Onze Eeuw. Jaargang 8
(1908)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 272]
| |
Judas Iskarioth, de verrader
| |
[pagina 273]
| |
‘En dat zeide hij, niet omdat hij bezorgd was voor de armen, maar omdat hij een dief was, en de beurs had, en droeg hetgeen gegeven werd. Alleen in het evangelie van Johannes wordt op den roofgierigen aard van Judas gewezen; dit evangelie is het laatst ontstaan, en deze discipel is er voor alles op uit om systematisch te werk te gaan; hij wil motiveeren. Mattheus schrijft: ‘Tot hem kwam een vrouw, hebbende eene albasteren flesch met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op zijn hoofd, daar hij aan tafel zat. ‘En zijne discipelen dat ziende, namen het zeer kwalijk, zeggende waartoe dit verlies? Markus zegt ongeveer hetzelfde: ‘En er waren sommigen die dat zeer kwalijk namen bij zichzelven, en zeiden: waartoe is dit verlies der zalf geschied? Als Johannes echter er aan toevoegt: ‘Dit zeide hij: (Judas,) omdat hij een dief was, dan brengen we de geldzucht en het verraad van Judas terstond met elkaar in verband, zonder dat de Evangelist dit ronduit zegt. Eeuwenlang heeft men volstaan met deze opvatting. Juist de geringe som van dertig zilverlingen maakte de misdaad nog afschuwwekkender. In de middeleeuwsche letterkunde wordt Judas Iskarioth als vloekwaardige ellendeling aan hel en verdoemenis prijs gegeven. De Germanen vooral beschouwden de daad van Judas als de grootste zonde, die ooit werd begaan, daar zij de trouw als eersten en voornaamsten plicht betrachtten. De daad zelve was zoo huiveringwekkend, dat ze zich niet om de aanleidende oorzaak bekommerden. De oud-Saksische Heljand stelt Judas heel naïef voor als een Germaanschen dienstknecht, die zijn leenheer, den Christus ontrouw is geworden. Het avondmaal wordt beschreven; Judas vertrekt plotseling als de satan in hem is gevaren. De Duitsche vertaling luidt aldus: Satanas selber umschnürte scharf | |
[pagina 274]
| |
De opvatting van Dante in zijn Divina Comedia is geheel dezelfde. Ook bij de Ghibellijnen werden ontrouw en verraad als de grootst denkbare zonden beschouwd. In zijn Inferno beschrijft hij den heerscher der hel, zijn Dis of Lucifer, die in elk van zijn drie monsterachtige muilen een misdadiger verbrijzelt. Dit zijn Brutus en Cassius, de moordenaars van Caesar; de derde misdadiger is Judas die nog vreeslijker folteringen ondergaat. In de latere middeleeuwen wordt de opvatting gewijzigd in zoo verre, dat de hebzucht van Judas uitsluitend als drijfveer van de daad wordt beschouwd. De begeerte naar geld wordt hoe langer hoe meer op den voorgrond gedrongen, als het karakter van het kerkelijke drama verloren gaat. De passie-spelen in de laatste jaren der middeleeuwen zijn geschreven voor de burgerij; vorm en inhoud toonen duidelijk dat in alles rekening is gehouden met dit publiek. Grilde-broeders en handwerkslieden moesten duidelijk zien, waartoe de begeerige mensch kan worden gebracht. Bijgevolg werd het tooneel, waar Judas voor de overpriesters verschijnt en met dezen over den prijs staat te dingen, hoe langer hoe breeder uitgesponnen. In een passie-spel, dat in 1501 voor de eerste maal werd opgevoerd, gaat Judas zelfs zoo ver dat hij iedere munt eerst betast; op elken zilverling heeft hij wat aan te merken; de eene is van lood, een andere is te veel afgesleten, een derde is valsch, enz. Hier is dus het komische element doorgedrongen: de verrader wordt belachelijk. Het komische element treedt nog sterker naar voren door de nauwe betrekking waarin Judas tot den duivel staat in de middeleeuwsche passiespelen. De mysteriën stellen Satan meestal voor als een boosaardigen potsenmaker, hetgeen moet worden opgevat als de krachtige zelfbewustheid van het jonge Christendom, | |
