| |
| |
| |
Na herkregen vrijheid
Door M.W. Maclaine Pont.
De oudste zoon van Willem den Zwijger, de Graaf van Buren, op zijn dertiende jaar door don Juan de Vargas van de Hoogeschool te Leuven opgelicht en als gevangene naar Spanje gevoerd, een ieder kent de geschiedenis! Koning Filips stelde zooveel belang in de ontwikkeling van zijn peetzoon, dat hij zelf zijn opvoeding in handen wilde nemen! Toen hij hem eenmaal in zijn macht had, wilde de koning een werktuig, geen slachtoffer maken. De studiën, te Leuven aangevangen, werden te Alcala de Henares voortgezet; de prins werd als leerling der Jezuïten een bekwaam theologant en leerde vloeiend Fransch, Duitsch, Spaansch en Latijn spreken. Het Vlaamsch, hem aangeboren, vergat hij nooit. De edelman, die hem bewaken moest en zag dat hij zich verveelde, leerde hem schaken; tot het eind van zijn leven bleef het zijn lievelingspel, evenals het dat van zijn broeder Maurits was. Toen zijn geest was getemd en het geen kwaad meer kon, mocht hij zich ook oefenen in het paardrijden en andere ridderlijke bezigheden en was zelfs nu en dan in briefwisseling met zijn vader. Een zijner brieven bleef door een samenloop van omstandigheden langen tijd in Alkmaar bewaard. De Graaf schreef het briefje op zijn 28ste jaar, het is weinig beteekenend, bijna kinderachtig. De eenvoud laat nauwelijks
| |
| |
toe, tusschen de regels te lezen. Alleen treft het ons, dat de zoon vrij goed op de hoogte is van zijns vaders daden, en daarin een warme belangstelling toont. De uitgesproken wensch, dat hij zijn vader nog eenmaal zal mogen dienen en hem zijne trouw en gehoorzaamheid toonen, is heel wat meer dan voor den vorm geweest. Van zijn eigen leven en omstandigheden spreekt hij met geen enkel woord, men behoeft niet te vragen of de censuur gestreng was.
Inderdaad heeft hij zijn vader zeer liefgehad; zijne bedienden, die veel van hem hielden en hem zagen zooals hij was, getuigden, dat van al de rampen, die hem troffen er geene hem zoo heftig aangreep, als het doodsbericht van zijn vader. Eerst later vernam hij de bijzonderheden omtrent den moord en het leven van den moordenaar; den waren toedracht der zaak heeft hij waarschijnlijk nooit geweten. Bekend is het, hoe hij een kapitein van zijn wacht die kwaad van prins Willem durfde spreken, om het middel greep en uit het venster wierp; weinig scheelde het of Filips heeft hem hiervoor laten dooden: de voorspraak van een page, d'Ozorio, die zich aan 's konings voeten wierp en verhaalde hoe de kapitein hem beleedigd had, redde zijn leven. Hij heeft dien page zijn heele leven liefgehad en hem welgedaan, zoo veel hij kon.
In 1577, toen hij de pacificatie van Gent teekende, beloofde Filips daarmede de invrijheidstelling van Filips Willem. Maar evenmin als andere eeden, hield hij dezen: de graaf van Buren bleef in Spanje en de koning gaf hem wat hij noodig oordeelde om hem zijn afkomst te doen vergeten: een goede tafel, een weelderig leven, voedend al zijne ondeugden, overeenkomstig de zeden van een bedorven hof. Egmond was voor zulk een verleiding bezweken, Egmond's neef schikte zich in zijn gevangenschap. Hij verkeerde aan des konings hof, hij werd de boezemvriend van Albertus van Oostenrijk, den neef, weldra den schoonzoon van den koning. Zoo kwam het jaar 1596. Wij weten dat Albertus tot Landvoogd van de Nederlanden werd benoemd, en dat hij smeekte om de invrijheidstelling van zijn vriend. De koning gaf toe, maar omdat het met zijn
| |
| |
plannen overeenkwam. Filips Willem, na zijns vaders dood Prins van Oranje, heer van zijne bezittingen in de Nederlanden, zou zijn recht komen eischen van de hand van zijn broeder Maurits; de Catholieken zouden zijne zijde kiezen, de Protestanten, in enkele provinciën slechts een kleine meerderheid, zouden Maurits trouw blijven, Albertus zou visschen in het troebele water....
Dus vertrok de Prins, en het bericht werd in zijn vaderland met matige vreugde vernomen. Zijne eerste daden, zijn reis naar Rome, het kussen van des Pausen voeten, hoe stelden die te leur! Men vergat, dat de prins bijna dertig jaren gevangen was geweest, dat hij, nu twee-en-veertig jaar oud, zijn beste jaren onherroepelijk had verloren. De onderwerping was hem een gewoonte geworden. Het lichaam wordt vrij gemaakt in een oogenblik; met de ziel gaat dat zoo gemakkelijk niet.
De Prins reisde met den Aartshertog door Duitschland naar Brussel, misschien heeft hij toen reeds met heimelijk verlangen naar het Westen gezien, waar zijn prinsdom Oranje lag. Nu was het onbereikbaar: Spanje en Frankrijk waren met elkaar in oorlog. Dus schikte hij zich. Overal deelde hij in de eer die den Aartshertog te beurt viel, hij reed naast hem, hij was de eerste aan zijn hof. Die ondergeschikte plaats liet hij zich welgevallen. Wat moest hij anders doen? De Noordelijke Nederlanden waar zijne bezittingen lagen, waren voor hem gesloten; de Staten schreven hem een brief, waarin zij hem verzochten buiten de grens te blijven, omdat zij voor twist en tweedracht vreesden. Zij verguldden de pil door een zending van tienduizend gulden uit de nalatenschap van zijn vader. Zij wachtten af ‘naar welke zijde hij zijn gelaat zou keeren.’ Lang duurde de onzekerheid niet: het gelaat keerde zich naar Spanje.
Weinig oog toonde hij voor zijn eigen belang te hebben, toen hij Albertus van Oostenrijk volgde om te strijden tegen den vriend van zijn Huis, tegen Hendrik IV. Was zijn broeder Maurits niet afhankelijk van den Franschen Koning? Lag zijn eigen Vorstendom, lag Oranje
| |
| |
niet besloten in diens grondgebied? Vasallen zijn de prinsen van Oranje nooit geweest, vrije vorsten waren zij, maar toch, vooral in die dagen, afhankelijk van des Konings goeden wil. En nu maakte hij zich den Koning tot vijand!
Hij trok eerst met den Aartshertog naar Calais, waar hij zich door zijn dapperheid onderscheidde. Hij was immers van een te goed ras, om vrees voor den dood te kennen! Calais werd veroverd door de Spanjaarden, en Amiens ging verloren door een zak vol noten; ook daar werd de Prins gezien, het aardige van de verrassing maakte het verlies nog meer grievend. Is het niet hard voor een Franschman, om de lachers tegen zich te hebben? Maar wie het laatst lacht, lacht het best, en dat was de Koning van Frankrijk, toen hij ten laatste zijne vijanden het land uitdreef.
De vrede van Vervins deed Frankrijk te voorschijn komen als een jong en krachtig held, gereed om zijn loopbaan aan te vangen, en Spanje als een man, vóór zijn tijd afgeleefd en die zijne beste krachten gelaten had in de Nederlandsche moerassen, in zijn strijd tegen het volk van boter.
De Aartshertog kon nu een oogenblik verpoozing nemen en zijne bruid, de Infante Isabella, Clara, Eugenia uit Spanje halen. In Italië zou hij zijne nicht vinden, Margaretha van Oostenrijk, de bruid van Filips' zoon, de toekomstige Koningin van Spanje. Beide huwelijken zouden te gelijk voltrokken worden. Nog vóór Albertus' vertrek ontving hij de doodstijding van Koning Filips, maar de reis werd niettemin ondernomen: Filips Willem nog steeds aan Albertus verbonden, reisde met hem meê. De winter was koud, het weder ruw en stormachtig, Albertus durfde de teedere Oostenrijksche bruid en de Keizerin, hare moeder, die haar vergezelde, niet aan de gevaren van de zeereis blootstellen. Zij bleven dus vertoeven in Italië en Filips Willem had daardoor gelegenheid, het Prinsdom Oranje, zijn erfland, te bezoeken.
