Onze Eeuw. Jaargang 8
(1908)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
Uit de briefwisseling
| |
[pagina 322]
| |
toe: ‘I could work myself up to a great excitement about these exploits, for there is nothing that I admire more than great military exploits and daring’. Zoo liet zij zich uit, als zij de daden van vreemde legers vernam; hoe moest haar dan het hart wel kloppen, toen hare eigen troepen meevochten in den zwaren Krimoorlog! ‘We are, and indeed the whole country is, entirely engrossed with one idea, one anxious thought-the Crimea. We have received all the most interesting and gratifying details of the splendid and decisive victory of the Alma; alas! it was a bloody one. Our loss was a heavy one-many have fallen and many are wounded, but my noble Troops behaved with a courage and desesperation, which was beautiful to behold ... I feel so proud of my dear noble Troops, who, they say, bear their privations and the sad disease, which still haunts them, with such courage and good humour.’ De Krim vervult haar geheel, zij vergeet aan haar oom te schrijven. ‘My whole soul and heart’ - meldt ze verontschuldigend - ‘are in the Crimea. The conduct of our dear noble Troops is beyond praise; it is quite heroic, and really I feel a pride to have such Troops, which is only equalled by my grief for their sufferings’. Er is weer een overwinning behaald in een bloedigen slag, maar bizonderheden ontbreken nog. ‘But we know nothing more, and now we must live in a suspense which is indeed dreadful. Then to think of the numbers of families who are living in such anxiety. It is terrible to think of all the wretched wives who are awaiting the fate of those nearest and dearest to them.’ Straks komen de zieken en gewonden aan, die naar Engeland zijn verscheept; de koningin is rusteloos bezig om hunne verzorging en verpleging zoo goed mogelijk te maken en bezoekt zelf de hospitalen om de ongelukkigen te troosten en te bemoedigen. Persoonlijk wil zij ook de medaljes uitreiken, die zoo ruimschoots verdiend zijn, en de aandoening dezer plechtigheid klinkt nog na in den brief aan haar oom: ‘Ernest will have told you what a beautiful and touching sight and ceremony (the first of the kind ever witnessed in England) the distribution of the | |
[pagina 323]
| |
medals was. From the highest Prince of the Blood to the lowest Private, all received the same distinction for the bravest conduct in the severest actions, and the rough hand of the brave and honest private soldier came for the first time in contact with that of their Sovereign and their Queen! Noble fellows! I own I feel as if they were my own children; my heart beats for them as for my nearest and dearest.’ De tijding der verovering van Sebastopol bereikte het koninklijk echtpaar te Balmoral; daar ontbrak alles om de overwinning in militairen geest te vieren; maar iets moest toch uiting geven aan hunne gevoelens, en zoo ontstaken zij dan, naar Schotsche zede, een vreugdevuur op den heuvel tegenover hun woning! Aan de gevaarlijke overdrijving, die dikwijls aan een sterk besef van militaire eer schijnt gepaard te gaan, ontkwam echter ook Victoria niet. Toen het oogenblik gekomen was om aan de menschenslachterij in de Krim een einde te maken, zou deze vrouw, die toch waarlijk niet ongevoelig was voor de bittere ellende van den oorlog, den vrede gaarne hebben willen tegenhouden, omdat hare troepen op het laatst een echec hadden geleden! Den 15den Jan. 1856 schreef zij aan Clarendon, den minister van buitenlandsche zaken: ‘The Queen cannot conceal from Lord Clarendon, what her own feelings and wishes at this moment are. They cannot be for peace now, for she is convinced that this country will not stand in the eyes of Europe as she ought, and as the Queen is convinced she would after this year's campaign. The honour and glory of her dear Army is as near her heart as almost any thing, and she cannot bear the thought that ‘the failure on the Redan’ should be our last fait d'Armes, and it would cost her more than words can express to conclude a peace with this as the end. However, what is best and wisest must be done’. Men kan licht begrijpen, hoe zorgvuldig deze koningin toezag om alles af te weren wat den band tusschen de krijgsmacht en haar ook maar in 't minst zou kunnen verzwakken; ook gaf zij slechts zeer noode toe, toen bij de | |
[pagina 324]
| |
regeling der Indische aangelegenheden na de opheffing der Compagnie door hare ministers maatregelen werden voorgestaan, die de benoeming van officieren bij de troepen in Indië op anderen voet als in het Engelsche leger stelde. Maar niet minder ijverig dan voor de praerogatieven der kroon waakte zij er voor om het leger op de vereischte sterkte en de oorlogsmiddelen in behoorlijken staat te houden. Vooral van 1852 af wijdde zij hieraan onvermoeid hare aandacht; telkens spoorde zij hare ministers aan om deze groote belangen naar den eisch te behartigen, en toen de groote opstand in Indië van 1857 in 't licht stelde, hoe onvoldoende de sterkte der Engelsche troepenmacht was, liet zij zich niet van de wijs brengen door misplaatste zuinigheidsoverwegingen. En hetzelfde als voor het leger deed zij ook voor de vloot. Zorgt toch voor behoorlijke werven en arsenalen, zoo klinkt hare waarschuwing in 1855; dan weer wijst zij op de noodzakelijkheid om de organisatie van de marine-reserve ernstig ter hand te nemen en daartoe eene commissie te benoemen, doch - zoo voegt zij er verstandig aan toe - eene commissie hoofdzakelijk van jonge officieren, die op de hoogte zijn van wat er bij de matrozen omgaat, want de oude admiraals zijn altijd bij hun tijd ten achter. In 1857 vestigt zij weer vermanend er de aandacht op, dat de sterkte der scheepsmacht ontoereikend is, en in 1858 geeft de groote aanwas der Fransche vloot haar aanleiding om tot den toenmaligen premier een ernstig schrijven te richten. ‘Voor het eerst,’ zoo zegt zij, ‘zal Engeland met zijne schepen ter zee absoluut in de minderheid zijn!, en die minderheid zal in werkelijkheid veel grooter zijn dan zij zoo op het oog lijkt, omdat onze vloot bezittingen en handel de geheele wereld door te verdedigen zal hebben en zelfs in Europa een lange strategische lijn te beschermen heeft, die van Malta tot Helgoland loopt, terwijl Frankrijk zijn vloot bijeenhoudt en het midden van die lijn inneemt. Naar de meening der Koningin zou het onvereenigbaar zijn met de plichten der regeering tegenover het land om, terwijl zij zich van dien toestand bewust is, niet met de uiterste inspanning te streven naar voorziening.’ | |
[pagina 325]
| |
Er is geen twijfel aan, of Victoria heeft door hare onvermoeide aansporingen tot waakzaamheid een aanmerkelijken invloed geoefend op de weerbaarheid en daarmee op de internationale positie van Engeland. De eene hing natuurlijk ten nauwste met de andere samen, hare levendige belangstelling in leger en vloot ging onafscheidelijk gepaard met hare zorg voor Engeland's plaats onder de groote mogendheden en voor de rol die haar rijk in de algemeene Europeesche politiek vervulde. Zooals zij in het particuliere leven voor hare omgeving ten strengste, zonder aanzien des persoons, vasthield aan de eischen der moraliteit, verkondigde zij als hare overtuiging, dat in de betrekkingen der staten een internationale moraliteit moest worden in acht genomen. Den 10en Oct. 1848, hoogst ontstemd over maatregelen van haar ministerie, dat stappen gedaan had om ten nadeele van Oostenrijk in de Italiaansche aangelegenheden te bemiddelen, schrijft zij aan oom Leopold: ‘What a very bad figure we cut in this mediation! Really it is quite immoral, with Ireland quivering in our grasp and ready to throw off her allegiance at any moment, for us to force Austria to give up her lawful possessions. What shall we say if Canada, Malta etc. begin to trouble us? It hurts me terribly. This ought to be the principle in all actions, private as well as public: Was du nicht willst, dass dir geschieht, das thu' auch einem andern nicht.’ Een voortreffelijke leer, die, algemeen aangenomen, vredesconferenties, vredesbonden en wat er meer wordt uitgedacht om de toepassing van geweld te voorkomen, overbodig zou maken. Doch de brieven van Victoria zelve geven het bewijs, hoe zwak het vleesch is! Immers, wanneer de belangen van het Engelsche volk in het spel komen, vergeet zij hare beginselen of schuift ze op zij, zij het dan ook zuchtend, evenals in een vorige eeuw Maria Theresia in de Poolsche aangelegenheden ‘pleurait et prenait toujours.’ In den aanvang van 1854, toen Engeland en Frankrijk juist den oorlog tegen den Czar gingen ondernemen, omdat deze den Sultan door het bezetten van Turksch gebied wilde dwingen zich naar zijn zin te voegen, besloot het | |