[pagina 275]
| |
dat den aartsvijand niet meer schuwt, nu Jezus de machten der hel heeft overwonnen. Het passie-spel te Oberammergau deelt geheel de opvatting van het middeleeuwsche drama. Ook hier is geldzucht de eigenlijke drijfveer tot de daad. Judas heeft zich bij de discipelen gevoegd, omdat hij een goeden slag dacht te slaan. Ook bij hem hadden de wonderen van Jezus het vermoeden gewekt dat het rijk Israël weder zou worden hersteld. Maar Jezus laat de goede gelegenheden voorbij gaan, zegt Judas bij zichzelf. Hij spreekt voortdurend over scheiding en dood; in raadselachtige woorden troost hij ons met eene vage toekomst. Judas begint in te zien dat de jongeren steeds in armoede zullen blijven leven. In plaats van een eerste plaats te bekleeden in het nieuwe koninkrijk, zal hij misschien gevangen worden genomen. Neen, hij zal terugkeeren, nu het nog tijd is. Uit de gezamenlijke kas heeft hij van tijd tot tijd een kleinigheid genomen en zoodoende een sommetje bij elkaar gebracht. Wat was die vrouw toch dwaas om die kostbare zalf uit te storten voor zulk een nutteloos eerbetoon! Die nardus was wel drie honderd penningen waard. Was dat geld maar in de gemeenschappelijke kas gevloeid; dan was hij voor langen tijd geborgen. Hij zou het zich wel hebben weten toe te eigenen. Maar nu moet hij zoo spoedig mogelijk een middel vinden om aan den kost te komen. Als deze naïef-hebzuchtige Judas voor den Hoogen Raad verschijnt steekt hij de dertig zilverlingen haastig en gejaagd in den zak, waaruit al weder blijkt, hoe geld en nog eens geld zijn doel is in het leven. Eenzelfde opvatting van den Judas vinden we in het eigenaardige werk van Pater Abraham a Sancta Clara: ‘Judas der Ertzschelm für ehrliche Leuth,’ of ‘Eigentlicher Entwurf und Lebensbeschreibung desz Iscariotischen Bösewicht,’ waarvan de eerste uitgave in 1668 te Salzburg verscheen. De monnik heeft den ‘Bösewicht’ als aanleiding genomen om den verdwaalden menschen wijze lessen in te | |
[pagina 276]
| |
prenten. Hij haalt er van alles en nog wat bij. Toch is de biographie een samenhangend verhaal gebleven. Pater Abraham heeft uit alle mogelijke bronnen geput; eigenaardig is, dat we de oudste sagen hier in gewijzigden vorm terug vinden. De monnik schrijft dat de moeder van Judas voor zijn geboorte een bangen droom heeft gehad; daarom legt ze het pasgeboren kind met zijn ‘groote hoofd’ in een biezen kistje(!) en laat dit wegdrijven in zee. Het mandje wordt door de golven naar het eiland Iskarioth gestuwd, waar de koningin zich over den vondeling ontfermt en hem als haar eigen kind laat opvoeden. Later schenkt ze het leven aan een zoon; Judas wordt door nijd en afgunst bezield; hij vermoordt den jongen prins, waarop hij zelf in allerijl moet vluchten. Eindelijk komt hij aan het hof van den viervorst Pilatus. Diens buurman heeft een tuin met een fraaien appel-boomgaard. Judas wil zich de gunst van zijn meester verwerven; hij zal hem gelukkig maken met een voorraad appels. Daarom klimt hij op zekeren dag over het hek van den buurman, wiens boomgaard hij deerlijk gaat plunderen. De eigenaar komt plotseling opduiken; een gevecht ontstaat, en Judas doodt zijn vader, zonder dat hij dit vermoedt. De weduwe klaagt den moordenaar aan; Pilatus wil de zaak sussen, en werkelijk slaagt hij er in de weduwe te bepraten om met Judas te hertrouwen. Als deze Oedipus verneemt, wie