Onze Eeuw. Jaargang 6
(1906)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Een nieuwe socialistische proefneming
| |
[pagina 234]
| |
volgens de onlangs te Amsterdam uitgegeven brochure van Dr. van Eeden, in het geheel 53 menschen, waaronder 24 kinderen. Dezen arbeiden in coöperatie. Zij oefenen verschillende bedrijven uit. Men vindt er een bakkerij, een fabriek voor chocolade en suikerwerk, een warmoezierderij, een bijenteelt en een pension. Een hoenderpark is er, wegens de verliezen welke het veroorzaakte, opgegeven. Het doel is, met de winsten, welke eventueel worden behaald, de bedrijven steeds uit te breiden en, zoo noodig, ook grond te koopen. Deze grond echter zal niet het eigendom worden van Walden zelf, maar van een andere vereeniging, ‘Gemeenschappelijk Grondbezit’ genaamd, een soort van hoofdvereeniging, waarvan de vereeniging Walden, hoewel zelf óók rechtspersoon, een afdeeling schijnt te zijn. Volkomen duidelijk is deze verhouding tusschen de twee vereenigingen niet. Er is trouwens veel onduidelijks in de mededeelingen van Waldens stichter. In zijn brochure wordt bladzijde aan bladzijde uitgevaren tegen de kapitaalrente; er wordt in te velde getrokken tegen hetgeen hij noemt de ‘slavernij’ van den arbeid; maar met geen woord wordt melding gemaakt van hetgeen over het maatschappelijk nut der kapitaalrente, haar economischen aard en haar reden van bestaan sedert meer dan honderd jaar door denkers van allerlei natiën geschreven is, en wanneer de schrijver wil aantoonen dat in zijn stelsel de arbeid vrij zal zijn, geeft hij een allerorigineelste definitie van het begrip VrijheidGa naar voetnoot1): ‘vrijheid bestaat dáárin, dat niemand anderen kan verplichten te zijnen behoeve te werken, terwijl hij zelf ledig gaat’. Indien dus een slavenhouder aan zijn slaven kan bewijzen, dat hij zelf óók werkt, dan moeten de slaven, naar de definitie van onzen sociaalphilosoof uit Bussum, gelooven dat zij vrijen arbeid verrichten. Zoo komt in de brochure méer voor van bedenkelijk gehalte. Het is vreemd dat na alles, wat Dr. van Eeden op letterkundig gebied geleverd heeft, het hier nog wemelt | |
[pagina 235]
| |
van uitweidingen zonder zakelijk gewicht, slordigheden van stijl, onbeholpenheden in den vorm. Waarom toch werd aan dit geschrift van sociologische strekking niet dezelfde zorg besteed als aan de literarische voortbrengselen? Ik laat echter dit alles ter zijde. Mij is het te doen om Waldens organisatie ten einde haar kansen op goeden uitslag na te gaan. In de eerste plaats vestig ik de aandacht op de ondergeschiktheid der Gooische stichting aan eene andere vereeniging, Gemeenschappelijk Grondbezit.Ga naar voetnoot1) Het is mij een raadsel, hoe Walden haar doel, grond te brengen in gemeenschappelijk bezit en gebruik, behoorlijk zal bereiken indien zij al den grond, welken zij verwerven mocht, zal moeten stellen op naam van een hoofdvereeniging, welker daden en voornemens zij zelve noch bepaalt noch controleert. Ware het niet veiliger het onroerend goed te houden op eigen naam? Wanneer men bedenkt dat, volgens Waldens statuten, het hoofdbestuur der vereeniging Gemeenschappelijk Grondbezit het recht heeft de ontbinding van Walden uit te spreken zoodra, ter beoordeeling van dat bestuur, men op Walden zich niet houdt aan de statuten of het reglement der vereeniging, en dat bij dergelijke ontbinding al het eigendom der ontbonden vereeniging, - let wel, al het eigendom, alzoo huisraad, gereedschappen, grondstoffen, | |
[pagina 236]
| |
