Onze Eeuw. Jaargang 6
(1906)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |
Voorspellende droomen
| |
[pagina 211]
| |
dat dier geboren was, de alleenheerschappij over Athene zou krijgen. Toen nu Perikles en zijn partij weldra over den tegenstander zegevierde, was de bewondering voor Lampon véél grooter dan voor Anaxagoras. Het geloof in de kunst van profeteeren is dan ook van den vroegst bekenden tijd algemeen geweest en Cicero zei dan ook, dat alle in zijn tijd bekende volken, beschaafde en onbeschaafde, gelooven in de toekomst te kunnen zien, 't zij door het begrijpen en uitleggen van natuurverschijnselen, of het lezen uit de ingewanden van het offerdier, 't zij door het verklaren van den droom of van de visioenen in toestanden van extase of furor. Het voorspellen uit natuurverschijnselen of uit de ingewanden van het offerdier, was bij de oude beschaafde volken de meest gebruikelijke. Dat was een kunst geworden, waarvan de regels langzamerhand een vast stelsel vormden en die volgens vaste methoden werd beoefend. De Babyloniërs zijn waarschijnlijk het eerste volk geweest bij welk het waarzeggen aan een vast systeem was gebonden. Bewoners van een vlakte, zagen zij elken nacht den sterrenhemel boven zich in wijden koepel, zóó wijd, dat de periodieke wisselingen in den stand der sterren wel spoedig opvallen moest. Geen wonder daarom, dat zij weldra verband zochten, één als elk primitief volk zich met zijn omgeving voelt, tusschen het beeld van den sterrenhemel en hun levensgang. De kennis, die noodig was om dit deels werkelijk, deels vermeend verband na te gaan, schiep van zelf een stand, een groep van beoefenaars dier wetenschap, die eeuwen lang bloeide en in hoog aanzien stond. De Egyptenaren beoefenden eveneens de sterrenwichelarij met groote voorliefde, terwijl de Grieken en Romeinen bij alle gewichtige aangelegenheden hun auguren raadpleegden, die uit de vlucht der vogels of de ingewanden van het offerdier de toekomst gisten. Maar ook raadpleegden zij de orakels, uitspraken van priesteressen in een toestand van extase. Ongetwijfeld hadden deze voorspellingen veel invloed en hoe treffend | |
[pagina 212]
| |
het orakel soms was, blijkt wel het best daaruit, dat sommige tot onzen tijd bekend zijn gebleven. De divinatie door droom-uitlegging heeft op het staatsleven der ouden nooit zoo grooten invloed gehad als de reeds besproken wijzen van profeteeren, daar zij uitteraard niet altijd kon geraadpleegd worden en te ongebonden moest blijven, dan dat zij zich tot een geregelde inlichtingsdienst kon ontwikkelen. Maar zij heeft wellicht den meesten invloed op de wereldgeschiedenis gehad, daar zij onder alle volken verspreid was en dikwijls de uitnemendsten heeft bezield en geleid tot groote daden. Ik behoef te dien opzichte maar te herinneren aan Mahommed's visioenen in den slaap na zijn epileptische aanvallen en aan zijn droom, waarin hij den engel Gabriël zagGa naar voetnoot1). In dien droom kwam Gabriël hem tegemoet met een zijden doek in de hand, waarop hij las: Predik en toen hij zei: ik kan niet prediken, drukte Gabriël hem zóó met de doek, dat hij meende te sterven; eindelijk liet Gabriël hem los en zei opnieuw: Predik! In angst vroeg Mahommed nu: wat moet ik prediken en hij kreeg ten antwoord: predik in den naam van uwen Heer, die geschapen heeft, die den mensch gevormd heeft uit een bloedklomp, predik, want uw Heer is de edelste, die geleerd heeft door de pen, den mensch geleerd heeft, wat hij niet wist. Toen ontwaakte hij en was zeer ontsteld en meende nu te gelijken op een dichter en bezetene, van wie hij een grooten afkeer had. Daarom vatte hij het plan op om naar een kale bergtop te gaan en zich er af te storten. Hij ging daarvoor naar den berg Hera en in den avond van dien dag, zag hij plotseling een man in biddende houding aan de horizont, die niemand anders dan Gabriël was. Hetzij dat het een hallucinatie was onder den invloed zijner emotie, hetzij dat het zijn schaduw op de wolken was, maar van dit oogenblik af, voelde hij zich Godsgezant. Zoo ontstond mede door het geloof aan den droom als een | |
[pagina 213]
| |
boodschap, een bevel, een godsdienst, waaraan millioenen menschen het zuurdeesem van hun leven ontleenen. Het kan ook moeielijk anders of de droom, die aan den droomer een wereld voortoovert soms schitterender, dan die zijn oog op den dag waarneemt, moest wel bij de onbeschaafde volken tot de gevolgtrekking leiden, dat de beelden, die de mensch daarin waarneemt, even reëel zijn, als die in den wakenden toestand door hem gezien en dat zij hem even goed als deze van buitenaf toevloeiden. Wanneer hij van een ontmoeting met een bloedverwant droomde, geloofde hij zeker bezoek van hem gehad te hebben en wanneer hij in zijn slaap op jacht geweest was, twijfelde hij er niet aan of zijn ‘ik’ had wel degelijk gejaagd. Nu leerde zijn omgeving hem, dat hij in zijn slaap zich niet bewogen had en dat zijn bloedverwant, ten minste wat zijn lichaam betrof, elders was, zoodat hij vroeg of laat tot de gevolgtrekking werd gedreven, dat het lichaam niet zijn geheelen ‘ik’ uitmaakte en dat beide deelen niet absoluut aan elkander gebonden waren, althans niet tijdens den slaap. Het is dan ook wel buiten redelijken twijfel, dat het droomen een der eerste aanleidingen is geweest tot het geloof aan een ziel, wier bestaan niet geheel aan dat van het lichaam was gebonden. Het verschijnen in den slaap van lang gestorven verwanten of bekenden, het zien van ongewone dingen en personen, het doorleven in den slaap van gebeurtenissen, gelijkende op feiten, die later inderdaad gebeurden, al dergelijke droomen gaven verder meer grond tot het aannemen van een bovenzinnelijke wereld en tot de meening, dat de slaap de meest geschikte toestand was om van uit die andere wereld mededeelingen te ontvangen. En naarmate het bestaan van die wereld ter hulp werd geroepen om verschijnselen een oorzaak te geven en die oorzaken in beeld werden gebracht, verschenen de afbeeldingen der geesten en Goden steeds meer in het droomleven en dreigden of troostten of waarschuwden den droomer, die in zijn slaap zijn vrees of zijn verlangen dramatiseerde. | |
