Onze Eeuw. Jaargang 8(1908)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 302] [p. 302] Verzen Van U.E.V. Die mijns harten vrede zijt.... Naar Th. à Kerneis. Die mijns harten vrede zijt, En de eenig ware ruste, Reine bron van klare lusten, Zuivre zon van zaligheid - Laat mij willen en niet willen, Wat Gij wilt en niet en wilt, Blijde gaande door het stille Leven in uw vreê verstild. Buiten U is niets dan strijd, Niets dan moeiten, niets dan zorgen - Laat mij, in Uw rust geborgen, Slapen gaan in eeuwigheid. [pagina 303] [p. 303] De herdersfluit. Eens ging ik langs het lage riet, Dat ruischen kan en anders niet, Toen, langs mijn pad, een herder kwam, Die één van deze halmen nam, En dien besnoeide en besneed, En maakte tot zijn dienst gereed. Door dit gekorven rietje, dat Als dood hij in zijn handen had, Dien stemmeloozen stengel zond Hij straks den adem van zijn mond, En, als hij blies, zoo zong het riet, En, als hij zweeg, verstomde 't lied; De zoete, pas ontwaakte stem Bestond en leefde slechts door hem. Zoo gaf ik gaarne wensch en wil In 's Heeren hand en hield mij stil. Zoo dan, als door een rieten fluit, Bij zwijgend eigen stemgeluid, Gods adem door mij henen blies, Bij groote winst hoe kleen verlies! [pagina 304] [p. 304] Silhouetten. In het toevend licht, dat later Dan de zonne blijft Wijlen bij het stille water, Waar ons bootje drijft, Schuiven zwart en zonder zwaarte, Fijn gelijnd en strak, Fietsertjes voorbij de klaarte Van het hemelvlak Hunne fijne silhouetjes, Schaduwen gelijk, Zeer geleidelijk en netjes Langs den Amsteldijk. Met gestadig beenbewegen Gaan ze fijn en stil, Na elkaar, elkander tegen, Ieder naar zijn wil. Komen twee elkaar te ontmoeten, Glijden ze meteen, Zonder botsen, zonder groeten Door elkander heen. Wordt het donker, wordt het later, Met gebogen rug, Gaan ze haastig langs het water Naar de stad terug. En ze voegen bij de sterren, Aan de lucht geplaatst, Nog een lichtje, dat van verre Over 't water kaatst. Vorige Volgende