| |
| |
| |
Buitenland.
Sedert onze vorige kroniek hebben sommige aangelegenheden van staatkundigen aard, daarin aangestipt, plotseling en onverwacht een ernstig karakter verkregen, ernstiger dan iemand had gedacht; voor de zooveelste maal is bewezen, dat geschiedkundige gebeurtenissen van zooveel kleine en groote factoren afhangen, dat het onmogelijk zou zijn ze vooraf aan te kondigen. De belangrijkste gebeurtenissen op staatkundig en economisch gebied kunnen plotseling in acute gevallen veranderen, die even spoedig weder tot normale verhoudingen kunnen terugkeeren, buiten berekening van wie ook. De menschelijke maatschappij is een vulkaan, die nooit geheel te vertrouwen is....
Daar is de revolutie in Catalonië, die, ontstaan in verband met de algemeen in Spanje heerschende ergernis over den oorlog om de spoorweglijnen ten behoeve van twee partikuliere maatschappijen bij Melilla en niet minder met de toenemende ontevredenheid over de reactionnair-clericale bewindvoering van Maura, een oogenblik dreigende verhoudingen scheen aan te nemen. In het roerige Barcelona en zijne omgeving maakten anti-clericalen, republikeinen, anarchisten en socialisten gemeene zaak en stonden kerken en kloosters in een oogenblik in lichtelaaie; merkwaardige gebouwen en oude kunstschatten werden verdelgd, monniken en nonnen genoodzaakt hunne stille woningen te verlaten. Eene verbitterde menigte, verbitterd ook wegens de ‘oneerlijke concurrentie’ in die gebouwen door de voor geringen prijs werkende bewoners aan hare nijverheid aangedaan, juichte om de brandende puinhoopen. Een oogenblik scheen het alsof de regeering, door de zware verliezen te Melilla genoodzaakt aanzienlijke versterking daarheen te zenden, den toestand niet meester zou worden; te Valencia begon men het Catalaansche voorbeeld te volgen; uit Madrid en Burgos kwamen onrustbarende berichten; de regeering, het koningschap zelf scheen bedreigd; men sprak van 's Konings al te groote liefde voor sport, van zijn verwaarloozen der regeerings- | |
| |
plichten, van de inpopulariteit der Engelsche bekeerlinge, die hij gehuwd had. Maar de berichten bleken schromelijk overdreven, ook die uit Melilla zelf, waar het intusschen ‘spaansch’ genoeg toeging en de Mooren, hoewel zelf zwaar getroffen, den Spanjaarden herhaaldelijk zware verliezen toebrachten. De kapitein-generaal van Barcelona herstelde er in weinig dagen de rust met de in zulke oogenblikken wenschelijke en noodige energie en in de kerkerholen van de sombere bergsterkte Montjuich worden thans de eerste schuldigen doodgeschoten, rampzalige slachtoffers misschien ook daaronder, maar, waar
slagen vallen, vliegen spaanders. Het ministerie-Maura zit nog, al zal het zich de bloedige waarschuwing wel ten nutte moeten maken, en Spanje blijft in Melilla. Cosas de España!
Minder goed liep het af met den Sjah van Perzië, die niet langer in staat was om met zijn ‘kozakken’ het hoofd te bieden aan het wassende verzet tegen zijn bloedige autocratie, door allen verlaten, plotseling de vlucht nam naar de vreemde consulaten en berusten moest in de verheffing van zijn jongen zoon in zijn plaats. Het Perzische liberalisme zegevierde. En de Russen?.... Met verwonderlijke gelatenheid schikten zich die in het geval, ook al maakte het nieuwe régime gebruik van uit Rusland gevluchte weerspannelingen; het was zeker van het voortduren van zijn invloed in Noord-Perzië, zoolang Engeland met den zijnen in Zuid-Perzië tevreden bleek. Voor zoo lang als het duurt, is ook hier de rust teruggekeerd.
Dat kan niet gezegd worden van Kreta. Zooveel is zeker, dat Griekenland's dag hier nog niet aangebroken is. Reeds had men zich daar verheugd over de annexatie, die volgen moest en ook op den duur wel zal moeten volgen op de werkzaamheden eener ‘stille kracht’, die er drijft naar de vereeniging met Hellas. Reeds had men er de Grieksche postzegels, Grieksch bestuur ingevoerd. Reeds hadden de mogendheden met vriendelijke welwillendheid (27 Juli) hare troepen uit het eiland teruggetrokken. Reeds woei hier en daar de Grieksche vlag. Maar plotseling staken de Jong-Turken een spaak in het aardig rondwentelende wiel, dreigden het als altijd onvoorbereide Griekenland met een oorlog, trokken samen wat er nog is van een Turksche vloot en verklaarden eene annexatie van Kreta door Griekenland niet te zullen dulden. Een zoo groot mogelijke autonomie van Kreta zal kunnen worden verkregen maar de Grieksche druif is nog niet rijp. Nòg niet. Want de opoffering van Kreta zou voet geven aan de reactie; overal zouden deelen afvallen van het los samenhangend Turksche gebied;
| |
| |
het behoud, zij het dan het schijnbare behoud - en dat nog wel voor een tijd - van Kreta is een levenskwestie voor het moderne Turkenrijk der toekomst.