[pagina 214]
| |
‘Want waartoe zouden de gestorvenen, de geesten en Goden den mensch verschijnen, dan om hem mededeelingen te doen, den hulpbehoevenden mensch te waarschuwen of te zeggen, wat hun wacht! Ja, wanneer er Goden zijn, hoe zou het anders kunnen! Hoe zou men aan Goden, die toch de beschermers der menschen zijn, kunnen gelooven, als zij hen niet hielpen door hen in de toekomst te laten zien, wanneer zij het noodig vonden.’Ga naar voetnoot1) En die hulp verleenden zij dan ook, hetzij doordat we in den slaap, wegens de verwantschap onzer ziel tot die der geesten, zelf bovennatuurlijk waarnemen en voorzien, hetzij dat de Goden den droomer verschijnen en hem mededeelingen doen. Geloofde men eerst alle droomen reëel en komende van buiten, met het dieper worden van het menschelijk inzicht konden niet alle droomen aan dezelfde bron worden toegeschreven en scheidde men een deel der droomen af, als voortspruitende uit lichamelijke prikkels. Maar tegelijk ook rees de vraag of de droomen afkomstig uit de geestenwereld, alle gezonden werden door Goden en goede geesten of wel ook door kwade geesten en het kon niet uitblijven of de vele bedriegelijke droomen werden geweten aan de laatsten. Dat er echter profetische droomen waren, daaraan twijfelde geen volk. Nog heden is dit geloof algemeen verspreid en hoewel in het moderne staatsleven geen plaats daarvoor meer is, toch zijn er nog overal talrijke aanhangers der aloude meening en gaat van dit geloof soms een kracht uit, die aanzet tot daden, waarbij met het leven geen rekening meer gehouden wordt. Een sprekend en recent voorbeeld vond ik verleden jaar in een onzer couranten. Het was een bericht uit Atjeh en luidde als volgt. Blijkens het heden door de N.R. Ct. ontvangen telegram is kapitein van der Hoeve gesneu- | |
[pagina 215]
| |
veld bij het vallen in een hinderlaag van Ben Peukan bij Beuratjan in de Pédir-vlakte. Omtrent dezen Ben Peukan herinnert genoemd blad aan een dezer dagen meegedeeld schrijven van zijn correspondent te Kotta-Radja, blijkens hetwelk Ben Peukan aan de bede van zijn vrouw, die door de onzen gevangen genomen was, om zich te onderwerpen niet had willen gehoor geven, verklarende, dat een terugkeer tot de keumpanie toch niet meer zou baten, wijl hij reeds afscheid van het leven had genomen, daar hem in den droom geopenbaard was, dat hij maar vier maanden meer te leven had, waarvan er toen reeds twee verstreken waren. Dat niet alle droomen profetische of ware konden zijn, zag men zooals reeds opgemerkt is, spoedig in en blijkt bijv. ook uit het recept van Socrates in de republiek van Plato, om van valsche droomen bevrijd te blijven en goede te erlangen: ‘Als het verstand is neergezonken in lusteloosheid en ons dierlijk en lager deel gevuld is met wijn en vleesch, dan droomen wij extravagante dingen en begaan afschuwelijke daden, maar wanneer een man, gewoon sober en geregeld te leven, zich te slapen neerlegt, nadat hij zijn geest gevoed heeft met goede gedachten, zijn wellust zwijgt en zijn toorn bekoeld is, als dus de twee lagere deelen van zijn ziel zijn onderdrukt en het hoogere vrij is en daardoor krachtiger in den slaap, zullen zijn droomen rustig zijn en waar.’ Om die reden verbood ook Pythagoras het gebruik van boonen, daar dit voedsel opblazend, als het is, de mensch hindert in het zoeken der waarheid. Het is er echter verre van dat alle philosophen aan profetische droomen geloofden, hoewel de meeste Grieksche wijsgeeren onder wie Pythagoras, Plato, Socrates, Zenon met de Stoïcijnen zulke droomen wel aannamen. Toch waren er onder de Stoïcijnen die hierin van de anderen afweken en noemde b.v. Ennius alle voorspelling uit den droom ‘ijdel.’ Aristoteles is omtrent de quaestie in zijn verhandeling over de droomen sceptisch. De voorspelling, zegt hij, | |
[pagina 216]
| |
die in droomen te vinden zou zijn, moet men noch met te groote geringschatting behandelen noch zonder nader onderzoek voor waar aannemen. De meening, dat de meeste zoo niet alle droomen een voorspellende eigenschap zouden hebben, heeft iets verleidends in zich, daar dat geloof op ervaring schijnt te berusten; en dat in verscheidene gevallen de toekomst uit droomen kan voorspeld worden, is niet geheel ongelooflijk en niet zonder elken grond. Men is nu geneigd van uit deze gevallen te besluiten tot alle droomen. Aan de andere kant, vervolgt hij, is er geen verstandige reden te vinden, waarop een dergelijke waarzegging zou berusten, want afgezien van het feit, dat alle andere redenen ontbreken, is het toch waarlijk niet te begrijpen, dat de Goden de droomen zouden zenden niet aan de besten en verstandigsten alleen, maar aan ieder, wie het slechts treft. En alleen de goddelijke afkomst dier droomen zou een begrijpelijke grond zijn, daar het toch absoluut buiten ons begrip is, dat iemand in staat zou zijn te zien, wat ver van ons gebeurt. Als men aan iemand denkt en hem dadelijk daarop ontmoet, is toch het eerste niet de oorzaak van het tweede en zoo is het met het gedroomde en het soms daarna of tegelijk geschiedende. Vandaar dan ook, dat vele droomen in het geheel niet tot vervulling komen, want toevalligheden karakteriseeren zich juist daardoor, dat zij noch altijd, noch gewoonlijk gebeuren. Dieren droomen ook, zoo goed als menschen, derhalve zijn de droomen niet van goddelijke, maar van natuurlijke oorsprong, men ziet dit ook hieruit, dat de meest ordinaire menschen beteekenisvolle droomen kunnen hebben. Vele overgevoelige en praatzieke menschen hebben vooral dergelijke droomgezichten, omdat zij veel en voortdurend innerlijk bewogen, dan hier dan daarover denken en soms wel eens het juiste treffen, zooals iemand, die veel werpt, wel eens raakt. En, zegt hij, wat de waarzeggende droomen betreffen, | |
[pagina 217]
| |
