| |
| |
| |
Het eerste internationale
vrijhandelscongres
Door Jhr. Mr. H. Smissaert.
In de eerste dagen van Augustus d.j. werd te Londen in Caxton Hall het eerste internationale vrijhandelscongres gehouden. Menigeen die daarheen was opgegaan zal zich wellicht de vraag hebben gesteld hoe het mogelijk was dat niet eerder reeds een dergelijke bijeenkomst van gelijk gezinden uit alle landen der wereld was samengeroepen. De internationale congressen zijn tegenwoordig bijzonder veelvuldig, en slag op slag komen zij, die eenzelfde belang voorstaan of eenzelfde richting volgen, bijeen om onderling van gedachten te wisselen omtrent de wijze waarop zij zullen voortgaan op den door hen gevolgden weg. Hoe was het mogelijk dat, terwijl de strijd tusschen vrijhandel en bescherming reeds zoo oud is, thans voor het eerst de voorstanders van den vrijen handel zich vereenigden om onderling te beraadslagen en elkander mededeelingen te doen omtrent de in ieder land opgedane ervaringen? Het bestuur der Cobden Club, hetwelk dit Congres had bijeengeroepen, heeft geen duidelijk antwoord gegeven op de boven gestelde vraag. Intusschen van meer belang dan een antwoord daarop is het feit dat dit congres ongetwijfeld
| |
| |
hoog gespannen verwachtingen heeft vervuld. Zij, die in verschillende landen de vaan van den vrijen handel omhoog houden, hebben ondervonden hoe nuttig het was dat zij bijeenkwamen om elkander nader te leeren kennen. Er is op dit congres geweest (niet het minst ook door de schriftelijke voorbereiding van een der belangrijkste vraagpunten) eene zeer leerzame uitwisseling van ervaringen en inzichten. Het kan niet anders of menigeen die de beraadslagingen heeft gevolgd, moet versterkt zijn geworden in zijne overtuiging dat het rechte middel om duurzaam de volkswelvaart te bevorderen niet in bescherming kan gelegen zijn, maar uitsluitend in toepassing van de vrijhandelsbeginselen moet worden gevonden.
Het was dan zeker ook een gelukkige gedachte als laatste punt op de agenda te plaatsen de vorming van een permanent internationaal Comité, hetwelk vastheid zou geven aan de tot nu toe tijdelijke organisatie en er zorg voor zou dragen dat dit eerste congres niet tevens het laatste is, doch het eerste wordt van een waarschijnlijk lange reeks, waarvan men veel goeds voor de zaak van den vrijen handel verwachten mag. Want hetgeen nu is aangevangen moet ongetwijfeld worden voortgezet. Het zal uiterst belangwekkend zijn om ook in latere jaren kennis te nemen van den gang van zaken in die landen, welke in bescherming heil zoeken, en daar tegenover te zien gesteld den toestand in de weinige andere landen, welke nog aan de leer van den vrijen handel in haar vollen omgang of althans in hoofdzaak blijven vasthouden. Voor de propaganda, welke ook in de laatst bedoelde landen voortdurend tegenover de voorstanders van protectie moet worden gevoerd, heeft reeds dit congres naar ons voorkomt belangrijke bouwstoffen opgeleverd en dit zal zeker in niet mindere mate ook van volgende bijeenkomsten kunnen worden getuigd.
Het Vrijhandelscongres werd gehouden in Caxton Hall en volgde onmiddellijk op het mede aldaar gehouden vredescongres. Enkelen van hen die laatstbedoeld congres
| |
| |
hadden bijgewoond, waren in Londen overgebleven om ook aan de bijeenkomst der Vrijhandelaars deel te nemen: zij meenden daarmede eenzelfde zaak als die van den vrede te dienen. Hoe waren zij aan die meening gekomen? Ongetwijfeld was het niet enkel de bekoring van de bekende leus: ‘Free trade, peace goodwill among Nations’, welke hen de beweging voor vrijhandel als verwant aan de vredesbeweging had doen beschouwen. Die leus bleek niet slechts een dankbare tekst voor min of meer afgetrokken beschouwingen over den invloed van handelspolitiek op de wederkeerige verhouding der volkeren, maar deze woorden bleken bij velen, die als leiders van de vrijhandelsbeweging mogen gelden en wier woord op het congres dan ook groot gezag had, te leven in het hart als eene samenvatting van wat in hun oog de hoogste zedelijke waarde en tevens de grootste zedelijke kracht van het vrijhandelsstelsel is. Oppervlakkig oordeelend zou men wellicht hebben kunnen verwachten dat juist de sprekers uit Engeland en Amerika de zaak van den vrijen handel zouden bepleiten bij voorkeur op overwegingen van economischen aard. Doch het bleek reeds dadelijk na het aan de orde stellen van het eerste agendapunt (de invloed van den vrijhandel op de internationale verhoudingen) hoezeer juist de Freetraders uit de nieuwe wereld en de landgenooten van Cobden een open oog hadden voor de ethische zijde van het vraagstuk. Met groote welsprekendheid en met zeldzame overredingskracht werd door hen de meer ideëele zijde van het vraagstuk in een helder licht gesteld. Zoo werd reeds in den aanvang der besprekingen heel de zaak, waar het om te doen was, als het ware geheven op een hooger plan. Het was op het onverbreekbaar verband tusschen vrijhandel en wereldvrede dat vooral door Engelsche en Amerikaansche sprekers met klem de volle nadruk werd gelegd.
Reeds aanstonds werd die toon aangegeven door Winston Churchill, Engeland's Minister van Handel, die uitgenoodigd was de beraadslagingen over het eerste punt in te leiden. Het zwaartepunt van zijn alleszins merkwaardige redevoering was juist hierin gelegen, dat hij in zoo sterke
| |
| |
mate wees op het ethische element van den vrijhandel en op de mogelijkheid om de zaak van den wereldvrede door het volgen van een vrijhandelsgezinde politiek te bevorderen. Vraagt men wat de invloed is van vrijhandel op de internationale verhoudingen, zoo sprak hij, dan kan het antwoord in één woord worden gegeven en dat woord is: vrede. Het gronddenkbeeld van bescherming is uitsluiting en isolement, het gronddenkbeeld van vrijhandel is eenheid en samen-hoorigheid. Het beeld van Europa of van de groote Mogendheden der wereld, hetwelk onze protectionistische vrienden gaarne zouden aanschouwen, is, dat er zouden zijn een aantal uiterst machtige, in zich zelf opgesloten Staten, die binnen den kring hunner eigen grenzen alles zouden voortbrengen wat noodig is voor de vreedzame nijverheid of tot voorbereiding voor den oorlog; Staten onafhankelijk van hun naburen; van die naburen geen of nauwelijks eenige diensten verlangende en aan die naburen dan ook weinig diensten bewijzende en aldus in de mogelijkheid levende om alle betrekkingen op ieder oogenblik af te breken met het geringst denkbare ongemak. Maar het beeld dat de vrijhandelaar zich schept, is dat van een groote coöperatieve gemeenschap, een groote samengroepeering van alle volkeren van Europa, van de Christenheid en tenslotte van heel de wereld, zoodat hun zaken en belangen onuitwarbaar samen geweven worden; zoodat zij de belangen niet meer uit elkaar kunnen scheiden ook al zouden zij het willen; zoodat elk van hen afhankelijk is van ieder ander lid van deze federatie. Welke van deze beide perspectieven opent het meeste uitzicht op den vrede tusschen groote gemeenschappen? Wie kan met eenige mogelijkheid onderstellen dat de vrijhandelspolitiek niet zou zijn de zekerste, misschien tenslotte niet de eenig wezenlijk zekere weg tot wereldvrede? En aan die beschouwing der zaak ontleende de Minister tevens zijn gunstige vooruitzichten voor den vooruitgang van vrijhandel. Nooit
meer dan thans stelt hij vertrouwen in de zegepraal van de denkbeelden, voor welker bespreking het congres was bijeengekomen, want, zoo vroeg hij, welke richting zien wij tegenwoordig veld winnen? Is
| |
| |
het de isoleering der volkeren of is het hunne vereeniging? Met ieder jaar, dat over de wereld voorbij gaat, met iedere verbetering in het verkeer, met iedere beslissing van het Haagsche arbitragehof, met iedere samenkomst van een vredesconferentie wordt de eenheid van de beschaafde wereld en de onderlinge verstandhouding en gemeenschap van alle beschaafde moderne volken voortdurend en onweerstaanbaar bevorderd. En wat, zoo vroeg hij in het verder beloop zijner rede, is het dat den vrede van Europa in den tegenwoordigen tijd handhaaft? Ministers kunnen hier wel wat aan doen, Koningen en Presidenten kunnen veel doen, maar in spijt van alle pogingen in die richting en in spijt der jaarlijks toenemende werkzaamheden van bijzondere personen en genootschappen tot behoud van den vrede, zou ik niet zoo gerust zijn als ik ben op de vreedzame ontwikkeling der Europeesche politiek in de volgende twintig jaren, ware het niet dat de gezegende band van handel en bedrijf de volkeren samenbindt tegen hun wil dikwijls, door hen onbewust, vaak in spijt van hun wil, doch onweerstaanbaar en onophoudelijk samen te weven in één vaste bijeenhoorende massa. Wel dreigt telkens weder verstoring van den vrede, maar op het kritieke oogenblik gebeurt er altijd iets dat de moeilijkheid opruimt voordat de breuk volkomen zal worden. Wat is dat ‘iets’? Het zijn de prozaïsche banden van den handel waarin alle beschaafde en handeldrijvende Staten onderling verbonden zijn.
