| |
| |
| |
Buitenland
Wat wel allereerst de aandacht getrokken heeft van ieder, die de gebeurtenissen van den dag met eenige belangstelling pleegt gade te slaan, is de merkwaardige beweging op het Balkanschiereiland, onmiskenbaar gevolg van de Jong-Turksche bloedlooze revolutie in Constantinopel.
Toen daar plotseling de ommekeer plaats vond, die, met Engeland's en Frankrijk's steun heimelijk voorbereid en ook te Weenen en St. Petersburg, te Berlijn, te Rome en Athene als niet geheel onverwacht begroet, van Turkije een modernen staat wilde maken na de vele jaren van eene regeering van corruptie en spionneering ten bate van een betrekkelijk kleine groep van ambtenaren en hovelingen, met den Sultan als gewillig medewerker en voordeelig geplaatst deelhebber - toen was het wel te verwachten, dat er iets meer zou gebeuren. Het plotseling ophouden der Macedonische bendenwoelingen, waaraan de Europeesche diplomatie geen einde had kunnen maken, leek al op zichzelf verdacht en de oogenschijnlijk kalme houding der operettenachtig rumoerige Balkanbevolking kon niet alleen verklaard worden uit ingenomenheid met het te Constantinopel voorgevallene, uit diep gevoelde behoefte dezer halve wilden aan de zegeningen van een parlementaire regeering, van de zoo lang ontbeerde staatkundige vrijheid!
Daar klonk op eens de mare, dat Bulgarije zich in zijn vollen omvang tot een onafhankelijken staat had geproclameerd met verwerping van alle onderdanigheid aan den Sultan, onder leiding van den slimmen Koburger, die voortaan Czaar van Bulgarije zal heeten. De Serviërs, doodvijanden der Bulgaren, brieschten; hun eerbiedwaardige koning hield zich op den achtergrond maar zijn veelbelovende zoon spuwde vuur en vlam en schermde met zijn maagdelijk zwaard. Nog erger werd het met de Servische woede, toen even daarna Oostenrijk-Hongarije op een goeden morgen de verbazingwekkende ontdekking deed, dat het in den minister Aehrenthal, totnogtoe weinig geteld in den kring der diplomaten,
| |
| |
een man van de daad had gevonden, den eersten Oostenrijksch-Hongaarschen diplomaat na Andrassy, die van zich deed spreken: de gemoedelijke Weeners zagen elkander aan met klimmende verwondering bij de gedachte, dat de aandacht van Europa op hen gevestigd was en voorloopig zou blijven. Met Servië begon Montenegro zijn zwaard half uit de scheede te trekken, schuins het oog gericht op het bevriende en vermaagschapte Italië, welks regeering echter ook al buitengewoon kalm bleef, al begon in de pers - de Italiaansche kranten blaken sinds lang van Servenliefde, denkend aan het oude Venetië en zijn heerschappij in den Levant - de oude haat weder op te laaien tegen den Oostenrijker, die van ouds de kunst verstaat van losloopende provinciën in te lijven en nu den dubbelzinnigen toestand in Bosnië-Herzegowina plotseling door een annexatie in het reine bracht. En hierbij bleef het niet. Creta verklaarde zich tot een deel van Griekenland, dat ook al weder in onnatuurlijke kalmte de zaken liet begaan, terwijl Roemenië geen vin verroerde en Albanië en Macedonië zoo rustig bleven als België en Nederland.
Maar het zonderlingst van alles was, dat Turkije met overdreven muzelmansche berusting al die dingen liet geschieden, geen man opriep, geen oorlogsschip wapende en rustig afwachtte, ook al begon er wat beweging te komen onder de over de stoutmoedigheid der Giaours ontstelde bevolking zelve, die ten minste een kleinen boycot tegen de trouwelooze Oostenrijkers trachtte te organiseeren, evenwel door de Turksche regeering bijzonder handig en snel onderdrukt.
Wien heeft men beet bij dat alles? De gedachte, dat alles een doorgestoken kaart geweest is, krijgt meer en meer recht van bestaan en de drukke reizen van vorsten en diplomaten in den laatsten tijd hebben blijkbaar geen ander doel gehad dan te zorgen, dat alles van een leien dakje zou gaan, nu te Weenen en Sofia de ernstige wil te kennen was gegeven om de plannetjes door te zetten.