[pagina 326]
| |
Britsche Kabinet het Perzische eiland Karak in beslag te nemen, omdat de Shah van Perzië zijne houding niet wilde regelen naar de eischen en de belangen van Engeland. Eigenlijk stemde Victoria er niet mee in, zij besefte dat die handeling met hare beginselen in strijd was, maar niettemin berustte zij. ‘With respect to the Persian Expedition’ - zoo schreef zij aan haar minister van buitenlandsche zaken - ‘the Queen will not object to it-as the Cabinet appears to have fully considered the matter, but she must say that she does not much like it in a moral point of view. We are just putting the Emperor of Russia under the ban for trying ‘to bring the Sultan to his senses’ by the occupation of part of his territory after a diplomatic rupture, and are now going to do exactly the same thing to the Shah of Persia!’ In dit geval dus berustte zij, maar had zij het gevoel van bedreven onrecht. Dit kwam echter blijkbaar zelfs niet in haar op, toen in 1857 haar ministerie de gelegenheid aangreep van een klein conflict met China om aan dit rijk concessies van groote waarde voor den Engelschen handel af te dwingen op eene wijze, waarbij het ‘moral point of view’ geen oogenblik werd ingenomen. Omstreeks denzelfden tijd was lord Grey doende in Zuid-Africa; en hoewel eenige maanden te voren aan de koningin duidelijk was uiteengezet, dat in 1854 Oranjevrijstaat door de Engelsche regeering als een zelfstandige republiek was erkend, hechtte zij niettemin nadrukkelijk hare goedkeuring aan eene staatkunde, die inlijving van dat gebied ten doel had. Doch nationale baatzucht mocht den af en toe Victoria's beginselen van internationale moraliteit verdringen, in 't algemeen poogde zij die in het verkeer met de andere Europeesche mogendheden te doen eerbiedigen; meer den eens bracht zij haren ministers de noodzakelijkheid onder het oog ze toe te passen, ook om zoodoende het Britsche rijk den eerbied en de instemming te verzekeren der publieke opinie van Europe. Het is begrijpelijk, dat iemand van hare gezindheid groote waarde hechtte aan verdragen; zulke plechtige verbintenissen gaven haar een | |
[pagina 327]
| |
houvast, een richtsnoer, dat zij niet wilde loslaten, wanneer dit eenigszins te vermijden was; en hieruit zal misschien te verklaren zijn, dat zij zoo uiterst koel stond tegenover het streven om, met verbreking der tractaten van 1815, ten koste van Oostenrijk vooral, de Italiaansche eenheid tot stand te brengen. Of hare persoonlijke gevoelens van vriendschap en verwantschap ook invloed oefenden op de richting, die zij aan de Engelsche buitenlandsche politiek wilde geven? Ongetwijfeld in zekere mate wel. Eene onaangename of gespannen verhouding van Engeland met landen, waarover een bevriend of verwant vorstenhuis regeerde, deed haar dubbel pijn, en wanneer zulke betrekkingen bestonden, was zij meer nog dan anders er op uit haren invloed op de Britsche dipomatie aan te wenden ten einde alle onnoodige scherpte te vermijden. De briefwisseling biedt hiervan verschillende voorbeelden, zooals in de verhoudingen met Portugal, in die met Frankrijk in 1840 en volgende jaren, ook nu en dan in die met Pruisen. Maar anderzijds liet zij toch door zulke persoonlijke gevoelens hare houding geenszins bepalen, en zelfs oom Leopold moest dat ondervinden in de allereerste jaren harer regeering. Deze hoopte toenmaals door middel van zijne nauwe betrekkingen met Engeland's koningin de nog altijd hangende geschillen met Nederland naar zijn wensch opgelost te krijgen; doch Victoria, waarschijnlijk wel onder de inwerking van Melbourne, gaf hem duidelijk te verstaan, dat hij zich uit het hoofd moest zetten om van hunne verhouding profijt te trekken voor Belgische politiek. De briefwisseling tusschen oom en nicht kreeg dientengevolge korten tijd zelfs een minder hartelijk karakter. Maar wat hier slechts een klein oogenblik dreigde, verstoring van persoonlijke vriendschappelijke betrekkingen door de politiek, valt scherp in 't oog bij Victoria's verhouding met Napoleon III. Hare gezindheid jegens hem heeft sterke wisseling ondergaan. Hoewel zij zijn staatsgreep van 1851 hoogelijk afkeurde en evenzeer de maatregelen van geweld, die hij er op liet volgen, waren hare uitingen over hem toch niet in allen | |
[pagina 328]
| |
deele ongunstig; zij waardeerde het, dat hij, zooals zij zich uitdrukte, Frankrijk in 1849 en 1850 uit den modder had gehaald. Doch hare stemming jegens hem was in die jaren toch zeer koeltjes, en in October 1852 vertelde zij aan oom Leopold met blijkbaar welbehagen eene hatelijke anecdote over Napoleon. Men had aan een der triumfbogen te Parijs een kroon opgehangen aan een koord en daarboven het opschrift aangebracht: ‘Il l'a bien méritée.’ Te kwader ure echter geraakte de kroon in het ongereede; men nam haar daarom weg, doch liet ongelukkigerwijze de koord en het opschrift hangen. Het effect was uitermate stichtelijk voor den aanstaanden keizer! Een paar jaar later zou Victoria zulke grappen over haar hooggeschatten vriend niet meer verteld hebben! De wapengemeenschap der volken tegen Rusland leidde tot wederzijdsche bezoeken der vorsten, en de persoonlijke kennismaking met het keizerlijk paar wekte bij Victoria sympathie, ja, bewondering voor Napoleon. Doch in de jaren na 1856 verkoelen die warme gevoelens gaandeweg en in toenemende mate; het is mogelijk en waarschijnlijk, dat haar gemaal, die door Napoleon niet zoo ingepakt was als zij, daartoe heeft bijgedragen, maar allermeest werd het toch teweeg gebracht door de politiek van den Franschen keizer, vooral door diens inmenging in de Italiaansche aangelegenheden. Doch - zoo zal misschien een lezer gedacht hebben - wat praat gij toch over Victoria's buitenlandsche politiek? De politiek eener Engelsche koningin in de 19e eeuw! Niet zij immers maar de man, die aan het hoofd staat van het departement van buitenlandsche zaken, leidt alleen, of met zijne ambtgenooten soms overleg plegend, de Britsche staatkunde. Juist mijne meening, zou Palmerston gezegd hebben. Maar koningin Victoria had dienaangaande eene andere opvatting, die zij met taaie volharding en met goeden uitslag verdedigde. Hierbij - dat besefte zij - stond een harer belangrijkste praerogatieven op het spel. Het is bekend, dat Victoria een vrij sterken afkeer had van Palmerston, en uit Martin's Life of the Prince Consort weten wij, dat in een onderhoud met Napoleon | |
[pagina 329]
| |
