Onze Eeuw. Jaargang 8
(1908)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||
Haldane's hervormingen
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||
En wij doen dit met des te meer nadruk, omdat de belangrijkste hervormingen van Engelands weermacht juist het deel der landmacht betreffen, dat van ouds in het bijzonder bestemd is voor verdediging van den geboortegrond, een taak, welke eveneens op de Nederlandsche weermacht rust. Ook als men er rekening mede houdt, dat Engeland tegen een inval natuurlijk beschermd is door de zee, dat het tot afwering daarvan in eerste linie beschikt over een machtige vloot, terwijl Nederland daarentegen open ligt tusschen onderling naijverige groote mogendheden en voor verdediging vooral op de landmacht moet steunen, dan nog bevatten de Engelsche legerhervormingen voor de oplossing van het militair vraagstuk in Nederland gegevens van waarde. Evenals het echter Nederland, dat zijn militair weerbaren uitsluitend op moet leiden voor den oorlog tot verdediging van den geboortegrond, bij de bepaling van den eersten oefeningstijd vrij koud kan laten, hoeveel jaren in aanvalslegers van groote mogendheden als Duitschland, Frankrijk of Oostenrijk daarvoor noodig worden geacht, van even weinig beteekenis is het voor ons, dat minister Haldane voor zijn territoriale volksweermacht volstaat met een jaarlijksche oefening van zooveel dagen, om de eenvoudige reden alweer, dat die volksweermacht dààr het toebrengen en ontvangen van de eerste klappen kan overlaten aan de machtigste vloot ter wereld. Zij behoeft dus niet in die mate onmiddellijk strijdvaardig te zijn als onze weermacht, die integendeel in de meeste gevallen de eerste stormvlagen zal hebben te trotseeren. Het is daarom, dat wij niet in de eerste plaats op het stelsel de aandacht vestigen, maar op de beginselen, die het bevat.
Het Engelsche militaire stelsel heeft zich logisch en volgens de historische lijn ontwikkeld. Het bestond, tot nu toe, behalve de vloot, uit:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||
Deze Auxiliary Forces werden gevormd uit de burgerij en waren in het bijzonder bestemd voor verdediging van den geboortegrond of, zooals een Engelsch militair schrijver het karakteristiek uitdrukt: ‘Our soldiers are required for the defence of the Empire, our citizens for the defence of our homes.’ Het eilandenrijk Engeland, van ouds voor onmiddellijke verdediging in de eerste plaats kunnende rekenen op zijn vloot, is, zoodra het een plaats van beteekenis begon in te nemen, aan zijn militaire marine uitnemende zorg blijven besteden. Met de machtsuitbreiding ter zee ging zijn ontwikkeling als koloniale mogendheid hand in hand. De uitgestrektheid van de koloniën, voor een deel de aard van haar bevolking, het feit, dat zij ten deele open liggen voor machtige nabuurstaten, brachten de noodzakelijkheid mede van een beroepsleger, deels in die koloniën, deels in het moederland verblijf houdende, het laatste vooral gereed om op het eerste sein de in eenig deel der bezittingen aanwezige troepen onverwijld ter hulp te kunnen snellen, of van tijd tot tijd af te lossen. Dit is het staande actieve Engelsche leger, The Regular Army of kortweg Regulars genoemd. Het wordt uitsluitend gevormd door vrijwilligers, beroepssoldaten, die er 3, 7, 8 of 12 jaar in dienen en daarna, met uitzondering van hen, welke 12 jaar hebben gediend, overgaan bij de 1e klasse der reserve van het staande leger, waarbij zij verplicht zijn 4 jaar te verblijven. Na afloop van dezen diensttijd kunnen zij zich op nieuw voor 4 jaar verbinden bij de 2e klasse der reserve. Deze mag niet buiten het Vereenigde Koninkrijk gebezigd worden. Het ligt voor de hand, dat, in verband met het zooeven medegedeelde omtrent de koloniën, dit leger uit den aard der zaak een vrijwillig leger moet zijn, door werving op sterkte te houden. Het is daarom juist gezien van Minister Haldane, niet aan de grondbeginselen hiervan te hebben geraakt. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||
Naast dit staande actieve leger beschikte Engeland reeds in Cromwell's jeugdGa naar voetnoot1) buiten zijn vloot over een weermacht, om te voorzien in de verdediging van den geboortegrond, welke door de aanwezigheid van die vloot logisch een weermacht in tweede linie is. In het handeldrijvende, anti-militairistische, sportlievende eilandenrijk werd zij bovendien een burger- ja, een liefhebberij-weermacht en de militaire oefeningen daarbij werden in plaats van een last, een ontspanning. De verschillende deelen dezer weermacht, te samen Auxiliary Forces genaamd, bestonden tot nu toe, zooals gezegd, uit de Militia, Volunteers (vrijwillige infanterie) en Yeomanry (vrijwillige ruiterij). Het minst slecht daarvan was de Militia. Zij dateerde uit de 9e eeuw en oorspronkelijk vormde zij de geheele Engelsche weermacht. Kenmerkend voor ons, die altijd over dienstplicht spreken en dezen als een last