waarvan het voorspellende niet uit natuurlijke gronden is te verklaren, deze droomen, als zij niet louter op toevalligheden berusten, zijn wellicht te verklaren, doordat de mensch in zijn slaap, gevoeliger voor indrukken in den nacht dan overdag, onder gunstige omstandigheden waarnemingen van uit de verte heeft, waardoor bij hem droomen zouden kunnen opgewekt worden met die gebeurtenissen meer of minder verband houdende.’ Aan deze scherpzinnige verhandeling heeft men later weinig kunnen toevoegen en mij dunkt, nog heden ten dage heeft zij weinig van hare bekoring verloren. Na hem bleven de philosophen meer en meer afwijzend geneigd voor elke voorspelling uit droomen, de wijsgeeren uit de school der Nieuwe Academie ontkenden het bestaan van profetische droomen en onder hen is Cicero de meest bekende verdediger geweest van het ongeloof in alle voorspelling. In zijn werk ‘de divinatione’ laat hij zijn broeder eerst alles aanvoeren, dat tot het geloof aan waarzegging schijnt te dwingen om vervolgens in het tweede gedeelte al het aangehaalde te weerleggen. Omtrent het geloof aan de waarzeggende eigenschap der droomen, zegt hij het volgende: ‘Wanneer men aan droomen gelooven wil, kan men dat even goed doen aan de visioenen van dronkaards en krankzinnigen; men kan uit hun hallucinaties even goed allerlei gevolgtrekkingen maken en voorspellingen afleiden. Wanneer men heel den dag niet anders doet dan uitleggen, zal men toch wel eens goed raden. En als men geen geloof slaat aan de hallucinatiën der krankzinnigen, waarom dan aan de droomen, waarin de menschen dingen doen, waarom zij, gebeurde het werkelijk, allen gebonden zouden worden en waarvan de inhoud onsamenhangender is, dan de visioenen der bovengenoemde ongelukkigen. Waarlijk het eenige verschil is hierin gelegen, dat de krankzinnige om zijn waanzin niet naar den droom-uitlegger loopt - en de droomer wel. | |
[pagina 218]
| |
Daarbij, is het wel aan te nemen, dat de Goden ons de droomen zenden tot voorlichting, want hoe weinigen gelooven eigenlijk aan de droomen en hoe zelden geeft men acht op zijn droomen. Wanneer zij dus ons tot hulp gezonden worden, dan zou dat een zóó groote onwetendheid bij de Goden verraden omtrent de verwaarloozing dier toegedachte waarschuwingen, dat het niet aangaat dit te gelooven. En waarom zouden de Goden ons die waarschuwingen en voorspellingen in den verwarden droomtoestand geven en niet liever terwijl wij wakende zijn en waarom onder zulke verwarde beelden als onze droomen? Waarom zouden ze niet duidelijk en klaar hun meening zeggen? Maar buiten dit alles, niemand gelooft toch, dat alle droomen waar en goddelijk zijn. Goed, wie zal dan de ware van de valsche onderkennen en wat is de toets, ja zelfs waarom zijn de ware goddelijk en de andere niet? Wie is in staat het goddelijke van het valsche te onderscheiden, ik voor mij weet niemand daarvoor wijs genoeg, maar onze droomuitleggers zijn het zeker niet. Kom het is te dwaas, dat de Goden ons zouden willen vergasten op visioenen, waarvan wij geenerlei begrip hebben en van welke wij geen uitlegging kunnen krijgen. En als ge tegenwerpt, dat er toch ook moeilijk verstaanbare dichters zijn, dan geef ik het toe bijv. Euphorion is het maar al te zeer, doch Homerus in het geheel niet en wie van beiden is het meeste waard? Als men gewaarschuwd wordt, dan moet men het toch begrijpen anders doet men als de medicus, die aan een zieke voorschreef te nemen: Een kruipend dier, op vochtig groen 't meest thuis
Dat, zonder bloed of been, toch draagt zijn eigen huis;
in plaats van eenvoudig ‘een slak’ te ordineeren. Of gelijk Paecuvius, die ergens spreekt van: Een plat onooglijk beest, dat op vier lage pooten staat
En met een loggen tred slecht langzaam voorwaars gaat,
Een hals gelijk een slang komt het vreemde nog verhoogen
En in de kleine kop staan twee nieuwsgierige oogen. -
| |
[pagina 219]
| |
Hé, Paecuvius, riep men, we weten niet wat je bedoelt, waar spreekt je over? ‘In één woord dan’, riep Paecuvius terug, ‘het is een schildpad’! ‘Nu’, was het antwoord, ‘hadt ge dat niet dadelijk kunnen zeggen?’ Zoo iets kunnen we toch niet van de Goden verwachten en wanneer het daarom duidelijk is, dat we niet mogen aannemen, dat de droomen van de Goden komen en wij evenmin een middel bezitten om ze uit te leggen of te schiften de ware van onware droomen, meen ik, dat we de voorspelling door droomen al evenzeer moeten verwerpen als andere soorten van divinatie. Met de christelijke godsdienst trad het geloof aan droomen als goddelijke boodschappen weer op den voorgrond en werd de profetische eigenschap van vele droomen algemeen aangenomen. Dat kon wel niet anders, daar in den bijbel talrijke voorbeelden van voorspellende droomen te vinden zijn, al waarschuwt Prediker V vers 6 tegen het vertrouwen in alle droomen met de woorden: ‘want gelijk in veelheid der droomen ijdelheden zijn, alzoo in vele woorden’. De kwade droomen waren inblazingen van den duivel en den christenen werd geraden te bidden om er van bevrijd te blijven. Onder de wijsgeeren na de middeleeuwen vinden we BaconGa naar voetnoot1) twijfelachtig gestemd omtrent het bestaan der natuurlijke divinatie. Waarde hecht hij er in elk geval niet aan, want hij zegt uitdrukkelijk, dat de leer der natuurlijke divinatie niet de kleinste waarheid aan het licht gebracht heeft en al kan men uit de wijze, waarop hij verder spreekt niet met zekerheid afleiden of hij de natuurlijke divinatie geheel verwerpt, toch geloof ik, in tegenstelling met VaschideGa naar voetnoot2), | |
[pagina 220]
| |