prins Albert dien afkeer dagteekende van de eigenmachtige handelwijze van den minister bij gelegenheid van Napoleon's staatsgreep. Wie in de thans uitgegeven correspondentie de brieven leest uit de periode 1846-1851, zal er, geloof ik, niet aan twijfelen, dat die afkeer eenige jaren ouder is en moet worden toegeschreven aan het zichtbaar streven van Palmerston om de staatkunde van Engeland te leiden zonder eenige inmenging der kroon, en zonder zich in 't minst te storen aan Victoria's wensch om van de belangrijke aangelegenheden van het ‘Foreign Office’ geregeld op de hoogte te worden gehouden. Koning Leopold, die Palmerston ook niet lijden mocht, noemde hem reeds in een brief van 1840 rex and autocrat, en ook irritable and violent. Het was naar aanleiding van Palmerston's scherp en kwetsend optreden tegen den Franschen koning Louis Philippe, Leopold's schoonvader, in de Egyptisch-Turksche kwestie, dat de Belgische koning zich zoo ongunstig over hem uitliet; in diezelfde aangelegenheid had Victoria hem wel tot een gematigde en verzoenende houding aangespoord, maar in die jaren, toen hij lid was van het kabinet-Melbourne, blijkt van een onaangename verhouding tusschen hem en de koningin niet. Toch had die episode bij haar misschien zeker bezorgdheid achtergelaten over den hooghartigen, laatdunkenden toon, dien. Palmerston bij voorkeur tegenover het buitenland aansloeg, want wij hebben reeds opgemerkt, hoe weinig gerust zij was op het ministerie-Russell, dat bij Peel's heengaan in 1846 het bewind in handen kreeg en waarin de buitenlandsche zaken weer aan Palmerston waren toevertrouwd. Tot eenige ongerustheid bestond te meer reden, omdat juist in dezen tijd de verhouding met Frankrijk weer onaangenaam werd wegens de vraag der Spaansche huwelijken, d.w.z., de huwelijken van koningin Isabella van Spanje en van hare jongere zuster. Dit maakt het verklaarbaar, dat Victoria van den aanvang af met bizonderen nadruk haar recht handhaafde om gekend te worden in de wisseling van diplomatieke stukken en het opstellen van instructies voor de Britsche gezanten. Weldra zetten de groote gebeurtenissen | |
[pagina 330]
| |
van 1848 aan het beleid der buitenlandsche zaken nog meer gewicht bij, en die gebeurtenissen met wat er op volgde lieten het verschil van inzicht in de politiek tusschen de koningin en haar minister scherp gevoelen. Palmerston sympathiseerde met de omwentelingsbewegingen, toonde groote neiging die overal te begunstigen en legde in 't bizonder tegenover de monarchie der Habsburgers een vijandige gezindheid aan den dag. Victoria stond anders tegenover de revolutie; zij had grooten eerbied voor bestaande tractaten, wilde niet dat Engeland hunne vernietiging in de hand werkte, en evenmin dat jegens den Habsburger een onwelwillende houding werd aangenomen. Palmerston verkoos met de wenschen der koningin geen rekening te houden, en zoo ontstond een strijd tusschen Victoria en haar minister, die meer dan vier jaar heeft geduurd en in 1851 met Palmerston's neerlaag is geëindigd. Zijne handelwijze tegenover de koningin was inderdaad hoogst laatdunkend, ja, men mag wel zeggen onbeschoft, indien ten minste het hoofd van den staat nog iets anders zou zijn dan een machine, bestemd om de daden van den minister van buitenlandsche zaken met den koninklijken naam te bekrachtigen. En Palmerston zelf kon niet betwisten, dat aan de kroon het recht toekwam om in het beleid der buitenlandsche staatkunde gekend te worden. Hij beproefde echter dat recht illusoir te maken. Telkens en telkens weer verzuimde hij Victoria in kennis te stellen met belangrijke depeches, die waren ingekomen of verzonden werden. De koningin was onvermoeid om hem aan zijn plicht te herinneren, nu en dan in scherpe woorden, die ruimschoots verdiend waren maar zonder uitwerking bleven, of waaraan gevolg werd gegeven op zulk eene wijze, dat het eene bespotting der koningin leek. Nu en dan toch zond hij haar wel de stukken maar zóó op het uiterste oogenblik waarop zij verstuurd moesten worden, dat geen tijd overbleef om er behoorlijk kennis van te nemen, laat staan er bedenkingen tegen in te brengen, die tot verandering van den tekst zouden moeten leiden. Een andere maal stuurde hij aan Victoria wel copieën van de orders, die hij aan | |
[pagina 331]
| |
Britsche diplomaten gaf, maar eerst nadat hij de origineelen aan hunne bestemming verzonden had! En de toon, dien hij soms tegen de koningin aansloeg, ging de perken van verschuldigden eerbied verre te buiten. In April 1848 Victoria vertoefde toenmaals te Osborne - vermaande zij hem voor de zooveelste maal haar van de zaken op de hoogte te houden: ‘The Queen not having heard anything from Lord Palmerston respecting foreign affairs for so long a time, and as he must be in constant communication with the Foreign Ministers in these most eventful and anxious times, writes to urge Lord Palmerston to keep her informed of what he hears, and of the views of the Government on the important questions before us. She now only gets the Drafts when they are gone. The acceptance of the mediation between Denmark and Holstein is too important an event not to have been first submitted to the Queen’. Wat antwoordt de dienaar der kroon? ‘Viscount Palmerston presents his humble duty to your Majesty, and regrets much that he has not lately had occasion of giving your Majesty such explanations as your Majesty might wish to receive with respect to the progress of foreign affairs, but Viscount Palmerston hopes to be able to get down to Broadlands for a few days on Saturday next, and he could easily from thence wait upon your Majesty on any morning and at any hour your Majesty might be pleased to appoint. Although events of the greatest importance have been passing in rapid succession in almost every part of Europe, the position of your Majesty's Government has been one rather of observation than of action, it being desirable that England should keep herself as free as possible from unnecessary engagements and entanglements, in order that your Majesty may be at liberty to take such decisions as the state of things may from time to time appear to render most advisable.’ Een kostelijk bescheid! De koningin vraagt blijkbaar mededeeling van de stukken; de minister antwoordt, dat hij bij gelegenheid wel eens aan zal komen om haar het een en ander te vertellen! De koningin wijst op een bepaald punt, waarin zij had gekend moeten zijn; | |
[pagina 332]
| |
de minister verwaardigt zich niet een woord ter opheldering of ter verontschuldiging te schrijven maar verkondigt wat de Engelsche politiek behoort te zijn! Doch Palmerston had te doen met eene vorstin, die zich niet op zulk een wijze ter zijde liet schuiven. Om den ongezeggelijken minister tot zijn plicht te brengen, beriep zij zich herhaaldelijk op John Russell, het hoofd van het kabinet, nu eens eischend dat hij zorg zou dragen voor de eerbiediging harer rechten, dan weer dat hij hare bezwaren tegen een maatregel of handelwijze van Palmerston aan den geheelen ministerraad zou voorleggen, overtuigd als zij was, dat ook deze den dikwijls onhebbelijken toon, dien Palmerston tegen het buitenland gepast en nuttig scheen te oordeelen, niet zou goedkeuren. Lord John geraakte dientengevolge meer dan eens in bittere verlegenheid; niet alleen stemde hij persoonlijk in hoofdzaak met de richting van Palmerston's buitenlandsche staatkunde overeen, maar juist deze ambtgenoot was daarenboven een krachtige steun van het kabinet, ten gevolge van het groote aanzien dat hij bij de meerderheid der Whigs genoot. Hij durfde hem niet ontstemmen, en daarom deinsde hij er ook voor terug om in te gaan op den wensch, door Victoria al spoedig geuit, dat aan Palmerston de leiding van het Foreign Office ontnomen en een ander departement opgedragen zou worden. Anderzijds echter kon hij ook geenszins ontkennen, dat de koningin rechtmatigen grond van ontevredenheid en beklag had. Een overleg tusschen hem en prins Albert leidde in 1849 tot deze regeling, dat de ontwerpen der depeches van Palmerston eerst aan Russell en dan door dezen, hetzij met of zonder wijzigingen (al naar hij noodig zou achten), aan de koningin zouden worden toegezonden, die hare eventueele opmerkingen aan Russell zou doen toekomen. De bedoeling was dus blijkbaar om het verkeer tusschen Victoria en Palmerston, die hiermee zelf had ingestemd, over Russell te doen loopen ten einde onaangenaamheden te voorkomen. Maar dat oogmerk werd niet bereikt, want Palmerston verzuimde nu aan de aangebrachte wijzigingen van den premier en de koningin gevolg | |