beschouwen, is, dat elke Engelschman van ouds trotsch is op het lidmaatschap dier nationale militie, waarop hij, als vrij burger, recht heeft. Tengevolge van de bevolkings-aanwas, de toenemende veiligheid voor vijandelijke invallen en de oprichting van een klein staand beroeps-leger, bleef een algemeene persoonlijke dienstvervulling niet meer noodig en in 1661 werd de Militia Ballot Act afgekondigd, waarbij een bepaald aantal, na loting, voor dienst opgeroepen werd, doch tevens werd de bepaling gemaakt, dat men zich van dezen dienst kon vrij koopen. Dit afkoopstelsel had in den loop der tijden tengevolge, dat de Militia langzamerhand werd samengesteld uit mannen der lagere volksklassen. Het dienstrecht bleef evenwel als een der eerste burgerschapsrechten tot den huidigen dag bestaan en tot goed begrip | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||
der hierna te behandelen legerhervormingen is het noodzakelijk daarop de aandacht gevestigd te houden, wijl Minister Haldane ook hierop zijn hervormingen heeft gegrondvest. Bij die Militia verbonden zich bovendien vele jongelieden, die voornemens waren als vrijwilligers bij het staande leger in dienst te treden, in afwachting, dat zij den daarvoor verplichten leeftijd van 18 jaar hadden bereikt. Zoo werd die Militia tevens voor het staande leger een soort depôt, dat jaarlijks een 12000 man daaraan leverde. Naast deze Militia had men de militie-reserve, bestaande uit manschappen der Militia, die zich vrijwillig verbonden in geval van oorlog bij het staande leger over te gaan. Feitelijk vormden zij dus een reserve van het staande leger, die dan ook, in tegenstelling met de Militia, buitenslands mocht worden gebruikt. De Volunteers (vrijwillige Infanterie) waren afkomstig uit de burger-klassen, die militaire oefening vooral als een sport beschouwden. Een bepaalde diensttijd bestond eigenlijk voor hen niet. Hun oprichting dagteekent van het jaar 1799. In het eerste en tweede jaar van hun verband moesten zij, in de nabijheid van de plaats hunner inwoning, minstens aan 45, in de volgende jaren aan 10 oefeningen hebben deelgenomen, bovendien jaarlijks zes dagen kampeeren en een schietcursus volgen. De Yeomanry (vrijwillige ruiterij), uit de meer gegoede burgerklassen afkomstig, werd op overeenkomstige wijze samengesteld en geoefend en ontstond eveneens in de dagen der Fransche revolutie. Daar noch de Militia, noch de Volunteers, noch de Yeomanry over een behoorlijken staf, of eene behoorlijke intendance en administratie beschikten, geen artillerie of treinen daarbij waren ingedeeld, hun organisatie, aanvoering, wapening, kleeding en uitrusting een min of meer bonte verscheidenheid vormden, waren de Auxiliary Forces een macht van geringe militaire waarde en voor het optreden in eenigszins groote verbanden zelfs onbruikbaar. Was echter de technische waarde van weinig beteekenis, met de moreele en vooral de historische traditioneele waarde was dit allerminst het geval. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||
Dit historisch, traditioneel element in eere te hebben gehouden bij de hierna te vermelden hervorming der Auxiliary Forces, is een verdienste van Minister Haldane's arbeid.
De Engelsche vloot heeft sedert haar ontstaan in de talrijke zeeoorlogen met de eerste maritieme machten een toets gehad voor haar waarde als strijdmiddel. De vijand zorgde ervoor, dat zij op de hoogte bleef van haar tijd. Ook het Engelsche beroepsleger (Regulars) voerde nagenoeg onafgebroken over bijna de geheele wereld oorlog, maar, sedert Waterloo, op enkele uitzonderingen na, steeds tegen eene inlandsche tegenpartij; dientengevolge was de oorlogs-ervaring niet altijd een toets voor de deugdelijkheid in de zoogenaamde groote oorlogvoering. Dit kwam gedeeltelijk reeds uit in den Krim-Oorlog, maar eerst recht werd daarop de aandacht gevestigd in Zuid-Afrika. Daar bleek het Engelsche beroepsleger, bij inlandsche expeditie's en ook op exercitie- en paradeveld zulk een schitterenden indruk makend, op zich zelf niet in staat een volk van 60.000 niet militair georganiseerde en niet onder militaire tucht staande Boeren ten onder te brengen. En wat de Auxiliary Forces betreft, deze waren, ondanks een ongekende nationale geestdrift, onbruikbaar om zelfs een voldoende aanvullings-reserve voor het leger te velde te vormen. De oorlog in Zuid-Afrika had dus een schril licht laten vallen, zoowel op de groote gebreken van het Engelsche beroepsleger, als op die van de Auxiliary Forces; en algemeen werd de noodzakelijkheid van hervormingen erkend. Dit was reeds merkbaar gedurende den oorlog, toen de practische geest van het Angel-Saxische ras zich niet verloochende. Afgescheiden toch van de uitnemende vaardigheid in het vervoer ter zee van groote troepen-massa's en reusachtige hoeveelheden legerbehoeften over aanzienlijke afstanden, putte het leger, om zoo te zeggen, onder het oog van den vijand, reeds leering uit de harde lessen, die het, in het eerste tijdperk van den strijd, van die onderschatte en onvoldoend bekende tegenpartij ontvangen had. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||