kasgelden enz., - vervalt aan het gezag, dat de ontbinding uitspreekt, dan kan men moeilijk het oog er voor sluiten dat Waldens voortbestaan niet enkel afhankelijk is van eigen economischen bloei, maar ook van het goedvinden eens elders gevestigden Grootviziers, aan wien het recht is toegekend over leven en dood, met verbeurdverklaring van alle goederen. Mogelijk weten de bewoners van Walden precies wat die hoogste Macht thans is en wat zij beoogt: wat weten zij echter van de toekomst? Walden staat feitelijk onder curateele. Neen, erger. Het mag geen grondeigendom verkrijgen. Zullen de bewoners dit altijd goedvinden? Het vermoeden ligt voor de hand dat de bedoelde curateele is bepaald omdat de onder curateele geplaatste in haar gestel zekere kiemen van zielsziekte bezit, welke de mogelijkheid openen dat bijvoorbeeld door de bewoners scheiding en deeling geëischt wordt, zoodra er iets van belang te verdeelen zal vallen. Een productieve coöperatie op dezen voet dat den deelnemers verboden is door de vorming van een blijvend individueel bezit een rechtstreeksch voordeel te erlangen, zou op den duur wel eens kunnen verdrieten. Wat zou Dr. van Eeden er tegen kunnen doen, indien, nu in de vereeniging het algemeen stemrecht geldt, de meerderheid der belanghebbenden tot liquidatie en tot deeling van het vermogen besloot? Wat anders zou hiertegen te doen zijn dan het zwaard van den curator te doen nedervallen? Deze straf voor zóó ongepermitteerde eigenzinnigheid ware, in de oogen des wereldhervormers, stellig verdiend. Maar eene bedrijfsorganisatie, welke men niet aandurft zonder opoffering van alle zelfstandigheid, zal in een vrije maatschappij niet aannemelijk zijn noch uitvoerbaar. Stel dat heel de maatschappij georganiseerd ware gelijk Walden, wie ware dan de curator? Gaan wij thans over tot de inwendige organisatie der stichting en haar economisch verloop. Strikt genomen geldt het hier bloot een privaat-zaak. Hier heeft een vereeniging van personen huizen en grond gekregen van welwillende menschen en ook nog wat geld | |
[pagina 237]
| |
op hypotheek geleend om er eenige bedrijven uit te oefenen. De winst, zoo zij behaald wordt, zal tot uitbreiding der zaak worden besteed. Wat ter wereld is hierin gelegen, waarom men dergelijke vereeniging met een vijandig oog zou aanzien? Toch maakt Dr. van Eeden zich ongerust. ‘Het zal goed zijn,’ schrijft hij op bl. 26, - ‘als ook de vrije arbeider bijtijds de politieke zijde van de zaak in het oog houdt. Hij moet zorgen zijn woordvoerders in Staat, Raad en Parlement te hebben, opdat de tegenstander hem niet door een of andere listige draaierij een hak zet, zooals maar al te zeer mogelijk is. Want menschen, die zich in hun rustig bestaan bedreigd voelen, zijn niet vies van een valschen streek.’ Deze gewaande tegenstander is natuurlijk de kapitalist in onze maatschappij. Want tegen diens existentie heeft de stichter der onderneming het gemunt. Het ligt misschien aan mijn kortzichtigheid, maar na de lezing der brochure zie ik voor de heeren kapitalisten nog geen reden om ter zake van Walden slapelooze nachten door te brengen. De proefneming ginds met productieve coöperatie is waarlijk niet de eerste in de wereldgeschiedenis. De heer van Eeden vermeldt zelf dat dergelijke coöperatie ‘nog steeds mislukt is’. Of dit beweren overigens met de waarheid overeenstemt, hangt hiervan af wat men onder ‘mislukking’ gelieft te verstaan, met andere woorden, welk doel men aan de coöperatie voorschrijft. De productieve coöperatie heeft stellig met veel moeielijkheden te worstelen. De inkoop der grondstoffen, de technische leiding der voortbrenging, de verkoop der producten moeten er worden toevertrouwd aan een Commissie uit de medewerkers en zeer dikwijls zal men in een commissie de eigenschappen, welke voor een goeden uitslag noodig zijn, niet toereikend aantreffen. Maar niettemin, - er zijn voorbeelden dat deze bedrijfsvorm is geslaagd, in zoover dat sommige op dien voet ingerichte ondernemingen de kracht bezitten om aan de mededinging van andere ondernemingen het hoofd te bieden. Noemt men evenwel dadelijk het een mis- | |
[pagina 238]
| |