dat hij er niet aan gelooft. Hij zegt van de natuurlijke divinatie: ‘zij steunt op de fundamenteele veronderstelling, dat de ziel niet verspreid over de organen van het lichaam, maar in zichzelf gekeerd en geconcentreerd door de aard van haar wezen eenige kennis van de toekomst heeft en hiervan ziet men frappante voorbeelden in de droomen, in toestanden van extase en in het stervensuur - een andere natuurlijke divinatie ontstaat doordat de ziel, evenals een spiegel, die glans teruggeeft van opgeworpen licht, iets opvangt van God en de geesten; ook die eigenschap heeft zij het sterkst in dezelfde toestanden, als bovengemeld, echter schijnt de ziel het licht, dat zij ontvangt van God niet te kunnen verdragen en wordt zij onrustig en geraakt in heilige woede, in de furor der ouden. Hij noemt dus den grond, waarop die divinatie steunt, een veronderstelling en zijn oordeel, dat de natuurlijke divinatie geen sprankel waarheid heeft gebracht, doet vermoeden, dat hij slechts de meening der Ouden weergeeft. In die meening wordt men nog versterkt door hetgeen te vinden is in zijn essais de politique et de moraleGa naar voetnoot1) waar hij tal van beroemde en algemeen bekende voorspellingen verhaalt, onder welke ook eenige droomen. Deze voorspellingen, verklaart hij dan, zijn er in een groot aantal, vooral wanneer men die der astrologie en profetische droomen bijvoegt, maar zij kunnen tot niets anders dienen, dan om de goede lui gedurende de lange wintermaanden aan het haardvuur gezeten, bezig te houden. Het is waar, dat hij zegt hier buiten te laten de voorspellingen in de heilige boeken vervat, zoowel als de orakels der Ouden, maar we weten, dat deze restrictie noodig was om eenigszins te durven zeggen, wat men over sommig geloof dacht. LeibnitzGa naar voetnoot2) is slecht te spreken over de menschen, die hun passies, fantasiën, droomen en zelfs hun furor | |
[pagina 221]
| |
voor iets goddelijks houden en gelooven in die toestanden te kunnen profeteeren. Hij haalt verschillende voorbeelden aan om de dwaasheid er van aan te toonen, maar maakt evenals Bacon de zelfde absolute uitzondering voor de goddelijke visioenen, die hun aard zouden verraden, door dat ze scherp omschreven gebeurtenissen, die inderdaad volgen, voorspellen. De encyclopedisten gelooven aan geen profetische droomen, noch Condillac, noch Diderot; ook Voltaire niet. Kant, zegt dat men de droomen niet als openbaringen van een bovenzinnelijke wereld moet aannemen en noemt alle voorgevoelens, die geen natuurlijken grond hebben, zuivere hersenschimmenGa naar voetnoot1). Schopenhauer daarentegen is een verklaard voorstander van het geloof aan de profetische kracht van sommige droomen, getuige zijn verhandeling over geestverschijningen en wat daarmee samenhangtGa naar voetnoot2). Hij neemt daarin, willekeurig, een bijzonder droomorgaan aan, dat hij beschrijft als: das räthselhafte, in unserm Innern verborgene durch die räumlichen und zeitlichen Verhältnisse nicht beschränkte und in sofern allwissende, dagegen aber gar nicht im gewöhnliche Bewustsein fallende, sondern für uns verschleichte Erkenntniszvermögen’! Het ligt voor de hand, dat iemand, die tegen een dergelijke vooropzetting niets heeft, grif de mogelijkheid, ja de noodzakelijkheid van profetische droomen aanneemt. Als hij op een goeden dag in verstrooidheid zijn inktkoker in plaats van de zandkoker over een pas geschreven brief uitstort, zoodat hij de meid moet roepen en deze hem dan vertelt, dat ze 'snachts gedroomd had in de kamer inktvlekken op te nemen, dan is dit voor hem een afdoend bewijs dat haar droom een profetische was en dat uit die droom overtuigend blijkt, dat tamelijk onbeteekenende feiten | |
[pagina 222]
| |
haarfijn worden vooruit gedroomd, ja, dat de wet, dat alles wat gebeurt, noodzakelijker wijze gebeurt, er door in het klaarste licht wordt gesteld! Terwijl bij de denkers er steeds minder gevonden worden, die aan profetische droomen, in engeren zin genomen, gelooven, heeft de meening, dat ons in droomen voorspellingen geworden in de laatste decenniën nieuwen steun gevonden bij de beoefenaren der zoogenaamde occulte wetenschappen en de aanhangers der spiritische wereldbeschouwing. Het aannemen van een geesteswereld om ons heen, wier bewoners in staat zijn met ons te verkeeren, heeft allicht het geloof aan profetische droomen ten gevolge. Als die geesten tafels kunnen laten dansen en piano's oplichten, als zij in maat volksliedjes kunnen tikken op iemands voeten, zooals mij overkomen is of een ameublement door elkander kunnen werpen, dan kunnen zij ons ook wel in den slaap verschijnen en mededeelingen doen en gebruik makend van hun hooger bestaansvorm, nuttige wenken voor de toekomst geven. En met deze veronderstellingen kwamen ook de oude gevolgtrekkingen weer terug. Als er, zoo redeneert bij voorbeeld Henri Meyers een bovennatuurlijk bestaan is, dan is er ook een weten van verleden en toekomst en kan ons deze hoogere wetenschap eigen worden, hetzij door hetgeen tot ons komt onder bijzondere omstandigheden door onze verwantschap tot den algeest, hetzij doordat de geesten door hun verwantschap met onze wereld, ons persoonlijk inlichten. Opmerkelijk is hier de overeenkomst met de redeneering, die wij bij Cicero en Leibnitz vonden en trouwens hoe kan dat anders. De van een ernstig doel bezielde en hoogstaande Society for psychical research, die zich voorgenomen heeft na te gaan, wat op natuurlijke wijze niet verklaarbaar is, heeft ook een onderzoek ingesteld omtrent het voorkomen van voorspellingen, waaronder natuurlijk ook die, in droomen meegedeeld, behooren. In volume V der Proceedings van bovengenoemde | |
[pagina 223]
| |