Ook na den oorlog werden deze lessen, aangevuld door die, welke het bevriende Japan kon verstrekken, met vrucht en benijdenswaardige voortvarendheid in toepassing gebracht; hoewel die toepassing vooralsnog beperkt bleef tot het stelsel van oefening en opleiding, tot de breuke vooral met veel hardnekkigen sleur. De fouten, door het geheele leger, meer nog door zijn aanvoerders en opvoeders, gemaakt, hadden echter ten onrechte een veroordeeling van het geheele Britsche weerstelsel ten gevolge. Velen, ook in Engeland, voorzooverre de tip-top kastemilitairen betreft, wachtten slechts heil van een germaniseering. Aan dien even eenzijdigen als deskundigen drang was het den burger-minister van Oorlog, Haldane, niet gemakkelijk weerstand te bieden, toen hij zich de man toonde, die een hervorming der organisatie aandurfde. Hij ondernam zelfs een reis naar Duitschland, om er de militaire instellingen door eigen aanschouwing te leeren kennen, woonde er manoeuvres bij, zag den paradepas uitvoeren. Hoeveel voortreffelijks hem toen ongetwijfeld getoond werd, de reis schijnt toch slechts gediend te hebben, om hem de gevestigde overtuiging mede naar huis te doen nemen, dat hier het made in Germany voor ‘import’ minder gewenscht was dan ooit en dat, wilde iets bereikt worden, Engeland op eigen scheppingskracht moest rekenen. Hij gaf dus geen gevolg aan den drang van zekere imperialistische militaire kringen, ging niet mede zelfs met figuren als earl Roberts, die bij de hervorming der territoriale weermacht algemeenen weerplicht wilde toepassen, maar nam, terecht rekening houdend met Groot-Brittannië's geographische ligging, volksaard en historie, de bestaande eeuwenoude populaire organisatie met vrijwillige dienstverbintenis, als uitgangspunt voor zijn hervormingen aan. Die hervormingen zijn bovendien vooral een machteloos maken van militairen bureaucratie- en côteriegeest, naast een sympathiek beroep op de persoonlijke offervaardigheid van den Engelschen burger. Zijn eerste daad van gewicht was het scheppen van een | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||
wetenschappelijken Generalen StafGa naar voetnoot1). Uit de legerorder, daarop betrekkelijk, bleek het open oog van dezen nietdeskundigen oorlogs-minister, o.a. voor de eischen, waaraan vooral in vredestijd een Generale Staf ten opzichte van den troep moet voldoen. Vond deze maatregel van militairistische zijde bijval, een volgende stap, het verminderen van het staande leger met een 10.000 man infanterie en artillerie mocht zich daarin niet verheugen. Van die zijde wenschte men integendeel uitbreiding van het staande leger, niettegenstaande deze vermindering der sterkte opgeheven wordt, door alle étappe- en hulpdiensten voortaan op te dragen aan de Auxiliary Forces, welke door de hierna te vermelden hervorming voor deze taak geschikt zullen worden gemaakt. Het geheele personeel van het actieve staande leger is nu in geval van oorlog, onverzwakt door ‘baantjes’ of schrijftafel-functiën, voor vechtdienst te velde beschikbaar. Overigens beperkt de reorganisatie van het staande leger zich tot de hoogere verbanden. De indeeling in legerkorpsen voor een weermacht, bestemd om in den regel over zee dienst te doen, wat log, werd vervangen door de kleinere divisiën, als grootste tactische eenheden. Zoo bestaat thans het Engelsche staande leger (Regulars) uit zes divisiën, ieder samengesteld uit de vier wapensGa naar voetnoot2) en de noodige hulpdiensten en treinen; uit één cavaleriedivisie van 36 escadrons met rijdende artillerie, bereden pioniers, hulpdiensten en treinen en verder uit twee bereden brigades, ieder van twee bataljons bereden infanterie; één regiment cavalerie en één batterij bereden artillerie. Engeland beschikt daardoor over een moderne weermacht van 150.000 uitnemend geoefende soldaten, waarin, als in geen leger, de lessen van den Zuid-Afrikaanschen en van den Oost-Aziatischen oorlog zijn toegepast en waarmede | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||
het, na aftrek van een deel, in de koloniën dienst doende, steeds onmiddellijk gereed is over de geheele wereld te velde te trekken. Minister Haldane noemt deze helft der weermacht te land na hervorming de Expeditionary Force, in tegenstelling met de andere helft, de Home or Territorial Troops, uit de voormalige Auxiliary Forces afkomstig. Hoewel de aanwezigheid van een dergelijk, nagenoeg mobiel, aanvals-leger bij onze Westelijke naburen alles behalve een quaestie is, waarmede Nederland niets te maken heeft, vestigen wij daarop slechts met een enkel woord de aandacht, daar de hoofdzaak van onze bespreking, op de, in het begin van dit opstel vermelde, gronden, de hervorming van de Auxiliary Forces zal gelden.