lukking, indien een coöperatieve onderneming er niet in slaagt alle andere bedrijfsvormen te overvleugelen, met name de individueele kapitaalsvorming te beletten, ja dan heeft Dr. van Eeden volkomen gelijk met te schrijven dat zijn bedrijfsvorm nog steeds is mislukt. Zal echter Walden het verder brengen dan haar voorgangers? Op welken grond valt voor Walden een ander lot te verwachten? Neen, deze onderneming mag voorshands voor onschuldig worden gehouden. Niet elk vuurtje dat ergens brandt, is de voorbode van een vulkanische uitbarsting. Waldens inwendige organisatie wijst eenige omstandigheden en regelingen aan, welke zich niet laten verzoenen met het luidverkondigde voornemen om der maatschappij een bedrijfsvorm te leveren, vatbaar voor algemeene toepassing. De statuten der vereeniging bepalenGa naar voetnoot1) dat het lidmaatschap verloren gaat door vervallenverklaring krachtens uitspraak der algemeene vergadering. Hij, die het lidmaatschap heeft verloren, is gehouden binnen 14 dagen het terrein der vereeniging metterwoon te verlaten. Dr. van Eeden heeft het langs dezen weg in de hand zijn medearbeiders te doen bestaan uit een uitgelezen schare. Maar het ongeluk wil dat onze algemeene maatschappij zulk een recht van verbanning niet bezit. Hier moet gewerkt worden met goeden en slechten door elkaar. Wanneer de slechten de minst goede plaatsen verkrijgen, zijn zij ontevreden. Dan ligt dat, volgens hen, aan de verkeerde ordening. Maar zal de ordening van Dr. van Eeden, die hen eenvoudig van de tafel des levens verbant, hun zooveel meer behagen? | |
[pagina 239]
| |
Van dit verbanningsrecht schijnt op Walden somwijlen gebruik te zijn gemaakt. De weinige jaren van proefneming hebben aan den stichter al heel wat menschenkennis en bittere ervaring bezorgd. ‘Het is een treurig maar onbetwistbaar feit’ - zoo lezen wij op bl. 18, - ‘dat datgene wat men initiatief noemt, het vermogen om uit eigen beweging iets te bedenken, iets te regelen, iets te verbeteren, juist te handelen op het juiste oogenblik, dat vermogen ontbreekt bij 99 van de 100 menschen. Hun arbeid moet door den geest van iemand anders bestuurd worden, anders komt er niets van.’ En elders (bl. 18): ‘Zeer weinig menschen zijn in staat uit eigen beweging veel af te doen in weinig tijd. De meesten kunnen daartoe alleen komen door het blindelings en nauwgezet opvolgen van wat een ander hun zegt. Terwijl eindelijk het regelen en overzien van een massale organisatie maar door zeer enkele bekwame personen mogelijk is. En waar de orders van deze enkelen niet allernauwkeurigst worden opgevolgd door al degenen die onder zijne leiding staan, terstond en zonder bedenken, daar zal het geheel nooit tot volle arbeidsontwikkeling kunnen geraken.’ Men ziet het, op Walden wordt geëischt bekwame leiding ter eene en strenge tucht ter andere zijde. Dr. van Eeden heeft af en toe onder zijn ‘vrije arbeiders’ een danige opruiming moeten houden. In den aanvang was er heel wat kaf onder het koren. ‘Bijna zonder uitzondering kan gezegd worden’ - vertelt hij op bl. 10, - ‘dat wie zich op Walden als medewerker aanmeldde in de eerste jaren, dit zeide te doen uit verheven idealisme, maar het werkelijk deed uit de meest gewone grove zelfzucht. Men beweerde de maatschappij te willen verbeteren, maar kwam om een makkelijker en plezieriger leventje te hebben. Als een bewijs hoe zonderling het stond met den ernst en de bedoelingen dezer eerste idealisten, strekke de volgende onbeschaamde spreuk die zij onder elkaar op “Walden” hadden gemaakt: | |
[pagina 240]
| |
Waar Allen Luieren Daar Eet Niemand, Het bleek den stichter noodig het verblijf aan de ongeschikte medewerkers op te zeggen.... ‘Van de oorspronkelijke geestverwanten, die zich uit liefde voor het beginsel heetten aan te sluiten, is niemand overgebleven’.... ‘Maar langzamerhand kwamen de goede, degelijke arbeiders opdagen, en leverden het bewijs dat ook zonder bepaalde politieke of godsdienstige overeenstemming van beginselen, vlijtige, schrandere en rechtschapen arbeiders uitstekend in staat zijn hun eigen arbeid te beheeren en te regelen’.