zijn echtgenoote is, zondert hij zich van de wereld af om boete te doen, waarna hij zich aansluit bij Jezus' discipelen. Zijn bekeering is echter niet van langen duur; hij is aangesteld als schatmeester, komt daardoor voortdurend in aanraking met wisselaars, die hem op den slechten weg brengen; zijn hebzucht brengt er hem ten slotte toe om de vreeselijke daad te begaan. Na het verraad ontdoet hij zich van den gordel, waarmee hij zijn kleeren houdt saâmgebonden; dezen knoopt hij tot een lus, waaraan hij zich ophangt aan een boom, die voor galg schijnt gemaakt. De Russische criticus Arthur Luther, van wiens hand | |
[pagina 277]
| |
een Judas-studie verscheen in een Russisch letterkundig blad, haalt eenige zinnen aan, waarmee de monnik den zelfmoord beschrijft, tevens om een staaltje te geven van den eigenaardigen stijl van den pater. O.a.:
In Klopstock's Messias vinden we een diepere opvatting van den Judas. Ook hier is de verrader hebzuchtig en begeerig, doch hoofdzakelijk wordt de nadruk gelegd op den vurigen wensch van Judas om de eerste te zijn in het koninkrijk, dat door Jezus zal worden gesticht. De discipelen zullen daar allen een plaats bekleeden, doch Judas wil de eerste zijn, en daarom is hij jaloersch op Johannes, den meest geliefden leerling van den Meester. Judas wordt hier niet tot de daad gedreven door het verlangen naar Jezus' dood - hij wil den gang der zaken alleen leiden op den weg, die hem goed dunkt. 's Nachts denkt hij de stem van zijn vader te vernemen; het is echter Satan die hem booze gedachten inblaast: ‘Sieh, der Messias verzicht mit seiner Erlösung,
Und mit dem herrlichen Reich, dasz er aufzurichten verheiszen.
Nichts ist den Groszen in Juda verhaszter als dieses Reich Jesu!
Täglich sinnen sie ihm den Tod aus. Veratelle dich, Judas,
Du, als wolltest du ihn in die Hand der wartenden Priester
| |
[pagina 278]
| |
Ueberliefern; nicht Rache zu üben, weil er dich hasset,
Sondern ihn nur dadurch zu bewegen, dasz er sich endlich
Ihrer langen Verfolgungen müd' und furchtbar erzeige,
Dasz er mit Schande, Bestürzung und Schmach sie zu Boden schlage,
Sein so lang' erwartetes Reich auf einmal errichte.
O dann wärst du ein Jünger von einem gefürchteten Meister!’
Deze opvatting van Klopstock, wat den Judas betreft, is dezezelfde als van Goethe. In den Ewigen Jüden wordt Judas gesteld tegenover den idealist Jezus. Judas heeft zich uit volle overtuiging bij den Messias aangesloten, doch Jezus is anders dan de Christus, dien Judas zich heeft gedacht. Daarop keert hij zich van den Meester af, en verraadt hem. Twee beweegredenen kunnen hem tot deze daad hebben gedreven: of de wensch Jezus tot daadwerkelijk optreden te dwingen, of de begeerte om wraak te nemen op Christus voor de teleurstelling die Jezus hem, onschuldig en onbewust, heeft berokkend. Deze Klopstock-Goethe opvatting wordt door vele letterkundigen gedeeld, die den Judas tot onderwerp namen van gedicht en proza werk. Ook de maker van het passie-spel te Oberammergau staat onder den invloed van Klopstock. Dit blijkt uit de prologen, en uit een alleenspraak van Judas, waar hij zegt:
Pater Daisenberger heeft de Judas-figuur echter niet geheel in dezen trant durven opbouwen. Judas is in den Messias diep teleurgesteld, omdat hij verwacht dat het oude Israël in al zijn pracht en heerlijkheid zou worden hersteld. Het rijk van Christus is echter niet van deze aarde. Dit thema hebben verscheiden dichters verwerkt, pogingen die meer of minder zijn geslaagd. Friedrich | |
[pagina 279]
| |