In zijn peroratie betuigde deze Minister van Engeland's handel nogmaals van zijn onwankelbaar geloof in een gelukkige toekomst, waarheen men met vertrouwen mocht uitzien, een toekomst waarin de wedstrijd der volkeren beperkt zou zijn tot het streven naar de eerste plaats in kunsten en wetenschappen en vreedzame nijverheid; waarin het de trots der volkeren zal zijn dat zij in de hoogste mate onder de massa beschaving en welvaart hebben ontwikkeld; een toekomst waarin douanebeambten met hen, die in de oorlogstoebereidselen werkzaam zijn, den mammouth der voorwereld zullen hebben gevolgd in de welverdiende rust der uitsterving!
| |
| |
Tot zijn landgenooten zich richtende zeide de Minister, dat het hun deel was op dit kleine eiland de lamp der economische waarheid helder en gestadig brandende te houden gedurende jaren van twijfel en twist, gedurende jaren van duisternis en achteruitgang, onder de zachte, rustige stralen van die lamp het vertrouwen voedende, dat de tijd zal komen waarin alle volken zullen tezamen wonen in rechtvaardigheid en in vrede....
Ook Engelands eerste Minister, Asquith, getuigde in een deel van zijn groote tafelrede van het verband tusschen vrijhandel en wereldvrede. Hij bestempelde de protectie als strekkend ter bevordering van bijzondere belangen en vrijhandel als beoogend het algemeen belang. De bijzondere belangen in een Staat, zoo sprak hij, zijn altijd sterk, militant, vasthoudend; het publiek belang daarentegen, hetwelk niet is het bijzonder belang van eenig persoon, is allicht zwak in zijn verweer en mist veelal een krachtige organisatie ook voor den aanval. Vrijhandel nu staat aan de zijde van het publiek en van de gemeenschap en richt zich tegen de speciale belangen van een bijzondere klasse. Reeds daarom moeten wij zijn voor vrijhandel en tegen bescherming. Maar zwaarder nog weegt, dat de vrijhandel niet anders kan zijn dan bevorderlijk aan vrede en vriendschap tusschen de volkeren. Van de vrijhandelsleer is handel het middelpunt en handel beteekent niet een oorlogstoestand waarin de winst van den eenen man of van het eene volk is het verlies van den anderen man of van het andere volk. Houdt dan den handel vrij en open, laat dan de handel een onbelemmerden weg volgen langs zijn natuurlijke kanalen en gij zult vroeg of laat, doch eerder vroeger dan later, bevinden dat de handel de vredelievende gevoelens, die het gemeengoed van velen zijn, uitbreidt en versterkt.
Dezelfde gedachte werd in luimigen trant ontwikkeld door dr. Barth, die na Asquith aan het feestmaal het woord voerde. In zijn geestige afterdinner-speech zeide dr. Barth dat in vroeger dagen het zedelijk peil van een natie kon worden beoordeeld naar de wijze, waarop de vreemdelingen werden behandeld. De opvatting van barbaarsche
| |
| |
tijden was dat vreemdelingen geen rechten hadden, dat de vreemdeling en zijn goederen onderworpen waren aan de willekeur der inboorlingen, in wier handen hij gevallen was. Het wilde spreker schijnen dat in de protectionistische leer nog eenige sporen van die oude, barbaarsche opvatting waren. Onder de ‘altruïstische’ beginselen van protectie was het eerste wel dit: ‘Hij is een buitenlandsche mededinger, slaat hem neer’. (‘He is a foreign competitor, knock him down.’) Als hij U voedsel en kleederen brengt en handelsrelaties, slaat hem neer, want hij zal den prijs in Uw land bederven; slaat de deur voor zijn neus dicht, want zelfs zijn zoetste suiker is vergif voor de natie. Was het wonder dat zulk een geloof in overvloedige mate naijver tusschen de volken had gekweekt? De ontwapening, die door iedereen begeerd wordt en die door niemand kan worden tot stand gebracht, ‘zelfs niet door den besten der prime-Ministers,’ zal een vrome wensch blijven zonder de ontwapening der tarieven. Het is niet zoozeer bescherming zelf, welke leidt tot jingoïsme, maar de protectionistische geest, die in iederen mededinger een vijand van het volk ziet en in de Cobden-Club een lichaam van economische anarchisten. In aansluiting aan dit laatste punt eindigde de spreker zijn luid toegejuichte rede met de volgende woorden: ‘Toen ik vele jaren geleden verkozen werd tot buitenlandsch lid van de Cobden-Club, zeiden eenigen van mijn protectionistische landgenooten dat ik was omgekocht met Engelsch goud, maar onlangs heeft een groot Engelsch Staatsman gezegd dat de Cobden-Club door vreemdelingen was omgekocht met goud van het Continent. Deze kleine geschiedenissen bewijzen dat gezond verstand niet is een protectionistisch artikel. Ik zou wel wenschen dat gezond verstand een plaats vond onder de van invoerrechten vrijgestelde goederen op de tarieven van alle landen der wereld. Wij leven in een eeuw
van Syndicaten. Ik stel voor een Syndicaat te vormen voor bevordering en verbreiding van het gezond verstand.’
Ook de Amerikaansche sprekers, die over dit eerste punt het woord voerden, getuigden met groote zeggings- | |
| |
kracht en in eene meesleepende welsprekendheid dat ook voor hen het ideaal van eene vreedzame verhouding der volkeren van de oude en de nieuwe wereld volstrekt onbereikbaar scheen, zoolang die volkeren hun landen omringden met hooge tariefmuren en op economisch en industrieel gebied een strijd op leven en dood bleven voeren, trachtend elkander zooveel mogelijk afbreuk te doen, er voortdurend op uit de welvaart van een ander land te beschouwen als een bron van verlies voor het eigen vaderland.