[pagina 333]
| |
te geven; in Febr. 1850 had de koningin weer dezelfde reden tot klagen als vroeger, en scherp wees zij den weerbarstigen minister terecht: ‘The Queen sent the day before yesterday the proposed draft to Mr. WyseGa naar voetnoot1) back to Lord Palmerston, enclosing a Memorandum from Lord John Russell and telling Lord Palmerston ‘“that she entirely concurred with Lord John, and wished the draft to be altered accordingly”’ She has not yet received an answer from Lord Palmerston, but just hears from Lord John, in answer to her inquiry about it, that Lord Palmerston has sent the draft off unaltered. The Queen must remark upon this sort of proceeding, of which this is not the first instance, and plainly tell Lord Palmerston that this must not happen again. Lord Palmerston has a perfect right to state to the Queen his reasons for disagreeing with her views, and will always have found her ready to listen to his reasons; but she cannot allow a servant of the Crown and her Minister to act contrary to her orders, and this without her knowledge.’ De zaak werd van Palmerston's zijde eenigszins opgehelderd, maar het is duidelijk, dat eene verhouding tusschen de koningin en een minister, die tot zulke scherpe woorden aanleiding gaf, kwalijk kon voortduren; Victoria vertrouwde zijne politiek niet en kon ook wegens persoonlijke grieven niet met hem samenwerken. Russell zag dit in en hoopte nu een uitweg te vinden door een wisseling van functies, waarbij Palmerston de leiding van het Lagerhuis zou krijgen. Onderwijl overwoog, naar het schijnt, de koningin ook de mogelijkheid om den minister te ontslaan. Er is een merkwaardig memorandum van baron Stockmar, wiens advies over de rechten der kroon zij blijkbaar had ingewonnen: ‘The least - zoo luidt het - the Queen has a right to require of her Minister is: 1. That he will distinctly state what he proposes in a given case, in order that the Queen may know as distinctly to what she has to give her royal sanction. 2. Having given once her sanction to a measure, | |
[pagina 334]
| |
the Minister, who in the execution of such measure alters or modifies it arbitrarily, commits an act of dishonesty towards the Crown, which the Queen has an undoubted constitutional right to visit with the dismissal of that Minister.’ Maar het spreekt van zelf, dat het ontslaan van een minister toch een hoogst hachelijke maatregel zou zijn, en hoewel tegen de beraamde veranderingen in het kabinet onoverkomelijke bezwaren rezen, bleef Palmerston vóoralsnog zijn ambt bekleeden. Trouwens in een ernstig onderhoud met Russell, in den aanvang van Aug. 1850, had hij verzekerd, dat ‘he had never intended any disrespect to the Queen, and if he had been guilty of any he was quite unconscious of it and sorry for it.’ Die verklaring gaf Victoria aanleiding om in een memorandum, aan lord John gericht, dat reeds door Martin in diens Life of the Prince Consort is afgedrukt, nog eens duidelijk te zeggen, wat hare opvatting was omtrent de plichten van den minister van buitenlandsche zaken en de rechten van de kroon: ‘With reference to the conversation about Lord Palmerston, which the Queen had with Lord John Russell the other day, and Lord Palmerston's disavowal that he ever intended any disrespect to her by the various neglects of which she has had so long and so often to complain, she thinks it right, in order to prevent any mistake for the future, shortly to explain what it is she expects from her Foreign Secretary. She requires: (1) That he will distinctly state what he proposes in a given case, in order that the Queen may know as distinctly to what se has given her Royal sanction; (2) Having once given her sanction to a measure, that it be not arbitrarily altered or modified by the Minister; such an act she must consider as failing in sincerity towards the Crown, and justly to be visited by the exercise of her constitutional right of dismissing that MinisterGa naar voetnoot1). She expects to be kept informed of what passes between him and the Foreign Ministers before important decisions are taken, based upon that | |
[pagina 335]
| |
intercourse; to receive the Foreign Despatches in good time, and to have the drafts for her approval sent to her in sufficient time to make herself acquainted with their contents before they must be sent off. The Queen thinks it best that Lord John Russell should show this letter to Lord Palmerston.’ Dit liet aan duidelijkheid niets te wenschen over, en Palmerston, van het stuk in kennis gesteld, had er geen bezwaar tegen; hij nam er copie van en verzekerde aan Russell dat hij zou ‘not fail to attend to the directions which it contains’. Hij zal dit wel oprecht gemeend hebben, maar zijne natuur was hem te sterk; en toen hij zich in 1851 weer hoogst eigenmachtige handelingen, die de regeering konden compromitteeren en gedeeltelijk dat ook deden, liet ten laste komen, was de maat vol. Russell besefte zelf dat het thans niet langer kon, en tot groote verlichting van Victoria diende Palmerston in December 1851 zijn ontslag in. Zooals bekend is, was Palmerston's ministeriëele loopbaan hiermee wel voorloopig maar geenszins voor goed ten einde, en reeds in 1855 moest Victoria hem als den invloedrijksten man der Whigs de vorming van een cabinet opdragen. Maar hij had toch niet de leiding van het Foreign Office, en dit was evenmin het geval, toen hij in 1859 weer als premier optrad. Al dreigt ook dan nog wel eens moeilijkheid te ontstaan, doorgaans loopen de betrekkingen tusschen hem en de koningin gemakkelijk, zonder onaangenaamheden; Palmerston heeft geleerd althans jegens Victoria de vereischte vormen in acht te nemen, en merkwaardig genoeg, in 1859 viel nu hem als premier een enkele maal de taak ten laste om den minister van buitenlandsche zaken namens de koningin de les te lezen, en die minister van buitenlandsche zaken was..... John Russell! Weder waren het de Italiaansche aangelegenheden, die tot verschil van inzicht en botsing aanleiding gaven; Russell, gesteund door Palmerston, wilde Engeland's invloed aanwenden ten gunste der Italiaansche eenheidsbeweging en was daarom geneigd tot ondersteuning der Napoleontische politiek; Victoria daarentegen wenschte | |
[pagina 336]
| |
een strikte neutraliteit te bewaren en in geen enkel opzicht de staatkunde hetzij van Cavour en Victor Emmanuel, hetzij van Napoleon te bevorderen. En daarbij overkwam het nu John Russell, dat hij, boos omdat hij geen politiek op eigen hand kon drijven, niet altijd den eerbied wist in 't oog te houden, dien hij aan de kroon verschuldigd was; met groote kalmte werd hij door de koningin tot de orde geroepen, en het is niet onvermakelijk op te merken, hoe thans Victoria zich wendde tot den premier Palmerston om Russell er aan te herinneren, dat hij in zijne uitingen jegens de koningin zekere grenzen had in acht te nemen. In het wezen der meeningsverschillen behield zij over het algemeen de bovenhand door toepassing van het middel, dat wij reeds kennen: zij eischte dat hare bedenkingen tegen vorm of inhoud van Russell's stukken aan het oordeel van den ganschen ministerraad werden onderworpen, en dientengevolge werd de minister herhaaldelijk genoopt zijne depeches te wijzigen. Het spreekt van zelf dat Victoria ook tegenover andere ministers van buitenlandsche zaken nauwlettend haar recht om in het beleid der Britsche staatkunde krachtig mee te spreken handhaafde; de briefwisseling biedt er verschillende voorbeelden van, doch ik kan met het medegedeelde over Palmerston en Russell te eer volstaan, omdat hierbij de vraag van dat recht en de erkenning er van zoo duidelijk aan den dag komt.