Hebbel schijnt van plan te zijn geweest een Christusdrama te schrijven. Hiertoe is het echter niet gekomen; wel werden in zijn nalatenschap enkele eigenaardige aanteekeningen gevonden, als: ‘Judas war der Allergläubigste’. Ook bij Ibsen vinden we een merkwaardige Judasscène in de derde acte van Caesar's afvalligheid. Judas verschijnt voor Keizer Julianus: ‘Wie was je tijdens je leven?’ vraagt Caesar. - ‘Het twaalfde rad aan den wereldwagen’, luidt het antwoord. - ‘Het twaalfde? En het vijfde is reeds overbodig’. - ‘Waarheen zou de wagen zijn gerold zonder mij?’ - ‘Waarheen rolde hij door jou?’ - ‘Naar de heerlijkheid’. - ‘Waarom hielp je daartoe mede?’ - ‘Omdat ik wilde’. - ‘Wat wilde je?’- ‘Wat ik willen moest...? -“Wie heeft je uitverkoren?” - “De Meester”. - “Was de Meester zich bewust van wat komen zou, daar hij jou heeft uitverkoren?” - “Ja, dat is het raadsel”. En dit is juist het Judas-vraagstuk. Jezus kon alleen de Verlosser worden, indien hij werd vervolgd, gevangen genomen en ter dood gebracht. De verrader is dus het onmisbaar werktuig om het doel te bereiken. Eenige jaren geleden verscheen een belangrijk opstel in het Theosofisch maandblad: ‘Het verraad van Judas.’ Hierin betoogt de schrijver, dr. Schuver, dat Judas door den Meester werd gekozen om de zware taak te volbrengen. Ook deze auteur beschouwt Judas als den ‘allergläubigste.’ In een droom ziet Judas het tafereel van het Pascha, het avondmaal en het daarop gevolgd verraad. Voordat hij in de gelegenheid is Jezus hierover te ondervragen, richt de Meester het woord tot hem: ‘Judas, thans kan ik u zeggen welk werk voor u is weggelegd: Gij zult mij overleveren aan mijne vijanden.’ En als Judas bitter bedroefd is over deze woorden, zeide Jezus: ‘Judas, Judas, hoe gering is nog uw geloof in de wijsheid mijns Vaders. Maar toch, ik kan het u ditmaal vergeven, want uwe liefde voor mijne persoonlijkheid heeft uw geloof op den achtergrond gedrongen. Ja Judas, uw droom bevatte waarheid. Gij zult mij den vijand overleveren.... maar | |
[pagina 280]
| |
niet als verrader, doch als een mensch vol reine, onzelfzuchtige liefde. Het offer moet gebracht.’ Judas begint nu het schoon verband te beseffen tusschen het naderend treurspel en het goddelijk offer, gebracht van Eeuwigheid tot Eeuwigheid. Dan nadert hij Jezus om den Meester te kussen, zeggende: ‘Heer, door dit teeken zal ik u den vijand overleveren en ik zal mij stellen tot een afschrikwekkend voorbeeld in uw drama, voor allen die met gedachten van verraad mochten omgaan in de komende tijden.’ En Jezus ziet hem glimlachend aan, hem bestralend met de groote liefde, welke het stempel was der echtheid van Zijne goddelijke zending. In de Russische letterkunde is de Judas-figuur zelden tot onderwerp gekozen, de oude apokryphische vertellingen daargelaten, die alle haar oorsprong vinden in Byzantijnsche en Oostersche legenden. Ook de gedachten der volkszangers, de zoogenaamde Doegovnjie Stiegie of Raskolniekie, zijn in dit opzicht van weinig belang. De Russische letterkunde houdt zich zelden met abstracte onderwerpen bezig. Dit is mogelijk een der redenen waarom het Judas-thema zoo zelden werd behandeld. Ook zouden nog kort geleden allerlei moeilijkheden in den weg zijn gelegd aan een Russisch auteur, die met een onderwerp als Jezus en Judas voor den dag was gekomen. De kerkelijke en wereldlijke censuur zouden hem om strijd zijn aangevallen. Wel geeft Poesjkien den titel ‘Jiesoes’ op in de lijst zijner drama's, doch hiervan werd in zijn nalatenschap geen enkele regel gevonden, zoodat de schrijver dit vermoedelijk heeft vernietigd. Trouwens blijft het de vraag of het een Christus-drama zou zijn geworden, daar het Russische Jiesoes zoowel de vertaling is van Jezus, als van Jozua. Thans is de Russische litteratuur echter een werk rijk geworden van Leonied Andrejef, die den Judas als hoofdpersoon heeft gekozen. De geniale auteur, die in zijn land door de jongere generaties als een afgod wordt | |