vereeniging brengt zij rapport uit omtrent de in zes jaar verzamelde gevallen van voorspellingen. De commissie daarvoor ingesteld kon 240 gevallen verzamelen, direct afkomstig van degenen, die de voorspellingen hadden gehad. Die 240 gevallen waren voor 61% profetische droomen en daarvan voldeden aan de gestelde voorwaarden van preciesheid en betrouwbaarheid 38 waaronder 24 droomen. Omtrent het verkregen resultaat zegt de rapportrice: Sommige der gevallen zijn ongetwijfeld zeer treffend, maar over het geheel kan de zekerheid, die zij geven, zoowel door hun quantiteit als qualiteit niet halen bij die voor telepathie gekregen. In Phantasms of the living toch worden 359 gevallen uit de eerste hand gegeven, die uit een veel grooter aantal waren uitgezocht en aan alle gestelde eischen voldeden. Daarenboven waren onder die 359 gevallen maar 18% droomen, wat een voordeel is, daar droomverschijningen uitteraard minder duidelijk en precies zijn of kunnen weergegeven worden. Miss Sidgwick, de rapportrice, zegt dan ook: wij kunnen niet vergen, dat de mogelijkheid van bovennatuurlijk inzicht in de toekomst, ook maar als deugdelijke werkhypothese door de wetenschappelijke wereld zal worden aangenomen, al vind ik, dat dit voor de mogelijkheid van telepathie wel geëischt kan worden. Henri Meyers meldt in volume XI, dat in de zeven jaar volgend op het rapport van miss Sidgwick ruim het dubbele aantal gevallen van bovennatuurlijk vooruitzien door de society zijn verzameld. Voorzeker een getal dat geen andere uitspraak toelaat, dan die welke miss Sidgwick zoo juist en onpartijdig van haar onderzoek gaf. Daarbij komt nog dat bij Meyer's gevallen ook profetiën komen van medium's en van voorspellingen gedaan uit wat personen in glazen kristallen zagen, zoogenaamde crystal look's; alle experimenten, die nog veel meer onderhevig zijn aan dwalingen, dan rapporten van droomen maar kunnen zijn. | |
[pagina 224]
| |
En hoe weinig stof voor een geloof aan profetiën, vooral in droomen, bij de Society for psychieal research is ingekomen, blijkt wel uit een bespreking door N.W. Thomas, in het deel der proceedings dat 1900-1903 omvat, van Hutchinson'sGa naar voetnoot1) boek, waarin hij zegt, dat tot op heden geloof in voorspellingen een bijgeloof is. Maar laat ik eenige voorbeelden geven van profetische droomen, waaronder er inderdaad zeer merkwaardige zijn: Socrates, het wordt vermeld in Plato's gesprek van Criton en Socrates, is in de gevangenis en Criton een jonge vriend van hem komt vóór het morgenkrieken in zijn vertrek om hem tot vluchten over te halen, daar hij meent, dat dien dag het vonnis zal voltrokken worden. Hij vindt den gevangene nog slapende en eerbiedigt zijn rust. Als Socrates ontwaakt, zegt Criton hem zijn vermoeden en het doel van zijn komst. Neen, zegt Socrates, ik zal vandaag niet sterven en het is goed, dat ge mij hebt laten slapen, want ik had juist den droom, die het mij voorspelde. Welke droom was het, vraagt Criton. Ik zag, antwoordde hij, een schoone vrouw, in 't wit gekleed, die mij riep en zeide: Socrates, ‘in drie dagen zult gij in het vruchthare land van Phthie zijn’. Deze woorden zijn een regel uit de Ilias, waar Achillus dreigende met naar huis te zullen gaan, zegt: Morgen zult ge de Hellespont van mijn schepen overdekt zien en bij gunstig weer zal ik in drie dagen in het vruchtbare Phthie (zijn geboorteland) zijn. Met dien regel, meende Socrates, werd zijn dood aangeduid, als de reis naar zijn eigenlijk thuis en tevens dat het in drie dagen gebeuren zou. En het geschiedde inderdaad zoo. De twee volgende behooren tot de meest beroemde en veelvuldig aangehaalde droomen: De dichter Simonides vindt op zijn weg het lijk van een hem onbekend persoon en laat het uit piëteit begraven. | |
[pagina 225]
| |
In den nacht daarop volgend droomt hij, dat de begraven vreemdeling hem afraadt den volgenden morgen zich, volgens gemaakt plan, in te schepen. Hij gehoorzaamt aan de wenk en het schip, waarmee hij vertrekken zou, vergaat. De tweede droom luidt als volgt: Twee Arcadiers, vrienden, reizen naar een stad (Megare); de een logeert bij familie, de ander gaat in een herberg. De eerste, nauwlijks in slaap, droomt, dat zijn vriend hem te hulp roept, daar de herbergier hem wil vermoorden. Hij schrikt wakker, maakt zich bewust, dat het een droom is en slaapt weer in. Opnieuw verschijnt zijn vriend hem in den slaap en zegt hem verwijtend, dat nu hij hem niet geholpen heeft, hij hem smeekt zijn dood ten minste niet ongestraft te laten, dat de hôtelhouder zijn lijk op een wagen heeft geworpen en met mest bedekt heeft, om aldus zijn lichaam morgen vroeg de poort uit te brengen. Zijn vriend staat hevig ontsteld op en zorgt 's morgens vroeg aan de poort te zijn en ziet er weldra den wagen; hij vraagt den geleider wat er in is, maar deze kiest het hazepad; men vindt bij het onderzoek het lijk en de moordenaar wordt gestraft! Kan het treffender! Hamilcar droomt tijdens het beleg van Syracuse, dat hij den volgenden dag in de stad zal soupeeren. Hij ziet daarin de voorspelling van een spoedige overwinning en wil zijn onderbevelhebbers dien dag tot een bestorming dwingen. Dit heeft een groote onderlinge twist ten gevolge, de belegerden doen een uitval en Hamilcar wordt gevankelijk mee naar de stad gevoerd, waar hij nu inderdaad soupeert. Calpurnia de vrouw van Cesar zag den nacht vóór diens dood haar man doodelijk gewond door de senatoren. Zij smeekt hem 's morgens niet naar den senaat te gaan. Hij stoort zich er niet aan en wordt vermoord. Jozef krijgt in den droom de waarschuwing met Jezus te vluchten en later een bevel om terug te keeren. Pilatus' vrouw droomt vóór Jesus' veroordeeling een | |
[pagina 226]
| |
droom, die haar er toe brengt hem te waarschuwen, toch vooral niets met dien gerechten te doen te hebben. Hij luistert niet en het blijkt later, dat hij onrechtvaardig veroordeelt. Paulus wordt in een droom gezegd, dat hij gerust in Corinthe kon blijven en hij ondervindt geen gevaar. De prinses de ContiGa naar voetnoot1) droomt, dat het gedeelte van het huis, waar haar kinderen slapen instort. Zij ontwaakt angstig en zegt tegen haar kamenier de kinderen te halen; deze tracht tevergeefs haar de angst uit het hoofd te praten, maar gaat toch naar de kinderen; ze vindt hen rustig slapende en kan er niet toe komen hen te wekken en gaat naar haar meesteres terug. Deze blijft bij haar besluit en wil de kinderen zelf gaan halen. Men gehoorzaamt haar nu en inderdaad het huis stort voor het gedeelte, waar de kleinen sliepen, in. Een dame,Ga naar voetnoot2) in de eerste maanden van haar zwangerschap, droomt dat zij in een graftombe afgedaald is en daar een vrouw ziet, die twee mannelijke kinderen zoogt. Zij ontstelt maar de verschijning zegt: schrik maar niet, ik ben je beeld, den dag, nadat ge twee zonen gebaard hebt, komt ge in mijn plaats. Het ongelukkige vrouwtje kan het droomgezicht, ondanks alle pogingen harer omgeving, niet loslaten en is de geheele zwangerschap gedrukt en zwaarmoedig. Zij bevalt werkelijk van een manlijken tweeling en sterft eenige dagen daarna aan kraamkoorts. Een dominee is gereisd naar het dichtbij gelegen Edinburg, droomt zijn pastorie in brand en zijn kind in gevaar. Hij staat dadelijk op, keert terug, vindt zijn huis in brand en kan nog maar juist zijn kind uit de brandende woning reddenGa naar voetnoot3). Uit de proceedings from the Society for psychical research wil ik nog de volgende aanhalen: | |