Talrijk zijn de personen, die in de uitgegeven brieven ten tooneele verschijnen: naast de Britsche staatslieden, diplomaten en militairen, ouderen en jongeren, ook verscheidene gekroonde hoofden, met wie Victoria enkele malen brieven heeft gewisseld, die zich geenszins tot betuigingen van beleefdheid en vriendschap bepaalden. Velen hunner kende zij persoonlijk, en het is niet onbelangwekkend uit hare brieven aan oom Leopold te vernemen, welken indruk zij op haar maakten. Daar verschijnt Czar Nicolaas, ‘this greatest of all earthly Potentates’, die evenwel verlegen is als personen aan hem worden voorgesteld en zich in den rok uiterst | |
[pagina 337]
| |
gedwongen gevoelt; vol hoffelijkheid jegens de koningin, vol vriendelijkheid jegens de kinderen. ‘But the expression of the eyes is formidable, and unlike anything I ever saw before.’ Maar die oogen kunnen ook vriendelijk kijken, en soms kan zijn gelaat zulk een melancholieke uitdrukking krijgen, dat het Victoria treurig stemt; blijkbaar is hij niet gelukkig. Hij wil voor zijn land en volk wel het goede, maar van zeer veel verkeerds blijft hij onkundig. ‘He is stern and severe with fixed principles of duty which nothing on earth will make him change; very clever I do not think him, and his mind is an uncivilised one; his education has been neglected; politics and military concerns are the only things he takes great interest in; the arts and all softer occupations he is insensible to, but he is sincere, I am certain, sincere even in his most despotic acts, from a sence that that is the only way to govern; he is not, I am sure, aware of the dreadful cases of individual misery which he so often causes, for I can see bij various instances, that he is kept in utter ignorance of many things, which his people carry out in most corrupt ways, while he thinks that he is extremely just. He thinks of general measures, but does not look into detail.’ Vele jaren later, in 1855, heeft zij Victor Emmanuel van Sardinië te gast, een gansch andere figuur: ‘He is eine ganz besondere, abenteuerliche Erscheinung, startling in the extreme in appearance and manner when you first see him.’ Maar als men hem nader leert kennen, moet men wel van hem houden: hij is open en oprecht, heeft veel gezond verstand, maar hij is buitensporig, zoekt avonturen en gevaren en heeft een vreemde, ruwe manier van kortaf spreken, en dat wordt nog erger in gezelschap, omdat hij daar verlegen is. ‘He is more like a Knight or King of the Middle Ages than anything one knows nowadays.’ Geen mensch echter, die zooveel indruk maakte op Victoria en haar zoo wist in te nemen als Napoleon III. Zeer opmerkelijk is het memorandum, dat de koningin in 1855, na het bezoek van het Fransche keizerlijk paar aan Engeland, opstelde en waarin zij, naast een karakteristiek van Napoleon, ook een verge- | |
[pagina 338]
| |
lijking geeft tusschen dezen en Louis Philippe, die daarbij er slecht afkomt. Het stuk is te uitvoerig om hier te worden meegedeeld, maar ik kan toch niet nalaten een gedeelte over te nemen uit den brief, dien zij eenige maanden later, toen zij met haar gemaal de gast van Napoleon geweest was, aan Stockmar schreef. Zij is opgetogen over de ontvangst, die hun ook van de zijde van het Fransche volk is bereid (het was tijdens den Krimoorlog). ‘It was touching and pleasing in the extreme to see the alliance sealed so completely, and without lowering either country's pride, and to see old enmities and rivalries wiped out over the tomb of Napoleon I, before whose coffin I stood (by torchlight) at the arm of Napoleon III, now my nearest and dearest ally!’ Zij herinnert dan Stockmar aan het vroeger opgestelde memorandum, dat deze gelezen had. ‘Well, we have now seen him for full ten days, from twelve to fourteen hours every day - often alone; and I cannot say how pleasant and easy it is to live with him, or how attached one becomes to him. I know no one who puts me more at my ease, or to whom I felt more inclined to talk unreservedly, or in whom involuntarily I should be more inclined to confide than the Emperor! He was entirely at his ease with us - spoke most openly and frankly with us on all subjects - even the most delicate, viz. the Orleans Family (this was with me, for I was driving alone with him), and I am happy to feel that there is nothing now between as which could mar our personal good entente and friendly and intimate footing. He is so simple, so naïf, never making des phrases, or paying compliments - so full of tact, good taste, high breeding; his attentions and respect towards us were so simple and unaffected, his kindness and friendship for the Prince so natural and gratifying, because it is not forced, not pour faire des compliments. He is quite The Emperor, and yet in no way playing it; the Court and whole house infinitely more regal and better managed than in poor Louis Philippe's time, when all was in great noise and confusion, and there was no Court’.... ‘What I write here is my | |
[pagina 339]
| |
feeling and conviction; wonderful it is that this man - whom certainly we were not over well-disposed to - should by force of circumstances be drawn into such close connection with us, and become personally our friend, and this entirely by his own personal qualities, in spite of so much that was and could be said against him!’ Een niet onbelangrijke plaats in de briefwisseling nemen ook Victoria's familieleden en vooral haar gezin in. Hoe gelukkig zij in haar huwelijk is geweest, was wel bekend, maar treffend komt het ook hier weer aan den dag. In 1837, in de lente van haar achttien jaren, was koningin Victoria, zonder een schoonheid te zijn, een aantrekkelijke verschijning; wat klein van gestalte, maar frisch, gezond, vol levenskracht en met levenslust in de blauwe oogen. Aan een levendig besef van hare waardigheid gingen groote eenvoud en natuurlijkheid en behoefte aan hartelijkheid en liefde gepaard. Haar eerste verjaardag als koningin wordt luisterrijk gevierd, en wie waarschijnlijk het meest van het feest genoten heeft, is de koningin zelve; niet alleen dat zij tot vier uur in den nacht heerlijk heeft gedanst, maar ook is iedereen zoo vriendelijk en aardig voor haar geweest! Vriendelijk en aardig, dat was zij zelve ook, en goed en vol belangstelling voor wie hare genegenheid gewonnen of haar medelijden gewekt hadden; velen hebben dit ondervonden: vroegere politieke tegenstanders, die in haar rijk een wijkplaats zochten, onttroonde Indische vorsten, dienaren van verschillenden rang, niet het minst hare bloedverwanten. Victoria had een sterk familiezwak, althans voor hare Duitsche verwanten; ook reeds vóór haar huwelijk boezemde hare Coburgsche familie haar groote belangstelling in, die natuurlijk nog groeide, toen haar neef Albert haar echtgenoot werd. Men herinnert zich, dat deze in 1836 door oom Leopold op keur gezonden was en een uiterst gunstigen indruk had gemaakt. Om zijne opvoeding te voltooien had hij een lange reis in Italië ondernomen onder geleide van baron Stockmar, die, met voorkennis van Victoria, de kiesche taak op zich genomen had om den jongen man tot | |