[pagina 281]
| |
vereerd, heeft zich in de laatste jaren bij voorkeur bezig gehouden met de behandeling van godsdienstige onderwerpen en bijbelsche personen. Zijn ‘Eleazar’, b.v. behandeld op zeer eigenaardige wijze de opstanding van Lazarus, en ‘Het Leven van Pope Vassili Fievejskjoe’ is slechts het sombere verhaal van een doodgewonen priester; de hoofdgedachte is echter de strijd tusschen den mensch en zijn God. Andrejef's vroegere novellen en vertellingen worden echter verre overtroffen door zijn ‘Joeda Iskariot ie droegie’ - Judas Iskarioth en de anderen, waarin de bijbelsche stof gedeeltelijk in een nieuw licht wordt geplaatst. De aanvang luidt aldus:
| |
[pagina 282]
| |
De opvatting van Andrejef's Judas is zoo eigeneigenaardig, daar de Verrader half als Mephistopheles, half als Thersites wordt voorgesteld. Judas is een scepticus, diep doordrongen van de gemeenheid en laagheid der menschelijke natuur, een anarchist die evenals SawwaGa naar voetnoot1) het gansche laaghartige slavenvolk wil verdelgen, omdat het niet waard is te bestaan. Judas spot, hoont en lastert om zijn diepe verachting te kennen te geven. Voor niets of niemand gevoelt hij eerbied en ontzag; terstond weet hij de leelijke karaktertrekken en hoedanigheden in de menschen te bespeuren. Zichzelf spaart hij evenmin. Zoo beweert hij op zekeren dag dat geen goede menschen op de wereld bestaan; zelfs gaat hij zoo ver om lastertaal te spreken van eerbiedwaardige lieden met een smetteloos verleden, waarop de discipelen hem spottend vragen, ‘of zijn vader en moeder dan geen goede menschen waren’. Judas glimlacht, listig knipt hij met de oogen. ‘Wie was mijn vader?’ zegt hij. ‘Misschien de man die mij met roeden sloeg, of was het de duivel of een bok? Kan Judas al diegenen kennen met wie zijn moeder omgang had? Judas had zoovele vaders; over welken spreekt ge?’
Mattheus is verontwaardigd; toornig wijst hij den lasteraar terecht. Petrus schatert het uit, doch plotseling wordt hij ernstig. Hij neemt Judas terzijde en vraagt:
Een vreemde, boosaardige uitdrukking verschijnt op het gelaat van Judas. ‘Ik heb hem lief’, antwoordt Iskarioth. Hoe komt nu deze mensch onder de apostelen? Juist zijn pessimisme heeft hem tot Jezus gebracht. De Heiland is de eerste en eenige mensch wien men niets kan verwijten. De gansche persoonlijkheid van Jezus vormt een scherpe tegenstelling met de sombere beschouwingen van Iskarioth. Judas zelf lijdt smartelijk onder zijn pessi- | |
[pagina 283]
| |
misme. Juist daarom gevoelt hij zich aangetrokken tot den Meester dien hij lief heeft. Doch in die liefde schuilt voor een groot deel medelijden met de goedgeloovigheid van Jezus, die in de menschen blijft vertrouwen. Judas is vast en zeker overtuigd, dat de Heiland ten slotte zal inzien, dat zijn goedheid en liefde aan onwaardigen werd verspild. Daarom beijvert Iskarioth zich de ontgoocheling minder wreed te maken door telkens Jezus er op te wijzen, dat hij, Judas, het met zijn pessimistische beschouwingen aan het rechte eind heeft gehad. De discipelen houden dit uitsluitend voor leedvermaak; zij begrijpen niet deze zonderlinge, vreemde liefde voor den Meester. En Jezus keert zich hoe langer hoe meer van Iskarioth af.