[pagina 227]
| |
Een vrouw heeft een kind van zestien maanden ziek en droomt, dat een man met een wagen bij haar stil houdt. Hij tilt een kleed van den wagen op en zij ziet drie kisten staan, twee witte en een blauwe. De grootste van de witte zet hij bij haar neer en rijdt verder. Binnen eenige dagen sterft haar kind; een kindje van haar vriendin, enkele dagen oud, sterft twee dagen later. Zij regelen de begrafenis der beide kinderen op hetzelfde uur en als zij in de kapel komen wordt hen gemeld, dat er tegelijk nog een kind komt en waarlijk er komt een kistje voor een kind van zes jaar, en het is blauw geschilderd. Een dame droomt vervolgd te worden door een aap, een dier, waarvan zij zeer bang is en die zij in haar droom angstig ontvlucht. Zij vertelt, nog ontsteld, den droom aan haar man, die haar aanraadt een wandeling te gaan maken. Hoewel zij het anders nooit doet, gaat zij er ditmaal toe over en ontmoet tot haar groote schrik, een aap, die losgebroken, op de tuinmuur van een slot loopt en haar, nieuwsgierig op de muur springend, achtervolgt. Mr. C. ambtenaar aan een station droomt, dat hij den stationschef ziet met beide beenen afgereden door een rangeerenden trein, verschillende bijomstandigheden maken, dat het in Mei moest zijn. Hij vertelt den droom aan zijn chef, die het schijnbaar luchthartig opneemt met de woorden, dat hij dan nog in elk geval een drie maanden te leven heeft en vertelt het kort daarop ook aan een ander. En zie in de maand Mei wordt de ongelukkige met beide beenen afgereden gevonden, ter plaatse waar de droomer hem zag. Nu een prettiger voorbeeld. G. Hulin, hoogleeraar te Gent, verhaalde in 1894 aan prof. Sidgwick, dat een loteling twee maanden te voren voorspelde bij zijn loting No. 90 te zullen trekken, omdat hij op een avond in zijn eerste slaap dat getal duidelijk in cijfers voor zich had gezien. De jonge man, aan de beurt gekomen, vraagt of No. 90 er nog in is en als men hem bevestigend antwoordt, zegt hij: juist, dat moet ik ook hebben en haalt het nummer inderdaad uit de bus. | |
[pagina 228]
| |
Hoewel aan deze voorbeelden nog verscheidene konden toegevoegd worden, wil ik toch herinneren aan het betrekkelijk kleine aantal, dat een lichaam als de Society for psychical research wist te verzamelen. Het geringe aantal droomen dat door eeuwen heen telkens weer dienst moest doen om het bestaan van profetische te bewijzen, toont mede aan hoe zelden droomen scherp omschreven aangaven, wat later gebeurde. Ik bedoel hier duidelijk voorspellende droomen, die geen uitlegging behoeven. Voorspellingen uit droomen zijn er in een ontelbaar getal. De waarde van dergelijke profetiën hangt geheel af van het inzicht en de scherpzinnigheid van den droomuitlegger. Zulke profetiën zijn bijv. die uit Pharao's droom, Jozef's droomen, en die van den in ongenade gevallen schenker en bakker door Jozef uitgelegd. Maar dat is zuiver waarzeggen en leidt aan het euvel van elke waarzegging, dat geen twee waarzeggers hetzelfde voorspellen. Een paar kostelijke voorbeelden wil ik aan CiceroGa naar voetnoot1) ontleenen. Een jonge athleet droomde kort vóór hij naar de nationale spelen ging, dat hij op een wagen stond en vier vurige paarden mende, die in volle vaart voortstormden. Hij ging naar een droomuitlegger en hoort, dat hij overwinnen zal; de snelheid en vurigheid der paarden zeggen het. Voor meerdere zekerheid ging hij naar een tweede en nu wordt hem voorspeld, dat hij zeker niet zal overwinnen, want de paarden, voor hem uitdravende, beteekenen, dat anderen hem vóór zullen zijn! Een jonge vrouw, die zeer naar een kind verlangt, droomt, dat haar lijf verzegeld is. Zij gaat met dien zonderlingen droom naar een droomuitlegger, die haar verzekert, dat zij nimmer op kinderen heeft te hopen, want dat haar lichaam gesloten is. Wanhopig gaat zij naar een tweede. Er is geen twijfel aan, zegt deze, gij zijt zwanger, want ik heb nog nooit ontmoet, dat men iets verzegelde waar niets in zat! - | |
[pagina 229]
| |
Zooals ik zei, het aantal beroemde en minder beroemde profetische droomen is relatief gering en bij vele zijn ongedwongen verschillende natuurlijke redenen aan te voeren, die tot de vervulling kunnen geleid hebben. Hamilcar's vertrouwen in zijn droom was een machtige factor om dien waar te maken. Had hij zijn troepen door zijn geloof kunnen bezielen, wellicht was hij er in geslaagd de vesting te veroveren. Nu dit niet gebeurde, en het drijven van den opperbevelhebber, onderlinge twist bracht, veroorzaakte het geloof in den droom een nederlaag, die op andere wijze de droom tot waarheid maakte. De droom van Simonides was blijkbaar ingegeven door de veronderstelling van den dichter, dat de drenkeling hem zeker dankbaar voor zijn goeden daad zou zijn. Het treurig lot van dezen had natuurlijk zijn vrees voor de zeereis aanmerkelijk verergerd en zoo is het begrijpelijk, dat dit tot een droom aanleiding kon geven, waarin hij door den ongelukkige voor de reis gewaarschuwd werd en aangemaand deze niet te aanvaarden. En nu zijn en waren schipbreuken niet zóó zelden, dan dat het vergaan van het schip niet binnen de gewone kansrekening zou vallen. Hoe dikwijls droomt niet iemand, dat hij verongelukt of sterft en hoe zelden komt het uit, zooals bij prof. Baumgarten, die drie dagen na zijn droom werkelijk stierf. Mr. Pratt droomt, dat hij dood is, ziet zijne begrafenis en de eerste aarde op zijn kist strooien; hij stierf den volgenden nacht. Maar een patiente van mij, een dame, lang ziek, zag ook haar begrafenis en hoewel zij in een toestand was, die elken dag den dood had kunnen brengen, leeft zij nog en zijn er maanden verloopen. Gemakkelijk te verklaren is het volgende geval. Eene dameGa naar voetnoot1) in Cochin-China, droomt den nacht vóór zij op reis ging van uit elkander springende schepen. Zij gaat echter toch den volgenden morgen met het schip weg. De ketel van het schip sprong en zij kwam jammerlijk om. Hier | |
