De Vredesonderhandelingen tusschen de Regeeringen der twee Zuid-Afrikaansche Republieken en de Vertegenwoordigers der Britsche Regeering, welke uitliepen op den Vrede, op 31 Mei 1902 te Vereeniging gesloten, door D.J.D. Kestell en D.E. van Velden. Pretoria - Amsterdam. J.H. de Bussy, 1908.
De vrede van Vereeniging - was die het niet, welke zoo vele Nederlanders, die tot op dien onvergetelijken 31en Mei 1902 dag voor dag met spanning elk nieuwsbericht uit Zuid-Afrika hadden tegemoet gezien, eensklaps òf alle belangstelling in het lot der tevoren zoo hoog geprezen stamverwanten deed verliezen, òf in bittere teleurstelling en wreede ontgoocheling het hart aftrekken van een zaak, die hun jaren lang nader aan het hart gelegen had dan bijna iets anders ter wereld?
Wat bewoog toch die Boeren, die zoo lang de gansche wereld door hun moed en beleid verbaasd hadden en dat machtige, trotsche en perfide Albion tot in zijn grondvesten hadden doen sidderen, zich aan den geweldenaar te onderwerpen, toen zij niets meer te verliezen hadden dan het leven, dat zij toch reeds zoo lang hadden veil gegeven? Hadden zij het nog niet wat langer kunnen uithouden en den vijand andere, voordeeliger voorwaarden kunnen afdwingen? Waarom gaven zij nu de hun zoo dierbare onafhankelijkheid prijs, waarvoor zij alles in de waagschaal hadden geworpen? Was het noodzakelijk, zulk een vrede te sluiten? Moest dit het einde zijn van zulk een heldhaftigen strijd? Waarom dan niet eerder vrede gesloten, toen men mogelijk betere voordeelen had kunnen bedingen? Was de bemiddeling, door de Nederlandsche regeering aangeboden, een dienst of een ondienst?
Al deze vragen, en meer nog, vindt men beantwoord in het werk, dat thans voor ons ligt.
Dit is niet een verhaal van den oorlog of een beschouwing over den oorlog, maar een sober en trouw verslag van die laatste, geweldige worsteling, niet zoo zeer met den vijand als met zich zelven, door de Boeren te Vereeniging gestreden - een worsteling tusschen hart en verstand van mannen, die ruim 2½ jaar lang den dood bijna dagelijks onder de oogen hadden gezien en voor geen opofferingen teruggedeinsd waren - een episode uit het leven eener jonge natie, zooals er waarschijnlijk nooit te voren plaats vond of geboekstaafd werd. Het gold de vraag, niet zoo zeer of men den oorlog nog zou kunnen voortzetten, dan wel, waartoe