[pagina 340]
| |
mentor te strekken en hem voor te bereiden voor de moeilijke rol van prins-gemaal, die koning Leopold voor hem bestemd had. Toen echter de reis was afgeloopen en Albert en zijn broer aanstalten maakten om hun bezoek aan Engeland te hernieuwen, achtte Victoria het toch wel goed haar oom er aan te herinneren, dat zij zich tot niets gebonden had. ‘Dezen brief’ - aldus ongeveer schreef zij den 15en Juli 1839 - ‘zal ik door een koerier laten overbrengen, daar ik zeer verlang u ettelijke vragen te doen en aangaande het bezoek van mijn neef u het een en ander van mijne gevoelens mee te deelen, wat ik niet zou willen dat uitlekte. Allereerst begeer ik te weten, of Albert bekend is met den wensch van zijn vader en van u te mijnen opzichte. In de tweede plaats, of hij weet dat geen verbintenis tusschen ons bestaat. Ik wil gaarne dat u oom Ernst laat weten, dat ik, voor het geval dat Albert mij bevalt, toch dit jaar geen beslissende belofte kan geven, want op zijn allervroegst zou zulk een gebeurtenis eerst over twee of drie jaar kunnen plaats hebben. Want afgezien van mijne jeugd en mijn grooten tegenzin om mijn tegenwoordigen staat te verwisselen voor het huwelijk, is er ook in dit land geen verlangen naar aan den dag gelegd, en naar mijne meening zou het voorzichtiger zijn te wachten totdat zulk een verlangen zich openbaart - anders, als er te groote haast mee gemaakt werd, zou het ontevredenheid kunnen veroorzaken. Hoewel alle berichten over Albert zeer gunstig zijn en ik bijna zeker ben dat ik van hem zal houden, kan iemand toch nooit van te voren voor gevoelens instaan, en het blijft mogelijk dat ik voor hem niet datgene gevoel wat noodig is om het geluk te verzekeren. Het kan zijn, dat ik van hem houd als een vriend, als een neef, als een broeder, maar niet meer; en voor dat geval (wat niet waarschijnlijk is) ben ik ten zeerste er op gesteld, dat het goed duidelijk is, dat ik niet schuldig ben aan verbreking van eenigerlei belofte, want ik heb nooit eene belofte gegeven.’ Zoo nam de jonge vrouw hare maatregelen om zich alle vrijheid voor te behouden in de keuze, die voor haar levensgeluk beslissend zou zijn. Begrijpelijkerwijze echter zag zij | |
[pagina 341]
| |
met groote spanning de komst der neven tegemoet, en toen zij meende dat de reis onnoodig vertraagd werd, vond zij dit zeer onaangenaam. ‘The retard of these young people puts me rather out, but of course cannot be helped. I had a letter from Albert yesterday saying they could not set off, he thought, before the 6th. I think they don't exhibit much empressement to come here, which rather shocks me.’ Maar lang werd haar ongeduld niet meer op de proef gesteld, en Albert's succes was overweldigend. In een brief van 12 Oct., waarin zij van hunne aankomst vertelt, heet het: ‘Ernest is grown quite handsome; Albert's beauty is most striking, and he so amiable and unaffected - in short, very fascinating.’ Tegen zulke kwaliteiten hielden Victoria's bedenkingen geen stand; met verwonderlijke snelheid verdween haar voorkeur voor den ongehuwden staat, en evenzeer de bezorgdheid om haar volk te ontstemmen! Reeds den 15en October was het pleit beslecht. ‘Mijn lieve, beste oom. Deze brief, dat weet ik zeker, zal u genoegen doen, want gij hebt altijd zoo warm belang gesteld in alles wat mij betreft. Ik ben vast besloten - en vanmorgen heb ik het Albert gezegd; de warme liefde, die hij mij toonde toen hij het hoorde, verheugde me zeer. Hij schijnt volmaakt te zijn, en ik geloof dat ik zeer groot geluk in 't vooruitzicht heb. Ik houd meer van hem dan ik zeggen kan, en ik zal alles doen wat ik kan om het offer dat hij gebracht heeft (want naar mijne meening is het een offer) zoo klein mogelijk te maken. Hij schijnt grooten takt te bezitten - iets, dat in zijne positie zeer noodig is. De laatste paar dagen zijn mij voorbijgegaan als een droom, en ik ben door dit alles zoo in de war, dat ik nauwelijks weet hoe ik schrijven zal; maar ik gevoel mij zeer, zeer gelukkig.’ De koningin sprak in dezen brief van een offer, dat haar aanstaande echtgenoot bracht en van den takt, dien hij noodig zou hebben. Inderdaad zou de positie van den prins-gemaal moeilijk genoeg zijn, en sommige onaangenaamheden, die er aan verbonden waren, kreeg hij reeds vóór het huwelijk te gevoelen. Niet onnatuurlijk meende | |
[pagina 342]
| |
hij de leden van zijne hofhouding te kunnen kiezen, maar van zijne bruid moest hij vernemen, dat dit niet mogelijk was en aan hare goede zorgen moest worden overgelaten; zelfs zijn particuliere secretaris werd door Victoria aangewezen; er mocht geen tegenstelling zijn tusschen de waardigheidsbekleeders van zijn huis en dat der koningin. Een teleurstelling van anderen aard berokkende hem Victoria's sterk besef van hare plichten als koningin. Blijkbaar had de bruigom in zijne brieven eene toespeling gemaakt op het doorbrengen der wittebroodsweken te Windsor, maar weken, zoo moest hij vernemen, kon een koningin niet uitsluitend aan haar geluk wijden. ‘In een uwer brieven hebt ge gesproken van ons verblijf te Windsor, maar, lieve Albert, ge hebt daar een geheel verkeerde voorstelling van. Ge vergeet, mijn lieveling, dat ik souverein ben en dat de zaken om niets mogen worden opgehouden en vertraagd. Het parlement is bijeen, en bijna dagelijks komt er iets voor, waarover het noodig kan zijn met mij te spreken, en het is mij geheel onmogelijk ver van Londen te zijn; daarom is eene afwezigheid van twee of drie dagen al lang. Ik ben nooit een oogenblik gerust, als ik niet ter plaatse ben om te zien en te hooren wat voorvalt, en iedereen, met inbegrip van al mijne tantes (die van al deze dingen uitstekend op de hoogte zijn), zegt dat ik na den tweeden dag weer verschijnen moet; want daar ik omringd moet zijn door mijn hof, kan ik mij niet afgezonderd houden. Dit is ook in alle opzichten mijn eigen wensch.’ Daartegen viel niet veel in te brengen; slechts een enkel dagje werd er bijgenomen. Den 10en Febr. 1840 werd het huwelijk voltrokken en na het bruiloftsmaal ging het jonge paar naar Windsor; den 14en Febr. kwamen zij te Londen terug. Innig gelukkig was de jonge vrouw. ‘Waarlijk, ik geloof niet dat iemand ter wereld gelukkiger of even gelukkig kan zijn als ik.’ Zij aanbad haar man, en niet slechts in de eerste vleug der huwelijksweelde maar zoolang zij hem mocht behouden. Toch deden zich aanvankelijk de bezwaren der ongelijke positie, soms ook die van ongelijke ontwikkeling gelden. Prins Albert wilde de vertrouwde zijn van | |