Blijkbaar was het plan eener conferentie der Europeesche mogendheden, deelnemers aan het fameuse verdrag van Berlijn van vóór 20 jaren - het werk van Bismarck en Disraëli, Gortschakoff en Andrassy, dat zijn tijd gehad heeft - van te voren al vastgesteld en tevens, hoe die eigenlijk zou moeten verloopen. Maar Oostenrijk en Bulgarije zagen voorloopig nog een beteren weg: het eerste ontruimde onmiddellijk Novibazar, het lang geleden vooruitgeschoven schaakstuk, dat den zet van
| |
| |
Bosnië moest maskeeren; het laatste begon zijn schatkist na te zien om den hervormenden en dus naar geld hongerenden Jong-Turk de hand te stoppen. En de laatste bleek voor die argumenten lang niet onontvankelijk, weinig gesteld op eene conferentie, waarvan Turkije toch altijd de kosten zou moeten dragen....
Maar daar kwam het onbaatzuchtige Engeland, de vriend van alle brave en geduldige lijders, tusschen beiden. Het beloofde den bevrienden Jong-Turk van zijn kant een diepen greep in de volle beurs van John Bull te mogen doen, mits hij geen drukte maakte. En de brave Turk drukte zijn onbaatzuchtigen vriend de zware hand en beloofde zich stil te houden, mits ook Bulgarije en Creta zich kalm hielden en de wilde Serven en Montenegrrjnen onder toezicht werden gehouden. Rusland belastte zich met het eerste, Italië met het laatste en zoo liep alles voorloopig op rolletjes.
Zou er nog een conferentie moeten komen? Och waarom eigenlijk? Als Rusland ook nog de Dardanellen open krijgen kan langs den weg der veelzijdige onderhandeling, waarin het zooveel meesterschap bezit, en Montenegro en Servië een ‘pourboire’ willen aannemen - en daarvan zullen zij uit hun aard wel niet afkeerig zijn - dan is alles in orde. Als de conferentie nog bijeenkomt, zij het dan voor den vorm, zal haar werk gauw afgeloopen zijn en .... de Turk betaalt het gelag! Wel bekome het hem!
Welk een komedie! Als later de archieven omtrent deze dingen geopend worden, zal de geschiedkundige van de toekomst aangename oogenblikken beleven bij het openleggen van zooveel geniaal gescharrel en het blij eindigende slot van dit alles zal hem bevredigen zoowel als allen, die het thans uit de verte mogen aanzien. Van oorlog schijnt heden al geen sprake te zijn. Want wie anders dan een ijverzuchtig - maar machteloos - Italiaan, Serviër of Montenegrijn kan Oostenrijk het bezit zijner nieuwe provinciën misgunnen, die het met eigen kracht en eigen geld betrekkelijk zoo goed georganiseerd heeft, al blijft ook daar onder die eeuwenlang verwaarloosde bevolking zekerlijk nog wat te wenschen over? Welke Turk zal om Bulgarije, waar de Sultan feitelijk toch niets meer had in te brengen, een krijg aanvangen? Wie zal Creta willen dwingen het Turksche juk, zij het in schijn, weêr op de onwillige schouders te nemen? En de kans, dat het bloedsnuivende Servië het zou wagen zelf alleen de wapenen op te vatten, waarvan alleen het gevolg zou zijn, dat het land door de Oostenrijkers zou worden bezet, is zóó gering, dat men daaraan niet behoeft te denken, als ten minste ook Rusland een deel van den buit krijgt, waartoe blijkbaar de talrijke reizen van Iswolsky moesten dienen.
| |
| |
Het is een handig ineengezette komedie geweest, die men ons vertoond heeft, aardig van gang en ontknooping. Plaudite cives! Maar wie is de eigenlijke auteur? Ik wed op Aehrenthal.