Het is mij bij het aanhooren van deze redevoeringen voorgekomen dat in de ontwikkeling van dit gezichtspunt voor onze Nederlandsche voorstanders van den vrijen handel een les gelegen was ten aanzien van de door ons gevoerde en te voeren propaganda. Hoewel ook door ons in onzen strijd het zedelijk element, in de toepassing der beide groote stelsels van handelspolitiek gelegen, zeker niet geheel over het hoofd is gezien, meen ik toch dat wij meer dan tot nu toe op deze zoo gewichtige zijde van het vraagstuk de aandacht moeten vestigen en er ook ten onzent den vollen nadruk op moeten leggen dat zij, die telkens luide verklaren voorstanders van de vredesbeweging te zijn, niet tevens op handels- en op economisch gebied eene richting kunnen steunen welke onvermijdelijk moet leiden tot vervreemding der volkeren, tot een tarieven strijd, tot naijver en pogingen om wat uit het buitenland komt zooveel mogelijk als vijandig goed te weren. Het staat hiermede als met het verband tusschen bescherming en corruptie, waarover zoo straks nog een en ander zal worden gezegd. Op het Congres werd voorlezing gedaan van eenen brief, geschreven door den Heer W. Lloyd Garrison, den Secretaris van de Amerikaansche Vrijhandelsvereeniging welke o.a. schreef: ‘Wanneer ik op het Congres had kunnen, tegenwoordig zijn dan zou ik de aandacht der leden bepaald hebben meer bij de onbillijkheid van protectie dan bij haar ondoelmatigheid. Het is gemakkelijker te spreken tot de gewetens der menschen dan hen met verstandelijke argumenten te overtuigen. Ik had gehoopt te kunnen komen om aan de vergadering protectie te doen zien als een leus,
| |
| |
waaronder privileges ten troon worden geheven, corruptie bij de regeering gekweekt wordt, de openbare wordt verlaagd, oorlogszuchtige gezindheid wordt aangewakkerd en de democratie wordt ondermijnd.’
Welnu, ook van het verband tusschen wereldvrede en den vrijhandel kan men zeggen dat het gemakkelijker is tot de gewetens der menschen te spreken dan hen met verstandelijke redeneeringen te overtuigen. Wellicht is ten onzent te eenzijdig gepoogd het stelsel van beschermende rechten te bestrijden op gronden, die schier uitsluitend ontleend waren aan overwegingen van economischen aard en den vollen nadruk te leggen op de stoffelijke belangen der verbruikers, welke door het duurder worden van allerlei levensbehoeften ten gevolge van bescherming zouden worden geschaad. Het kan althans zeker geen kwaad wanneer bij de verdere propaganda door ons eens krachtig op den voorgrond gesteld wordt wat met zoo groote kracht ons in Caxton Hall bij vernieuwing is voorgehouden: dat een toekomst, waarin de volkeren vreedzaam naast elkander zullen leven, ondenkbaar is zoolang zij op economisch gebied door hun regeerders tegen elkander worden opgehitst.
Boven repten wij reeds met een enkel woord van protectie en corruptie in onderling verband. Ook dit uiterst belangrijk punt werd in den breede op het congres toegelicht. En ook door deze bespreking trad een meer ideëele zijde van het vraagstuk der handelspolitiek sterk op den voorgrond. Waar het gold aan te toonen hoezeer beschermende rechten kunnen leiden tot bederf der publieke moraliteit, waren vooral Amerikaansche sprekers aan het woord om met droeve ervaringslessen uit hun land te waarschuwen tegen een stelsel, waarbij van overheidswege gunsten aan bijzondere personen verleend worden.
De Heer Franklin Pierce, welke als schrijver van een bekend werk over het tarief en de trusts met groot gezag over dit onderwerp sprak, zeide tot toelichting van wat reeds in zijn nota te lezen stond o.a. het volgende:
| |
| |
Gedurende meer dan de laatste veertig jaren heeft de overheerschende partij in de Vereenigde Staten de gelegenheid gehad en gebruikt, haar gunstelingen te kiezen en aan dezen toe te kennen het uitsluitend voorrecht om hun waren aan hun landgenooten te verkoopen voor een prijs, welke verhoogd is met ongeveer het geheele bedrag van het invoerrecht, niettegenstaande het feit dat gedurende al deze jaren, door uitbreiding van de machinale vervaardiging, de productiekosten in veel gevallen teruggebracht zijn tot het 1/10 van hetgeen zij in 1860 bedroegen. Met bijna al onze fabriekmatig vervaardigde goederen konden wij, Amerikanen, gemakkelijk goedkoopere aanbiedingen doen dan iemand anders op heel de wereld, indien slechts de grondstoffen voor onze fabrieken vrij konden worden ingevoerd. Maar onder het stelsel van bescherming heeft de fabrikant er kans toe gezien den prijs van allerlei verbruiksmiddelen te houden op het peil waarop zij vijftig jaar geleden stonden en aldus de verbruikers van een bedrag van millioenen dollars te berooven. Dit alles is geschied onder de leus, dat het belang der Vereenigde Staten daardoor werd gebaat! De republikeinsche partij, welke zichzelf met de Voorzienigheid gelijk stelt en meent dat zij alles ten bate van het vaderland kan regelen, gebruikt graag groote woorden; zij spreekt van plicht, van de toekomst der Vereenigde Staten, van de ‘Stars and Stripes’ en van een beschermende handelspolitiek en deze patriottistische klanken vormen de leus waaronder negentig millioen menschen worden uitgeschud onder leiding van onverantwoordelijke politici en enkele bevoorrechten. Het bondgenootschap tusschen de hoofdmannen der industrie en de politici teneinde bijzondere voordeelen te bereiken, is eene voortdurende bedreiging van onze politieke zedelijkheid. Wij hebben aan onze wetgevers de macht gegeven om langs wettelijken weg door middel van protectionistische tarieven millioenen dollars uit de zakken van het
volk in de zakken van enkele industrieele leiders over te brengen. De tegenwoordige tariefregeling in de Vereenigde Staten met de daaruit voortvloeiende trustvorming is gebleken het gruwelijkste werktuig van corruptie
| |
| |
te zijn, dat ooit door de schranderheid van menschen werd uitgedacht.
Wij zijn een republiek en wij hebben geen koning aan ons hoofd willen stellen, doch voordat het volk er iets van merkte ontstonden er petroleumkoningen en staalkoningen en alle mogelijke andere soorten van koningen, welke de massa van het volk zwaardere lasten oplegden dan ooit in onze dagen aan een volk worden opgelegd door een koning of een Czaar. De beproefde methode om beschermende politiek voor het eigen bedrijf te verkrijgen bestaat hierin, dat de trust, welke in dit bedrijf de macht in handen heeft, aan de verkiezingscomité's van beide partijen groote bijdragen geeft in gevallen waarin de uitslag van den strijd twijfelachtig schijnt. De directeuren van de groote verzekeringsmaatschappijen in New-York zijn bijna allen rechtstreeks of langs een omweg belanghebbenden bij de groote bedrijfsmonopolies. Zij hebben niet geaarzeld de belangen der weduwen en weezen te verraden door groote geldsommen in handen te stellen van Republikeinsche verkiezingsagenten, in ruil waarvoor zij gunsten van de tariefwetgeving en andere bijzondere gunsten van den wetgever zouden ontvangen.
In de eerste zeventig jaar van ons nationaal bestaan was onze protectionistische politiek, hoewel onverstandig, toch ongetwijfeld eerlijk en oprecht. Thans is er niet meer bescherming maar berooving. De nauwe band tusschen de van corruptie levende politici en de bedrijfshoofden leidt er toe dat aan de laatsten door alle mogelijke middelen eene voor hen gunstige wetgeving wordt verzekerd. Zij, die in de Vereenigde Staten de tarieven maken, stellen feitelijk den prijs vast van elk stuk materiaal dat bij den aanbouw van een huis te pas komt en bepalen den prijs van ieder kleedingstuk, gedragen door elk van de 90 millioen inwoners. Zij beslissen wat de bedrijfswinst en de omzet zal zijn van ongeveer 262000 industrieele ondernemingen. Deze beschermde belangen zijn feitelijk sterk genoeg geworden om uit te maken wie de candidaat voor den presidentszetel zijn zal en om de nationale verkiezingen geheel te leiden.
| |
| |
In geen enkel opzicht heeft deze politiek van protectie en van begunstiging der bijzondere belangen in den Staat de politieke moraliteit zoo diep geschokt als hierdoor, dat zij geleidelijk eene wijziging veroorzaakte in de houding van het volk en in zijn verhouding tegenover de regeering. Een honderdtal jaren geleden vroeg ons volk geen gunsten van het gouvernement doch slechts een eerlijke, oprechte behandeling, daar men vertrouwde op zijn eigen bekwaamheid om met zijn eigen hoofd en zijn eigen handen den kost te verdienen. Maar naarmate de georganiseerde rijkdom beslag legde op de regeering voor eigen zelfzuchtige doeleinden, in diezelfde mate vielen de individualiteit en de onafhankelijkheid van het volkskarakter terug en dezelfde oorzaken leidden tot dezelfde gevolgen bij de hoofdmannen der industrie. Dezen zien thans niet zoozeer uit naar verbetering van de techniek der productie als wel naar de mogelijkheid om winst te maken door beschermende rechten, door combinaties en monopolies; zij streven naar winsten die zij niet verdienen en dit slechte voorbeeld werkt aanstekelijk op het volk. Ook de gewone man ziet uit naar een of ander onverdiend profijt, naar een gelukkige speculatie, naar eene voor hem gunstige wending van de markt, naar eenig snel werkend middel om zonder arbeid rijk te worden.