[pagina 230]
| |
nu wordt èn den droom èn diens vervulling gereede verklaard door de algemeene bekendheid in de kolonie met den slechten toestand der ketels van de kanonneerbooten. En als het merkwaardig is, dat de zwangere vrouw uit de aangehaalde droom werkelijk van twee kinderen bevalt, zóó zelden zijn tweelingen niet en zóó zelden was toen de kraamkoorts, helaas, ook niet om in deze samenloop iets bovennatuurlijks te zien. Want zelfs in onzen tijd, denkt bijna elke gevoelige vrouw aan de mogelijkheid van sterven in of door de bevalling en maakt een of andere beschikking vóór dien tijd. De droom van Cesar's vrouw en die van de prinses de Conti zijn merkwaardig, maar men kan als zeker aannemen, dat ook Cesar's vrouw wist, dat haar man gevaar dreigde en even goed kan het zijn, dat de prinses de Conti niet geheel onkundig was van de bouwvalligheid van den huisvleugel. Men kan het toch niet verstandig noemen aan iets bovennatuurlijks te denken, als men op jacht zijnde een brief krijgt van een goede vriendin, waarin zij schrijft, dat zij u liggende onder een paard heeft gezien en het gebeurt inderdaad op den laatsten dag! Zulke gebeurtenissen zijn waarlijk niet zoo zelden op jacht en toch wordt zulk een droom mede voor de stelling aangevoerd. Als men van een aap of een zwijn (zooals in een niet vermelde droom gebeurt) droomt en men ziet er zulk een dier op den dag, behoeft men toch niet aan een profetie te gelooven en is het zoo wonderbaarlijk, dat wanneer millioenen menschen droomen van dingen, die gebeuren kunnen, elken nacht weer, dat er een enkele zóó merkwaardig uitkomt als de droom van de drie kisten, die ik u vermeldde. Daarbij elke droomherinnering is in meerdere of mindere opzichten vaag en laat gemakkelijk speelruimte voor aanvullende of elimineerende suggesties uitgeoefend door de gebeurtenissen, die men er mee in verbinding brengt. Hoe krachtiger het geloof van den waarnemer is, desGa naar voetnoot1) | |
[pagina 231]
| |
te meer wijkt elke critische overweging; men ziet dat ook duidelijk bij een spiritistische séance, waar men mannen met gezond verstand en waarheidsliefde ziet bedrogen worden door een overtuiging, die niets te vreezen heeft, ook niet van feiten. Hoe oncritisch de groote massa te werk gaat, kan ik goed illustreeren met het volgende: Een man, die als patiënt bij mij kwam, geloofde vast in de beteekenis zijner droomen. Ja, zei hij, zoo heb ik ook den dood van mijn broer voorspeld en heb ik zijn begrafenis vooruit gezien. Mijn broeder lag zeer zwaar ziek aan tering en nu droomde ik van een lange mooie optocht, zooals er een met de lustrum-feesten door Leiden gaat. Ik volgde de stoet en eindelijk kwamen wij aan een groot huis, waar ik wachten moest, doch de stoet ging er in. Drie dagen later stierf mijn broer en het was nu duidelijk, dat die optocht de begrafenis-stoet van mijn broeder was en het groote huis, het ziekenhuis, waarin de patient gelegen had. Het was een geëxalteerd, maar geenszins onverstandig man, doch de zekerheid, dat hij den dood van den lijder voorzien had, doet hem alle dingen, die niet kloppen over het hoofd zien en men behoefde maar op de gebreken in den droom te wijzen of binnen kort zou hij al wat niet overeenkwam uit het verhaal en uit zijn geheugen gewischt hebben.
Voorspellen onze droomen dan nooit iets en moet men geheel meegaan met Kant, die beweerde, dat het met het voorspellen uit droomen, staat als met de weervoorspellingen in de almanak? Neen, niet geheel. De man, van wien ik sprak, zegt, dat hij een afschuw heeft van vroolijke droomen, want als hij droomt prettig uit te zijn en plezier te hebben, dan geeft de volgende dag ruzie en verdriet. Ziet hij koeien in zijn droomen, dan krijgt hij de eerstvolgende dagen twist en dat vooral als de koeien om hem heen dringen of aanvallen. Ziet hij het regenen, dan staat hem verdriet te wachten. Ligt hij daarentegen 's nachts te huilen, dan heeft hij genoegen in uitzcht en, zegt hij nadrukkelijk, dat komt | |
[pagina 232]
| |
positief uit, hij meent, dat het door herhaalde ondervinding vast staat. De droomer, belast door erfelijkheid, is zeer zenuwachtig, spoedig opgewonden, met neiging voor twist en achterdocht; dan weer uitgelaten, dan weer neerslachtig met periodieke afwisseling. In het stadium van opgewondenheid zal hij dikwijls opgewekt gedroomd hebben en ontwaakt in de opgewonden stemming zal de prikkelbaarheid, die er steeds mee gepaard gaat, maar al te dikwijls aanleiding gegeven hebben, dat door een kleinigheid zijn vroolijke bui oversloeg in een toornige met onaangenaamheden tusschen hem en de knechts, den veldwachter of den burgemeester zijner gemeente, zooals vaak gebeurde, als natuurlijk gevolg. De buien van opgewondenheid gaan over in vlagen van depressie, waarna perioden van betrekkelijke kalmte. Deze perioden beginnen meestal met een huilbui, niet alleen des nachts maar ook op den dag. Geen wonder dan ook, dat, wanneer hij door het huilen verdrietig droomde, er dagen volgden van prettige kalmte en dat zijn droomen, waarin hij goede sier maakte, hem langzamerhand gingen waarschuwen voor naderende twist. Daarenboven, toen hij hierop eenmaal opmerkzaam was geworden, werkte dit vermoeden het samengaan van beide steeds meer in de hand. Ziet hij koeien, die voor hem uit loopen, dan krijgt hij ‘quaestie’, zegt hij. Dat is juist maar niet zijn interpretatie. Hij, die telkens wettelijke bepalingen overtreedt, is dikwijls vervuld van vrees voor achterhaling en deze angst brengt hem koeien, dieren voor welke hij bang is, voor den geest en het is geheel overeenkomstig een in het droomleven veelvuldig voorkomend proces dat de koeien, zoodra hij ze in zijn angst ziet, hem achterna loopen of aanvallen. Ik ben nu zelf aan het droomuitleggen en naar ik geloof op goeden grond, omdat het hier een duidelijk en eenvoudig geval geldt. Men kan dit alleen in speciale | |