De hoofdbeginselen van deze hervorming der Auxiliary Forces zijn neergelegd in the Territorial and Reserve Forces Bill. Deze wet, door het Lagerhuis met overgroote meerderheid, door het Hoogerhuis met algemeene stemmen aangenomen, moet als een aanvulling en verbetering der Reserve Forces Act van 1882 worden beschouwd. Het aloude beginsel van vrijwillige dienstneming blijft daarin gehandhaafd. Die vrijwilligheid is een belangrijk element in de schepping van Minister Haldane. Het Engelsche volk is afkeerig van conscriptie, van dienstplicht, omdat de noodzakelijkheid daarvan in zijn geschiedenis niet is gebleken. Tegenover dien afkeer staat echter een sterk ontwikkeld nationaal gevoel, terwijl het historisch bewustzijn, stammende uit de dagen van Koning Alfred, om zoo noodig persoonlijk mede te moeten helpen bij de verdediging van den geboortegrond en zich daartoe voor te bereiden, nog steeds levendig is. Met deze toestanden en opvattingen heeft de minister terecht rekening gehouden, en dit wel op voortreffelijke wijze. Zijn standpunt, evenals dat van zijn volk, schetst hij als volgt in de merkwaardige rede, waarmede hij in de zitting van 8 Maart 1906 in het Lagerhuis de hervormings-voorstellen inleidde: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||
‘I should like to see far more men voluntarily taking upon themselves to acquire the elements of military training in time of peace. I do not see why people should not use the rifle as well as play football; why they should not use it instead of going to races. Anything like compulsion or conscription will defeat its own purpose. If you are to get people to give their services, you must assign to them definite functions, a definite service, which they can render to the country. For that purpose you have to map out an organization. I do not see why the rifle-club, cadet-corps, the Volunteers, all the different forms of military organizations, which we have at present, should not be encouraged, so that the people should organize themselves, so that you should have your citizens possessing the elements of that knowledge, which would be requisite if they were wanted to serve against an enemy.’ Haldane doelt hierbij meer in het bijzonder op dien vijand, welke een inval zou wagen op den geboortegrond. Daarvoor wil hij eenvormige, in plaats van de Auxiliary Forces, één territoriale, vrijwillige weermacht scheppen Territorial Force) volgens de grondslagen, waarop tot nu toe die Auxiliary Forces gevormd werden. De sterkte der territoriale weermacht is terecht niet bij de wet bepaald, maar wordt van tijd tot tijd door het Parlement vastgesteld. Voorloopig rekent men op 14 samengestelde divisiën en een gelijk aantal cavalerie-brigades. Men verbindt zich vrijwillig voor ten hoogste vier jaar. Binnen twaalf maanden na het verstrijken der verbintenis kan men tot een nieuwe van ten hoogste vier jaar worden toegelaten. Mits de hierboven genoemde reserve van het staande leger niet in haar geheel onder de wapenen is geroepen, kan ieder van zijn verbintenis bij die territoriale weermacht ontheven worden, zoo het verzoek daartoe aan den commandeerenden officier drie maanden te voren ingediend en een som van ten hoogste vijf pond sterling gestort wordt. Het afkoop-stelsel, wel te onderscheiden van plaatsvervanging of nummerverwisseling, blijft dus gehandhaafd, en de practijk zal moeten uitwijzen of het hier als een nadeel of als een voordeel beschouwd moet worden; of het nadeel van een grooter verloop niet opweegt tegen het voordeel, dat degenen, die dienen, dit ook met lust en toewijding blijven doen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||
De dienst bij de territoriale weermacht doet denken aan die, aanvankelijk, bij ons Reservekader. Men blijft in de samenleving, vervult daar zijn maatschappelijke plichten, kan zijn studiën volbrengen, neemt zijn betrekking waar, zoodat, door het vervullen der militaire plichten, in vredestijd een minimum hoeveelheid nationaal arbeids-vermogen renteloos wordt vastgelegd. De verbintenis slaat dus terecht in de eerste plaats op het zich gereed houden bij gevaar en op de verplichting tot oefening. Die jaarlijksche oefening is voor ieder man vastgesteld op minstens 8 en hoogstens 18 dagen, aan één stuk of bij gedeelten onder de wapenen door te brengen, waarbij de territoriale troepen met de Regulars kunnen worden saamgevoegd. Voor het deel der Yeomanry, bestemd als divisiecavalerie der Regulars op te treden, bedraagt de oefeningstijd 6 maanden in het eerste jaar en 15 dagen gedurende de volgende jaren. Van deze oefeningen kan door de militaire autoriteit in noodzakelijke gevallen voor bepaalde personen of onderdeelen van korpsen geheele of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend. Wanneer een man daartoe den wensch te kennen geeft, mag hij onder zekere voorwaarden boven den wettigen oefeningstijd onder de wapenen blijven. Bovendien kan de duur van een jaar-oefening, voor een deel of voor de geheele territoriale weermacht, tot hoogstens dertig dagen worden verlengd. Zij kan ook worden verkort, of een jaar-oefening kan geheel vervallen. De hooge aanvoering en de stafdienst komen in handen van beroeps-officieren, het geheel onder leiding van een Directeur-Generaal der Territorial Force. Voor de eerste aanstelling in den laagsten officiersrang van elk onderdeel komen in aanmerking zij, die door het hoofd van het graafschap daarvoor zijn aanbevolen, mits voldaan wordt aan bepaalde eischen, betreffende leeftijd, lichamelijke geschiktheid en ontwikkeling (educational qualifications). Om op den duur echter te voorzien in de behoefte aan officieren voor de territoriale macht en dit officierscorps zelfs een bron te doen worden voor de aanvulling van het, ook in Engeland toenemend, tekort aan beroeps-officieren, is de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||