Judas gevoelt zich gebelgd en beleedigd, dat zijn diensten niet erkend worden. Dit wordt duidelijk aangetoond in de episode van het gestolen bokje:
Toen Judas dit verhaal meedeelde, werden de discipelen hevig vertoornd:
Doch Jezus wierp hem een strengen blik toe, waarop Petrus zweeg en beschaamd de oogen neersloeg. En van dien dag af greep een zonderlinge ommekeer plaats in zijn verhouding tot Judas. ‘Vroeger had de Meester dik- | |
[pagina 284]
| |
wijls een vriendelijken blik geworpen naar Judas, en over zijn grappen geglimlacht. Doch als de oogen van den Meester thans rustten op dezen discipel, dan was het of ze Judas niet zagen. Maar waar Hij ook over sprak, altijd scheen Hij het woord te richten tot Judas. Aan ieder schonk hij een heerlijke bloem, een geurige roos van den Libanon; voor Judas bleven slechts de scherpe doornen alsof Judas geen hart bezat, als vermocht hij niet de liefelijke bloementeerheid te bewonderen.’ Judas verheugt zich als hij gelijk heeft gehad en de menschelijke slechtheid wederom is gebleken. De Heiland wil echter liever honderdmaal bedrogen uitkomen dan zijn geloof in de menschheid verliezen. Het zonderlinge en raadselachtige in deze Judas-figuur treedt telkens op den voorgrond. Zoo ook in de mooie bladzijden waar Jezus en de discipelen worden beschreven, gaande over een steen en weg. Reeds vijf uren hebben ze langs het slecht begaanbare, gloeiend-heete pad geloopen. Zij houden halt tusschen twee rotsen, omdat Jezus klaagt over moeheid. De Meester vleit zich neer om uit te rusten. Petrus en Johannes improviseeren een tent door over twee hooge rotsblokken hun mantels uit te spreiden, die ze met een steen vastleggen. De discipelen laten den Meester alleen. Zij houden zich bezig met allerlei tijdverdrijf. De een zoekt bloemen, schaarsch gezaaid op den steenachtigen bodem; als hij die vindt - brengt hij ze Jezus. Johannes neemt een mooi blauw hagedisje voorzichtig op; met blijden glimlach brengt hij het Jezus. En het hagedisje ziet met zijn sluwe, raadselachtige oogjes op naar Zijn oogen; het helle lichaampje glijdt over Zijn warme hand en snel verdwijnt het met kwispelend staartje. Petrus kan zich alleen op luidruchtige wijze vermaken. Filippus en hij werpen zware steenen in den afgrond die een donderend geraas maken. ‘Waarom doe je niet mee, Judas?’ roept Petrus hem vroolijk toe. | |
[pagina 285]
| |
‘Mijn borst doet pijn,’ antwoordt Judas, ‘en niemand had het me gevraagd’. Nu begint een wedstrijd tusschen Petrus en Iskarioth. De schijnbaar-zwakke Judas tilt met het grootste gemak de zwaarste rotsblokken omhoog. Voor hem moet de sterke Petrus in kracht onderdoen. Toornig loopt hij naar Jezus toe en zegt:
‘Wie helpt Iskarioth?’ vraagt Jezus met zachte stem. De discipelen bewonderen echter de reuzenkracht van Judas; vriendschappelijk kloppen ze hem op den schouder, erkennend dat hij als overwinnaar uit den strijd is getreden. Doch Jezus loopt zwijgend vooruit; geen woord van lof komt over Zijn lippen. Langzamerhand laten de discipelen Judas alleen, zich voegend bij den Meester. En als Jeruzalem in de verte opdoemt loopt Judas alleen achter de anderen: de sterke Judas, Judas de overwinnaar, loopt alleen achter de anderen. Iskarioth wordt al bitterder gestemd. Hij wil Jezus toonen dat men aan slechte, menschelijke neigingen kan blijven toegeven, ook al behoort men tot de volgelingen van den Meester. Daarom steelt hij eenige zilverlingen uit de gemeenschappelijke kas, die onder zijn beheer staat. De discipelen zijn hevig vertoornd, als Thomas den diefstal en den dader ontdekt. Petrus grijpt Iskarioth bij den kraag en brengt hem naar Jezus. ‘Heer - hij is een schelm - een dief - hij heeft ons bestolen’. Petrus ziet Jezus aan; haastig laat zijn hand den schuldige los. De Meester spreekt geen woord; zijn zwijgende vergevings-gezindheid ontwapent allen. Judas gevoelt zich wederom verslagen. En het was in dezen tijd dat de gedachte aan verraad voor de eerste maal opkwam bij Judas. Als de menschen hun weldoener gevangen laten nemen en vonnissen als een misdadiger, dan zal ieder inzien dat hij, Judas, gelijk heeft gehad met zijn pessimistische beschouwingen. | |
