Onze Eeuw. Jaargang 6
(1906)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Het Amsterdamsche bouwvakconflict
| |
[pagina 75]
| |
zijn geweest. Volgens een van de heiers afkomstig manifest zijn er in Amsterdam gewoonlijk 25 à 30 heiwerken in gang, zoodat er - werd de zesde man toegestaan - niet meer dan 25 à 30 werkloozen in het geheele Amsterdamsche bouwvak minder zouden zijn geweest. Bovendien, het klonk wonderlijk dat de aan het werk zijnde heiers de ‘solidariteit’ practisch zóó ver wilden doordrijven dat zij, ongevraagd, bereid zouden zijn het tot nog toe voor een ploeg van vijf man uitbetaald loon over zes te verdeelen. Echter werd door de heiers (of hun woordvoerders) gezegd dat door die toevoeging van een zesden man de productie weldra naar evenredigheid zou toenemen. Daardoor zou dus, waar door een ploeg op stuk gewerkt wordt (en de ploeg betaald wordt naar rato van het aantal door haar geslagen palen), de aanvankelijke loonsvermindering voor de leden der ploeg weldra wegvallen, maar ook .... de bestrijding der werkloosheid. Want als de zes man item zooveel meer praesteerden dan vroeger de vijf, zou, bij de beperktheid der uit te voeren heiwerken, de werkloosheid door de vermeerdering van personeel zeker niet geringer worden! Tevens zou dan ook wegvallen de uit die vermeerdering verwachte vermindering van bedrijfsgevaar. Dit bedrijfsgevaar toch vloeit voor een groot deel voort uit de intensiteit van het werk, uit de zucht om in korten tijd veel palen te heien. Wanneer dus met zes man evenredig meer arbeid dan met vijf zou worden geleverd, zou de arbeid ook niet aan intensiteit en aan daaruitvolgend bedrijfsgevaar verliezen. Zoo schijnt het dus allerminst onaannemelijk, dat de eisch van een zesden man slechts bedoeld was als aanleiding om door het daaruit te voorziene conflict te komen tot een krachtmeting tusschen de verschillende leiders der Amsterdamsche bouwvakarbeiders onderling, tot een krachtmeting ook met de patroons in deze vakken, van wie bekend was dat ook zij - en wel terdege - waren georganiseerd. Te aannemelijker schijnt althans dit laatste, daar in een op 8 November gehouden vergadering van de ‘Stedelijke Bouwvakfederatie’ door den (anarchistischen) | |
[pagina 76]
| |
leider Drewes gezegd werd dat het op dat oogenblik niet meer te doen was ‘om dien onnoozelen zesden man in de ploeg, maar om het recht van medespreken in het vaststellen der arbeidsvoorwaarden.’ Een krachtmeting tusschen de verschillende organisaties der bouwvakarbeiders kon, naar het scheen, op den duur niet uitblijven. Het is bekend, dat er naast de christelijke organisaties ‘parlementaire’ en ‘anarchistische’ bestaan, welke elkaar hevig bestrijden. Die anarchistische organisaties, welke ook de ‘libertaire’ zouden mogen heeten, voeren de leus der ‘directe actie’, de leus van het ‘zelf doen’ der arbeiders, hetgeen door de parlementairen als ‘staak-maar-raak’-taktiek wordt gebrandmerkt. De klassenstrijd op zijn felst, zoo zou men het standpunt dezer libertairen kunnen aanduiden; zij meenen dat het zaak is telkens en telkens weer tegen het patronaat op te staan, onvermoeid en onverpoosd te vechten. Een theorie, die onlangs door Dr. Robert Michels in De Nieuwe Tijd werd geleeraard en volgens welkeGa naar voetnoot1) elke werkstaking gerechtvaardigd is, er eigenlijk geen werkstakingen genoeg kunnen zijn, en het er niet op aankomt of zij gewonnen of verloren worden. - Waartegenover de parlementairen dit standpunt innemen: dat de strijd gevoerd moet worden volgens de regelen der kunst; dat er een stevige organisatie moet zijn, een goedgevulde weerstandskas, een krachtige leiding; dat het geschikte oogenblik voor den aanval moet worden afgewacht; dat men moet weten te retireeren als de nederlaag onvermijdelijk schijnt en.... dat er vaak ook zonder strijd veel kan worden gewonnen. In de Amsterdamsche bouwvak-wereld nu is en was de situatie aldus: behalve de Timmerliedenvereeniging C(oncordia) I(nter) N(os) en de afdeeling van den Schildersgezellenbond, welke beide op parlementair standpunt staan, zijn alle neutrale (d.i. niet christelijke) vakvereenigingen, dus met name die der heiers - georganiseerd in de ‘Heiers- | |