bepaling gemaakt, dat alle jonge mannen, die tijdens hun verblijf aan een ‘college’ twee jaar werkend lid geweest zijn van een der aldaar bestaande weerbaarheids-vereenigingen, in plaats van na 12, reeds na 8 maanden dienst bij de hierna te vermelden oefenings-bataljons of artilleriescholen, officier bij de territoriale weermacht kunnen worden. Hebben zij bovendien met goed gevolg de cursussen in militaire wetenschap aan een der universiteiten bijgewoond, dan volgt die aanstelling zelfs na 4 maanden dienst. Men ziet derhalve ook hier de toepassing van het volksweerbaarheids-beginsel: geen nieuwe krachten vormen, maar van bestaande maatschappelijke krachten - in dit geval intellectuëele - partij trekken bij de aanvulling van het territoriaal- en zelfs van het beroeps-officierscorps. Op gelijksoortige gronden zou ook ten onzent, vooral wegens het onrustbarend gebrek aan beroeps- en reserve-officieren, een leerstoel in militaire wetenschap aan één of meer onzer universiteiten zeer wenschelijk zijn. De territoriale weermacht krijgt een organisatie en treinwezen als die van het staande leger en wordt, zooals vermeld, gesplitst in 14 divisiën, uit de vier wapens, treinen en hulpdiensten samengesteld; het dislocatie-plan van deze valt ongeveer samen met de indeeling des lands in graafschappenGa naar voetnoot1). Daarnaast zal, als depôt, een reserve-divisie der territoriale weermacht worden gevormd. Men zal ten slotte - en dit is iets, dat wel eens in ons land ter harte genomen mag worden - in alle opzichten het beginsel: ‘overeenkomstige vredes- en oorlogsorganisatie’, doorvoeren. Hij, die, zonder wettige redenen, verzuimt te voldoen aan de oproeping onder de wapenen, wordt beschouwd als deserteur, en moet voor den krijgsraad terecht staan volgens de daarop betrekking hebbende artikelen van de Army Act. Bovendien zal hij, ongeacht of hij strafbaar is of niet, zoolang extra moeten dienen, als de tijd bedraagt, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||
verloopen tusschen het oogenblik der desertie en zijn al of niet vrijwilligen terugkeer. Het zonder wettige reden mankeeren bij de oefeningen wordt gestraft met boeten van twintig shilling tot vijf pond.
Gedurende den oorlog in Zuid-Afrika was gebleken, dat de reserve van het staande leger, uit oud-gedienden bestaande (zie bladz. 404), hoogstens in staat was een 100.000 man te leveren; wat echter, om in de verliezen te voorzien, ten eenenmale onvoldoende bleek. Daarom wenscht Haldane door zijn Reserve-Force-Bill de 1e klasse-reserve van het staande leger (zie bladz. 404) uit te breiden met een Special Contingent, manschappen uit de Militia die zich onder bepaalde voorwaarden vrijwillig voor 6 jaar verbinden. Zij moeten zich uit den aard der zaak ook voor buitenlandschen dienst beschikbaar stellen. Deze categorie, Special Reservists, kan voor eerste oefening of voor een of meer speciale oefeningscursussen hoogstens zes maanden, en gedurende de volgende jaren hoogstens 14 dagen onder de wapenen worden geroepen en neemt verder deel aan de herhalings-oefeningen, zooals die voor de le klasse reserve van het staande leger (zie bladz. 404) zijn voorgeschreven. Het bijwonen van speciale oefenings-cursussen heeft plaats volgens dezelfde voorwaarden, als voor de gewone jaarlijksche oefening. De deelnemers daaraan kunnen geoefend worden te gelijk met eenig onderdeel van het staande leger. Dat de wetgever zich zooveel mogelijk wenscht te schikken naar de wenschen en belangen der individuen, blijkt wel uit het feit, dat, onder bepaalde voorwaarden, vrijstelling wordt verleend van de jaarlijksche oefening of van het bijwonen van speciale cursussen; en omgekeerd, dat men bij de verbintenis ook de verplichting op zich kan nemen, zijn geheelen diensttijd onder de wapenen door te brengen. Daar deze laatste bepaling echter een achterdeurtje zou kunnen worden om het staande leger te versterken, stelt de wet het aantal, dat op deze wijze tegelijkertijd mag dienen op 4000 man, en dan nog slechts voor dienst | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||
buiten het koninkrijk, in geval van oorlogsgevaar of noodzakelijke militaire toerustingen. Gedurende hun verblijf onder de wapenen ontvangen de Special Reservists dezelfde soldijen als het staande leger en bovendien, na het volbrengen van hun zesmaandschen oefeningstijd, voor het overige gedeelte van hun dienstverband een toelage (retaining-fee) als het personeel van de 1e klasse van de leger-reserve (zie bladz. 404) geniet. Tijdens hun verbintenis mogen zij zich niet buitenslands of in de koloniën ophouden. Voor de practische oefening der Special Reserve zullen 74 infanterie oefenings-bataljons en 12 artillerie oefeningsscholen worden opgericht. Commandant van een oefeningsbataljon is een hoofd-officier, die, evenals de vier kapiteins en het overige onderwijzend personeel, tot het staande leger behoort. De beroepsstaf eener artillerie-school bestaat uit: een kolonel, drie majoors, zes subalterne officieren, 150 man en 125 paarden. Deze oefenings-depôts, om ze zoo eens te noemen, dienen tegelijkertijd voor de opleiding van het officiers- en minder kader der territoriale weermacht. Het is namelijk bij deze de bedoeling in de toekomst alleen de divisie-commandanten en de divisie-staven uit beroepsofficieren te doen bestaan.