[pagina 343]
| |
zijne vrouw, ook in politieke aangelegenheden, en reeds in Mei klaagde hij dat zij hem haar vertrouwen niet schonk. Waarschijnlijk was dit wel grootendeels hieraan toe te schrijven, dat zij zulk een volkomen vertrouwen had in haar eersten minister en vaderlijken vriend, lord Melbourne; dientengevolge gevoelde zij geen behoefte aan raad en was zij zelf ook nog niet zoo vervuld van de regeeringszaken als later. Dit althans was de meening van Stockmar, die nog bovendien aan een verkeerden invloed van barones Lehzen dacht. Victoria zelf echter gaf een anderen, echt vrouwelijken uitleg van haar zwijgen: wanneer zij met haar man samen was, sprak zij liever van gansch andere dingen dan regeeringsaangelegenheden. Maar Melbourne had op zijne beurt hieraan nog weer een nieuwe verklaring toe te voegen: de koningin was bang voor meeningsverschil en dacht dat de vrede van den huiselijken haard het best verzekerd bleef, als men onderwerpen die licht tot zulk verschil aanleiding konden geven vermeed. Een bezwaar van minder gewicht was dat de prins den omgang met de leden van het koninklijk huis wat eentonig vond; hij stelde veel belang in kunsten en wetenschappen en zou gaarne letterkundigen en geleerden aan het hof ontvangen hebben om in het gezelschap wat afwisseling te brengen, maar de koningin toonde zeer weinig neiging om hiertoe mee te werken, en Melbourne schreef dat hieraan toe, dat zij gevoelde hoe hare opvoeding niet van dien aard geweest was om haar in staat te stellen gesprekken over kunst of wetenschap te voeren, terwijl zij veel te eerlijk en oprecht was om zich ook maar een greintje meer kennis van die onderwerpen dan zij werkelijk bezat toe te kennen. Evenwel, dit waren geen beletselen, die op den duur het huiselijk geluk in den weg stonden. De invloed van prins Albert nam gaandeweg toe, en ongetwijfeld droeg het aftreden van het kabinet Melbourne daartoe bij. Weliswaar duurde voorloopig een vrij drukke briefwisseling tusschen Victoria en den ex-premier voort, tot ernstige bekommering van Stockmar - waarschijnlijk wel den tolk van 's prinsen gevoelen - die Melbourne herhaaldelijk wees | |
[pagina 344]
| |
op het gevaarlijke van zulk een achterraad, daar toch het hoofd van het ministerie in functie de man van vertrouwen voor de koningin behoorde te zijn. Maar Melbourne zelf deed wat hij kon om Victoria te bewegen den prins in alle aangelegenheden te raadplegen, en wat stellig van veel uitwerking was, Albert had den takt om zijne adviezen niet op te dringen. Reeds in Mei 1841, toen het kabinet- Melbourne nog niet verslagen was doch de debatten in het parlement zijn val lieten voorzien, schreef Victoria aan oom Leopold: ‘Mijn lieve engel is waarlijk een groote steun voor me. Hij stelt het grootste belang in wat voorvalt, hij voelt met en voor me, en onthoudt er zich toch van, zooals hij ook moet doen, om in eenigerlei richting invloed op mij te oefenen, ofschoon wij wel over de zaak spreken, en zijn oordeel is, zooals gij zegt, goed en zacht.’ Blijkbaar had de prins den juisten weg ingeslagen; twee maand later, op het eind van Juli 1841, kon 's prinsen secretaris uit diens mond een waren triomfzang opteekenen: ‘Gisterenavond riep de prins in herinnering de talrijke opeenvolgende stappen die hij gedaan had alvorens tot zijn tegenwoordige positie te komen, alle binnen de achttien maanden, welke sedert zijn huwelijk verloopen zijn. De pogingen van hen, die, uit vrees dat hij door eerzucht gedreven inbreuk zou maken op de praerogatieven der koningin, hem wilden verhinderen om haar van dienst te zijn, zijn volkomen verijdeld; zij waanden dat zij, door te wijzen op denkbeeldige gevaren, Harer Majesteit's wantrouwen opgewekt en haar er zoodoende van teruggehouden hadden om hem in iets van beteekenis het oor te leenen. Doch dank zij haar goed inzicht heeft de koningin begrepen, dat zijn eenig doel is de bevordering van Harer Majesteit's belang. Het gansche hof, hoog en laag, heeft goed leeren inzien, wat de positie is van den gemaal der koningin. Het land heeft zijn vertrouwen in 's prinsen karakter getoond door zonder iemand's tegenspraak de wet op het regentschap aan te nemen. De koningin weet de waarde op prijs te stellen van een werkzame rechterhand en een goed hoofd, die haar kunnen steunen en raden in tijd van nood. De ministers behandelen | |
[pagina 345]
| |
hem met eerbied en ontzag. Kunsten en wetenschappen zien in hem haar aangewezen beschermer, en zij ervaren, dat zijne aanmoediging steunt op een volledige kennis der bizonderheden van ieder onderwerp. De brave en verstandige menschen zien met trots en dankbaarheid naar hem op omdat hij een voorbeeld, zoo zeldzaam in een positie als de zijne, geeft van een deugdzaam en godsdienstig leven.’ Zulk een loflied op eigen voortreffelijkheid mag ons niet aangenaam aandoen - trouwens het was slechts voor de ooren van den secretaris bestemd -, het gaf over 't geheel toch goed den toestand weer, en het gevoel van zelfvoldoening, dat er uitspreekt, is zeer verklaarbaar. De gevaren, die, zij het ook niet ernstig, het huiselijk geluk hadden bedreigd, waren afgewend, en steeds meer werd Albert in alles de onmisbare steun zijner gemalin. Aandoenlijk is het hare uitingen van geluk en van trots op haar man te lezen. In 1843 heet het: ‘waarlijk, lieve oom, ik durf zeggen, dat niet alleen geen koninklijk huishouden bestaat zoo gelukkig als het onze, maar ook dat geen enkel ander huishouden met het onze en geen man ter wereld met mijn engel vergeleken kan worden.’ In 1845 spreekt zij hare blijdschap uit over de bewijzen van genegenheid en eerbied, die hun beiden - Albert zoowel als haar - ten deel vallen: ‘een voorbeeld uit duizend,’ zoo vervolgt ze, ‘om u te toonen hoe groot de eerbied is; de hertog van Buckingham, die schrikkelijk trotsch is, bracht na tafel persoonlijk een kop koffie aan Albert. Overal geniet mijn engel hetzelfde ontzag en dezelfde eerbewijzen als ik.’ Dit zijn uitingen tegenover haar oom; merkwaardiger is de ontboezeming tegenover een harer ministers. In 1851 had prins Albert eene rede uitgesproken bij een herdenkingsfeest der maatschappij voor de verbreiding van het Evangelie, en John Russell, die de koningin stukken had toe te zenden, had in den begeleidenden brief gewaagd van zijne bewondering. Toen Victoria de papieren terugstuurde, schreef zij: ‘Wat Lord John Russell zegt aangaande 's prinsen rede van gisteren, doet ons beiden veel genoegen. Zij behandelde zulk een | |
[pagina 346]
| |