[pagina 77]
| |
vereeniging’ -, der metselaars - georganiseerd in D(oor) V(erbroedering) V(erbetering) - en der opperlieden - georganiseerd in N(ieuw) L(even) - bij de anarchistische ‘Bouwvakfederatie’ aangesloten, maken als plaatselijke vereenigingen deel uit van het P(laatselijk) A(rbeids) S(ecretariaat) en zijn in hun ‘landelijke’ vakbonden vertegenwoordigd bij het N(ationaal) A(rbeids) S(ecretariaat). Men ziet hieruit dat zij, die de aanvangswerkzaamheden bij een bouwwerk verrichten (heiers, metselaars en opperlieden) anarchisten, zij die bij de voltooiing van het werk optreden (timmerlieden, schilders) parlementairen zijn.Ga naar voetnoot1) Deze eigenaardige situatie moest er dus toe leiden dat, wanneer een staking van anarchisten uitging (door heiers werd begonnen en door metselaars werd overgenomen), weldra voor de parlementairen (timmerlieden en schilders) geen werk meer te verrichten zou vallen en dezen dus in den strijd zouden worden meegesleept. Een krachtmeting met de patroons scheen al evenzeer onvermijdelijk. Hadden zij niet tegenover de eventueel door arbeiders te betoonen solidariteit hun solidariteit als een dreigend zwaard opgeheven? Hadden zij niet bepaald dat, als bij een hunner een staking uitbrak, de anderen moesten trachten met eigen werkvolk dit feit ongedaan te maken; en was er niet bepaald dat dit werkvolk zou worden ontslagen (uitgesloten), wanneer het tot dergelijke plaatsvervulling ongenegen bleek? Na de troebelen van 1903 was deze regeling onder de patroons getroffen; zouden zij haar ook durven toepassen in al haar gestrengheid en, zoo dit geschiedde, wat zou dan daarvan het gevolg zijn? Moest dit alles niet eens eindelijk blijken? Nadat dan de heiers-organisatie, welke bij de (anarchistische) stedelijke bouwvak-federatie was aangesloten, het werk gestaakt had, bleek het dat er ‘onderkruipers’ waren, die zonder zesden man met werken voortgingen. Het reeds uit 1903 bekend middel om deze ‘Arbeitswilligen’ het werken onmogelijk te maken, werd ook nu aangegrepen: | |
[pagina 78]
| |
de ‘besmettings-theorie’ moest dienst doen; de bouwvakfederatie verspreidde een manifest, waarin elke ‘put’, waar tijdens de staking geheid zou zijn, besmet werd verklaard, d.w.z. het zou verboden zijn in zoodanigen put te werken op straffe van zich schuldig te maken aan onderkruiping. Tevens werd in dit manifest gezegd dat voor patroons, die ‘onderkruipers’ (heiers) bezigden, waar ook, zoolang de staking duurde, niet gewerkt mocht worden. Het gebod van het manifest werd het eerst nageleefdGa naar voetnoot1) op een werk in de Van Beuningenstraat, waar tijdens de heiers-staking palen waren geslagen; het metselwerk was na twee volle weken arbeidens, reeds ongeveer drie meter uit de fundeering, toen de metselaars op grond van solidariteit staakten. Een tweede (ruimere) toepassing vond het manifest op een werk (van denzelfden patroon) in de Van Boetzelaerstraat, waar de palen en de fundeering geheid waren vóór de staking en waar de timmerlieden zouden gaan ‘kappen’. Sterker nog: op een werk van den aannemer Schut werd de eisch van staking gesteld aan georganiseerde en ongeorganiseerde metselaars, die arbeidden op een niet door ‘onderkruipers’ geheide fundeering, op grond dat voor een direct aangrenzend deel van het werk ‘onderkruipende’ heiers aan het werk waren! Men ziet hoever de besmettingstheorie in haar toepassing gaan kan! Tegen die besmettingstheorie en haar toepassing keerde zich de actie der patroons. Die theorie, logisch uitvloeisel van de leer der solidariteit, heeft geen andere strekking dan om, door het in practijk brengen van solidariteit, van een klein incident een groot conflict te maken door kunstmatig het vuur der staking in één vak naar andere te doen overslaan. In het voorjaar van 1903 was ditzelfde reeds vertoond; toen weigerden spoorwegmannen het rangeeren van wagons, die bestemd waren voor een ‘in staking liggend’ veem; in het najaar van 1905 weigerden metselaars te werken in putten, waar door ‘onderkruipers’ geheid | |
[pagina 79]
| |