Van bijzonder belang voor Nederland achten wij het hoofdstuk der wet, dat de zoogenaamde County Associations in het leven roept. Ook hier is Haldane in de historische lijn gebleven, daar de Lord-lieutenants der graafschappen reeds in 1549 onder Edward VI met de leiding der territoriale strijdkrachten in hun graafschap werden belast. In 1660 kwamen die der Militiadaarbij. Den 26en October 1907 heeft de Koning van Engeland zelve, den Lord-lieutenants van Engeland, Schotland en Wales in Buckingham-Palace deze historische verplichtingen, in verband met Haldane's hervormingen, nog eens op het hart gedrukt. Deze County Associations zijn blijvende graafschappelijke commissies, samengesteld uit burgerlijke en militaire gezaghebbenden van elk graafschap, aan wie opgedragen wordt de territo- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||
rialeweermacht overeenkomstig de wettelijke bepalingen te vormen en te beheeren, en verder al datgene te behartigen, wat de militaire volksweerbaarheid in het graafschap kan bevorderen. De voorzitter van den graafschapsraad is ambtshalve voorzitter van de Association. Verder hebben daarin zitting leden van den graafschapsraad en van de gemeenteraden, vertegenwoordigers der universiteiten, officieren van alle wapens en dienstvakken van de territoriale strijdmacht uit het graafschap, en ten slotte, indien dit wenschelijk wordt geacht, vertegenwoordigers van de belangen der patroons en van die der arbeiders. Officieren van het leger kunnen, geen lid der Association zijnde, onder bepaalde voorwaarden de vergaderingen bijwonen en er het woord voeren, maar zijn dan niet stemgerechtigd. De leden worden benoemd volgens voordrachten, op te maken door den Army CouncilGa naar voetnoot1). De graafschaps-commissie houdt zich binnen haar rechtsgebied op de hoogte van de hulpmiddelen en krachten, van belang voor de militaire weerbaarheid; zij verstrekt aan den Army Council of aan de officieren, die deze daarvoor zal aanwijzen, alle inlichtingen, en verleent hun haar medewerking. Bovendien beschikt de regeering over een Raad van Advies voor de Territorial Force, waarvan de Minister van Oorlog voorzitter en de Directeur-Generaal der Territorial Force onder-voorzitter is. Deze Raad heeft zich bezig te houden met alle aangelegenheden, die de vrijwilligerskorpsen betreffen, in de eerste plaats de admistratieve en geldelijke, maar kan ook van advies dienen omtrent de organisatie, de opleiding en de oefeningen. De bevoegdheid der County Associations, betreffende de organisatie en administratie van de militaire strijdkrachten, strekt zich echter nimmer uit tot quaesties aangaande het commando en de oefeningen, die aan het legerbestuur blijven opgedragen. Zoo is de County Association meer in het bijzonder belast met:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||
Zoo noodig kan een County Association zich in het belang der haar opgedragen functiën in comités splitsen. Uit de fondsen, door het Parlement voor militaire uitgaven toegestaan, worden de sommen verstrekt, welke de Army Council noodig oordeelt om in de uitgaven der County Associations te voorzien. Daartoe worden jaarlijks begrootingen ingediend door de County Associations.
Wij hebben hiermede de voornaamste zaken, voorzoo- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||
verre zij voor ons land van belang kunnen worden geacht, in het kort besproken. Wanneer de hervormingen van minister Haldane volkomen zullen zijn uitgevoerd, is zeker het hoogste bereikt, wat in vredestijd van de vrijwillige toewijding van een krachtig volk met ontwikkeld nationaal gemeenschapsgevoel te verwachten is. Want alles hangt ook hier ten slotte van die toewijding af, wetten en bepalingen zijn, als het om de innerlijke waarde gaat, slechts palliatieven. Minister Haldane - het is meer dan eens gebleken - is zich wel bewust, dat de nieuwe bepalingen betreffende de Territorial Force, aanzienlijk hoogere eischen stellen aan de persoonlijke offervaardigheid van het Engelsche volk, dan de oude bepalingen betreffende de Auxiliary Force deden. Hij gaat echter - en getuigt dit niet voor den optimistisch gezonden blik van dezen burger-minister van oorlog? - uit van vertrouwen in het volk, hij neemt niet aan, dat afkeer van nationale offervaardigheid betreffende de militaire verdediging uit ter aard in een gezond volk zetelen kàn; zulk een afkeer moet op de een of andere manier zijn opgewekt en in stand gehouden worden. En eerlijk gezegd, het in Engeland buitengewoon zeldzaam voorbeeld, door zijn eersten burger, koning Eduard gegeven in de hierboven genoemde samenkomst met de Lord-Lieutenants op Buckingham-Palace, wekt reeds voor hen, die van Engelsche toestanden en opvattingen op de hoogte zijn, gunstige verwachtingen. Ook van de zeer behoudende militair-deskundige zijde, begint de critiek op de plannen van den ‘niet-deskundigen’ Haldane te verminderen. Generaal Sir John French, Lord Methuen, Yan Hamilton hebben zich reeds in goedkeurenden zin uitgelaten, ja, zelfs de man van den algemeenen dienstplicht, van het imperialistisch beginsel, de Voorzitter der National Service League, Earl Roberts, vindt in Haldane's arbeid veel goeds. Militaire deskundigen, als zeker Britsch generaal, die op een vraag betreffende Haldane's arbeid ten antwoord gaf: ‘I don 't know’, daaraan mij op den schouder kloppende, en fluisterend toevoegende: ‘and Mr. Haldane does not | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||