[pagina 233]
| |
gevallen en men ziet hier, dat hetgeen de droomen schijnbaar voorspellen eigenlijk mèt de droomen gevolgen zijn van eenzelfde oorzaak. Toch kunnen de droomen in zulke gevallen soms zuiver profetisch zijn doordat de droomer, wanneer hij door een toevallige oorzaak van koeien droomt in den toestand van prikkelbaarheid komt, die anders de oorzaak van den droom was; maar het gevolg kan natuurlijk hetzelfde zijn, namelijk twist. Dit geldt ook voor vele gevallen van den dood voorspellende droomen, die door de ernstige stoornis in het zieleleven, soms het gevreesde waar maken. Een andere natuurlijke bron van voorspellende droomen vinden we bij het volgende geval. Een drinkebroer was zich zijn euvel maar al te zeer bewust en had dikwijls kortstondig berouw over zijn zwieren, dat hem telkens in zijn eerste plichten te kort deed schieten. Geen wonder dat de vrees van zijn werk weggejaagd te zullen worden, dikwijls in hem opkwam en zoo gebeurde het vaak, dat hij droomde door zijn patroon weggejaagd te worden vóór het inderdaad gebeurde. Hoe droomen het omgekeerde kunnen voorspellen maakt het volgende duidelijk. Een koeiendrijver zei mij dikwijls in den Maandagnacht te droomen, dat hij den volgenden dag weinig vee zou te drijven krijgen, maar, liet hij er dadelijk op volgen, ik had dan juist meestal veel te doen! Het is nu wel begrijpelijk, dat de man 's nachts in onrust was of hij 's morgens zijn kostje voor eenige dagen zou verdienen en dat die bezorgdheid hem weinig vee voorspiegelde, maar even begrijpelijk is het, dat de man door den droom opgeschrikt er vroeg bij was en extra zijn best deed om zoo spoedig mogelijk zich een voldoend aantal koeien te verzekeren en zoo door zijn ijver het gebrek, waarmee het noodlot hem scheen te dreigen, zag afgewend. Vele soortgelijke gevallen hebben tot het geloof geleid, dat de droom het omgekeerde voorspelt van wat te wachten valt. Helaas echter voorspellen vele angstwekkende droomen | |
[pagina 234]
| |
de waarheid. Een lijderes aan periodieke krankzinnigheid, die ik onderzocht, droomde telkens vóór den aanval begon, datgene, wat zij in haar krankzinnigheid zag en wat zij dan leed; op den dag was zij weder geheel in orde, maar eenige dagen daarna brak de vlaag van krankzinnigheid door. Een andere patiente vertelde mij, dat zij telkens, wanneer zij weer ten prooi van hare hallucinatien ging worden, droomde van brand in de branderij, die tegenover haar ouderlijk huis staat. Een patiente van Dr. Sollier werd gewaarschuwd voor haar periode van zwaarmoedigheid door het droomen over haar vaders dood. Een andere patiente van mij ging gezond naar bed en droomde dat zij zeer ziek was; toen zij ontwaakte was zij reeds niet lekker en weldra ontwikkelde zich een heftige longontsteking. Hennings vermeldt van een dame, die telkens van haar dokter droomde, wanneer een aanval van haar lijden in aantocht was. Galenus verhaalt van een man, die droomde, dat zijn been van steen was en eenige dagen daarna kreeg hij een verlamming in zijn been. Armand de Villeneuve droomt, dat een hond hem in zijn been bijt; op dezelfde plaats krijgt hij na eenigen tijd een kwaardaardige zweer. Conrad Gessner droomt, dat een slang hem in de zijde bijt en er ontwikkelt zich een groot ontstekingsproces. Al deze voorspellende droomen vinden hun natuurlijke verklaring daarin, dat tijdens den slaap prikkels bewust worden, die of in den toestand van waken er niet zijn of onbewust blijven door de tallooze krachtiger gewaarwordingen van het dagleven. Zij geven dan in den nacht aanleiding tot droomen, die het gevoelde in beeld brengen of roepen beelden en gevoelens wakker, die bij vorige aanvallen van het lijden ook aanwezig waren. Die oorzaken behoeven geen plaatselijke prikkels tot oorzaak te hebben, maar kunnen de eerste geringe veranderingen zijn in den algemeenen toestand van de patiënt. Zoo bijv. in het geval van de vrouw, die eerst droomde, | |
[pagina 235]
| |
wat zij later in haar krankzinnigheid op den dag zag en leed. Hetzelfde had plaats in het volgende geval: Een bakkersvrouw was naar de meening harer omgeving zenuwachtig, maar het onderzoek deed een ernstiger lijden vermoeden, een lijden, waarbij in den beginne dikwijls vlagen van exaltatie en ingenomenheid met zich zelf voorkomen. Toen ik naar haar droomen vroeg, vertelde zij dikwijls heel prettig te droomen. Herhaaldelijk zag zij zich als een rijke dame, met prachtige kleeren, aan wie men alle eerbewijzen gaf en vervolgde zij, kom ik wakker, dan is al het moois weg en ben ik weer de eenvoudige bakkersvrouw. Deze bekentenis nam allen twijfel weg en hoewel de eerste maanden het sombere oordeel schenen te logenstraffen, traden toch daarna alle verschijnselen der ernstige ziekte te voorschijn.
Er zijn voorspellende droomen, ongetwijfeld. Hetzij door uitbeelding van het alleen in den slaap waargenomene, hetzij door opdoeming van herinneringen, hetzij door reactie op het toevallig gedroomde, hetzij door het bekende samengaan van sommige verschijnselen, hetzij eindelijk door het zoogenaamde toeval. Maar er is geen reden om deze laatste aan bovennatuurlijke invloeden toe te schrijven, al zijn de natuurlijke oorzaken onbekend. Tot het aannemen van profetische droomen, die directe boodschappen zouden zijn van een andere wereld dan de onze, daartoe is geen grond aanwezig. Hoe nauwkeuriger ons droomleven wordt onderzocht, hoe meer onze psychologische kennis toeneemt, des te meer zal het mogelijk zijn onze droomen te begrijpen en er eventueel voorspellingen uit te kunnen doen, ten bate van den droomer. |
|