was. En de vrijwillige werkloosheid der metselaars moest, gelijk wij reeds opmerkten, leiden tot onvrijwillige werkloosheid der timmerlieden en van alle anderen, die aan de voltooiing van de gebouwen te arbeiden hebben. Dus zou, werd den heiers niet hun zesde man in de ploeg gegeven, straks gansch het werk op alle terreinen, waar alleen door ‘onderkruipers’ geheid kon worden, stilliggen. En deze consequentie der besmettingstheorie moest tevens het nuttelooze van den arbeid dier ‘onderkruipers’ in het licht stellen, moest liefst voor deze ‘Arbeitswilligen’ een reden zijn om zich aan de zijde der weigerachtigen te scharen. Want wat baatte het, zoo al in een put trots de heiersstaking palen geslagen werden, indien toch de met die stakers solidaire metselaars weigerden in zoodanigen ‘besmetten’ put hun arbeid te verrichten? Het was de ‘A(lgemeene) P(atroons) V(ereeniging) tot vaststelling en handhaving van arbeidsvoorwaarden in de bouwbedrijven’ te Amsterdam, die in haar statuten zeer stellig luidende bepalingen ter voorziening in het geval van staking bij een harer leden had vastgelegd. In zoodanig geval is dat lid bevoegd een beroep te doen op de vereeniging; bij loting zullen dan eenige andere leden worden aangewezen, die verplicht zijn hun eigen werklieden op te dragen bij het eerstbedoeld lid den arbeid der stakers op te vatten; weigeren deze werklieden aan die opdracht te voldoen, dan moeten zij op staanden voet worden ontslagen en moeten anderen met dezelfde taak worden belast.... totdat er een algeheele uitsluiting der weigerachtige werklieden gevolgd is. En aldus is geschied: toen op 7 September het werk bij den aannemer Schut werd neergelegd, noodigde de A.P.V. de bestuurderen van alle metselaarsen opperlieden-organisaties uit tot een bijeenkomst (op 9 September), waar aan elk organisatie-bestuur de vraag werd voorgelegd of het de houding der stakers goed- of afkeurde en - in geval van afkeuring - welke maatregelen dit organisatie-bestuur met de A.P.V. kon nemen ter voorkóming van ingrijpen door de A.P.V. Van de christelijke werkliedenvereenigingen werd op die vragen enkele dagen | |
[pagina 80]
| |
later schriftelijk antwoord ontvangen, waaruit bleek dat zij allen de staking afkeurden; dat één harer bij die afkeuring een reserve maakteGa naar voetnoot1); dat deze vereenigingen geen anderen maatregel tegen dit anarchistisch drijven mogelijk achtten dan het opnieuw beleggen van eene algemeene vergadering. Na ontvangst van die antwoorden gaf het bestuur der A.P.V. nog denzelfden dag (12 September) aan alle organisaties kennis van het besluit van ‘overneming’ van het werk, wanneer niet vóór 15 September de arbeid bij den aannemer Schut was hervat. En toen dit laatste op dien datum niet geschied was, wees het bestuur der A.P.V. leden aan, die arbeiders naar dit werk moesten zenden en bij weigering ontslaan, hetgeen gebeurde en herhaald werd... in één woord: de uitsluiting was weldra een voldongen feit: het bestuur der A.P.V. stelde voor (en de ledenvergadering nam met algemeene stemmen dit voorstel aan) om op Maandag 25 September over te gaan tot uitsluiting van alle bij haar leden in dienst zijnde metselaars en opperlieden, bijaldien niet vóór dien tijd de staking op het werk van den heer Schut opgeheven en de arbeid op alle werken zonder uitzondering hervat zou zijn. Met dit besluit verklaarde de metselaars-patroons-vereeniging zich solidair. Er is van de zijde der arbeiders tegen de ‘uitleenbepaling,’ welke in de statuten der A.P.V. is neergelegd, heftig geprotesteerd. Men heeft gezegd dat deze bepaling (welke patroon A verplicht zijn werkman arbeid op het werk van patroon B te doen verrichten en dien werkman op straffe van ontslag verplicht aan deze opdracht te voldoen) ‘den arbeider als een koelie beschouwt’ en ook door hen, die het beleid der aan besmettingsmanie zich overgevende metselaars openlijk afkeurden, is gezegd ‘dat de arbeiders niet verplicht waren zich te laten uitleenen dat zij met genoegen zagen dat de aangewezen arbeiders weigerden dit art. 23 in toepassing te brengen; dat, alhoewel de strijd gaat om den heierseisch en niet om verdwijning van art. 23 uit het | |
[pagina 81]
| |