know himself’, worden meer en meer uitzonderingen. Het is dan ook niet een zich schuldig maken aan buitengewoon optimisme, wanneer men de verwachting uitspreekt, dat Engeland aan Minister Haldane eene weermacht te land te danken heeft, waarin materiëel is bereikt:
‘We hope to bring the people and the army much more closely together than has been the case in the past, and to make the people fell that it is not only an army of regular soldiers, but an army of territorial soldiers, who are just their own selves, who are ready to give their time to military duty just as there are others wishing now to give up their time to the country in school-boards and civil functions of that kind,’ Ten slotte militaire decentralisatie in vredestijd, wat zeggen wil het dooden van bureaucratische en côterie-parasieten, het verplaatsen van het initiatief van enkele schrijftafels naar de commandeerende (troepen-)generaals, het geven aan hen van zeer ruim gestelde instructies met een slotzinsnede, neerkomende op: ‘gaat uw gang, maak de zaak zoo goed mogelijk’. In één woord vertrouwen, in plaats van het energie en karakter doodende wantrouwen van boven naar onderen, van de bureaux naar den troep: ‘We mean to trust and we believe that in trusting lies the solution of a problem which has baffled us so long’. Veel aantrekkelijks bevat deze wet, die men een volkslegerwet zoude kunnen noemen, voor ons. In de eerste plaats | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||
het voortbouwen op hetgeen zich historisch ontwikkeld heeft. Dit heeft een bestaansrecht, waaraan men niet ongestraft raakt. Minister Haldane heeft dit ingezien, door bij zijne hervormingen van het goede, dat de aloude instellingen, Militia, Volunteers en Yeomanry bevatten, gebruik te maken. Zijn wet heft die instellingen niet op, maar verbetert ze, brengt ze op de hoogte van haar tijd. Dit beginsel uit het oog te hebben verloren, is de fout geweest, die in Nederland herhaaldelijk gemaakt is op het gebied der militaire voorbereiding. Aan de historische schutterij, zoowel als aan het reservekader, zooals dit aanvankelijk door zijn uitnemenden schepper, den generaal van Dam van Isselt, gedacht en uitgevoerd was, lag het goed beginsel ten grondslag, dat het vervullen van militaire plichten mogelijk is en mogelijk moèt blijven zonder in tijden van rust en vrede aan werkkring en gezin onttrokken te worden, en zeker had men daarvan een goede territoriale reserve kunnen maken, o.a. door haar saam te stellen uit hen, die niet in het leger als milicien gediend hadden. Met de oud-miliciens had men dan desnoods een afzonderlijke legerreserve kunnen vormen. Onze van het Oosten ingevoerde groot-mogendheidsmilitaire opvattingen leggen nu zeer zware lasten op een deel onzer mannelijke bevolking, terwijl er voor het grooter deel zelfs geen gelegenheid te vinden is, desgewenscht, aan de verdediging deel te nemen. Het gevolg hiervan, in verband met ons betrekkelijk gering bevolkingscijfer, moet zijn, dat in negen van de tien gevallen onze krijgsmacht onvoldoende zal zijn tegenover de verpletterende overmacht, waarmede wij reeds bij het begin der vijandelijkheden te doen zullen krijgen. Het bestaande stelsel is bovendien onbillijk, ja, van gemeenschaps-standpunt onzedelijk. Enkelen wordt de vervulling van een plicht opgedragen, die op allen rust. Na als milicien gediend te hebben, moeten mannen, die aan het hoofd van belangrijke zaken staan, deze op soms zeer ongewenschte oogenblikken in den steek laten voor een eerste, een tweede, een derde herhalings- en later nog eens voor een landweer-oefening. De concurrenten, die vrijloten (de groote | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||
meerderheid) en die met dit alles nimmer te maken zullen hebben, kunnen daarbij in hun vuistje lachen. Nu kan men voorzeker in een stelsel, waar men de miliciens vijftien jaar (acht jaar militie, zeven jaar landweer) dienstplichtig laat, die herhalingsoefeningen tot onderhoud van het nuttig deel van het geleerde niet missen. Maar waarom hier te lande niet dergelijke instellingen in het leven geroepen als de County Associations, waardoor het mogelijk gemaakt wordt, betreffende den duur, het tijdstip en de plaats dier oefeningen tot overleg te komen tusschen het maatschappelijk, het militair en het persoonsbelang? Waarom niet de bestaande loterij vervangen door een billijker stelsel, waar niet enkelen vijftien jaar, maar b.v., evenredig, een grooter aantal minder jaren oefen plichtig wordt gemaakt, zoodat dezelfde lasten door meerderen