Een levenskwestie is ook voor Zweden - en voor ons allen - de zaak der groote arbeidersstaking, waarop de aandacht gevestigd is van de geheele wereld, die daar arbeiders en patroons in doodelijke worsteling ziet. Het is echter reeds gebleken, dat ook deze ‘vooroefening’ van het socialisme mislukken zal: de staking, hoe veelomvattend ook, is lang niet algemeen; het tweesnijdende zwaard wondt allereerst de economisch zwakste partij, die der arbeiders, en de zware schade aan de maatschappij toegebracht doet aan de zaak van het socialisme zelf alle kwaad, die wij daaraan toewenschen. Met name het niet te loochenen feit van de woordbreuk, door de stakenden begaan tegenover de contracteerende patroons, wijst op een ernstig moreel tekort bij de stakers; zelfs Jaurès kan dit met allerlei drogredenen niet goed praten: de eenige verontschuldiging - en hoe bedenkelijk is niet die leus! - wordt gezocht in het ‘salus socialismi suprema lex!’ Wij verheugen ons in den loop der zaak gelijk wij ons mochten verheugen in het mislukken der spoorwegstaking ten onzent; aanslagen als deze verdienen zoo zwaar mogelijk te worden bezocht aan de bedrijvers en medewerkers, want het zijn aanslagen tegen de bestaande maatschappelijke orde, die wel niet ‘heilig’ is maar toch als noodzakelijke voorwaarde voor ons aller bestaan moet worden gehandhaafd.
Handhaven doet zich ook het Hollandsche element in Zuid-Afrika. Met vreugde, zij het niet zonder eenige bekommering, begroeten ook wij de Unie van Zuid-Afrika. ‘Alles sal reg kom!’ Wat Krüger niet heeft kunnen verkrijgen, wat Milner evenmin heeft kunnen doorzetten, zal thans misschien door eene vereeniging van beider idealen in anderen vorm dan zij zich gedacht hebben in wording kunnen treden. Een ‘Volk van Zuid-Afrika’ zal kunnen ontstaan, onder Britsche vlag ja, maar onder ten minste aanvankelijke leiding van het Hollandsche element in Zuid-Afrika; Boer en Brit zullen kunnen samengaan, samenwerkend aan de gemeenschappelijke ontwikkeling van het schoone land, dat zoo terecht onze warme sympathie nog altijd tot zich trekt. Het Britsche Parlement heeft de Unie bijna ongewijzigd goedgekeurd en al mag de dag van heden niet worden geprezen, alvorens de nacht is aangebroken, als de voorteekenen niet bedriegen, zal ‘alles reg kom!’ Wij bewaren onze gelukwenschen tot 31 Mei 1910, den datum, waarop, naar men meldt, de Unie zal in werking treden.
| |
| |
Gansch onverwacht, vlak vóór 't uiteengaan der Kamer, is het Fransche ministerie, of juister gezegd de minister-president, gevallen. De ‘tombeur’ Clémenceau, die zoovele ministeries ten val bracht, heeft nu zijn eigen driejarig bewind omvergeworpen. Want niet zoozeer zijn vijanden als zijn eigen roekeloosheid heeft het gedaan. Wel liepen een aantal eerzuchtige Kamerleden al tijden lang voortdurend met sinaasappelschilletjes in hun zak, om op 't geschikte oogenblik den premier te doen uitglijden; hij wist er altijd behendig naast te treden. De formule van die herhaalde overwinningen gaf hij eens zelf: vele zijner tegenstanders verkozen hem toch nog boven zijn waarschijnlijke opvolgers, ‘ils m'aiment contre vous’. Zoo kon hij den Combisten toevoegen. En nu is hij gevallen, niet door een behendigheid van een lid van 't oude ‘bloc’ maar doordat hij bij een verwoeden aanval van Delcassé zijn hoofd kwijt raakte. Delcassé, die zijn wrok tegen den ouden vijand al lang opkropte, verweet aan den premier de ontredderde marinetoestanden, waarvan Clémenceau zich met onbegrijpelijke lichtzinnigheid herhaaldelijk had afgemaakt. Deze, onthutst, beging den ongeloofelijken misstap den oud-minister van buitenlandsche zaken voor de voeten te werpen, dat hij Frankrijk door het tractaat te Algesiras had vernederd. Deze taal van 't hoofd eener regeering was dan toch de Kamer te kras, die, verbaasd allicht over eigen durf, hem omverwierp. Trouwens met een kleine meerderheid, die er misschien zelfs niet zou geweest zijn, indien niet een zeer groot aantal ‘députés’ met verlof afwezig waren geweest.
