Onze Eeuw. Jaargang 8
(1908)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |
VerzenGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 482]
| |
Eenzaam akkerlandDuitsch van Gertrud Freïn le Fort. Ik dwaal alleen door 't eenzaam akkerland,
Het pad omzoomt des korens golvenrand.
De late zomeravond donkert week,
En uit het woud verrijst de mane bleek.
Ver ligt het kleine dorp in zilverrook,
En ver liet ik des dages onrust ook.
Hoe wijd en wakker wordt mijn diepste zijn,
Zoo gansch geopend voor den maneschijn.
Ik hoor in 't korenveld, dat ruischt als riet,
Een zingen, zacht en vreemd - der wereld lied.
Het hooge lied der kracht zoo wonderbaar,
Die alle vrucht en zegen schept van 't jaar.
Die in de diepte van al 't zijnde weeft,
Iets eeuwig-komends, en dat rustloos streeft -
Mijn ziel verneemt den zachten klank en hoort,
Maar ach, verstaat toch nooit het duist're woord.
| |
[pagina 483]
| |
Frederick Lamond.Beethoven-Matinee. Beethoveniaansche kop; de mond geprest
Met stijf-gebeten lippen; bossig haar
Gebeeldhouwd staand om 't hoofd; een ernstig oog,
Dat nù omhoog blikt, dàn in zich verdroomt;
De wang met scherpe vouw van neus tot kin;
De neus klein, lange bovenlip, de kin
Massief gezet tot schraging van den kop:
Zóó zat hij aan 't klavier, en liet de hand
In klankvol deinen dalen op 't ivoor,
De tonen wekkend uit metalen slaap:
Nu galmend met gedaver als van storm,
Een wilde windevaart door dreunend woud,
Een zware dondergolving door 't gewolk
Waardoor een scherpe toon als bliksem schiet;
Dàn 't fijn gemurmel van een gladde beek
Langs ronde kiezels glippend, of 't gezwier
Van dart'le koeltjes door een zomerbosch,
Met leutig pijpen van een herdersknaap
En echo's ver van vreemden nymphenzang.
Daartusschen weder 't vlak, egaal gegolf
Van wind langs vlakten - alles schiep de hand
Des macht'gen spelers naar de harmonie
Des macht'gen meesters dien hij leven deed.
| |
[pagina 484]
| |
Lied uit Shakespeare's
|