De bescherming en de trustvorming in de Vereenigde Staten hebben ons volk voortdurend nader gebracht tot het socialisme. Onze handelspolitiek immers komt hierop neer dat alle zaken zeer wel wettelijk kunnen worden geregeld. Jonge menschen en eigenlijk alle menschen in Amerika hebben veel minder vertrouwen dan vroeger in nijverheid en industrieel beleid als bron van rijkdom, maar zij slaan hun oogen op tot den wetgever, die immers kan maken dat ook zij rijk worden en daaruit ontstaat die koortsachtige gewetenlooze gemoedsgesteldheid, die speculatiezucht welke als een kanker knaagt aan onze beste Amerikaansche jongelingschap. Ieder verlangt van den wetgever dat deze alles zal doen wat in ieders belang noodig is, en de wetten worden in de verschillende Staten met wonderbaarlijke snelheid gemaakt teneinde allerlei bijzondere belangen te be- | |
| |
gunstigen. In de oogen der meerderheid van ons volk is de regeering eigenlijk een soort van geheimzinnige macht, welke een onnitputtelijken voorraad van rijkdom bezit en in staat is alle mogelijke dingen te doen voor het welzijn van het volk. Deze valsche beschouwing over de regeering werd door de demagogen niet weinig in de hand gewerkt.
De protectionistische tarieven en de speciale wetgeving hebben de zaken in ons land gevestigd op een kunstmatigen grondslag en dit feit is een rijke bron voor menige paniek. De onzekere grondslag, waarop de zaken gevestigd zijn, doet afbreuk aan de stabiliteit van karakter in ons volk. Maar de grootste vloek, dien de protectie over ons land heeft gebracht is wel deze, dat zij voortdurend den menschen geleerd heeft dat voorspoed niet verkrijgbaar is tenzij de wet Uwe belangen begunstigt, dat alle kwaad door wetten op zijde kan worden gesteld. De trustmagnaten zijn de heerschers in onze Republiek geworden zonder dat zij in eenige openlijke betrekking tot de regeering staan.
Ziedaar zeer beknopt weergegeven wat de Heer Franklin Pierce over zijn land had mede te deelen. Hij deed dat bij de mondelinge uiteenzetting van deze feiten en toestanden op den toon van een man, die diep bedroefd en hevig vertoornd is over een zoo schrikkelijk wanbeheer en zedenbederf in het land dat hij liefheeft; en zijn stem trilde van verontwaardiging toen hij sprak over dat bondgenootschap tusschen trustmagnaten en politieke leiders, waardoor de wetgeving, die aller belangen moest bevorderen, dienstbaar gemaakt werd aan de opeenhoping van steeds grootere rijkdommen in de handen van enkelen, op kosten der millioenen verbruikers. Het spreekt wel van zelf dat wat hierover door Amerika wordt medegedeeld berust op zeer stellige en vaststaande feiten en dus ongetwijfeld juist moet worden geacht. Maar even duidelijk is het dat daar in Amerika nog andere factoren dan een beschermende handelspolitiek alleen moeten aanwezig zijn om tot een zoo groot zedenbederf te geraken. Niet overal waar beschermende rechten bestaan, heeft een op dien voet ingericht tarief geleid noch zal ook een dergelijk tarief leiden tot toestan- | |
| |
den en verhoudingen als in Amerika worden aangetroffen. Vooral ook wat deze spreker mededeelde over de groote rol, die het geld speelt bij verkiezingen, over de groote sommen die door belanghebbenden aan politieke agenten worden verstrekt om daardoor de stembus te doen spreken in hun voordeel, vooral dit is een kwaad dat slechts daar kan voorkomen waar stemmen te koop zijn en waar een overwegend aantal kiezers bereid wordt gevonden om hun billet voor een betrekkelijk gering bedrag te verkwanselen. Maar omgekeerd moet toch ook wel worden gezegd dat de aanleiding om tot dergelijke praktijken over te gaan, juist gelegen is in de mogelijkheid om na de verkiezingen de wetgeving te doen werken in de richting der bevordering van bijzondere belangen.
Niet minder belangwekkend was wat mede in dit verband over Canada werd in het midden gebracht. Over Canada sprak de Heer Joseph Martin, vroeger lid van het Dominion Parlement. Hij wees er op hoe listiglijk de voorstanders van protectie in Canada te werk zijn gegaan om hun doel te bereiken met het gevolg dat, hoewel de algemeene verkiezingen van 1896 de tegenwoordige liberale regeering aan het bewind brachten en het volk met eene groote meerderheid voor vrijhandel stemde, toch de regeering niet een vrijhandelsgezinde politiek voert. Dit was daaraan te wijten dat de protectionisten veel geld beschikbaar stelden om hun haan te doen koning kraaien en omdat de regeering niet sterk genoeg staat tegenover het drijven der protectionisten. Waarom, zoo vroeg deze spreker, heeft de groote liberale partij al haar voornemens inzake de tariefkwestie laten varen? Het antwoord luidt: dat dit de schuld is van de corruptie, welke het gevolg is van de protectionistische politiek. Er is nooit, zoo zeide deze spreker, in heel de geschiedenis van Canada zooveel corruptie in het openbaar leven geweest als in de laatste twaalf jaar. De corruptie heeft iedere afdeeling van het bestuur doordrongen en men kan veilig zeggen dat het grootste deel van den parlementairen tijd te loor gaat aan het onderzoeken van aanklachten wegens corruptie van regeerings- | |
| |
ambtenaren en Ministers. De corruptie in het publieke leven van Canada is zoo diep geworteld, dat men de regeering elk onmogelijk middel ziet aanwenden om het onderzoek naar misbruiken en onderdrukkingen te niet te doen. Getuigen weigeren te antwoorden op aan hen gestelde vragen en wanneer dan sommige leden van het met het onderzoek belast comité de veroordeeling van zoodanige getuigen verlangen, dan weigert onvoorwaardelijk de meerderheid van zoodanig comité een stap in deze richting te doen. En wanneer leden van het Huis de overlegging van de origineele stukken verlangen om de
knoeierij en corruptie aan het licht te brengen, dan weigert de regeering de machtiging welke voor het overleggen van die stukken noodzakelijk is. Leden van de regeering worden schatrijk gedurende den tijd dat zij hunne betrekking waarnemen zonder dat er eenige verklaarbare grond voor die vermogens. bestaat, tenzij dan de macht en de invloed, die zij door hunne betrekking bezitten. Wanneer over deze zaken in het Parlement wordt gesproken geven de Ministers niet de minste verklaring van de groote, door hen opgehoopte rijkdommen, doch tarten de oppositie een aanklacht tegen hen in te dienen om haar vermoedens te bewijzen. Sedert de tegenwoordige regeering aan het bewind is, is in verschillende gevallen de wet aldus gewijzigd, dat de vervreemding van publieke onroerende goederen, de beschikking over concessies enz. uitsluitend toekomt aan den betrokken Minister zonder de contrôle die vroeger daarop werd uitgeoefend. Hoewel de regeering wekelijks een officieele Gazette uitgeeft, wordt van dergelijke vervreemding daarin geen melding gemaakt en deze feiten komen niet ter kennis van het publiek, zoolang daarover niet in het Parlement een vraag wordt gesteld en zelfs dan is het slechts met de grootste moeite dat eenige inlichtingen hieromtrent kunnen worden verkregen, terwijl in veel gevallen zelfs bleek dat die inlichtingen, wanneer de regeering die al gaf, niet betrouwbaar waren.