Het is een heerlijk land, door de Rhône bespoeld, een land met hooge bergen en sombere rotsgevaarten, met
| |
| |
snelvlietende stroomen en vruchtbare vlakten. Het is een land waar de wijn op de bergen groeit, en het koren over de vlakte golft en geheele velden purper worden gekleurd door de crocus, die de gele saffraandraden omsluit. De zijworm spint er zijn glanzige doodkist, de moerbei rijpt er, de oranjeappel schittert er in het donkere groen. Een heerlijk land, het land van Oranje, een land dat vele volken begeerd hebben, dat ook ons toebehoort als een harteklop, een strijdleus, een liefdekreet. Oranje, waar de barbaarsche Teutonen door hunne vrouwen terug gedreven werden naar den strijd, waar ze vielen onder het zwaard van de Romeinen, waarvan nog de triomfboog van Marius getuigt! Oranje, waar de Romeinen hunne waterleidingen aanlegden om het water uit de wondervolle bronnen naar de stad te leiden, waar zij hun arena bouwden en hun amphiteater, waar de Muzelmannen heerschten, waar Willem met den Hoorn zijne Saraceensche bruid won. Oranje, waar al die volken iets hebben achtergelaten van hun woestheid, hun strijdlust, en hun avontuurlijken moed. Oranje - een schoon en edel land - geen land evenwel voor een zwijgend en somber man, die dertig jaren lang van een gevangenis zijn tehuis heeft gemaakt.
De vorstenhuizen van Oranje, van Baux en van Châlons hadden na elkander over het land geheerscht, daarna was dat van Nassau gekomen, en met den Nassauer de ellende der regeeringloosheid. Want de vorsten woonden verre van het land en hadden andere belangen. René van Châlons, de eerste uit het huis van Nassau, is er nooit geweest; Willem, zijn opvolger, evenmin. Toch gingen de belangen van het afgelegen Prinsdom hem ter harte. Toen hij nog jong was, vóórdat zijn huwelijk met de Protestantsche Saxische hem van Granvelle verwijderde, was het licht van de Hervorming voor Oranje opgegaan, geen liefelijk morgenrood, maar het onstuimig dagen van een stormachtigen lentedag. Troebelen en onlusten, heldendaden en daden van geweld aan beide zijden kenmerken dezen Hervormingstijd. De Prins gaf een edikt om de troebelen te stillen; de Roomsch-Catholieke overheid keerde dat geheel tegen de
| |
| |
Protestanten, zoodat onder het bestuur van den verdraagzaamsten aller vorsten een vreeselijke vervolging woedde. Na zoovele eeuwen doen de afschuwelijke bijzonderheden ons nog ontstellen. Het was een verfijnde wreedheid, een lust tot moorden, een akelige spot met den doodsangst van de slachtoffers. En zijn zoon, die streng Roomsch was opgevoed, die, volgens zijn eigen zeggen, het zijn plicht voor God achtte om niet te rusten, voordat hij al zijne onderdanen in den schoot der Moederkerk had terug gebracht, - herstelde den godsdienstvrede, door op onbekrompen wijze vrijheid van geweten aan ieder, van welken godsdienst ook, toe te staan. Zoo vol van ironie is de geschiedenis.
De regeeringsvorm van het kleine Prinsdom was vrij ingewikkeld. Oorspronkelijk was de Vorst het hoofd van den staat, hij sprak recht, en voerde het leger aan. Maar bij de toenemende afwezigheid der vorsten was er reeds in 1471, door Willem VIII van Châlons, een parlement met een president aan 't hoofd ingesteld: geen volksvertegenwoordiging, zooals de naam doet veronderstellen, maar een opperste rechtbank, die in zaken van gewicht uitspraak deed. Vier consuls waren rechters in mindere rechtszaken en voerden de afdeelingen van het leger aan. De verdediging van de stad was hun toevertrouwd. De Vorst woonde op het Kasteel, op een hoogtevlak aan de stad, die beschermende of bedreigende, naarmate de omstandigheden dat medebrachten. Gedurende zijn afwezigheid werd zijne plaats ingenomen door den gouverneur.
Deze gouverneur had in de laatste jaren feitelijk alle macht in handen gehad en vroeg al heel weinig naar den wil van den verwijderden Souverein. Snel volgen de namen elkander op: zij hebben den klank van rooftochten en wilde romantische avonturen. Gedurende de laatste levensjaren van Willem I was Blacons gouverneur geweest, hij had zich zelf aangesteld en regeerde in den naam van den vorst, die de macht niet had om hem te handhaven, of te ontslaan. Na 's Prinsen dood regeerde hij in den naam van Filips Willem die in Spanje gevangen zat, en Maurits was, eveneens in diens naam, regent van het Prins- | |
| |
dom. Blacons wist te midden van de burgeroorlogen der Ligue de rust te bewaren door de partijen beurtelings tegen elkander op te zetten en te zorgen, dat geen partij ooit de sterkste werd. Kwamen er bevelen van Prins Maurits die hem niet aanstonden, dan zeide hij, dat Filips Willem zijn meester was, en voerde ze niet uit. Bevelen van den armen gevangene kwamen er natuurlijk nooit, en Blacons deed wat hij goed vond.
Evenwel, hoezeer de staatszorg in de Nederlanden zijn tijd in beslag nam, steeds was er voeling tusschen Prins Maurits en het verwijderde Prinsdom. De trouwe gezant was de la Pise, de vader van den man die de gedenkschriften schreef. De Prins vroeg hem wat hij van Blacons dacht: deze regeerde toen al jaren lang zonder door iemand aangesteld te zijn.
‘Hij regeert zoo goed mogelijk,’ was het antwoord, ‘maar hij vindt het ondragelijk, van een meerderen af te hangen.’
‘Gij raadt mij dus aan, hem aan te stellen?’
‘Ik heb hem altijd als een dapper en braaf edelman gekend, hij zal, geloof ik, houden wat hij Uwe Exc. belooft. En dan is er nog een reden, waarom hij aan de regeering zal moeten blijven.’
‘En die is?’
‘Dat hij er eenmaal aan is, en ik geen kans zie, hem er uit te krijgen.’
't Is goed,’ zei Maurits, ‘maak dan zijn aanstellingsbrief maar op.’
Zoo werd het onwettige gewettigd, en sedert dien tijd vroeg de Gouverneur wat meer naar de bevelen van den regent. Nu en dan sloeg hij hem wetten voor om de troebelen te stillen, maar die troebelen waren uitsluitend opstand tegen zijn eigen gezag. Hierdoor bewaarde hij de rust; dat was al veel in die tijden. Voor het overige leefde hij weelderig en losbandig en stierf aan de gevolgen van zijne uitspattingen. Op zijn sterfbed benoemde hij zijn zoon tot zijn opvolger, met de hulp van zijn oom Aramond; de dynastie scheen gevestigd te zullen worden.
| |
| |
Dit geschiedde echter niet zonder tegenkanting. Het Parlement verzette zich tegen de opvolging van den jongen Blacons, een gewetenloos man met een eerzuchtig karakter, en beriep zich op Prins Maurits. Dit verhinderde Blacons niet, om aan de regeering te blijven, hij volgde dezelfde staatkunde als zijn vader, hij behoefde Maurits niet te gehoorzamen, hij stond onder Filips Willem, die in Spanje was. Het parlement volgde het gebruik van de onderliggende partij sedert eeuwen in Oranje; het week uit naar Courthezon, een klein verstrekt stadje in de onmiddelijke nabijheid, dat de hoofdstad nabootste en benijdde. Oranje en Courthezon, twee kleine steden in het zelfde Prinsdom, beiden verstrekt, beiden tot de tanden gewapend! Hoe vaak kwam het zuidelijk bloed in gisting, en dan streed Courthezon tegen Oranje met al de verbittering van den broederoorlog.