lastig onderwerp, dat men van te voren niet zeker kon zijn, hoe zij zou worden opgenomen; intusschen gaf het volledig vertrouwen der Koningin in den grooten takt en het juiste oordeel van den Prins haar de zekerheid, dat hij het juiste woord zou spreken. Op gevaar af van niet bescheiden genoeg te schijnen (maar waarom ook zou eene vrouw ooit bescheiden zijn omtrent haars mans verdiensten?) moet de Koningin als hare meening uitspreken, dat Lord John Russell nu zal toegeven dat de Prins zeer buitengewone gaven van geest en hart heeft. Zij gevoelt zich zoo trotsch zijne vrouw te zijn, dat zij niet kan nalaten een hulde te brengen aan zijn edel karakter.’ Het huwelijksgeluk van Victoria werd verhoogd door een gezegend moederschap: den 2en Nov. 1840 werd haar eerste kind geboren, dat Victoria gedoopt maar meer huiselijk Vic of Pussette genoemd werd. Natuurlijk dat oom Leopold van harte deelnam in de blijde gebeurtenis, en kort na zijn gelukwensch bij de geboorte van deze eersteling sprak hij de hoop uit, dat zijne lieve nicht zou worden ‘a delighted and delightful Maman au milieu d'une belle et nombreuse famille.’ Met dien wensch van oom stemde de jonge moeder niet geheel in; om meer dan ééne reden scheen het vooruitzicht van een talrijk gezin haar minder aanlokkelijk. ‘I think, dearest Uncle, you cannot really wish me to be the ‘“Mama d'une nombreuse famille,”’ for I think you will see with me the great inconvenience a large family would be to us all, and particularly to the country, independent of the hardship and inconvenience to myself; men never think, at least seldom think, what a hard task it is for us women to go through this very often. God's will be done, and if He decrees that we are to have a great number of children, why we must try to bring them up as useful and exemplary members of society.’ Inderdaad werd het beschikt, dat Victoria de moeder van een talrijk kroost zou zijn: want op Vic volgde Albert Edward, en op hem volgde Alice, en op haar volgde Alfred, en op hem volgde Helene, en op haar volgde Louise, en op Louise volgde Arthur, en op hem volgde | |
[pagina 347]
| |
Leopold, en op Leopold volgde Beatrice. Het laatste prinsesje was geboren in April 1857, en reeds in Jan. 1859 werd Victoria - zij was nog geen veertig jaar - grootmoeder! Aan de kinderen liet het vorstelijk paar zich veel gelegen liggen, en tusschen de brieven over allerlei staatszaken door hooren wij in deze correspondentie ook nu en dan de zorgzame en gelukkige moeder. Wij vernemen de heuglijke tijding dat Pusette haar eersten tand krijgt, later zijn we getuigen van moeders verrukking over hare voorspoedige verstandelijke ontwikkeling; Berthie, tegenwoordig koning Edward VII, zag er volgens mama op zijn tweede jaar in zijn wit pakje reeds ‘très distingué’ uit - wat wonder dat hij de gedistingeerde gentleman geworden is dien wij kennen! - en gedroeg zich doorgaans zeer verstandig en gezeggelijk. Dat was anders met Alfred, een echte wildeman en volstrekt ongevoelig voor berisping of straf; den eenen dag viel hij bij het glijden langs de trapleuning - een vermaak dat menig niet-vorstelijk kind ook kostelijke oogenblikken heeft verschaft - zoo op zijn gezicht, dat het den volgenden morgen alle kleuren van den regenboog vertoonde; en zoo waar, dienzelfden ochtend zou hij den weg naar beneden weer langs de trapleuning genomen hebben, als het hem niet belet was. Een andere maal is de moeder bezwaard met de vraag, of de kinders hun avondgebed moeten doen op hunne knieën voor hun bed, dan wel of ze het ook in bed zouden mogen opzeggen; over dit netelig probleem vraagt zij het gevoelen van hare oudere halfzuster, die zich met beslistheid ten gunste van het bed verklaart. En zoo hooren we van dit en van dat, van moedervreugden en moederzorgen, en onderwijl worden de kleintjes groot; straks zien wij mama's tijd bezet, omdat zij Vic en haar Fritz Wilhelm moet chaperoneeren, want die beste jongen is zoo verliefd, dat hij Vicky altijd bij zich wil hebben; en weer eenigen tijd later is Vic getrouwd, straks moeder; de baby, die in Jan. 1859 geboren werd, is de tegenwoordige keizer Wilhelm II. De indruk der brieven, die over deze jaren loopen, is | |
[pagina 348]
| |
dat oom Leopold's wensch van de ‘delighted anddelightful maman’ ruimschoots werd vervuld. Maar hoeveel geluk Victoria ook smaakte in de kinderschaar die haar omringde, de aangebeden gemaal bleef de grootste plaats in haar hart innemen, In 1857 werd het huwelijk, dat zoo droevig eindigen zou, voltrokken tusschen prinsesCharlotte, de dochter van koning Leopold, en den Oostenrijkschen aartshertog Ferdinand Maximilian, en ter bijwoning van de plechtigheid was prins Albert naar Brussel gegaan. Op den trouwdag schrijft Victoria aan haar oom en verzekert hem, dat zij geen grooter bewijs van hare genegenheid heeft kunnen geven dan door haar man tot den overtocht naar België aan te sporen. ‘Gij kunt u niet voorstellen hoeveel me dat kost en hoe volslagen déroutée ik ben en mij gevoel, als hij weg is, of hoe ik de uren tel tot hij terugkomt. Al mijn talrijke kinderen zijn als niets voor me als hij weg is, het is alsof dan het leven van huis en haard verdwenen is.’ Nog slechts twee en een half jaar, en toen moest zij den onuitsprekelijk beminden man voor goed zien heengaan. Een vrij korte ongesteldheid, die aanvankelijk geen grond tot ernstige bezorgdheid gaf, maakte plotseling een einde aan haar geluk; den 14en Dec 1861 overleed prins Albert. ‘My own dearest, kindest Father. For as such have I ever loved you! The poor fatherless baby of eight months is now the utterly broken hearted and crushed widow of forty-two! my life as a happy one is ended! the world is gone for me! If I must live on (and I will do nothing to make me worse than I am), it is henceforth for our poor fatherless children, for my unhappy country, which has lost all in losing him - and in only doing what I know and feel he would wish, for he is near me - his spirit will guide and inspire me! But oh! to be cut off in the prime of life - to see our pure, happy, quiet, domestic life, which alone enabled me to bear my much disliked position, cut off at forty-two - when I had hoped with such instinctive certainty that God never would part us, and would let us grow old together (though he always talked of the shortness of life) - | |
[pagina 349]
| |
is too awful, too cruel! And yet it must be for his good, his happiness! His purity was too great, his aspiration too high for this poor, miserable world! His great soul is now only enjoying that for which it was worthy! And I wil not envy him - only pray that mine may be perfected by it and fit to be with him eternally, for which blessed moment I earnestly long!’ Nog veertig jaren zou zij dat gewenschte tijdstip der hereeniging moeten afwachten. |
|