[pagina 286]
| |
Nu gaat Judas naar den hoogepriester en de ouderlingen; aan dezen zal hij den Meester verraden. Uitvoerig staat Andrejef stil bij het gesprek tusschen Judas en den sluwen, machtigen hoogepriester Annas. Reeds lang heeft deze heimelijk den profeet uit Galilea gevolgd, die zulk een machtigen invloed uitoefent op het Israëlitische volk. Na lang schacheren worden zij het eens over den prijs. Dertig zilverlingen is de som waarvoor Judas zijn Meester verkoopt. Nu zal blijken wie gelijk heeft gehad: de idealist of de pessimist: nu zal de menschheid op de proef worden gesteld. Hopend en vreezend, ziet Judas het oogenblik tegemoet, waarop de menschen zich zullen toonen in hun ware gedaante. In den Judas van Andrejef schuilt ook iets van den Hamlet. Met onverflauwden ijver zoekt Iskarioth naar slechte menschelijke daden; ontdekt hij die, dan slaakt hij jubelkreten, terwijl zijn hart schrijnt van droefenis. Judas brengt den Meester, dien hij lief heeft, ten offer. In dichterlijke bewoordingen beschrijft Andrejef, met welk een teere liefde hij Jezus omringt tijdens de laatste dagen van Diens kortstondig leven. Geen enkele maal dringt Iskarioth zich op, doch elke onuitgesproken wensch van den Heiland wordt door hem geraden. In het steenachtige Jeruzalem, waar schier geen boom of plant is te vinden, weet hij zich lentebloesems en grashalmen te verschaffen, zoodat Jezus door zoete, liefelijke geuren wordt omringd. Voor de eerste maal in zijn leven neemt Judas kleine kinderen liefkoozend in de armen; hij brengt hen naar Jezus en als de Meester de zwarte kinderlokken streelt, wijkt Judas terzijde met streng, barsch gelaat. En zoo treedt hij op, niet uit huichelarij, doch uit waarachtige liefde. Het offer, dat hij heeft gebracht, valt hem onbeschrijflijk zwaar. Bang en angstig verbeidt Judas het wonder; eindelijk zullen den menschen de oogen opengaan; zij zullen be- | |
[pagina 287]
| |
grijpen wien zij naar de schandplaats voeren. De beulen zullen op de knieën vallen en Hem aanbidden. De Judas van Andrejef verwacht dat het wonder door de menschen zal geschieden, en hierin verschilt de Russische auteur van de andere dichters, die dit onderwerp hebben behandeld, want deze allen verwachten dat de zachtmoedige Jezus als een machtig heerscher zijn vijanden zal verdelgen. Het wonder gebeurt niet. Judas heeft de zegepraal behaald. Jezus is aan het kruis gestorven; de menschen hebben dit staan aanzien. Prachtig en aangrijpend heeft Andrejef de angstige spanning van den verrader beschreven, de ademlooze stilte, het tooneel dat zich voor den viervorst Pilatus afspeelt, en de kruisiging die daarop volgt. De wonden worden al grooter en grooter; het vleesch rijt vaneen. Zouden de menschen nu nog niet begrijpen? De vreeslijkste droomen van Judas worden thans werkelijkheid. Plotseling een luide klacht; doffe, gesmoorde kreten, een siddering aan het kruis. Dus - zij beseffen!? Neen, Jezus sterft. Kan het zijn? Ja, Jezus sterft. De witte armen hangen slap en roerloos; gelaat, borst en beenen trillen in korte kramptrekkingen. Kan het zijn? Ja, Hij sterft. De ademhaling gaat langzamer - houdt geheel op. Neen, nog één zucht, nog toeft Jezus op de aarde. Nog een? Neen. Neen. Neen. Jezus is dood. Het is volbracht. Hozanna! Hozanna!