‘Qu' était lors Orange, qu'une spelonque de mutins, un repaire de rebelles?’ roept een tijdgenoot uit.
Maurits, die de handen gebonden had door den oorlog tegen Spanjes bekwaamste veldheeren, Spinola, Verdugo, Fuentes, kon onmogelijk persoonlijk tusschen beiden treden, het eenige, wat gebaat zou hebben. Hij zond dus St. Aldegonde en Brederode, die met welwillendheid door Koning Hendrik werden ontvangen. Van uit Parijs bevalen zij, het benoemen van een gouverneur uit te stellen tot zij zouden aangekomen zijn. Alleen het machtelooze parlement beloofde gehoorzaamheid. Toch was de ontvangst beter dan men had verwacht, in schijn althans. De consuls gingen de commissarissen te gemoet tot buiten de stad, en gaven de sleutels van de poorten aan hen over. Na eenige aarzeling nam Aldegonde ze aan, en gaf ze daarna aan de consuls terug. Aan den vorm, vol beteekenis, was voldaan: de consuls hadden uit de handen van Maurits' commissarissen hun recht ontvangen. Daarop kwamen zij de stad binnen, door de Protestanten met vreugde begroet, door de Catholieken met wantrouwen aangezien, want Blacons had niet verzuimd uit te strooien dat de Commissarissen in het geheim last hadden, het Protestantisme te
| |
| |
beschermen en de gruwelen der vervolging op de Catholieken te wreken. De bovendrijvende partij kreeg hij hierdoor op zijn hand.
Aldegonde las nu in de volle vergadering den brief van Maurits voor, waarin deze hem tot gouverneur benoemde. De consuls wilden hem niet erkennen; er barstte een gevaarlijk oproer los. Het scheelde niet veel, of Aldegonde werd, toen hij zich op straat waagde, dood geschoten. Blacons en zijn oom Aramond maakten hunne opwachting bij hem en verontschuldigden zich met ‘feinte repentence’. Maar kort daarop kwam het tot een open breuk. Een fameus libel tegen Aldegonde miste zijn uitwerking niet; om zijn leven te redden moest hij naar Courthezon uitwijken.
Men weet wat er volgde: De namen der twee broeders die niet tegenover elkander stonden, werden tegen elkaar gebruikt. De Roomsche partij streed voor Filips Willem, en sloot zich aan bij Spanje; de Protestanten verklaarden zich voor Maurits, en zochten bij Frankrijk hulp. De beide commissarissen keerden naar hun vaderland terug; zij hadden weinig anders kunnen doen dan de crisis verhaasten.
Zoo stonden de zaken, toen de vrede van Vervins een einde maakte aan den oorlog tusschen Spanje en Frankrijk. Hendrik IV regeerde nu onbetwist over het geteisterde land, en ondanks zijn geloofsverandering bleef hij Prins Maurits en de zaak van het Protestantisme genegen, en toonde dat ook in zijne houding tegenover het Prinsdom.
Door den vrede was de weg door de Zuidelijke Nederlanden weer voor de la Pise open; maar weldra zouden zijne zendingen naar Maurits overbodig worden. Want Koning Filips liet den oudsten broeder vrij. Wij zagen hoe hij die vrijheid gebruikte, hoe hij steeds de Spaansche zijde koos - en zich hierdoor Hendrik IV tot vijand maken moest.
Blacons echter begreep, dat hij in deze veranderde omstandigheden snel zijne partij moest kiezen, wilde hij zijn plaats als Gouverneur niet verliezen. Hij reisde naar Brussel om zelf den Prins geluk te wenschen met zijne
| |
| |
bevrijding en hem zijne eerbiedige hulde aan te bieden. Het was de vurige wensch van de geheele bevolking van Oranje, dat de Prins spoedig overkwam. Hij zelf bood hem aan zijn huis, zijne goederen, zijn hart en zijn volkomen gehoorzaamheid. Maar Filips Willem moest overkomen en zich laten huldigen.
Het was een waagstuk, maar de gouverneur berekende waarschijnlijk, dat de opvoeding van den Prins niet bepaald een voorbereiding tot de regeering was geweest en dat hij zelf dus wel de zaken in handen houden zou. Bovendien kon het geen kwaad; als Filips Willem nu over kwam: hij zou de gast van Blacons zijn, hij zou alles uit zijne hand ontvangen, door zijne oogen zien, en wat nog het beste van alles was, hij zou heel kort blijven. De Prins nam al die betuigingen van onderwerping en gehechtheid voor goede munt op, hij beloofde te komen, en Blacons keerde terug met persoonlijke brieven van den wettigen vorst, dus vaster in den zadel dan ooit.
Prins Maurits, ondanks al zijne beslommeringen in de Nederlanden, sliep niet, maar hield een wakend oog over het Prinsdom. Hij begreep, dat hij zijn broeder waarschuwen moest en zond hem de la Pise, die met Aldegonde en Brederode mee naar Holland was gekomen. Maar toen de getrouwe gezant in Brussel aankwam, was de Prins al vertrokken door Duitschland naar Venetië, Mantua en Ferrara om de Keizerlijke bruid in ontvangst te nemen, en daarna in Spanje getuige te zijn van de beide vorstelijke huwelijken. De la Pise volgde hem eerst, maar kon hem niet inhalen, daar het koninklijk gezelschap met postpaarden en met groote snelheid reisde; hij nam dus zijn weg over Provence en Genua, met het voornemen, den Prins in Milaan te ontmoeten.
Maar Blacons nam van zijn kant zijne maatregelen. Hij zond het portret van de la Pise naar Milaan, schilderde hem af als een gevaarlijk ketter, en wist de handlangers der Inquisitie te bewegen, hem terstond bij zijn aankomst gevangen te nemen. Te gelijk zond hij aan den Prins een jong advokaat, Servant geheeten, die hem
| |
| |
met grooten lof over het bestuur van Blacons spreken, maar bovenal hem overhalen moest, de Roomsche geestelijkheid terug te roepen, en het Parlement, dat op dat oogenblik alleen uit Protestantsche rechters bestond, half Roomsch te maken. Alle partijen, ook de Protestanten waren er voor, enkelen uitgezonderd. De advocaat wist goed te praten, de Prins geloofde hem en zond hem weg met een gunstig antwoord op zijne vragen wat de terugkeer der geestelijken en het hervormen van het Parlement betreft. Zelf kreeg hij voor zijne moeite de post van Raadsheer bij het hof.
De la Pise had intusschen per schip de haven van Genua bereikt, en niets kwaads vermoedende, nam hij zijne maatregelen om zoo snel mogelijk naar Milaan te reizen. Onverwacht kwam er een oponthoud, hinderlijk voor het oogenblik, maar dat zijn behoud werd. De pest was uitgebroken en het schip moest quarantaine maken. Terwijl hij de vervelende dagen aan boord doorbracht, werd hij gewaarschuwd voor den strik, die men hem spande, en vernam het doel en den uitslag van de reis van Servant. Hij besloot niet naar Milaan te gaan, maar den Prins in Marseille op te wachten.
De winter was streng en stormachtig; de vorstelijke personen besloten dus in Italië te blijven en een gunstiger jaargetijde af te wachten voor de reis naar Spanje. De Prins maakte van dat oponthoud gebruik om zijn prinsdom te bezoeken, en begaf zich naar Marseille. Daar vond hij gezanten van Blacons, met nieuwe betuigingen van trouw en gehechtheid, en hij vond er ook de la Pise, die hem de geloofsbrieven van zijn broeder Maurits toonde, en hem op de hoogte bracht van den waren toestand der zaken. De Prins hoorde hem oplettend aan en bejegende hem vriendelijk; blijkbaar evenwel vond hij zijne schilderingen overdreven. Daarbij kwam nog iets. Toen hij na zijn invrijheidstelling naar de Nederlanden was gegaan, moest de ontvangst aldaar hem teleurstellen. De Staten hadden hem verzocht buiten de grenzen te blijven, geen zijner halve broeders of zusters waren hem te gemoet gekomen.
| |
| |
Wat van die zijde kwam, vond dus niet in de eerste plaats den weg tot zijn hart. Misschien ook hebben Blacons' gezanten gedaan wat in hun vermogen was om de la Pise verdacht te maken. Hoe dit zij, de Prins vertelde hem niets van de onderhandelingen die al waren aangeknoopt, noch iets van de gedane beloften. Hij had nog niet genoeg menschenkennis opgedaan om vrienden van vijanden te onderscheiden. Evenwel besloot hij zoo spoedig mogelijk zijn erfland te bezoeken.