Het is waar dat er behalve de protectionistische politiek nog een andere bron van corruptie in Canada bestaat
| |
| |
n.1. de practijk der toekenning van groote subsidies voor den aanleg van spoorwegen. Wanneer zoodanige subsidie aan eene spoorwegmaatschappij wordt gegeven, dan vindt een belangrijk deel van die subsidie zijn weg naar het verkiezingsfonds van de aan het bewind zijnde regeering. Dit feit werd openlijk door de liberalen aan de conservatieven verweten, toen dezen aan het bewind waren en er is geen reden om te veronderstellen dat er in dezen stand van zaken eenige wijziging is gekomen sedert 1896, toen de liberalen regeeringspartij werden. Dit reusachtig verkiezingsfonds heeft den Premier en zijn kabinet in staat gesteld om ware dictators te worden van de partij waaruit zij zijn voortgekomen. Wanneer eenig liberaal lid van het Parlement moedig genoeg is om op te staan en de liberale beginselen in het Huis verdedigt, dan beschikt de regeering over de noodige middelen om vroeger of later 's mans carrière te breken en daardoor te toonen dat zij in het Parlement liever een openlijken tegenstander heeft dan een onafhankelijken vriend. Wat de toekomst betreft, schijnen sommige teekenen er op te wijzen dat de liberale regeering een zwaren strijd zal hebben te voeren bij de a.s. algemeene verkiezingen, welke vóór het eind van 1909 moeten plaats hebben. Maar van het standpunt van den vrijhandelaar is het niet duidelijk welk profijt er in gelegen zou zijn de conservatieve oppositie in de plaats te stellen van het thans regeerend Kabinet. Het is nog steeds een der hoofdbeginselen van de conservatieve partij in Canada dat het tarief in de voornaamste plaats eene protectionistische strekking moet hebben en ongetwijfeld zouden dezelfde oorzaken van corruptie, die thans haar werking doen gelden, zeer spoedig ook bij eene wisseling van de regeering voortgaan haar invloed te oefenen. In weerwil van het feit dat de beide groote politieke partijen van Canada thans een protectionistisch tarief voorstaan, kan men als ontwijfelbaar vaststellen dat
Canada veel beter zou zijn gediend met een zuiver fiscaal tarief. In Canada, als overal elders, heeft de protectionistische politiek er toe geleid dat velen worden verarmd opdat enkelen worden verrijkt en menig teeken
| |
| |
wijst er op dat het volk van Canada langzamerhand tot het inzicht van deze waarheid komt.
Het wil mij schijnen dat ook in de behandeling van dit punt op het congres voor ons Nederlanders, een behartigenswaardige wenk werd gegeven voor de richting waarin wij voortaan onze propaganda voor den vrijhandel zullen kunnen voeren. Wij behoeven daartoe niet te komen met de ongerechtvaardigde voorspelling, dat beschermende handelspolitiek ook ten onzent zou leiden tot een zedenbederf gelijk in Amerika en in Canada wordt aanschouwd; maar wel kunnen wij, met deze gegevens in de hand, meer dan tot nu toe door ons gedaan werd, er op wijzen hoezeer het beginsel van bescherming beteekent het verleenen van gunsten door den wetgever aan bijzondere personen, welker belangen het nauwst zijn samengeweven met den gang van zaken in dezen of genen tak van nijverheid, en hoezeer er dus voor deze personen een duidelijk aanwijsbaar belang in gelegen is de wetgeving van hun land, door welk middel dan ook, te maken tot een instrument in hun eigen handen, teneinde dat instrument voor de bevordering van hun bijzondere belangen te doen werken en hoezeer in dit alles een beginsel van corruptie voor ons publiek leven is gelegen. Ook hier is, naar mij voorkomt, een les voor Nederlanders in Caxton Hall te leeren geweest.
Overigens, welk een wolk van getuigen was er op dit congres, welk een schat van gegevens werd er medegedeeld door de mannen, die, elk omtrent hun eigen land, de vruchten en uitkomsten van de daar geldende handelspolitiek kwamen blootleggen. Door die aan de practijk en de ervaring ontleende feiten werd telkens op nieuw de juistheid bevestigd van wat als de theoretische verdediging van het vrijhandelsstelsel wordt beschouwd. Hier werd met feiten en cijfers de proef op de som geleverd en werd met grepen uit het leven aangetoond dat al hetgeen ten nadeele van beschermende rechten wordt geleeraard, niet maar is een economische doctrine welke voor betwisting vatbaar is, doch inderdaad is een levende waarheid, welke als zoodanig
| |
| |
door den feitelijken toestand in beschermende landen bevestigd is.
Bijzonder belangwekkend waren o.a. de mededeelingen van den Heer Gothein, lid van den Duitschen Rijksdag, omtrent de gevolgen van de Agrarische bescherming ten zijnent. In zijn schriftelijke nota werden zeer sprekende cijfers medegedeeld over de budgets van arbeidersgezinnen in Duitschland in verband met de stijging van den prijs der eerste levensbehoeften tengevolge van bescherming. Naarmate bijv. de vleeschprijzen gestegen waren wegens de bescherming der Duitsche veeteelt, in diezelfde mate was het verbruik van aardappelen toegenomen, en wel zoo sterk dat in verschillende gedeelten van Duitschland aardappelen grootendeels of geheel hoofdbestanddeel der volksvoeding waren geworden. Prof. Lohr toonde aan dat de ervaring, met protectie in Duitschland opgedaan, daar volkomen bevestigde alle voorspellingen omtrent nadeelige gevolgen die daaromtrent door vrijhandelaars waren gedaan.
In 1879 werd als argument voor bescherming gezegd dat men een protectionistisch tarief moest hebben met het oog op de eischen van de schatkist en in later jaren was het noodzakelijk geworden meer inkomsten uit deze bron te doen vloeien, omdat de uitgaven waren toegenomen. Duitschland zou niet in een zoo ongunstigen geldelijken toestand verkeeren, wanneer maar al het geld, hetwelk betaald werd uithoofde van de bescherming, den fiscus ten goede kwam. De protectie kon zich in Duitschland niet bepalen tot de industrie, maar moest wel zich uitbreiden tot den landbouw. Het gevolg der beschermende rechten was verhooging van de prijzen, zoowel voor de regeering als voor bijzondere personen. De regeering had ijzer, staal, brandstoffen en levensmiddelen noodig voor onderhoud van leger en vloot en moet voor dit alles hoogere prijzen betalen, prijzen die verhoogd waren niet enkel met het bedrag van het invoerrecht. Toen de prijzen voor verschillende levensmiddelen stegen, kon men niet nalaten ook de salarissen van hen die in dienst der regeering waren te verhoogen, hetgeen natuurlijk niet beteekende dat deze ambtenaren
| |
| |
daardoor in betere conditie kwamen dan voorheen; uit dit oogpunt beschouwd was deze algemeene salarisverhooging eene zuivere verspilling van 's Rijks geld.
In de rede door den Heer Gothein uitgesproken over den invloed van de beschermende handelspolitiek op den economischen toestand van Duitschland scheen ons vooral merkwaardig de slotsom, waarin dit werd gezegd: een crisis van groote beteekenis noopt Duitschland zijn beschermende handelspolitiek los te laten: de ongunstige ontwikkeling van zijn geldelijken toestand en de noodzakelijkheid om den exporthandel op een anderen grondslag te vestigen. Niettegenstaande de schijnbaar geweldige vooruitgang in den Duitschen exporthandel is deze toch achtergebleven bij de toeneming der bevolking. De finantieele moeilijkheden drukken de nijverheid en verhoogen de productiekosten, welke reeds zoo zwaar belast zijn door de rechten op bedrijfsbenoodigdheden. Een land, hetwelk met het oog op de snelle toeneming der bevolking zoozeer aangewezen is op de ontwikkeling van de nijverheid en op den uitvoer van zijn nijverheidsproducten, kan niet op den langen duur deze ontwikkeling door invoerrechten belemmeren zonder ernstig nadeel toe te brengen aan de vitale belangen van het volk zelf. In jaren van bijzonderen voorspoed of van een algemeen gunstigen stand van zaken over heel de wereld is het moeilijk om deze waarheid in te zien, doch in tijden van economische depressie wordt de noodzakelijkheid, om een politiek te verlaten die tot algemeene prijsverhooging leidt, steeds gebiedender. De nood der tijden zal ons dwingen de beschermende rechten in Duitschland overboord te gooien.