Het staat alzoo vast dat op Walden thans een uitgezocht gezelschap aan het werk is. De vereeniging heeft de bevoegdheid de medewerkers uittestooten; en bovendien is voor alle zekerheid tegen de insluiping van parasitaire misbruiken aan zekeren Grootvizier het recht gegeven om aan de vereeniging den hals af te snijden met verbeurdverklaring van al het eigendom. Moet dat nu een model heeten eener maatschappelijke organisatie, een kiem, waaruit iets groots kan groeien, iets alomvattends kan voortkomen? Een derde punt, waarin Walden zich onderscheidt van een voor algemeene toepassing vatbare organisatie, is de bepaling dat het lidmaatschap verloren gaat door overlijden. Onderstel dat een der gehuwde mannen overlijdt: waar blijven nu zijn vrouw en kinderen? Vermoedelijk zullen zij het terrein der Vereeniging metterwoon moeten verlaten. Een uitstekende maatregel om de zwakke werkkrachten van Walden verwijderd te houden; maar op deze wijze maakt Walden zich gemakkelijk af van een moeielijkheid, waarmee de vrije maatschappij, - die aan ‘parasitaire misbruiken’ lijdende maatschappij, - belast blijft. Men zou wel eens kunnen beweren dat eigenlijk Walden als parasiet optreedt ten laste der maatschappij, want deze moet de weduwen en weezen en alle onbruikbare krachten opnemen welke gene uitstoot. | |
[pagina 241]
| |
Ik wil echter op verzachtende omstandigheden wijzen. Walden is een bedrijfsorganisatie in kindschheid. Er is iets voor te zeggen dat haar zekere faciliteiten worden verleend. De jonggeborene kon anders spoedig aan kinderziekten bezwijken. Mocht Walden financieel tot bloei geraken, dan zal stellig later een proef genomen moeten worden met behoud in eigen midden ook van de zwakke werkkrachten, van de weduwen en weezen, van de tuchteloozen, de ontevredenen, de betweters en de luiaards. Hierop kan men zich niet laten afdingen. Het geldt hier op den duur een principieele kwestie. Men bedenke wel wat het punt in geschil is. Tegenover hen, die beweren dat kapitaalrente een prikkel is tot kapitaalvorming, tot arbeid en spaarzaamheid, dat alzoo de kapitaalrente tot individueele krachtsinspanning, veerkracht en voorzorg aanspoort, - tegenover hen komt Dr. van Eeden volhouden dat zij maar een parasitisch misbruik is en wil hij proefondervindelijk de levensvatbaarheid aantoonen eener bedrijfsorganisatie, waarin de kapitaalwinsten gemeenschappelijk eigendom blijven. Wil derhalve de proef volkomen eerlijk zijn, dan behooren op den duur dezelfde lasten, als door de maatschappij gedragen worden, op de schouders van Dr. van Eeden te drukken. Maar ik ga verder. Zelfs al blijft het bestaande stelsel van privaat-kapitaalbezit met lasten bezwaard, welke Dr. van Eeden van zich afschuift, zelfs dan nog is er veel kans, dat het bestaande stelsel het wint. De deelnemers op Walden zouden op den duur aan de onophoudelijke ‘uitbreiding’ den brui kunnen geven daar zij òf pleizier willen hebben van hun winst òf, zoo dit dan niet mag, liever wat minder hard werken. Zoo wachten aan de nieuwe organisatie stilstand en, van de zijde der maatschappij, overvleugeling. Immers deze gaat met kapitaalvorming voort. De toekomst zal hier licht geven. Tot dusver ziet het met de financieele uitkomsten van Walden er niet bepaald rooskleurig uit. Ik kom thans tot de rekeningen, welke Dr. van Eeden heeft publiek ge- | |
[pagina 242]
| |