De gezanten keerden terug naar Oranje, en de Prins reisde als eenvoudig edelman den zelfden weg. Toen hij aan de poort van Avignon kwam, vroeg de wacht zijn naam. ‘De Baron van Breda!’ gaf hij ten antwoord. ‘Dan zijt gij de Prins van Oranje!’ Als een loopend vuurtje ging de tijding verder; de wacht kwam onder de wapens, men ontving hem met de eerbewijzen, die hem toekwamen. Die van Oranje verzochten hem, drie dagen te Avignon te blijven, opdat zij zich op zijn komst konden voorbereiden. Die tijd werd zoo goed mogelijk besteed: de poorten werden versierd met groen en bloemen en met wapenschilden en blazoenen, de huizen behangen met tapijten, de straten met biezen bestrooid. Sedert langer dan een eeuw zag Oranje zijn souvereinen vorst niet binnen zijne poorten. Op twee mijlen afstands van de stad kwam Blacons hem te gemoet, gevolgd door edellieden en vasallen; meer dan tweehonderd ridders. De R.-C. geestelijken in vol ornaat, de predikanten en het consistorie der Hervormden, de consuls, de leden van het parlement, die in de stad waren gebleven, zelfs kinderen van zes tot twaalf jaar, in compagniën verdeeld, en onder hunne eigen kapiteinen. Allen stroomden de stad uit om den Prins te begroeten. Toen hij aan de poort van Langes gekomen was, steeg hij van het paard en nam plaats in een prachtig versierden draagstoel, waarin hij de redevoeringen aanhoorde, die hem verwelkomden. De consuls boden hem de gouden sleutels der stad aan, de Prins reed onder de eerebogen der rijkversierde straten door, tot aan het kasteel, waar hij zijn intrek nam. Slechts voor een paar dagen evenwel. Hij bezocht in dien tijd ook de andere
| |
| |
steden van zijn rijkje, en nam deel aan al de feestelijkheden, ter zijner eer gegeven. Een zeer klein ongeval bracht tot nadenken. Bij het ringsteken struikelde zijn paard, het viel onder hem neer, zoodat hij zich de dij kneusde.
Dat was een voorteeken! Men fluisterde elkaar toe hoe de geveinsde vriendschap van Blacons den Prins ten val zou brengen, maar hij zou weer opstaan en uit de dagen van 's Prinsen herstelling voorspelde men het aantal jaren, dat Blacons nog aan de regeering blijven zou.
Wanneer de Prins nu maar gebleven was! Maar zijn plicht, oordeelde hij, riep hem naar Spanje naar het hof te Madrid.
De Aartshertog en de zijnen hadden zich inmiddels te Genua op veertig galeien ingescheept, en het was bij Chateau d'If, dat de Prins zich bij hen voegde. De reis naar Spanje was voorspoedig en de vorstelijke huwelijken, dat van den jongen koning met zijne Oostenrijksche bruid en dat van Albertus en Isabella, werden met groote pracht voltrokken. De Prins van Oranje werd gemaakt tot Grande van Spanje en ontving de Gulden Vliesorde! In het gevolg der Aartshertogen keerde hij naar Brussel terug.
En nu komt er langzamerhand een nieuw element in het leven van den Prins: zijn geest, zoo lang gebonden, gaat zich van Spanje losmaken. De aanleiding was een daad van rechtvaardigheid van de zijde der Aartshertogen. Albertus oordeelde, dat het eindelijk tijd werd, den zoon de goederen van zijn vader, indertijd onrechtvaardig verbeurd verklaard, terug te geven. Kwaad kon het bij dezen zoon niet en Filips Willem verkreeg vrije hand om ze in bezit te nemen en de schade te herstellen, door oorlog en vervolgingen aangericht. De Prins reisde zijne bezittingen rond, en thans, eindelijk, ontwaakte in het hart van dien afstammeling der Nassau's en der Egmonds het gevoel van het gruwelijk onrecht, zijn vader en hem zelven aangedaan. Hij had het altijd geweten, nu drong het door tot zijne ziel. Hij zag zijn vader gewetenloos beroofd van zijne goederen, beroofd van zijn zoon, beroofd van zijn
| |
| |
leven; hij zag zich zelven opgroeiend in ballingschap en en zelfs nog altijd onvrij. En zijne erflanden verwoest, de bloeiende steden en dorpen in puin, de burgers vermoord of verjaagd. In Antwerpen bood men geld aan ieder die een der verlaten huizen bewoonde wilde. In de eens zoo bloeiende dorpen slopen de wolven rond. De herinneringen van zijne jongensjaren kwamen boven. Hoe had hij het alles vroeger gekend, en hoe was het nu!
En zijn eigen leven, hoe had het kunnen zijn! Heerlijk en schoon als dat van zijn vader was geweest, als dat van zijne broeders beloofde te worden. Hoe voelde hij zich eenzaam en verminkt. Dat was het werk van Spanje, waaraan banden van gewoonte, van vriendschap hem bonden! Merkwaardig zijn het wapen en devies dat deze Prins zich koos: niet het fiere ‘Je Maintiendrai’ van zijn geslacht. Neen, het was een schip met volle zeilen gereed de levensreis te aanvaarden, maar gebonden - vastgehouden door twee ankers. En daaronder was geschreven: ‘Sustinebo’: ‘Ick sal het uytharden’. Nog hardde hij het uit, het gebonden zijn, maar toch - het eene anker begon zich los te woelen. Zoo naderde het vijfde jaar van des Prinsen vrijheid, het jaar 1600, het jaar van Nieuwpoort. Da Costa schildert ons hoe de Prins dien dag doorbracht, op een afstand, in het gebed, niet wetende voor wien hij bidden moest.
‘Albertus was zijn vriend en Maurits was zijn broeder!’
Zijne bedienden - voor hem heeft immers geen mensch eenig geheim? - schilderen zijn gestalte minder groot, maar oneindig meer tragisch. Zooveel had die vorstenzoon geleden in zijne lange en bange vernedering, dat hij niet meer groot kon zijn!
De Admirant van Arragon toch had gezworen de beide graven van Nassau, Maurits en Frederik Hendrik, gebonden naar Spanje te voeren, en in des Prinsen omgeving fluisterde men reeds van beider dood. Hij zelf bracht den dag letterlijk in doodsangst door. Hij zette overal vertrouwde lieden op wacht om hem tijding te brengen. Hij liet de paarden in zijne stallen zadelen en alles gereed- | |
| |
maken tot een snelle vlucht. Hij bracht den ganschen dag door in heftig, hartstochtelijk gebed, dat zijne broeders mochten winnen. Want hij hield niets voor zoo zeker als dat hij zelf zou vermoord worden, zoodra zijne broeders gevangen waren en dat het geheele huis van zijn vader zou worden uitgeroeid. Zijne bedienden verklaarden, dat zij den Prins nooit zoo in onrust hadden gezien als gedurende den slag, en nooit zoo verheugd als bij de tijding van de overwinning zijner broeders. Daar hij zijne blijdschap verbergen moest, ging hij in de eenzaamheid, totdat hij weêr kalm genoeg was, om een effen gelaat te toonen.