Omtrent Italië werd door den Heer Giretti opgemerkt dat verschillende belangrijke nijverheidstakken o.a. de zijdefabrikage, de schoenfabrikage, de typografische vakken, de vervaardiging van meubelen en ook kleinere industrieën onder de bescherming in dit land te lijden hebben. Volgens dezen spreker waren er slechts ongeveer 2.000.000 menschen in Italië, die min of meer in betrekking stonden tot de beschermde industrieën en voor de groote meerder- | |
| |
heid van deze menschen zou elk tijdelijk verlies, dat uit een forsche vrijhandelsgezinde hervorming mocht voortvloeien, ruimschoots worden opgewogen door de ontwikkeling van andere meer natuurlijke nijverheidstakken, welker ontwikkeling of bloei thans door het Italiaansche tarief wordt belemmerd.
De Heer Gustave Schelle wees er op dat de bescherming in Frankrijk den prijs juist van die waren verhoogd had, welke tot de allereerste levensbehoeften behooren. De mate waarin bescherming er toe heeft bijgedragen de vraag naar arbeidskracht in sommige industrieën te verhoogen, is uiterst gering en daar staat tegenover dat in vele andere industrieën door de protectie de vraag naar arbeid geringer is geworden. Wanneer, zeide deze spreker, onze bescherming inderdaad groote belemmeringen aan den buitenlandschen fabrikant in den weg legt, dan komt de buitenlandsche fabrikant tot ons en richt in het hart van onze beschermde markt zelf eene onderneming op, daar ook hij beschermd is achter den muur die onze nationale industrie tegen vreemde mededinging moet verdedigen. Aldus lokt de bescherming de vreemde concurrenten in ons land, gelijk met name in het Noorden van Frankrijk het geval is geweest. Het is echter zeker niet juist in de beschermde industrie, dat men de minste werkeloosheid en de hoogste loonen vindt en ook deze gunstige voorspellingen van protectionisten hebben gefaald. In de zoo zwaar beschermde suikerfabrieken is de vraag naar arbeid afgenomen, de hooge rechten op garen en op geweven goederen hebben groot nadeel toegebracht aan alle takken van nijverheid welke hiermede samenhangen. De rechten op leder leveren een groot bezwaar op voor de schoenenindustrie. Enz. Wanneer alle protectie aan de arbeiders in de beschermde takken van nijverheid zou ten goede komen, dan zou dit profijt slechts voor 4% van de geheele industrieele bevolking van van Frankrijk bereikbaar zijn.
En tenslotte kwam de Heer Peschke Koedt, een koopman uit Kopenhagen, in zijn referaat er op wijzen hoe Denemarken door het volgen van de opendeur-politiek ten aanzien
| |
| |
van den landbouw een der welvarendste Rijken van Europa was geworden, terwijl het vroeger tot de armste behoorde. De landbouwers in Denemarken zien dan ook zeer wel in dat hun belangen door geen stelsel van handelspolitiek beter dan door de vrijheid zullen worden bevorderd en, gelijk deze spreker mededeelt, in het avondgebed van den Deenschen boer komt niet zelden de bede voor: Bescherm ons, o Heer, tegen bescherming!
Uit den rijken voorraad van materiaal, die zoowel in de voorafgaande schriftelijke stukken als bij de mondelinge gedachtenwisseling werd geboden, konden wij hier slechts een zeer enkelen greep doen, doch het weinige dat wij aanhaalden moge reeds genoeg zijn om te doen zien dat inderdaad sprekers uit verschillende landen met feiten en cijfers in de hand de tegen bescherming ontwikkelde bezwaren als werkelijk geldend en als uiterst tastbaar en voelbaar kwamen bevestigen.
Het zal den Congresleden uit den vreemde en ook Engelands freetraders zelven zeker bijzonder aangenaam hebben aangedaan dat in de tafelrede van Engelands eersten Minister een toon sprak van groote beslistheid; het was met volstrekte ondubbelzinnigheid dat de Heer Asquith als hoofd der Regeering zich onvoorwaardelijk uitsprak voor den vrijhandel en het staan of vallen van het kabinet vastbond aan de handhaving of de verdwijning van Engelands vrijhandelspolitiek.
Hoe komt het, zoo sprak hij, dat in ons vereenigd koninkrijk ons volk is geworden een, wat er ook moge gebeuren, vrijhandelsgezind volk? En het antwoord luidde, dat Engeland deze handelspolitiek volgt niet uit blind geloof in Cobdens woord tijdens zijn leven en in Cobdens gezag na zijn dood, maar, zoo sprak het kabinetshoofd, Engelands kiezen van en vasthouden aan den vrijhandel is te danken aan de lessen van practische ervaring. Vrijhandel is geweest, is, en zal voortgaan te zijn voor ons wat het tot mijn voldoening in steeds meerdere mate zal blijken te zijn, een economische noodzakelijkheid. Waaruit vloeit die noodzakelijkheid voort? Zij vloeit voort uit een zeer
| |
| |
eenvoudig feit, uit de onmogelijkheid waarin wij ons bevinden om hier in ons eigen land, zelfs onder de hoede van het hoogst en meest onovertrefbaar tarief dat protectionistische bouwmeesters zouden kunnen ontwerpen, het benoodigde voedsel voor ons volk en het onmisbaar materiaal voor onze industrieën voort te brengen. Die noodzakelijkheid vloeit verder voort uit het vaststaand feit dat wij onze industrieën slechts kunnen in stand houden en werk kunnen vinden voor ons volk door de goederen te ontvangen, welke andere volkeren ons wel willen zenden in ruil voor onze eigen koopwaren. Het was onder den drang van die noodzakelijkheid, dat het oude tarief tusschen 1840 en 1846 wegviel en in de sedert vervlogen jaren dwingt dezelfde noodzakelijkheid ons met steeds sterker drang dezelfde wegen te bewandelen. Wat wij invoeren aan volledige fabrikaten is betrekkelijk gering, maar voor een belangrijk deel bestaat de invoer daarvan uit goederen die wij onder geen omstandigheden zelf zouden kunnen voortbrengen en voor een nog veel grooter deel uit goederen voor welker voortbrenging andere landen buitengewoon gunstige natuurlijke voorwaarden bezitten. Nog altijd geldt het woord van Peel: dat het beste wapen ter bestrijding van protectionistische tarieven is, vrije invoer. Dit mag als een paradox klinken, de juistheid van de stelling ligt voor de hand. Vrije invoer verzekert aan ons en aan elk vrijhandelsgezind land een toevloed van onbelaste grondstoffen of half-fabrikaten en zoo noodig van machines en werktuigen in elk gewenscht stadium van afwerking en het gevolg van den vrijen invoer is, gelijk de ervaring bewijst, dat onze afgewerkte goederen, waartegen protectionistische tarieven van andere landen zijn gericht, niet slechts met succes kunnen concurreeren tegen dergelijke fabrikaten van protectionistische landen op de neutrale markten, maar zelfs over de tariefmuren heenkomen en in menig geval met de beschermde goederen
op de eigen binnenlandsche markt van den beschermden fabrikant een welgeslaagden concurrentiestrijd kunnen voeren.
| |
| |
Een zeer bijzondere toon werd in de beraadslagingen getroffen door den Heer Hobson, die eenige opmerkingen over den tegenwoordigen stand van het vraagstuk der handelspolitiek maakte, welke zeker ook voor ons alleszins overweging verdienen. Zijn betoog kan aldus worden samengevat: de vrijhandel is even sterk en gezond als voorheen, maar zij die deze zaak voorstaan moeten er zich wel voor wachten al het nieuwe uit het oog te verliezen, dat ontstaan is in de zestig jaren, verloopen sedert dat hun beginselen in Engeland hebben gezegevierd. Die beginselen hingen in Cobdens tijd nauw samen met het beginsel van laisser faire, met de oude ‘en thans verouderde’ Manchester-leer. Men kan thans, volgens dezen spreker, den vrijhandel niet meer verdedigen op grond van het algemeen beginsel dat de overheid zich van rechtstreeksche inmenging in aangelegenheden als de bevordering van volkswelvaart, de ontwikkeling van handel en nijverheid enz. heeft te onthouden.
