, na dit loflied op een innerlijk visioen, verwondert het ons niet Yeats verder te leeren kennen als een dramatisch hervormer, als een verklaard vijand van het Britsche tooneel met al zijn uiterlijkheden en al zijn gemis aan innerlijke waarde. Hij steunt het Iersche theater niet alleen met zijn hulp en zijne practische raadgevingen, hij heeft er ook voor geschreven. Zijn ‘Countess Cathleen’ was een van de twee stukken waarmee het Irish Literary Theatre hare proefneming begon. Hoewel toen slecht vertolkt door Engelsche acteurs had het toch een groot succes; nog nooit was er een drama in Ierland opgevoerd zoo geheel doortrokken van den geest des lands. Het speelt in het Ierland van den vroegeren tijd gedurende een van de vele hongersnooden die het land af en toe teisterden. Sommigen sterven onder het aanroepen van Gods naam, anderen uitroepende: ‘God en de heilige Moeder zijn slapende’, verkoopen hunne zielen aan als handelaars vermomde demonen en koopen brood voor het verkregen geld. Countess Cathleen, met innerlijke ontferming bewogen over de ellende van haar volk, geeft rijkelijk van hare schatten om het voor tijd en eeuwigheid te redden. De demonen woedend dat zij in hunne helsche ondernemingen gedwarsboomd worden stelen daarop al hare bezittingen. Tot wanhoop gebracht door het lijden om haar heen besluit de gravin, ten einde raad, dan maar haar eigen ziel voor groot geld den demonen te verkoopen. Zij lenigt hiermede het lijden harer landskinderen doch verbeurt tevens, naar zij meent, haar eigen heil. Een visioen aan het eind van het stuk toont echter dat zij gerechtvaardigd is daar God de beweegredenen des harten en niet de daad oordeelt. Deze legende is een bijzonder mengsel van godsdienst en bijgeloof, maar daardoor juist typisch Iersch. In Ierland zijn Christendom | |
[pagina 138]
| |
en Paganisme nog onscheidbaar door elkaar gestrengeld en heerschen zij gezamenlijk in iedere hut en in ieder hart. Is er in de ‘Countess Cathleen’ eene daad van zelfopoffering die puur christelijk is, in de ‘Land of Heart's Desire’ voert het paganisme den boventoon. Het handelt over eene jonge vrouw die, ontevreden en onvoldaan in haar huwelijksleven, al maar droomt, en al maar verlangt naar het onbekende, naar een leven van wind en golven, totdat zij ten slotte door de elfen ontvoerd wordt. In toon herinnert het ons eenigszins aan den Erlkönig. Maire hoort steeds duidelijker de loktoonen der elfen en wordt steeds moeder en zatter van haar toch zoo gelukkig huiselijk leven, terwijl Shawn, de man die haar aanbidt en op de handen draagt, maar niets begrijpt van hare onrust en haar verlangen naar een land: ‘Where beauty has no ebb, decay no flood
But joy is wisdom. Time an endless song.’