maakt. Deze rekeningen laten helaas! veel in het duister. Zij zijn namelijk rekeningen van inkomst en uitgaaf in elk bedrijf afzonderlijk, dat op Walden wordt uitgeoefend. De lezer verneemt geen algemeen overzicht van den vermogenstoestand. Zoo zijn de algemeene onkosten der stichting, gelijk de belastingen, de hypotheekrente en het onderhoud der woonhuizen nergens verantwoord, tenzij -, wat evenwel niet blijkt, - deze onkosten voor zeker evenredig deel gebracht mochten zijn ten laste van de onkostenrekening van ieder bedrijf afzonderlijk. Ook is na de vermelding dat er einde 1905 een ‘totaalbezit’ was van f 10706.26½, niet vermeld in welke waarden dit bezit is belegd. Dit geeft te denken, want tegelijk blijkt, dat dit zoogenaamde ‘bezit’ niets anders is dan de nettowinst, behaald in de jaren 1904 en 1905. Maar een in de afzonderlijke bedrijven behaalde nettowinst kan aan allerlei uitgaven van de algemeene huishouding op Walden zijn besteed. Het is dus nog niet zoo zeker, dat de nettowinst niet bij vergissing op 31 Dec. 1905 met den naam van ‘bezit’ is gestempeld. Laten wij dit alles maar weder aanvaarden, gelijk het daar ligt. Er zou, volgens de rekeningen, in 1905 verlies geleden zijn op niet minder dan vier bedrijfstakken, te weten de warmoezierderij, het pension, de bijenteelt en het hoenderpark. Winst zouden gegeven hebben de bakkerij en de suikerwerkfabriek. De suikerwerkfabriek echter is, volgens de mededeelingen van Dr. van Eeden, eerst sedert 17 Mei 1905 bij de vereeniging aangesloten. Haar winst sedert dien datum beloopt f 261.42½, een geringe som, die misschien geheel zou verdwenen zijn indien er ruimer ware afgeschreven. Welke afschrijving in de rekening dier fabriek thans heeft plaats gehad blijkt niet duidelijk. De bakkerij daarentegen is het lichtpunt. Hier zou men op een verkoop à f 44453.30 een nettowinst hebben behaald van f 4277.56, alzoo van bijna 10 percent van den omzet. Dit is, in vergelijking met broodfabrieken in onze groote steden, buitengemeen voordeelig. De toekomstige uitbreiding der nieuwe bedrijfsorganisatie zou derhalve | |
[pagina 243]
| |
moeten gevonden worden uit de onverdeeld te houden winsten van de bakkerij. Maar nu is in de levenszee van het nieuwe stelsel een verraderlijke klip ontstaan: nl. de loonkwestie. Het personeel namelijk van de bakkerij heeft, omdat de bakkerij winst afwierp, hoogere loonen geëischt dan in andere bedrijven op Walden werden betaald. Het spreekt van zelf dat, zoo aan deze eischen gehoor gegeven wordt, het kapitalistisch dividendensysteem weer insluipt onder den vorm van loonsverhooging voor de bakkers. De winsten van het bedrijf gaan dan aan hoogere loonen weg en de bakkersgezellen zullen, zoo zij zuinig zijn, kapitaal kunnen gaan vormen ieder voor zich zelf. Hoe denken hierover de arbeiders, die in de andere bedrijven worden aangesteld? Is er op Walden vrije beroepskeuze, of is er een bedrijfsindeeling als bij een militair commando? De brochure zwijgt. Naar welken maatstaf worden de loonen op Walden bepaald? Hierover vindt men eenige confuse vingerwijzingen. In zake de loonsbepaling is er een stelsel gehuldigd, dat misschien een tijd kan worden volgehouden in een uitgezocht gezelschap van broeders in den geloove, die ter wille van het goede doel hun begeerten smoren, doch dat elders, geloof ik, onhoudbaar zal zijn. Het is een leerrijke geschiedenis, welke wij over dat stelsel vernemen. Eerst zou men op Walden een loon hebben verstrekt naar de behoeften. Maar ‘dit voldeed den medewerkers slecht, want zij bemerkten spoedig dat er op die wijze van rechtvaardigheid en billijkheid niets overbleef. Aangezien de traagsten en onbekwaamsten ook dikwijls de meest hebzuchtigen waren, en de flinken en soberen er voor bedankten de vruchten van hun arbeid door de luien en de zelfzuchtigen te zien opmaken’ (bl. 14). Daarna ‘stelde men nu een vast weekgeld in, grooter of kleiner naar de grootte van het gezin’. Ik teeken hierbij aan dat het denkbeeld van loon naar behoefte dan toch gedeeltelijk behouden bleef. Maar dit tweede ging ook niet: ‘Toen er op Walden | |