Een tweede punt hetwelk door voorstanders van den vrijen handel niet moet worden voorbij gezien is, dat de feitelijke stand van zaken in handel en industrie in de latere jaren zeer sterk is veranderd: de vroegere concurrentie is thans vervangen door combinatie, welke gemeenlijk doch niet uitsluitend optreedt in den vorm van trusts. Er is zeer zeker een nauw verband tusschen beschermende rechten en trustvorming, doch men zou te ver gaan door te zeggen, gelijk wel gezegd is, dat protectie de moeder is der trusts; men is dichter bij de waarheid door te zeggen dat protectie de voedster der trusts is. Immers al was er over de geheele wereld vrijhandel, dan nog zou niet daardoor alleen de vervanging van concurrentie door combinatie worden gestuit en zij, die thans het beginsel van den vrijen handel verdedigen, hebben ook met dit nieuwe rekening te houden, om de vraag te beantwoorden welke de wisselwerking zal zijn tusschen vrijen handel en trustvorming en hoe men de nadeelige werking der combinatie in industrieel en handelsbedrijf bij het volgen van een vrijgevige handelspolitiek zal weren.
Tenslotte moet nog in onze dagen een andere overwe- | |
| |
ging voor de freetraders gelden: geen modern industrieel volk kan eene natuurlijke vermeerdering van Staatsuitgaven tegengaan en daarom, wanneer men de vesting van den vrijhandel verdedigen wil, kan men niet volstaan met bescherming te bestrijden, maar dan moet men zelf komen met een zorgvuldig overwogen stelsel van belastingen ter versterking van 's Rijks inkomsten dat men plaatsen kan tegenover de baten voor de publieke kas, welke door de protectionisten als gevolg van hun stelsel worden aangewezen.
Het zou ons te ver voeren aan deze zeker zeer belangrijke opmerkingen hier de volle aandacht te wijden die zij verdienen; slechts bij het laatste der drie genoemde punten willen wij hier stil staan. Daarover sprekende doelde de Heer Hobson ongetwijfeld in de eerste plaats op de uitgaven, welke in steeds meerdere mate uit de publieke kassen van verschillende landen voor sociale wetgeving zullen worden gedaan en men staat bij het aanroeren van dit onderwerp in verband met de vraag naar vrijhandel of protectie voor een gewichtig punt, dat zeker gezette overweging verdient.
Er is meer dan één verband tusschen de vraag naar uitbreiding van sociale wetgeving ook ten onzent en de kwestie van de te volgen handelspolitiek. Er is reeds dadelijk dit verband aanwezig dat, wanneer bijvoorbeeld onze nijverheid in sterker mate dan thans het geval is hetzij onmiddellijk hetzij middellijk belast werd met uitgaven voor sociale wetgeving, onze nijverheid meer dan tot nu toe het geval is, geneigd zal zijn daartegenover te gaan roepen om bescherming. Hierbij heeft men niet alleen te denken aan de directe verzwaring der productiekosten, welke voortspruit uit het rechtstreeks opleggen van nieuwe geldelijke lasten aan onze industrie door van haar bijdragen te vorderen voor meer uitgebreide arbeidersverzekering, ook indirect kan de productie worden verzwaard door nieuwe lasten welke aan de nijverheid worden opgelegd; het spreekt immers wel van zelf dat bijvoorbeeld nieuwe wettelijke maatregelen tot beperking van den arbeidsduur in fabrieken en werkplaatsen onze industrie zouden achterstellen bij die in andere landen, waar derge- | |
| |
lijke maatregelen niet zijn getroffen. Welnu, waar langs den eenen of den anderen weg de mededinging van onze vaderlandsche nijverheid met die van andere landen mocht worden bemoeilijkt, daar zal noodwendig door onze nijverheid met meer klem worden gevraagd dat de overheid tegenover die nieuwe lasten aan onze vaderlandsche nijverheid dan ook een voorsprong geeft op de concurreerende industrie van andere landen door van deze een hooger invoerrecht op haar goederen aan de grenzen te gaan heffen. Daargelaten de vraag of dit middel deugdelijk zou zijn, valt het niet te ontkennen dat aandrang in die richting sterker zal worden, wanneer daartoe in veler oog aanleiding werd gegeven wegens eene bemoeilijking van de voortbrenging door maatregelen van overheidswege. En een tweede evenzeer voor de hand liggend verband tusschen protectie of vrijhandel
en sociale wetgeving is hierin gelegen, dat de voorstanders van beschermende rechten in de baten, welke eene verhooging van ons tarief voor den fiscus geacht wordt te zullen afwerpen, de noodige gelden meenen te kunnen vinden welke de fiscus behoeft voor de van hem voor sociale wetgeving te bevorderen bijdragen, terwijl, gelijk de Heer Hobson zeker terecht opmerkt, de vrijhandelaars, wanneer en voor zoover zij niet eene kostbare sociale wetgeving afwijzen, daartegenover een ander stelsel voor versterking van 's Rijks inkomsten zullen moeten aangeven.
Het lijdt wel geen twijfel of ten onzent zal bij den komenden stembusstrijd in 1909 dit laatste punt een factor van groot belang zijn. En wanneer men zich afvraagt hoe ten aanzien van dit punt verschillende staatkundige partijen of groepen van partijen in ons land oordeelen, dan kan hierop het antwoord naar ons voorkomt in het kort aldus worden gegeven: Het moge voor den vreemdeling een bron zijn van rechtmatige verbazing, dat in Nederland die politieke groepen, welke uitspraken van den Bijbel tot rechtstreeksch richtsnoer voor staatkundig beleid aanvaarden, in het algemeen, gelijk het heet ‘tot bevordering van den nationalen arbeid’ beschermende rechten voorstaan en dus op het gebied der handelspolitiek een stelsel aanhangen,
| |
| |
hetwelk toch geen steun schijnt te vinden in het beginsel waaruit deze staatkundige groepen leven; - het feit staat vast dat de rechterzijde, zoo al niet onverdeeld dan toch in haar overgroote meerderheid, telkens weer blijk heeft gegeven een beschermende tariefsverhooging te verlangen. En voor zoover deze groepen straks voor de door het tegenwoordig bewind voor te stellen sociale maatregelen een beroep op de schatkist zullen moeten doen, ligt het antwoord voor de hand dat zij geven zullen op de vraag, vanwaar het geld daarvoor moet worden ontvangen; dit antwoord zal luiden; door hoogere invoerrechten. Deze laatste zullen het middel zijn om het doel (sociale wetgeving) te kunnen bereiken. Wellicht kan men zelfs aannemen dat er onder de protectionisten zijn zullen, welke het doel bovengenoemd zullen willen bevorderen teneinde het daartoe strekkend middel, dat voor hen hoofdzaak is, te zien toegepast en die dus in de richting van sociale wetgeving zullen drijven omdat alsdan naar hunne opvatting een beschermende handelspolitiek, welke zij begeeren, onafwijsbaar wordt. Wat aangaat de staatkundige groepen, welke alsnog onder den verzamelnaam van linkerzijde ten onzent worden begrepen, staat de zaak niet voor al deze groepen gelijk. Zoowel de sociaal-democraten als de vrijzinnig-democraten hebben zich herhaaldelijk krachtig uitgesproken voor eene sterke uitbreiding van onze sociale wetgeving en van onze arbeidersverzekering; het is welbekend dat de eersten ook in 1905 en daarvoor reeds, toen het ontwerptarief van Minister Harte verscheen, zich tegen beschermende rechten hebben uitgesproken, al was het dan ook vrijwel uitsluitend op dezen grond: dat door zoodanige rechten de toestand van wat zij ‘het proletariaat’ noemen, nog slechter zou worden dan die thans reeds door hen geacht wordt te zijn. Ook de vrijzinnig-democraten steunen de zaak van den vrijen handel en doen dat op die gronden, waarop in het algemeen ten
onzent vrijzinnige handelspolitiek wordt verdedigd. Doch beiden, zoo wel sociaal- als vrijzinnig-democraten, zijn van oordeel dat de kosten voor uitbreiding van sociale wetgeving ook bij handhaving van
| |
| |
ons geldend tarief zeer wel te vinden zullen zijn, daar beiden, al is het dan niet op volkomen gelijke wijze en in gelijke mate, oordeelen dat de belastingschroef in Nederland nog heel wat verder kan worden aangedraaid en dat vooral de directe belastingen ruimere baten aan den fiscus kunnen opleveren, wanneer men slechts er toe overgaat van de welgestelden meer dan thans door hen wordt opgebracht, voor de openbare kas te eischen.