Het is een van de beste fairy-talesGa naar voetnoot1) die Yeats geschreven heeft; zijn stof daartoe vond hij in volksoverleveringen waarin elfen jonge bruiden stelen. Behandelen deze twee stukken onderwerpen dierbaar aan het Iersch gemoed, niet minder doet dit ‘Cathleen (ni) Hoolihan’. Alhoewel het slechts uit eene akte met eene scene bestaat, zond de opvoering, in 1902 in het Abbey Theatre te Dublin, een golf van enthusiasme over gansch Ierland. In een hut vinden wij den jongen Michael Gillane, zijne bruid Delia Cahel, met wie hij morgen trouwen zal, zijn vader Peter, met innig genot de zak met geld - de bruidschat van Delia - streelende, en anderen verheugd en tevreden bijeen; in één woord een gelukkig huiselijk tafereel. Allengs komt er echter een gevoel van onrust, een voorgevoel van iets onbekends, van iets tragisch over allen. De deur gaat langzaam open, eene oude vrouw treedt binnen en zet zich aan den haard. Op doffen toon verhaalt zij hoe zij door vreemdelingen van | |
[pagina 139]
| |
huis en erf verjaagd is en hoe men haar hare vier schoone weidenGa naar voetnoot1) ontstolen heeft. Zij vertelt, zucht, en zingt een aangrijpend treurig lied, dat diepen indruk op allen maakt. Toch is zij niet zonder hoop. Velen beminnen haar nog, maar die haar beminnen moeten bereid zijn zich geheel voor haar te geven. ‘It is a hard service they take that help me. Many that are red-cheeked now will be palecheeked; many that have been free to walk the hills and the bogs and the rushes will be sent to walk hard streets in far countries; many a good plan will be broken; many that have gathered money will not stay to spend it; many a child will be born, and there will be no father at its christening to give it a name. They that had red cheeks will have pale cheeks for my sake; and for all that they will think they are well paid.’ Men ziet hoe de jonge Michael geleidelijk onder haar invloed komt en als zij ten slotte de hut verlaat, even geheimzinnig als zij binnentradt, volgt hij haar als gehypnotiseerd. Plotseling weerklinken er vreugdekreten buiten. Het is 1798 en de Franschen landen in Killala Bay. Tevergeefs tracht Deli haren bruidegom aan hare zijde terug te roepen, met de anderen rent hij de fransche bevrijders tegemoet. Een klein jongetje komt dan binnen en op de vraag van den ouden Peter of hij eene arme oude vrouw het pad heeft zien afgaan, antwoordt de kleine Patrick: ‘I did not, but I saw a young girl, and she had the walk of a Queen’. Dit stuk werkt buitengewoon machtig in zijne schitterende vertolking door de Iersche spelers en men kan zich denken welke de uitwerking moet zijn op vaderlandsche Ieren, wier liefde voor hun land hun boven alles gaat. Van Yeats' andere tooneelwerken voeren twee ons terug in den helden tijd: ‘Shadowy Waters’ en ‘On Baile's Strand’. Zijn ‘Pot of Broth’ is de eenige comedie en staat als oolijke grap geheel op zichzelf ‘The Hour-Glass: A Morality’ geeft ons weer een typischen blik op Yeats' gemoed. Den gek toch, die, niettegenstaande alle bewe- | |
[pagina 140]
| |
ringen van zijnen meester dat negatie alles is, toch blijft gelooven, en die door al de anderen uitgelachen en bespot wordt, maakt hij ten slotte den redder van dienzelfden meester: het geloof bij intuitie stellende boven het ongeloof door de rede. Zijn langste en tevens minst pakkende werk is ‘Where there is Nothing’, een prozadrama vol van mystiek. Paul Ruttledge een rijk landbezitter, zat van zijn weelderig leven, verlaat alles en sluit zich aan bij een troep zigeuners, hun leven en bovenal hun haat voor alles wat wet, regel en organisatie is deelende. Door ziekte wordt hij genoodzaakt toevlucht te zoeken in een klooster, waar hij door overdreven penitentie en devotie zijnen Vader in den Hemel tracht te zoeken. Weldra wordt hij door zijne geestelijke eigenschappen leider in het klooster en verkondigt de leer dat de eenige weg tot het Oneindige voert over de ruïnen van alle wet, theologie, philosophie, wereldlijke en geestelijke instellingen. Zijne leer, en vooral zijn fanatiek enthusiasme gewinnen hem zóóvele aanhangers dat hij ten slotte, in eene zeer pakkende kerkscene, door den superieur verbannen wordt. Met de broeders die hem gevolgd zijn wil hij nu eene nieuwe sekte, die der verwoesters stichten, doch ziet dan in dat ook dit zonder organisatie en wereldlijke macht niet gaat. ‘I was