In welk een vernederenden angst heeft die vorst de beste jaren van zijn leven doorgebracht! Hij, de vriend van Albertus, de man die tegen zijn eigen belangen in zoovele bewijzen van gehechtheid aan Spanje gegeven had, den dag van Nieuwpoort doorbrengende in doodsangst, dat hij vermoord zou worden! En de heftige gebeden in het geheim, en het effen gelaat tegenover zijne ‘vrienden’, welk een dubbel bestaan! Alleen de bedienden, die het geheim ontdekken!
Na den slag bij Nieuwpoort heeft de Prins zich voor een tijd losgemaakt van het hof te Brussel. De aanleiding lag voor de hand: een reis naar Franche-Comté om de schoone erflanden van Châlons in ontvangst te nemen, zijn vader ontroofd, evenals al het andere. Ook deze streken waren deerlijk geteisterd door den burgeroorlog. De verwoesting was verschrikkelijk: de kasteelen lagen in puin, de fraaie hoeven en landhuizen waren verlaten, het huisraad gestolen of vernield. Een vurige bezem had het land kaal geveegd, zegt een tijdgenoot.
De Prins gevoelde, dat overal in zijne erflanden de wanorde groot was en zijne tegenwoordigheid vereischt werd, maar nergens zoo zeer als in Oranje. Herhaalde klachten over de tirannie van Blacons, die tot hem kwamen, deden toch een weinig zijne oogen opengaan voor den waren toestand van het land. Voor het oogenblik was zijn overkomst onmogelijk, hij zond daarom twee commissarissen, die den toestand nog meer bedierven. Onom- | |
| |
koopbaar waren zij niet, spoedig werden zij de werktuigen van Blacons. Zij ontbonden het Parlement, dien steunpilaar van den vorst, zetten de goedgezinde officieren af - alles in naam en op gezag van Filips Willem - waardoor zij hem niet weinig vijanden bezorgden.
De Prins deed wat hij kon, om uit de verte orde op de zaken te stellen; het baatte weinig, hij moest te veel door de oogen van anderen zien. De jaren 1601 en 1602 verliepen, zonder dat hij aan een overkomst denken kon. Eindelijk maakte hij plannen voor de reis: gewoon zijne gevoelens te verbergen, gaf hij voor, dat hij kwam om zijne geldzaken in orde te brengen en zijne bezittingen te bezoeken; in waarheid was zijn doel den tiran te verjagen en zijn gezag te herstellen. Blacons begreep dat zeer goed, en de la Pise die hem dagelijks gadesloeg, wist dat hij het begreep. Die twee mannen hielden elkaar in het oog: eens was Blacons op het punt zijn vijand gevangen te nemen onder voorwendsel, dat hij papieren van den Prins onder zich hield, maar de la Pise, gewaarschuwd, week uit.
Hij reisde den Prins, die eindelijk onderweg was, te gemoet tot Noseroy en bracht hem op de hoogte van den toestand; hij had een plan gemaakt, dat, ware het uitgevoerd, waarschijnlijk tot een spoedige oplossing van de moeilijkheden geleid had.
Hij stelde den Prins voor om zoo snel mogelijk, in 't geheim naar Oranje te reizen met eenige getrouwen. Veel behoefden het er niet te zijn, als zij maar betrouwbaar waren. Het kasteel werd uit zuinigheid door Blacons slecht van manschapen voorzien, slechts zeven of acht soldaten bewaakten het. Wanneer de Prins met zijne gewone gevolg onverwachts voor de poort verscheen, was hij de sterkste, en de poort zou zich voor hem openen. Met het kasteel had hij de overmacht; het hart van het volk zou hij gemakkelijk winnen.
De Prins, nog onder den indruk van Blacons vriendelijkheid en van de schitterende ontvangst, weinige jaren geleden, meende dien raad niet te moeten opvolgen. De verrassing, die op overrompeling geleek, stond hem
| |
| |
tegen. Waarom in bezit nemen, wat hij al bezat? De eerbiedige houding van den gouverneur, de geestdrift van het volk verdienden iets beters dan achterdocht. Waarom zou hij de pas gewonnen vrienden van zich vervreemden?
Met vroolijk vertrouwen liet hij dus zijne komst bekend maken. Hij zond lieden vooruit om zijne vertrekken in orde te brengen, en vernam weldra, dat alles gereed was hem te ontvangen. Behalve hij, die de macht in handen had! Blacons begreep dat het tijd werd, zijn ware gelaat te toonen. Met de hulp van zijne bloedverwanten en vrienden in Dauphiné liet hij soldaten werven, en verborg die in de kelders van het kasteel. Zijn eigen garde versterkte hij met lieden die hij nam, waar hij ze inderhaast vinden kon: opgeraapt van de straat, vagebonden en ruwe klanten, die vaak meer dan één misdaad op hun geweten hadden en blij waren, in dienst te worden genomen, door welken machthebbende dan ook.
Toen hij dus het kasteel versterkt had, wachtte hij den Prins af. Deze kwam en werd in de stad met groote eerbewijzen ontvangen, en Blacons was zoo slim, hem ook op het kasteel hulde te bewijzen. Maar weldra bemerkte hij, dat hij alles behalve meester was; hij was niet veel meer dan een gevangene in zijn eigen huis, de gevangene van Blacons.
Een dag of wat zag hij dat rustig aan, toen liet hij den gouverneur bij zich komen en betuigde hem zijne verbazing over het versterken van het kasteel. Het garnizoen moest verminderd worden, zijn eigen gevolg was in vredestijd voldoende. Het was hem niet te doen om zelf te genieten van dat deel der inkomsten van zijn vorstendom, die tot heden voor de bewaking van het kasteel gebruikt waren, maar hij wilde alles regelen en zou bij zijn vertrek orde op de zaken stellen.
Blacons, die nooit meer dan 7 of 8 soldaten in het kasteel had gehad, riep uit, dat het tegenwoordige getal nog veel te gering was, en verontschuldigde zich daarover bij den Prins. Onder het volk liet hij uitstrooien dat de Prins het garnizoen wilde afdanken, om Spaansche soldaten
| |
| |
in het kasteel te leggen, met hunne hulp zou hij den Protestantschen godsdienst in Oranje uitroeien. De man, die tijdens het regentschap van Maurits zich tot beschermer der Catholieken had opgeworpen, en gezegd had geen bevelen dan van Filips Willem te ontvangen, keerde zich nu plotseling tegen zijn wettigen heer, en sprong in de bres voor de Protestanten. Hij kreeg terstond den noodigen aanhang, de gruwelen der vervolging lagen nog zoo versch in het geheugen; lieden die er niet aan gedacht hadden, tegen den Prins op te staan, grepen nu naar de wapenen.
De Protestanten kwamen bijeen en besloten Blacons bij te staan. Zij dienden bij den Prins een verzoekschrift in, waarin zij hem smeekten, het garnizoen te laten zooals het was, Blacons in zijn bestuur te handhaven en, kwam hij te sterven, iemand van hunnen godsdienst te kiezen, dien zij hem zouden aanwijzen. Daar de vergadering zeer talrijk was, teekenden alleen de predikanten het stuk.
Door deze ontijdige inmenging deden zij veel kwaad. Blacons werd er door gesterkt; hij riep luide dat hij de stad voor de Kerken hield en wilde bewaren, en zijn schoonvader, Gouvernet, vertelde aan wie het hooren wilde, dat hij groote moeite had gehad den toorn van Koning Hendrik IV indertijd te bezweren. Deze namelijk kon het Blacons niet vergeven, dat hij den Prins van Oranje voor de eerste maal zoo goed ontvangen had. Hij had zich aan zijne voeten geworpen, en alleen vergiffenis gekregen onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat Blacons den Prins nooit meer ontvangen zou, zonder de bepaalde goedkeuring van Zijne Majesteit. Daarop had Lesdiguières de vertrouweling van den Koning hem zestienduizend kronen aangeboden, als hij hem het kasteel wilde overgeven, maar hij had geweigerd. Dit werd algemeen geloofd, al vonden enkelen iets dubbelzinnigs in het gedrag van Blacons, want, als hij zoo sterk partij trok voor het Protestantisme, waarom had hij dan indertijd Aldegonde niet in zijne plaats aan het bestuur gelaten? Wie al zoo diep doordacht, vond het toch veiliger hem aan het bestuur te laten dan
| |
| |
den Prins van Oranje, van wien men weinig anders wist dan zijne warme vriendschap voor Spanje en zijne gehechtheid aan Rome.