[pagina 244]
| |
twee bedrijven werden uitgeoefend, tuinbouw en bakkerij,’ - zoo leest men verder (bl. 15) - ‘en het laatste spoediger kon rondkomen dan het eerste, werd dit gelijke weekgeld weder als een onbillijkheid gevoeld. Zoolang men niet wist of het tuinbouwbedrijf rendeerde, voelden de bakkers dat zij dupe zouden worden van een slecht beheer in de tuinbouwzaak’. Is hier niet een der hoofdtrekken van het individualistisch kapitalistisch stelsel voor den dag gekomen? In onze maatschappij wordt op het loon een belangrijke invloed uitgeoefend door de winstgevendheid des bedrijfs: op Walden wilden de bakkers hetzelfde. De lieden zijn daarop tevreden gesteld door een hoog weekgeld. Dr. van Eeden bericht dat dit f 15.- bedraagt voor een gezin met 2 of meer kinderen. Maar hij bericht niet of de personen in andere bedrijven thans geen overplaatsing naar de bakkerij verlangen. En van een andere moeilijkheid, eveneens voor de hand liggende, wordt wel het bestaan doch niet de oplossing meegedeeld: ‘Nu zal men allicht opmerken,’ - schrijft onze auteur ter zake van deze hooge bakkersloonen, - ‘dat hier het gevaar bestaat dat men in plaats van winstdeeling, eenvoudig de loonen steeds hooger zal opvoeren, hetgeen natuurlijk op 't zelfde zou neerkomen. Deze kwestie maakt thans in de vereeniging Gemeenschappelijk Grondbezit een punt van veel discussie en overweging uit. En schrijver dezes is van meening dat het stellig noodig zal zijn een maximum-loon vooruit vast te stellen, waarboven geen der werkende groepen zal mogen gaan. Ja, hij is zelfs overtuigd dat het bestaan der vereeniging gemoeid is met het tijdig invoeren en krachtig handhaven van dit maximum.’ In verband hiermede legt de schrijver terstond op nieuw den nadruk op de wenschelijkheid dat Walden geen zelfstandigheid geniete. Dit ‘krachtig handhaven’ van het loonmaximum denkt hij zich door zijne stichting te houden onder de controle van de reeds vroeger genoemde vereeniging Gemeenschappelijk Grondbezit, die er voor te waken heeft dat de productieve coöperatie niet ontaarde in wat | |
[pagina 245]
| |
de schrijver noemt ‘een kapitalistisch zaakje’. Hier komt dus weder de Deus ex machina te voorschijn, de drager van het groote zwaard, de schikgodin, die den levensdraad in handen heeft. Als nu deze souverein maar niet zelf door kapitalistische motieven wordt beheerscht! Zelfs indien alles goed loopt zal er in Waldens stelsel een merkwaardige gaping overblijven. Dat loonmaximum namelijk zal niet worden bepaald door de gehate wet van vraag en aanbod, niet afhankelijk zijn van de winstgevendheid der bakkerij noch onder den invloed staan eener toestrooming van werkkrachten. Maar hoe wordt het dan bepaald? Het zal dienen te worden vastgesteld door het goedvinden van deze of gene autoriteit. En wat zal deze anders kunnen doen dan den blik slaan naar de vrije maatschappij om hem heen en als loonmaximum het bedrag vaststellen, hetwelk in haar als een ruim en voldoend loon geldt? Zoo zal dus de bedrijfsorganisatie op Walden eindigen met een afbeelding te zijn van de maatschappij. Dezelfde maatschappij, waarvan zij beweerde een tegenhanger te zijn. Dr. van Eeden moge aan de bestaande sociale ordening loonslavernij en parasitisme verwijten, doch als hij met zijne organisatie voor moeielijke vragen komt te staan, zal hij aan diezelfde ordening de oplossing moeten ontleenen. De Franschman P.J. Proudhon heeft eens van de socialistische schrijvers getuigdGa naar voetnoot1): ‘Ces écrivains sont tous d'insipides plagiaires des économistes, des propriétaires travestis...’ Het is kras uitgedrukt; maar is het ook geheel onwaar? Wie de kapitaalrente wil afschaffen behoort het bedrag, dat zij ontvangen zou, eenvoudig en zonder beknibbelen toe te wijzen aan de andere factoren der voortbrenging. Men geve dan op Walden aan de bakkersgezellen heel de winst. Men houde zich niet op met een loonmaximum. Doet men dit wèl, dan ontstaat een nieuw verdeelingsvraagstuk, waarvoor in de nieuwe organisatie de maatstaf tot oplossing wordt gemist. | |
[pagina 246]
| |
Genoeg over dit alles. De proefneming op Walden is in den grond der zaak een proef met het menschelijk karakter. Oppervlakkig gezien is zij een proef met bijenteelt en hoenders, met brood- en suikerwerkfabricage. Maar achter dit alles steekt een sociale gedachte. Proudhon was door dezelfde gedachte bezield toen hij in 1849 een bank met gratiscrediet wilde oprichten. Thans op Walden heet het dat alle kapitaalwinst zal worden aangewend tot bedrijfsuitbreiding. Het is in laatste instantie een proef met de zelfverloochening der medewerkers, niet enkel voor zich zelve maar ook voor hun vrouwen en kinderen. Naarmate sommige bedrijven winstgevender worden en andere op zwaardere verliezen komen te staan, zal de zelfverloochening aan zwaardere beproeving bloot staan. Wat Dr. van Eeden over de geschiedenis van Walden mededeelt, toont dat ZEd. sedert 1898, toen hij door een artikel in de Gids over coöperatieve Rijkshoeven met theorieën over kapitaal en arbeid van wal stak, heel wat omtrent het karakter der menschen heeft geleerd. Zijn wensch tot invoering van een loonmaximum en zijn aarzeling om Walden te ontslaan van een vernederende ondergeschiktheid aan een elders gevestigde anonieme macht, kunnen aan niets anders dan aan wantrouwen worden toegeschreven. Zijn wantrouwen is volkomen verklaarbaar. De productiviteit van het kapitaal kan hij niet afschaffen. Want deze is een natuurlijk feit in dezen zin, dat het niet afhangt van dezen of genen bedrijfsvorm of een goede aanwending van kapitaal vruchten afwerpt. Wat hij in den beperkten kring op de Bussumsche heide wèl kan afschaffen zoolang allen hem gehoorzamen, is de verdeeling van de kapitaalwinst tusschen de medewerkers. Maar of hiermee de zenuw der kapitaalvorming niet doorgesneden is, staat ernstig te bezien. Bij proefnemingen van zoo verre strekking als die van Walden breekt eerst na eenige jaren het oogenblik aan, waarop de uitkomst vaststaat. Dat oogenblik wachte men kalm af. | |
[pagina 247]
| |
Middelerwijl is er alle reden om met belangstelling, ja met ingenomenheid den loop der proefneming te volgen. Wanneer een man als Dr. van Eeden over sociale organisatie, en nog wel over de belangrijkste verkeersvormen onzer maatschappij, schrijft gelijk hij vroeger in de Gids gedaan heeft, veroordeelende hetgeen bestaat, over het hoofd ziende wat daarover door tal van ernstige onderzoekers vóór hem geschreven is, met vermetelheid predikend een nieuw plan, dan is gedachtenwisseling met hem allerwaarschijnlijkst een onvruchtbaar werk. Zijn poging om de theorieën in praktijk te brengen, is een daad van moed. ‘The proof of the pudding is in the eating’, zeggen de Engelschen. |
|