Voor ons, Nederlanders, heeft dat alles groot belang - finantieel, moreel, politiek, alles wat men wil, maar daarbij dient men niet te vergeten, dat ook onze zuidelijke vriend en nabuur een goeden slag geslagen heeft. België is een koloniale staat geworden, de Congo is geannexeerd - een feit van groote beteekenis voor dat land en ook wel voor ons zelf, een prachtig succès van den talentvollen diplomaat en handelsman, die België regeert op een wijze zijn afkomst en verwantschap waardig Maar zal België in staat zijn deze zware taak te vervullen? Engeland schudt stiefvaderlijk het hoofd maar koning Leopold, die zijn fraaien Afrikaanschen naam, Potarko, laat vallen, heeft er wijselijk meer moed op en wat België reeds gedaan heeft met zijn zwakke krachten geeft recht op de hoop, dat het ook daar met goede courage wel gaan zal. Welkom dus aan de nieuwe koloniale mogendheid! Zij heeft hare sporen al half verdiend en is op den goeden weg om verder te komen.
Intusschen heeft de Balkancrisis aan Frankrijk gelegenheid gegeven zijn plaats en invloed onder de groote mogendheden te bevestigen. Te samen met Engeland en Rusland - wel geen nieuwe ‘triplice’, maar met de eene mogendheid entente cordiale, met de andere bondgenootschap - bereidt het de conferentie voor, terwijl Duitschland zich nog reserveert. Nu het minister Pichon mocht gelukken de spanning naar aanleiding van het incident te Casablanca met Duitschland ontstaan weg te nemen, heeft hij de verwachtingen niet teleurgesteld waarmede hij voor enkele jaren aan het hoofd der buitenlandsche politiek begroet werd. Aan het prestige van Frankrijk naar buiten doen evenwel steeds de binnenlandsche toestanden afbreuk, niet het minst omdat zij de ongunstige vermoedens blijven wettigen aangaande leger en vloot. En op den goeden staat van zijn weermacht steunt toch de invloed van een staat, en zijn gezag bij internationale verwikkelingen.
De toestand van parlement en ministerie is onveranderd. Het laatste staat nog overeind al hebben de ongeduldigen, die in de couloirs van 't Palais Bourbon al de kansen van opvolgers berekenden, er heftig storm op geloopen. Door groote handigheid is evenwel alleen van Thomson het ministerieel leven afgesneden; de aanvaller was Delcassé de voorganger van Pichon, de minister van buitenlandsche zaken in 't ministerie Combes en dus de collega van Pelletan den grooten ontredderaar der Fransche
| |
| |
marine. Het zijn de nawerkingen van diens fouten, welke Thomson wel met goeden wil maar met onvoldoende kracht trachtte af te wenden, die het materiaal voor den aanval leverden. De nieuwe titularis bij marine, Picard, vraagt groote credieten aan om de dokken te herstellen en nieuwe aan te leggen, en toont zijn gezag al aanstonds door aan deputatiën van werklieden buiten hun chefs om gehoor te weigeren.
Overigens gaat alles zijn gang als te voren. Clemenceau blijft spreken van vijanden ter linkerzijde en handhaving der orde, maar treedt niet krachtig tegen de socialistische drijvers op. Op congressen in October te Marseille, Toulouse, Dyon gehouden is de hevigste taal toegejuicht. Het ergste is nog de onrustbarende toeneming der uitgaven, die in 't budget voor 1909 bijna 4 milliard zullen bedragen: een toeneming van 77 millioen bij 't vorige budget. Men wil dit vinden op de successiebelasting, en reeds is een wetsontwerp in de maak waarbij in de rechte lijn 6½ p.c. en buiten verwantschap (en reeds de sous-germains gelden als vreemden) tot 29 p.c. zal gevorderd worden. Ernstige economen waarschuwen, gelijk zij deden voor de naasting der Westerspoor, die aan het land 5 milliard moet kosten: d.i. dus evenveel als in 1871 de oorlogsschatting aan Duitschland.