De groep van vrijzinnigen, welke zich nog niet zoo lang geleden als vrij-liberalen hebben geörganiseerd, staan anders tegenover deze zaak. Het is overbekend dat ook zij zeer beslist tegen bescherming gekant zijn, maar evenzeer dat zij niet meenen den door sociaal- en vrijzinnig-democraten aangewezen weg tot stijving van de publieke kas te kunnen volgen. Daardoor stelt zich voor hen de vraag: hoe handhaving van het vrijhandelsstelsel te rijmen zal zijn met de noodzakelijkheid om uit de openbare fondsen meer geld voor sociale doeleinden beschikbaar te stellen? Bij de overweging van die vraag moet zeer wel in het oog worden gehouden dat vrij-liberalen in dagen van stembusstrijd en ook overigens veel terughoudender en voorzichtiger zijn geweest in de voorspiegeling van uitbreiding der sociale voorzieningen dan sociaal- en vrijzinnig-democraten. Naar vrij-liberale zienswijze moet, waar het geldt verbetering van maatschappelijke toestanden, het eerste woord worden gelaten aan het persoonlijk initiatief en aan de vrije samenwerking voor de behartiging van algemeene belangen. Eerst wanneer deze op den duur te kort zouden schieten, willen zij den Staat dwingend zien optreden. Bij de wetgeving, die meer in het bijzonder gericht is op economische versterking van de zwakkeren in de samenleving, wenschen zij dat bovenal gestreefd worde naar ‘ontwikkeling en verhooging van zelfstandige kracht’. In hun beginselprogram wordt uitdrukkelijk gezegd dat ‘bij het opleggen van lasten en belemmeringen aan de nijverheid, welke noodzakelijk zijn wegens hoogere belangen, in het oog moet worden gehouden dat vrijheid van beweging levensvoorwaarde is voor hare ontwikkeling zoowel in het binnen- | |
| |
landsche verkeer als bij de mededinging op de buitenlandsche markt.’
Men kan dus zeker wel zeggen dat sociale wetgeving naar vrij-liberale opvatting niet aan de schatkist zoo hooge eischen zou stellen en zeker aan de nijverheid niet zoo zware lasten zou opleggen, als het geval zou zijn wanneer sociale wetgeving volgens het program der sociaal- of vrijzinnig-democraten tot stand kwam. En waar zij deze beide staatkundige groepen niet wenschen te volgen op den weg, dien deze voor vermeerdering van 's rijks inkomsten aanwijzen, daar kunnen de vrij-liberalen dan ook de stelling handhaven dat zij door sociale wetgeving, mits naar hun opvattingen en begrippen verstaan, niet genoopt zullen worden in beschermende rechten het middel te zien, zonder hetwelk het doel onbereikbaar zou zijn. Doch ook al ware dit anders en ook al mocht blijken dat sociale wetgeving niet in te voeren ware zonder aanmerkelijke verhooging van ons tarief, dan nog zou, naar wij meenen, de zaak van vrijzinnige handelspolitiek bij de vrij-liberalen veilig zijn. Wij althans meenen zeer stellig te mogen zeggen dat zij, geplaatst voor de keuze: eene sociale wetgeving in te voeren mits met bescherming, - of ons vrijhandelsstelsel te behouden mits met afwijzing van de industrie belemmerende sociale wetgeving; de keuze voor hen niet twijfelachtig zou zijn en zij er vast van overtuigd zouden wezen dat zij de volkswelvaart duurzaam veel meer bevorderen zouden, door handel en nijverheid voor vrije ontwikkeling de onbeperkte gelegenheid te laten, dan door aan den eenen kant den arbeider zekere baten te verschaffen om aan den anderen kant de bedrijven, waarin de arbeider zijn brood moet verdienen, door steeds schadelijke ‘bescherming’ te benadeelen.
Ook zij, die zich bij de Liberale Unie hebben aangesloten, zijn voorstanders van den vrijen handel. Zij hebben herhaaldelijk getuigd van hun wensch om aan de sociale wetgeving en arbeidersverzekering eene krachtige uitbreiding te geven en zij zijn tevens van oordeel dat door opdrijving van directe belastingen enz. meer geld voor den fiscus te vinden zal zijn. Naar het schijnt, hebben ook
| |
| |
zij voldaan aan den door den Heer Hobson gestelden eisch: wanneer gij protectie bestrijdt en sociale wetgeving begeert, zeg dan waar gij de middelen zult vinden. Intusschen mag juist ten aanzien van deze staatkundige groep, naar mij voorkomt, met grooten twijfel de vraag worden gesteld of het door hen gevonden theoretisch antwoord in de praktijk zal blijken eene bevredigende oplossing te zijn. Het is niet gemakkelijk zoodanigen twijfel met aanvoering van bepaalde gronden, feiten en cijfers te rechtvaardigen. Zeker is het echter dat de kosten van sociale wetgeving gelijk de Liberale Unie zich die voorstelt, van de schatkist zeer groote offers zullen vragen, terwijl zeer wel zou kunnen blijken dat de voorziening in den daaruit ontstaanden geldelijken nood van den fiscus, door het program van de Liberale Unie aangewezen, volstrekt onvoldoende zou zijn. Men moet hopen dat, wanneer ook voor deze vrijzinnigen de keus zal komen te staan tusschen krachtige vermeerdering van Staatuitgaven voor sociale doeleinden met protectie, of wel: beperking van het regeeringsprogram op sociaal gebied met behoud van vrijhandel; ook deze mannen den moed zullen hebben aan het kiezersvolk toe te voegen, dat de winst, welke hen uit sociale wetgeving zou toevloeien, verlies beduidt indien die winst door invoering van bescherming ten onzent moet worden gekocht.
Naschrift. Bovenstaande beschouwingen waren reeds geschreven en gezet voordat de nieuwe zitting der Staten-Generaal werd geopend. Daarom thans nog, gedeeltelijk ter aanvulling, dit: in de Troonrede werd gezegd dat de toestand van 's Lands financiën zooveel mogelijk beperking bij de voorstellen tot uitgaven eischte en - afgezien nog van hetgeen later zal noodig zijn voor de uitvoering van sociale hervormingen - duurzame versterking der middelen tot behoud van het financieel evenwicht vordert. Hoe de Regeering zich voorstelt het voor sociale hervormingen benoodigde geld te vinden, werd in de Troonrede niet gezegd. Doch in de, denzelfden dag bij de Tweede Kamer ingezon- | |
| |
den, ‘millioenen-nota’ verklaart de Minister van Financiën dat ‘de Regeering voor de dekking van de kosten der [in bewerking zijnde] sociale maatregelen het oog heeft op de meerdere inkomsten, welke door een herziening van het tarief van invoerrechten te verkrijgen zijn’.
Dat deze herziening ontworpen zal worden in protectionistischen zin, dat zij zal moeten strekken tot ‘bevordering van den nationalen arbeid’, wordt hier niet gezegd. Doch het te herzien tarief zal meer moeten opbrengen dan het thans geldende en de herziening beduidt dus een, zeker wel aanmerkelijke, verhooging. A bon entendeur, salut!
Uit dit alles blijkt dat door de Regeering thans reeds de sociale wetgeving is vastgekoppeld aan verhooging van het invoerrechten-tarief en dus straks metterdaad de vraag zich zal stellen, welke aan het slot van ons artikel werd aangeroerd.
|
|