Steeds strenger werd hij nu in zijn eigen kasteel bewaakt. De wacht bij de poort was in de handen van de vijanden, alleen de vrienden van Blacons werden er binnengelaten, de anderen kregen den buitenkant der deur te zien. De Prins werd al grover behandeld, hij moest bevelen afwachten van zijn eigen onderdanen en had de macht niet tot verzet. Ook was hij een vreemdeling in zijn eigen land; hij kende den aard van het volk niet, was niet op de hoogte van de familieveeten en twisten, telkens tastte hij mis. Hij voelde zich onzeker in alle opzichten en voordat hij nog meer werd ingesloten, ontweek hij uit het kasteel en liet dit dus geheel aan Blacons over. Hij ging in de stad wonen, in een gewoon burgerhuis dat hem toebehoorde, maar Blacons was hiermede nog niet tevreden. Hij wilde hem geheel buiten de stad hebben. Hij maakte hem bang, overluid riep men in de straten dat hij vermoord zou worden, waarschijnlijk was het meer dan een bangmakerij, want de kinderen op de school noemden elkander de namen van hen, die den moord zouden volbrengen. Zijne vrienden hielden dubbele wacht, maar ook hun leven liep gevaar, en de partij van Blacons stak telkens stouter het hoofd op, zich sterk voelend door den geheimen steun van het Fransche hof. Hendrik IV had geen enkele reden om den Prins te handhaven, een Vorst van onzekere gezindheid, heerschende over een strijdbaar, onafhankelijk volk in het midden van zijn gebied. De politiek van de Fransche Koningen was sedert eeuwen daarop gericht geweest, de talrijke onafhankelijke zoowel als de vasalstaten in te lijven bij het Koninkrijk. Liever dan Filips Willem had hij Maurits' regentschap gehandhaafd, deze was immers door zijn afwezigheid minder gevaarlijk?
De Prins zag nu - wel wat laat - in, dat hij zich met den vertoornden god in Parijs moest verzoenen, wilde hij ooit vasten voet krijgen in zijn eigen land: de eerste poging daartoe was het zenden van een gezantschap:
| |
| |
natuurlijk met de la Pise, wiens waarde hij nu begon in te zien, aan het hoofd. De Koning kreeg nauwkeurig verslag van al het gebeurde en beloofde zijn hulp, maar de gezant onderscheidde zeer goed, dat zijne woorden niet meer dan klanken waren.
In Oranje werd de toestand hachelijk. Een moordaanslag op des prinsen trouwste vrienden, de edellieden Merles en Aramond, beiden Protestanten, waarbij Aramond door het hoofd geschoten werd en Merles ternauwernood ontkwam, gaf den doorslag. Een eigenaardigen blik op de toestanden geeft die moord. De Prins was in de mis, Merles en Aramond, als Protestanten gingen de kerk niet binnen, maar wachtten op den Prins tot de dienst zou zijn afgeloopen. De huurlingen van Blacons, die voorgaf de Protestanten te beschermen, verscholen zich achter de boomen van het kerkhof om hen van kant te maken. ‘Dat is mijn bloed!’ riep de Prins uit, toen op het hulpgeschrei en het knallen van de schoten de kerk leeg liep, en hij het nog warme lichaam van zijn dienaar op den grond zag uitgestrekt. Hij vluchtte binnen zijne woning, ieder die hem aanhing, versterkte zich in zijn huis, sloot de luiken en de deuren en versperde den ingang. De straten waren in een oogwenk doodsch en verlaten, niemand waagde zich buiten. Daar stormde een officier des prinsen woning binnen; met getrokken zwaard ging hij voor hem staan en bezwoer hem, de stad te verlaten. Hij zou vermoord worden en zijn dood het sein wezen voor een bloedbad, zooals het Oranje nog zoo wel heugde. Als de Prins terstond vertrok, zou hem vrije uittocht gegeven worden, maar zijne dienaars moesten achterblijven als gijzelaars.
De Prins verklaarde, liever te willen sterven, dan zijne trouwe dienaren in des vijands handen achter te laten en eindelijk bracht hij het zoo ver, dat hij mocht vertrekken met wie hem volgen wilde, en wien hij verkoos bij zich te houden. De Prins vertrok over den Pont Neuf naar Courthezon, gaande tusschen twee rijen soldaten, in dienst van Blacons, en, zegt een ooggetuige, zijne volgelingen drongen zich om hem heen, als kiekens om de moeder, om
| |
| |
de mishandelingen te ontgaan, waarmede de soldaten hen dreigden.
Nauwelijks hadden zij de stad verlaten, of daar kwamen de troepen van Nions en Vinsobres, gewapend tot de tanden; in slagorde trokken zij Oranje binnen en werden er in garnizoen gelegd. De hoofdstad was dus in volslagen rebellie, maar de andere steden en het platteland kozen de partij van den Prins. Men behoeft niet te vragen wat deze gedaan zou hebben, als de langdurige gevangenschap den fieren geest van de Nassau's niet had getemd. Aan het hoofd van de burgers van Courthezon en Jonquières, van Prabayons en Gigondas had hij Oranje gedwongen. Nu, geheel in overeenstemming met zijn voorzichtig geworden karakter, verliet hij Courthezon na enkele dagen en reisde naar den Koning van Frankrijk om hulp.
Dit was Hendrik IV niet onaangenaam. De Prins van Oranje, een van de laatste onafhankelijke Fransche vorsten, die hem hulp vroeg tegen zijn eigen onderdanen, die zijn rijk zou ontvangen, maar uit 's Konings handen! Daarenboven de broeder van Maurits en Frederik Hendrik, dien hij aan zich verplichten kon! Onmiddellijk werden de la Pise en Baudequin, de twee gezanten die zich nog aan het Fransche hof bevonden, naar Prins Maurits gezonden en de Koning nam des Prinsen verzoek in beraad en hield hem intusschen bij zich.
Intusschen vervielen in het Prinsdom de zaken van kwaad tot erger. Blacons versterkte de stad Oranje en het kasteel. De overige steden, met Courthezon aan het hoofd, hielden de partij van den Prins op. Daar er echter geen aanvoerder was, speelden de honderd kleine veeten en familietwisten van het Prinsdom hun rol en de verwarring werd dagelijks grooter.
Eenige aanzienlijke aanhangers van den Prins waren hem niet naar Parijs gevolgd, maar wachtten in Courthezon in de nabijheid op de terugkeer van betere tijden. Blacons maakte zich meester van hunne huizen, hij oordeelde ze zeer geschikt voor de inkwartiering van zijne soldaten, die er vreeselijk huishielden. De korenschuren werden geplunderd, de vaten
| |
| |
wijn met pistoolschoten geopend en leeggedronken, de meubels vernield, vrouwen en meisjes beleedigd en in de gevangenis gesleept. De moeder van de la Pise zou uit een venster geworpen zijn, als een bloedverwant niet snel tusschenbeiden was gekomen. Het sprak van zelf dat vele uitgewekenen, die in Courthezon van dit alles hoorden, naar Oranje terugkeerden en zoo goed als het ging vrede maakten met het gouvernement. Anderen bleven, en meer dan eens kwam het tusschen hen en Blacons' soldaten tot een openlijk gevecht. Eens vooral, toen de gouverneur zich wilde meester maken van eene partij graan, die tot de inkomsten van den Prins behoorde. Blacons heerschte als een erfelijk vorst, die de dynastie ook voor zijne opvolgers wil verzekeren en bevestigen. Hij trachtte een kroonadel te vormen, en dwong de aanzienlijke jonkvrouwen en erfgenamen tot huwelijken met zijne volgelingen, meest arme, jongere zonen uit adellijke geslachten.