Toen richtte de gevallen premier zich op en gaf een laatste proeve zijner overgroote behendigheid. Hij legde beslag op president Fallières en wist te verhinderen, dat deze met Delcassé - toch den man van 't oogenblik - raadpleegde. Zoo oefende Clémenceau een overwicht, opdat 't volgende bewind zooveel mogelijk een voortzetting van 't zijne zou wezen. En nu was de crisis spoedig ten einde. Niet de regeering was getroffen maar Clémenceau alleen. Wat verhinderde, dat 't nieuwe ministerie slechts zou wezen een reconstructie van 't oude? Maar: er bleven moeilijkheden, de persoonlijke questies, in een demokratie oppermachtig. Onder de radicalen en radicaal-socialisten waren er vele pretendenten, ‘ministrables de couloir’, Berteaux, Dubief e.a. Zij zijn grootendeels in de couloirs der Kamer gebleven. Nadat Fallières den naar 't schijnt verplichten ritus had vervuld om Bourgeois te raadplegen, stelde hij zich al spoedig ermee tevreden, dat deze per telegraaf niet te bereiken was, en droeg aan Briand
| |
| |
de vorming van 't nieuwe bewind op. Briand is, gelijk bekend, van socialistische herkomst, maar tolerant van toon en misschien van gezindheid, 't geen hij in de kerkelijke scheidingskwestie zoo lang heeft volgehouden als hem mogelijk was. Zijn woord is niet brutaal, tartend zooals dat van zijn voorganger, maar conciliant, insluipend. Hij is stellig een der handigste parlementariërs, die Frankrijk in lang heeft gehad.
De vorming van zijn ministerie getuigt van veel beleid. Door Pichon aan Buitenlandsche Zaken te laten heeft hij de continuïteit van Frankrijks politiek in Europa gewaarborgd. Naast zichzelf en Viviani heeft hij ook Millerand in 't kabinet opgenomen, dat nu dus drie socialisten telt. Hij heeft den moed gehad aan de eerzucht van de ‘politieke’ mannen de portefeuilles der landsverdediging te onttrekken, en zoowel bij oorlog als bij marine een generaal en een admiraal geplaatst. Den roekeloozen financier Caillaux heeft hij laten vallen, die waarschijnlijk ook niet onder hem wilde blijven, en finantiën heeft hij toevertrouwd aan Cochery. Hij heeft met Jean Dupuy een gematigd, bijna progressistisch, element in zijn bewind opgenomen. Even handig als deze samenstelling der regeering is zijn eerste optreden geweest, zoowel in 't program als in 't antwoord op de zwakke interpellatie van den radicaal Lefferre. Hij heeft zachtkens de banden met zijn socialistisch verleden wat losser gemaakt. Hij heeft zijn vast voornemen te kennen gegeven van te regeeren en daarbij doen gevoelen, dat de functie van regeeren niet geheel op 't parlement mocht overgaan, - in overeenstemming waarmede hij weigerde zich uit te laten over de amnestie aan de ontslagen postbeambten. Hij wil orde handhaven, hij wil den volksrijkdom bevorderen en de eischen der syndikaten niet stellen boven 't belang van 't vaderland. Eindelijk heeft hij zich ‘homme de réalisation’ genoemd, en de Kamer, niet merkende, dat dit precies 't zelfde is als opportunist, heeft de ‘phrase’ toegejuicht.
Laat ons 't bij 't verhaal van 't gebeurde laten en geen horoskoop trachten te maken der toekomst.
Een der groote vragen van dit bewind zal zonder twijfel de finantieele politiek wezen. De sociale wetten verslinden al meer en meer van dien nationalen rijkdom, die Briand zoo zeer te harte gaat. Alleen de wet tot onderstand der ouden, zwakken en ongeneeslijken eischte van 't laatste budget 90 millioen francs, bijna 't dubbele van voor 3 jaren. Het Journal Officiel zelf maakt onrust - barende gevallen openbaar, waarvan ook in de Kamer een aantal
| |
| |
was medegedeeld, van misbruiken, waarbij aan gansch niet behoeftigen en allerminst zieken onderstand wordt verleend. De gevallen zijn komiek, maar duiden onweersprekelijk aan dat een nieuwe klasse van geprivilegeerden opkomt. ‘Une bonne affaire (schrijft 't Journal des Débats), ‘c'est simplement de toucher une prime d'assistance comme vieillard, infirme ou incurable, alors qu'on est à peine taquiné par les rhumatismes, et que d'ailleurs on dispose d'honnêtes ressources et que l'on a des enfants bien établis qui, en cas de besoin, devaient fournir des aliments’. En nu volgen de voorbeelden. Een gealimenteerde vrouw in de Ardennen, die frs. 8000 naliet; een vrouw in 't Zuiden bedeeld, omdat zij mank loopt, en die met haar onderstand zich haast om te trouwen; een man van 58 jaar ongeneeslijk verklaard, omdat hij leed aan ‘un commencement d'anémie’ enz. enz. Vermakelijk om te lezen, maar.... ook onrustbarend. Spiegelen wij ons! |
|