Één oogenblik van satanische vreugde en duivelsch leedvermaak. Dan beseft Judas het vreeselijke van een dergelijke overwinning. Had hij voor deze zegepraal zulk een offer mogen brengen? Hoe slecht de menschheid ook zij, één mensch was rein, edel en onschuldig, - en dezen eene heeft hij ter dood laten brengen. Zonder dien eene is de wereld eenzaam en koud. Als waanzinnig van smart en wroeging, begeeft Judas zich naar den Hoogen Raad der priesters en ouderlingen. Kajafas wil hem, als een hond, laten wegjagen, doch hij | |
[pagina 288]
| |
krijt hun toe: ‘Als ik in de woestijn ga en den dieren toeroep: Dieren, hebt ge gehoord hoe hoog de menschen hun Jezus hebben geschat, wat zullen de dieren doen? Ze zullen kruipen uit hun holen, en brullen van woede, ze zullen hun vrees voor de menschen vergeten en hierheen snellen om u allen te verslinden. Als ik spreek tot de zee: zee, weet ge hoe hoog de menschen hunnen Jezus hebben geschat? Als ik den bergen vraag: Bergen, weet ge hoe hoog de menschen hunnen Jezus hebben geschat? Dan zullen de zee en de bergen de plaats verlaten die hun door God werd aangewezen, ze zullen voortstuwen en ulieden verdelgen’. Iskarioth barst in tranen en weeklagen uit; hij begeeft zich tot de discipelen, die droef en somber bijeen zitten. Ontzet wijken ze terug van den Verrader, in wien Satan is gevaren. ‘Ik ga naar Hem’, roept Iskarioth. ‘Zij zijn te slecht voor Judas’. En als hij zich op weg begeeft naar den berg, waar hij zelfmoord zal plegen, dan spreekt hij fluisterend: ‘Jezus, Ge gelooft me nu. Ik kom tot u, Jezus. Kom me vriendelijk, minzaam tegemoet, want ik ben zoo moede. Ik ben ten doode vermoeid. Samen zullen we naar de aarde terugkeeren. Stemt ge toe, Jezus? Zult Ge ook ginds vertoornd zijn op Judas Iskarioth? En hem verbannen naar de hel? Welaan, dan zal ik neerdalen in de hel, waar ik ijzer zal smeden om den hemel te verdelgen. Zult ge dan Judas Iskarioth gelooven?’ De Verrader hangt zich op aan een boom die alleen staat op een berg. Den ganschen nacht hangt hij boven Jeruzalem; de wind keert zijn gelaat nu eens naar de stad, dan naar de woestijn. De met bloed beloopen oogen staren naar den hemel. Den volgenden morgen wordt hij ontdekt; als de menschen Iskarioth herkennen, wordt zijn lijk geworpen in een rotskloof tusschen doode katten, honden en krengen. En gansch Jeruzalem vernam den dood van den Verrader. En het steenachtige Judea, en het groene Gallilea, | |
[pagina 289]
| |
en van de eene zee naar de andere, al verder en sneller verspreidde zich de tijding van zijn vreeselijken dood. En allen, goeden en slechten, vloekten zijn nagedachtenis, en alle volken die waren, zijn en komen zullen, - zij allen zullen eenstemmig Judas vloeken, Judas Iskarioth, den Verrader.’
Dit is de slotzin van Andrejef's meesterlijke novelle. De karakters der discipelen zijn uitnemend en plastisch geteekend; de goedhartige, rondborstige Petrus, de altijd vragende naieve Thomas, de zoetelijk-zachte Johannes; De Christus is wondermooi weergegeven, al treedt Hij geen enkele maal krachtig op den voorgrond, en al wordt Hij nergens sprekend ingevoerd. Andrejef heeft de verzoeking weerstand geboden om den Heiland socialistische theoriën te doen verkondigen; toch beheerscht Zijn lach, Zijn stem, Zijn blik zoo menig tooneel. Juist hierdoor is de Christus van Andrejef de zachtmoedige Jezus uit de Evangeliën. Zijn geest waart rond, de geest van liefde en ootmoed, waartegen Judas strijdt met de kracht zijner satanische ziel - om ten slotte toch het onderspit te delven en zich gewonnen te geven. |
|