Ruim twee jaren van 1603-1605 leed Oranje onder de rampen van den burgerkrijg. Het geheele land was onder de wapenen, iedere hoeve, iedere molen was een vesting. Elken dag hoorde men van nieuwe gevechten en schermutselingen. Landbouw en handel stonden stil, overal heerschten verwarring en wantrouwen.
Gedurende die twee jaren oefende de Prins zich aan het hof van Frankrijk in volharding en geduld. Hij bleef op hetzelfde aanbeeld slaan, tot eindelijk de Koning hem hulp beloofde. Echter onder eene bepaalde voorwaarde. Hij wilde Oranje voor goed aan zijn geslacht verbinden, en stelde hem een huwelijk voor met Eleonore van Bourbon, de dochter van den Prins van Condé, eerste Prinses van den bloede. De Prins liep tegen de vijftig, in dat huwelijk had hij niet veel lust, maar daar het een bepaalde voorwaarde was van het te sluiten verdrag, gaf hij toe. Eindelijk was de overeenkomst gesloten, en met een voorzichtig vertrouwen ten uitvoer gebracht. Het huwelijk werd bekend gemaakt, en niet voltrokken, voordat de Prins door des Konings hulp meester zou zijn van zijn kasteel. De Koning van zijne zijde benoemde Lesdiguières, dien hij vertrouwde, tot gouverneur van Dauphiné, om den Prins
| |
| |
ter hulp te snellen en tevens een oog in het zeil te houden. Hij bracht Blacons het uitdrukkelijk bevel des Konings over om het kasteel te ontruimen en toen dit bekend werd, bleek het hoe weinig deze op zijne vrienden vertrouwen kon. De meesten verlieten hem, zij begrepen dat hunne kans voorbij was, nu de Koning zelf zich er in mengde. Zijn eigen zwager, die echter nooit zijne daden had goedgekeurd, vervoegde zich terstond bij den Prins. Filips Willem ontving hem hartelijk, en gaf hem een paar van de beste paarden van zijn stal ten geschenke.
Het karakter van Blacons liet zich ook nu van geen schitterende zijde kennen. Zeer nederig liet hij den Prins verzoeken, hem te ontvangen: in persoon wilde hij hem zijne onderwerping en zijne gehoorzaamheid aanbieden en hem vergiffenis vragen. De Prins, die zich toen te Courthezon bevond, liet hem antwoorden, dat hij hem vergaf, maar hem niet wilde zien, en dat hij moest zorgen met zijn aanhang buiten het kasteel te zijn, zoodra de wettige vorst zich in de stad vertoonde. Hij wilde op vreedzame wijze in het bezit van zijn Prinsdom komen, en gaf daarom aan eenige van zijne vijanden het uitdrukkelijk bevel om met Blacons mede te gaan; anderen die begrepen, dat zij te veel op hun geweten hadden, volgden vrijwillig.
De Prins trok daarna de stad binnen, maar Lesdiguières hield nog het kasteel bezet, tot Hendriks laatste voorwaarde zou zijn voldaan.
Wat nu volgt, is een intermezzo, waaraan de komische zijde niet ontbreekt.
De Prins wilde wel regeeren, des noods door den invloed van den Koning, maar in het opgedrongen huwelijk had hij niet veel lust. Hij dacht dus den tegenstand weer door geduld te overwinnen. Lesdiguières kon toch niet altijd op het kasteel blijven! Maar deze, van zijne zijde ‘hardde het ook uyt,’ hij vertrok wel naar Dauphiné, maar liet een officier van de garde des Konings, la Chesne, op het kasteel achter.
Dit was den Prins wel niet naar den zin, maar hij besloot zich rustig te houden en zoo goed mogelijk inge- | |
| |
richt, betere tijden af te wachten. Van uitstel zou wel afstel komen! Maar nu begon la Chesne den weinig trouwlustigen prins te plagen, ‘om zijne liefde tot zijne verloofde aan te wakkeren,’ zooals onze berichtgever het noemt. Het garnizoen van het kasteel zocht onophoudelijk twist met de vorstelijke lijfwacht; de Prins verdubbelde zijne wacht, en nam krijgslieden te paard en te voet in zijn dienst. De onaangenaamheden namen toe; nu liet de Prins ook de poorten van de stad door zijne vrienden bewaken. Een geregelde oorlog was het gevolg, niet om eene vesting of om een rijk, maar om een huwelijk. La Chesne legde zich vooral toe op het maken van nachtelijk alarm en deed schijnuitvallen om den Prins te verontrusten en te vermoeien. De burgers in de stad werden ontevreden, hartstochtelijk als zij zijn, vormden zij zich tot partijen, men sprak er van, Blacons terug te halen. Toen eindelijk een musketkogel uit het kasteel een der ruiten in des Prinsen eigen kamer verbrijzelde, gaf deze het op. Voor zijne vijanden mocht hij al niet vreezen: tegen Amor, of in dit geval, Hymen, was hij niet opgewassen. Hij koos de verstandigste partij, stelde orde op zijne zaken en ging terug naar Parijs.
Hier werd hij verwacht en was hij gewenscht. De Koning ontving hem met eerbewijzen en hartelijkheid, gaf hem een plaats aan zijn hof onmiddellijk na de Prinsen van den bloede, vóór de andere Prinsen. Onmiddellijk werd er een aanvang gemaakt met de voorbereidselen tot het huwelijk, dat weldra werd voltrokken, tot tevredenheid van allen, zooals wij lezen. Het is ten minste te hopen, dat Mademoiselle de Bourbon niet al te nauwkeurig onderzocht heeft, waarom de Prins zoolang in Oranje heeft verwijld. Het bruiloftsmaal werd door den Koning zelf met groote pracht te Fontainebleau gegeven. Hij zelf en al de Prinsen en groote Heeren van het Hof vereerden het met hunne tegenwoordigheid.
Nu kwam Filips Willem in het rustig bezit van zijn Prinsdom, en het bondgenootschap met den Franschen koning bracht zijne vijanden tot zwijgen. Hij ging naar
| |
| |
Oranje terug: het garnizoen van den Koning trok het kasteel uit, dat van den Prins marcheerde er binnen, en alles werd in gereedheid gebracht, de jonggehuwden te ontvangen.
Twee maal was de Prins Oranje binnen getrokken en beide malen moesten de pracht en de praal bij den feestelijken intocht een vijandelijke gezindheid verbergen.
Nu was de intocht feestelijker dan ooit; de een wilde den Prins doen zien, dat hij hem werkelijk met hartelijke vreugde begroette, de andere voelde dat hij iets goed te maken had. En zij lieten het niet bij het noodige en gebruikelijke: twee maal wilden zij feest vieren, eerst moest de Prins zijn intocht hebben en daarna de Prinses.
Eleonore van Bourbon nam daarom langs een omweg, door het bolwerk la Vignasse haar intrek in het kasteel, terwijl haar echtgenoot aan de poort van Langes ontvangen werd. In dubbele rijen stonden de soldaten geschaard van de Porte de Langes, tot de poort van het kasteel. Ook de trouwe burgers van Courthezon, Jonquières, Gigondas en de andere dorpen namen aan de vreugde deel. Wel mochten zij trotsch zijn, nu de vorst, dien zij met onveranderlijke trouw hadden gediend, de overwinning behaalde. Velen van hen vormden de lijfwacht van den Prins, gekleed in de geliefde prinsenkleuren: Oranje, wit en blauw. Zij waren de letterteekenen, die het woord ‘getrouwheid’ spelden, zegt een geestdriftig ooggetuige. De soldaten van het garnizoen stonden geschaard in de Hollandsche slagorde, door de beide stadhouders, Maurits en Willem Lodewijk, wereldberoemd gemaakt.