forgetting, we cannot destroy the world with arms; it is within our minds that it must be destroyed - it must be consumed in a moment inside our minds’, zoo zegt hij. Zijne leeringen wekken ten laatste zóó zeer den afschuw en woede der boeren op dat zij hem steenigen. Blijmoedig en gewillig ondergaat hij den dood en zijne laatste woorden zijn: ‘Remember always, where there is nothing there is God’. Sabina, het zigeunerwijf, dat hij getrouwd heeft, knielt neer bij zijn lijk en het gordijn valt. Dit zijn de korte trekken van een zeer onbevredigend stuk waarin Yeats getracht heeft een woest geestelijke revolutie te dramatiseeren, of moet Engeland gedacht worden als de personificatie van alle wet, regel en organisatie en is dit stuk eene verheerlijking van de ontembare Iersche wetteloosheid? Onder zijne verdere tooneel- | |
[pagina 141]
| |
stukken verdient ‘Deirdre’, een drama in vers, vermelding, waarin hij op tragischen toon den zelfmoord van Deirdre bezingt die, liever dan met koning Conchubar te trouwen, zich doodt op het lijk van haren beminde. Ook dit stuk is vol van geheimzinnige en bange voorgevoelens en werkt dramatisch zeer goed. Men vraagt zich echter wel eens af wat voor werk Yeats verder in de toekomst zal leveren en of hij ook waarlijk een' helpenden en opheffenden invloed zal hebben op het land dat hij zoo vurig bemint? Een ander beduidend schrijver is de onlangs overledene J.M. Synge, die op meesterlijke wijze Iersche karaktertrekken in zijne spelen gepersonifieerd heeft. Het is echter jammer dat bijna alle deze Ieren juist de slechte en belachelijke kanten hunner landgenooten tot onderwerp gekozen hebben. Dit vindt men vooral zeer sterk in Synge. In zijn ‘The Well of Saints’ behandelt hij twee oude blinde landloopers, man en vrouw, die tevreden samen langs den weg leven en gelukkig zijn omdat ze elkaars uiterlijk voor zeer schoon houden. Een rondtrekkend heilige geneest hen van hun blindheid, met het gevolg dat ze voor elkaar met afschuw vervuld worden. De man loopt dan mooie meisjes na, die echter niets van hem weten willen en betreurt dat hij nu werken moet voor zijn brood en geen aalmoezen meer krijgt. Beiden verlangen naar hun vroeger geluk terug en ten slotte worden hunne gebeden verhoord. Als de heilige dan weer voorbij komt en het volk er op aandringt het paar nog eenmaal te genezen, willen de blinden er eerst niets van hooren. Eindelijk stemt de vrouw er in toe en de man doet dan alsof ook hij gewillig is weer ziende te worden. Maar als de heilige het kannetje met de laatste droppels water uit de heilige bron opheft om hem er mee te genezen, geeft hij opeens, op goed geluk af, er een slag tegen, zoodat het op den grond valt en al het genezend water verspild wordt. Zoo heeft Synge meer tooneelstukken geschreven waarin hij het irrationeele en buitensporige in zijne landslieden op de kaak stelt. Zijn doel hiermee is wel om zijne toehoorders te denken te geven en ze tot inkeer te brengen, | |
[pagina 142]
| |
maar de stukken zijn ook weer te amusant om veel indruk te maken. In eene voorrede voor zijn ‘Playboy of the Western world’ zegt hij: ‘The drama is made serious, not by the degree in which it is taken up with problems that are serious in themselves, but by the degree in which it gives the nourishment, not easy tot define, on which our imaginations live’. Het best is hij in zijne drama's waarin bange voorgevoelens den boventoon voeren; deze weet hij meesterlijk te vertolken. Als zoodanig is dan ook wel ‘The Riders to the Sea’ Synges meesterstuk te noemen. Niet alleen op de planken voldoen zijne stukken, ook tot lezing leenen zij zich zeer goed. Zij zijn vol rijke poëtische uitdrukkingen, zooals ze nu nog door het Iersche volk gebruikt worden, maar zooals wij ze nu nog alleen maar in sonnetten aantreffen. Zijn dood, eenige maanden geleden was een gevoelige slag voor het Iersche theater waarvan hij een der bekwaamste en rijkste medewerkers was. Behalve deze twee behandelde auteurs zijn er echter nog zoovelen die door hunne werken de bespreking overwaard zijn en die op waardige wijze medehelpen aan deze nationale en literaire beweging. Men kan wel zeggen dat in dezen tijd dit de eenige literaire beweging is die leven heeft en waarin toekomst zit in geheel Groot-Brittanje. Moge zij door de bestudeering en waardeering harer werken ook in Holland eenige sympathie vinden. |
|