Een stuk geschiedenis van den laatsten tijd is ons plotseling en bitter teleurstellend onthuld geworden! Wie onzer herinnert zich niet uit December '99 de aangrijpende komst van den uitgeweken Krüger hier te lande op het einde van zijn droeven pelgrimstocht? Nog zien wij, die het mochten bijwonen, de reuzenfiguur van den ouden President te voorschijn komen uit de deur van de spoorwegcoupé, waarin hij van Keulen uit de reis had ondernomen naar het oude land, dat eenmaal de Kaap had gekoloniseerd en... verloren. Nog hooren wij den psalm, waarmede hij plechtig begroet werd in het Haagsche station. Nog ligt de klank zijner zware stem, nu trillend van teleurstelling en hoop, dan weder donderend van verontwaardiging, in onze herinnering. En daar komt nu de Duitsche Keizer bevestigen wat sommigen onzer reeds wisten of bevroedden, dat hij het geweest was - hij, de man van het beroemde telegram - die toen geweigerd had gehoor te geven aan het voorstel van Rusland en Frankrijk, door Leyds ingeleid en voorbereid met handige voortvarendheid, om Engeland te helpen dwingen den Boerenkrijg te eindigen. Het is waar, dat de aanneming van het voorstel bij den onwil van Engeland onvermijdelijk een oorlog zou hebben veroorzaakt, die de menschheid met vreeselijke rampen zou hebben
| |
| |
bezocht: ook ons land, dat zich nooit in dezen krijg had kunnen onthouden evenmin als, zooals onlangs ook al onthuld(?) werd, wanneer de Japansche oorlog naar Europa was overgesprongen en Duitschland onze havens had aangegrepen om dit aan Engeland te beletten. Het is waar, dat niet zedelijke verontwaardiging, hoe gerechtvaardigd ook, maar alleen staatsbelang de drijfveer van politiek kan zijn en dat ditmaal het staatsbelang en het belang der menschheid hand aan hand gingen. In zooverre kan men begrijpen, dat keizer Wilhelm den vrede wilde bewaren en daaraan de zaak der Boeren, die ook hem persoonlijk aan het hart ging, ten eenenmale opofferde. Maar zeer doet het te vernemen uit zijn eigen mond, dat hij het was, die een veldtochtsplan opstelde, ongeveer als het door Roberts uitgevoerde, al deed hij het wederom om het dreigende oorlogsgevaar, zoo spoedig mogelijk te doen verdwijnen. Zouden er later geen oogenblikken van berouw zijn opgekomen, toen hij moest zien, hoe dit plan werd uitgevoerd ? Hoe duizenden mannen, vrouwen en kinderen werden opgeofferd aan den Moloch des krijgs? Of zou hij zich getroost hebben met de gedachte, dat in ieder geval millioenen andere mannen, vrouwen en kinderen behouden waren gebleven? Wie zal het zeggen? Wie kan uitmaken, welk een strijd in zulke oogenblikken wordt gestreden tusschen persoonlijke gevoelens en staatkundige eischen? Beklagenswaardig hij, die in zulke oogenblikken tusschen die beide vuren staat. Laat ons niet oordeelen over de genomen beslissing maar waardeeren de geestkracht, die noodig was om haar te nemen, ook al doen wij het met een zucht bij de gedachte aan het recht, dat werd opgeofferd aan de belangen der menschheid. Of had de keizer beter gedaan den wereldoorlog te ontketenen tegen den bedrijver van het onrecht?? En deze muis heeft nog een staart voor Duitschland zelf.... als Bülow wil en de Keizer zich schikt!
Van oorlog gesproken, wat zal er zijn van Venezuela? Zullen wij toch nog Castro aan den tand moeten voelen? Het lijkt er op. Hoe het zij, na de openbaarmaking van de gewisselde stukken, kan niemand twijfelen aan de vredelievendheid onzer Regeering, die, zooals wij de vorige maal meenden te mogen verwachten, getoond heeft, dat zij de diplomatie verstaat - en dat de schreeuwers, die om consuls vragen in plaats van diplomaten grootelijks ongelijk hebben, hetgeen door al het boven behandelde bevestigd wordt. De verheffing van den imperialistischen Taft tot president der Vereenigde Staten moge in andere opzichten bevredigen, Curaçao ligt bedenkelijk goed voor den handel door het kanaal van Panama...
|
|