Al de grootwaardigheidbekleeders kwamen in vol ornaat den Prins verwelkomen, en brachten hem te paard met zijn geheele gevolg naar de hoofdkerk, waar hij het Te Deum aanhoorde. Jonge meisjes zongen lofliederen, kinderen zegden lange gedichten op. De stad was vol vreemdelingen, die kwamen om het heerlijke feest te zien. De nacht bracht nog geen rust. Vreugdevuren brandden overal en de duisternis werd verlicht door vuurpijlen, vurige hoepels, vlammende kruisen en overal las men in vonkelende letters de namen van den Prins en de Prinses!
| |
| |
Twee dagen later had de Prinses haar feest, dat geheel op dat van den Prins geleek. In een draagstoel, bekleed met geelbruin fluweel, werd zij de stad binnengedragen door twee muilezels met fraaie kleeden behangen, waarop twee pages zaten. In haar gevolg zag men de Prinses van Salerno en andere vreemde vorstinnen. Hare dienstdoende edelvrouwen kwamen in koetsen achteraan. De Prinses steeg af in het huis van den Prins, dat in de stad gelegen was. De weg naar het kasteel van de stad uit was haar te moeielijk.
Na de feesten in Oranje deden de jonggehuwden hun intocht in Courthezon, waar zij met groote blijdschap ontvangen werden. Reeds ver buiten de stad kwamen de kinderen hen zingende tegemoet.
Na de rondreis door zijne steden, kwam Filips Willem in Oranje terug en bezwoer de wetten en privilegiën van het Prinsdom. Het was een schoone plechtigheid. In het midden van de stad, bij den opgang naar het kasteel verhieven zich de muren van den ouden Romeinschen Circus, waar, in lang vervlogen eeuwen, menschen en wilde dieren tegen elkander gestreden hadden om duizenden toeschouwers te vermaken. De hokken voor de slachtoffers, de rondbogen, de gangen, alles was nog daar, en op de zetels tot hoog tegen de muren aangebracht, werden de honderden opgeroepen met trompetgeschal en klokgelui.
Daar trad de Prins binnen, begeleid door het Parlement, de Consuls en den stedelijken raad en de officieren en grootwaardigheidbekleeders van zijn Huis. Hij nam plaats op een verhevenheid in het midden tegen den ouden muur, vorstelijk versierd en behangen met Turksche tapijten door Mario Arzelles; zijn schildknaap stond achter zijn zetel, het ontbloote zwaard in de hand. En hier, ten aanhoore van het saamgestroomde volk, dat zich verdrong in den circus en tot op de platte daken, werd door den Advocaat van het parlement de eed voorgelezen, dien de Prins moest afleggen, waarbij hij beloofde de wetten te zullen handhaven en de vrijheden te eerbiedigen. De Prins nam het ontbloote zwaard
| |
| |
uit de hand van zijn schildknaap. Hij bezwoer plechtig de handhaving der wetten en eischte van de burgers van Oranje den eed van aanhankelijkheid en trouw, dien zij aan hem verschuldigd waren.
Den vijf-en-twintigsten April 1607, dus elf jaren na zijne invrijheidstelling nam de Prins, op plechtige wijze bezit van zijne erflanden. Schitterende feesten volgden op de inhuldiging; uit de uitvoerige beschrijving nemen wij alleen over, dat in Arles, waarheen zij zich kort daarna begaven om den Prins en de Prinses van Condé in 't gemoet te gaan, eene dame van hoogen stand en uitstekende schoonheid voor de hooge gasten danste, alleen in een dun en doorzichtig gazen gewaad gekleed. Wie denkt daarbij niet aan het beroemde schilderij van den Hongaarschen schilder, voorstellende hoe Karel V bij zijn intocht in Antwerpen ook op deze wijze geëerd(?) werd!
Geen half jaar later, den 23 Augustus 1607, gaf de Prins door een merkwaardig edict vrijheid van godsdienst aan zijn rijk. Het is de zoon van Prins Willem, die daarin spreekt, niet de gevangene van Filips, niet de voedsterling van de Jezuïten. Geen verschil wordt er gemaakt tusschen Roomsche en Protestantsche geestelijken, beiden kunnen zeker zijn van hunne jaarwedde en van de vrije uitoefening van hun godsdienst. Huwelijken die gesloten zijn, of nog gesloten zullen worden tusschen voormalige geestelijken en geestelijke zusters, zijn volkomen wettig en hunne kinderen zijn gerechtigd om alle erfenissen te aanvaarden. Eene som van 2400 ponden door Prins Willem bestemd voor hen, die ‘van de religie’ zijn, worden door zijn zoon op nieuw geschonken.
Dus genoot het Prinsdom godsdienstvrijheid en godsdienstvrede, de groote gaven die de Nassau's uitdeelden, waar hun wil geëerbiedigd werd, - en nu had de Prins in Oranje moeten blijven. Hier vond hij een levenstaak; hier was een volk waarvoor hij tot zegen kon zijn, dat hem lief had, dat zijne nabijheid wenschte. Het mocht niet zoo zijn. Het hart van den Prins trok hem naar het Noorden, naar zijne broeders, naar zijns vaders graf en naar dien
| |
| |
eenigen vriend, zijn vijand, maar dien hij lief gehad heeft tot zijn dood. Daarenboven, Nederland was zijn geboorteland; Breda, Buren, Leerdam, het waren de erfelijke bezittingen van zijn geslacht. Dus trok hij weer naar het Noorden, vol wenschen en plannen, die onbereikbaar waren in die tijden van fellen haat en vurige liefde. Wat al droomen koesterde die man, die ver van gewoel en strijd in de eenzaamheid was opgegroeid! Hij zou de scheidsrechter zijn tusschen zijne hartstochtelijke broeders en zusters, de baronnie van Breda zou hij maken tot een onafhankelijk rijkje, onzijdig tusschen de Staten en Spanje! Het mocht niet, het kon niet zijn, en het onbereikbare van zijne wenschen maakte hem tot een ongelukkig en wrevelig man. Hier baatte geen uytharden, nooit kon dit ideaal worden bereikt.
Eleonore van Bourbon is hem gevolgd naar Breda; liever was zij in het Zuiden gebleven, zij, als vrije Vorstendochter, voelde dat hare positie daar meer was overeenkomstig beider stand. In Breda maakte zij zich bemind, zij hield er hof, en ontving er de broeders en de neven van den Prins, de gravin van Hohenlohe, de prinses douairière. Zij hielp hem, het kasteel te vergrooten en te versieren, nieuwe tuinen, boomgaarden en wandeldreven er aan toe te voegen, maar haar hart trok naar het Zuiden. Eens toen iemand de Nederlandsche bezittingen van haar echtgenoot prijzend noemde, wendde zij zich met onwil af: ‘Parlons d'Orange!’ riep zij uit. Om Oranje had zij hem immers getrouwd? Waarom mocht zij er niet wonen?
Ook in Brussel was zij niet gaarne. Eens toen zij van Parijs naar Breda reisde, onderzocht zij, hoe men haar aan het hof der Aartshertogen zou ontvangen, als Vasalle of als Prinses van den Bloede van Frankrijk. ‘Als Vasalle’ luidde het antwoord. Toen heeft ze een omweg gemaakt om er niet te komen, maar later heeft zij toch in Brussel moeten wonen...
Het huwelijk is niet gelukkig geweest; hoe kon het ook!...
Filips Willem, dat beteekent zijn vader en zijns
| |
| |
vaders moordenaar, Nederland en Spanje, zijn broeder en zijns broeders vijand. Zijn naam zelf was een voorspelling van de tweespalt in zijn leven. Niet te huis in Oranje, onvoldaan in Breda, zijn dood vindend in Brussel. Zijn dood, door de onhandigheid van een chirurgijn! Zijn leven lang is hij teruggehouden door de twee ankers: schoon de storm van de eeuw in de zeilen blies, hij kon niet uitvaren. Nooit spatte het schuim van de wereldzee om zijn vrijgemaakte kiel.
Geboren voor groote daden, opgegroeid in ballingschap, gestorven zonder roem, dat was het tragisch lot van den ongelukkigsten van Prins Willem's zonen. Zijn dood was een verlichting voor de heeren Staten - misschien ook voor zijne broeders, die nooit geheel hebben gevoeld, welke houding zij tegenover hem moesten aannemen. |
|