gedragen en bij de regeling der oefeningen meer rekening kan worden gehouden met het persoons-belang, wat tot zekere grens weer het maatschappelijk belang is, daar zijn componenten toch uit persoons-belangen zijn samengesteld? Ongetwijfeld heeft ons land een onmiddellijk beschikbare verdedigings-macht van hooger peil noodig, dan die, waarmede het Britsche eilandenrijk, veilig in zee en achter zijn reuzenvloot, kan volstaan, maar dit is slechts een reden te meer voor ons bij militaire hervormingen een middel te vinden om hen, die nu vrij blijven van elke militaire verplichting, hun aandeel in de landsverdediging te doen dragen. Men vergete toch niet, dat het aantal vrijloopers jaarlijks niet minder dan ongeveer 30.000 bedraagt, tegenover de 17.500, die nu het spit zullen moeten afbijten. Ook wij behooren onze levende strijdkrachten streng te gaan localiseeren, den waan te laten varen, dat Friezen, Groningers, Limburgers en Noord-brabanders, met volle zelfverloochening voetstoots huis en haard aan den vijand zullen overlaten, om bijv. te beginnen met de verdediging van de beide Hollanden. Localisatie is zoowel noodig om onder alle omstandigheden de mobilisatie te verzekeren, als om naast het militair belang ook rekening te kunnen houden met maatschappelijke, plaatselijke en persoons belangen en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||
deze zelfs als bezielende kracht bij de verdediging te gebruiken. Elke provincie moet een afgerond geheel leveren, niet, zooals thans, alleen wat de reserve, maar ook wat de verschillende wapens van het actieve leger, de grensbewaking en mobilisatie-dekking aangaat. Provinciale commissies, in den geest der County Associations, kunnen voor de verschillende belangen waken.
Na Engeland zijn wij nog steeds de belangrijkste koloniale mogendheid en evenals dat land zullen wij voor die koloniën, afgescheiden van de richting, waarin onze nationale weerbaarheid zich ontwikkelt, over een krachtig beroepsleger moeten kunnen beschikken. Een deel daarvan zal in de koloniën, een ander als reserve in ons land verblijf moeten houden. Ook wat dit betreft gaat dus de vergelijking met de Engelsche regulars op. Bij de voortschrijdende ontwikkeling van onze weermacht in de richting van een volksleger zullen wij die koloniale beroepsreserve, alleen reeds met het oog op diensten in Nederland te verrichten, moeten uitbreiden. Deze beroeps-reserve moet de taak overnemen, die nu in schijn, op papier, op het blijvend gedeelte rust, waartoe vooral behoort: het optreden bij rustverstoringen, het gereed zijn bij een overval, kusten grensbewaking, mobilisatie-dekking, kader-opleiding. Hiervoor zou de koloniale reserve ongetwijfeld uitgebreid, tevens in enkele opzichten organiek hervormd moeten worden. Van dit standpunt - als koloniale mogendheid - zouden wij door de opheffing van het korps Mariniers een fout begaan hebben, even groot als die, welke de opheffing van de schutterij is geweest. Wij laten de, al of niet, technische waarde van dit wapen aan boord in het midden, maar ons korps Mariniers is een kranig korps, dat een geschiedenis heeft, saamgeweven met die van ons Vaderland, onze koloniën en onze marine; een korps, dat gezien is bij het Nederlandsche volk en waarbij, niettegenstaande de zeer bescheiden plaats, die het steeds aan boord innam, een voortreffelijke geest heerscht. Zulk een instelling met een handgebaar ter zijde te stellen, waar | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||
zij door hervorming een noodzakelijk deel onzer toekomstweermacht als koloniale mogendheid kan worden, getuigt o.i. van even weinig beleid als van historischen zin, In plaats dus van haar op te heffen, worde zij, onder eigen officieren, zoo noodig gereorganiseerd, met de koloniale reserve één der grondslagen tot vorming van eene militaire beroepskern, zoowel voor gebruik in ons land als in onze koloniën. Is deze aanwezig, dan zal het ‘blijvend gedeelte’ niet slechts totaal overbodig zijn geworden, maar bovendien zal een der laatste bezwaren tegen een militaire hervorming, in de richting van een volksleger, zijn weggenomen. Wij gelooven niet aan de minderwaardigheid van het Nederlandsche volk, wel aan een ‘calomnieuse’ neiging van sommigen om, uit onbekendheid of napraterij, dat eigen volk te kleineeren. Evenals Engeland, met welks bevolking wij in zoo menig opzicht overeenstemmen, bevatten ons verleden en ons heden, zoowel op maatschappelijk- als op militairweerbaarheids-gebied, genoeg gegevens en voldoend sterke krachten, om als uitgangspunt te dienen voor een nationale, afdoende, niet te kostbare regeling onzer militaire verdediging. Het is een plicht, dien wij zoowel aan onze groote voorvaderen als aan ons nageslacht verschuldigd zijn. En in dat geloof in den eigen stam, evenals in een voortbouwen op hetgeen zich historisch ontwikkeld heeft, ligt voor den tot heden nog altijd onbekenden militairen hervormer van Nederland's verdediging in het bijzonder de waarde van Engeland's voorbeeld. |
|