reglement der A.P.V., dat artikel een blijvend gevaar kan opleveren voor elke partieele staking.’ Hoe moet over dat artikel en zijn toepassing ons oordeel luiden? Is de werkman rechtens of zedelijk verplicht voor zijn patroon op diens last ten bate van een ander patroon te gaan werken? De vraag, waar het om gaat, is aldus eigenlijk niet juist geformuleerd. Wanneer de vereeniging werk van een harer leden overneemt, is dit niet meer zijn werk maar van dat lid, hetwelk daartoe door het bestuur (bij loting) wordt aangewezen. Een hooge boete bedreigt hem, die niet trachten zou zoodanig hem toegewezen werk te doen verrichten. De vraag moet daarom aldus worden gesteld: wanneer een patroon zich door zijn organisatie zeker werk ziet opgedragen, waarvan de verrichting (in casu: metselen) valt binnen het kader der werkzaamheden van de arbeiders, die hij daarmee belast, zijn deze arbeiders dan bevoegd de verrichting van dat werk te weigeren? Het schijnt wellicht onnoodig bij de beantwoording van deze vraag lang stil te staan, daar toch één feit wel terdege vaststaat en voorzoover wij weten, door niemand is ontkend, n.l. dat de arbeiders, bij de leden der A.P.V. in dienst, de bepaling van art. 23 en hare strekking reeds lang kenden.Ga naar voetnoot1) Men zou dus eenvoudig kunnen zeggen ‘habent quod sibi imputent’: de werklieden, die de eventueele verplichting der patroons tot onderlingen bijstand door het ‘uitleenen’ van arbeiders kenden en niettemin bij deze patroons in dienst traden of in dienst bleven, mochten geacht worden zich te hebben verbonden tot medewerking hunnerzijds aan de nakoming van de den patroons opgelegde verplichting. Iedereen wist dat hij, met een lid dier vereeniging een arbeidsovereenkomst sluitend, zich ten taak | |
[pagina 82]
| |
kon zien gesteld stakers bij een ander lid te gaan vervangen; wie nu, dit wetende, niettemin de overeenkomst sloot, verbond die zich niet (zij het stilzwijgend) tot nakoming van al hetgeen die overeenkomst meebracht?.... Maar het spreekt wel vanzelf dat hierbij nog andere overwegingen rijzen. Immers men kan, toegevende dat de werklieden formeel tot het dulden van de ‘uitleening’ verbonden waren, niettemin de vraag stellen of het betamelijk was dat de werkgevers iets dergelijks van hen verlangden. Waarbij dan tevens deze overweging, die immers bij de motiveering van dwingend recht in de wettelijke regeling der arbeidsovereenkomst een zoo groote rol speelt, zich ook hier opdringt: dat de werkman, geplaatst voor de keuze tusschen aanvaarding van arbeid onder voor hem bezwarende of ongewenschte bedingen en het weigeren van zoodanigen arbeid, geen keus heeft. De A(lgemeene) P(atroons) V(ereeniging) legde haar leden de verplichting van art. 23 op; die leden legden - zij het stilzwijgend - hun arbeiders de (aan dezen bekende) verplichting op die ‘uitleening’ te dulden. Maar de werkman, die dit niet verkoos te dulden en dit vooraf zou hebben aangekondigd, zou dan ook bij alle leden dezer Patroonsvereeniging te vergeefs werk gevraagd hebben. Kunnen dan de patroons, zoolang er geen wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst is, maar bedingen wat hun goeddunkt, en was met name het in art. 23 hunner statuten voor de werklieden opgesloten beding te rechtvaardigen? Op de eerste vraag is te antwoorden dat, ook zonder speciale wet op de arbeidsovereenkomst, bij deze overeenkomst een der partijen niet maar alles wat hem belieft den ander als een verplichting kan opleggen; dat arbeidsovereenkomsten, zoolang haar bijzondere wettelijke regeling uitblijft, geregeerd worden door de bepalingen (in het B.W.) nopens overeenkomsten en door algemeene rechtsbeginselen. - De tweede vraag vordert een onderzoek naar wat men zou kunnen noemen de zedelijke toelaatbaarheid van een ‘uitleening’, als door art. 23 der A.P.V. beoogd. Wat nu dit punt betreft, laat ons de bedenkingen | |
[pagina 83]
| |
nagaan, die met name van de zijde der christelijke bouwvakarbeiders tegen de bekende artikelen zijn geopperd. Men herinnert zich dat door een vergadering van christelijke bouwvakarbeiders-vereenigingen te Amsterdam een motie is aangenomen, waarbij eenerzijds ‘ten sterkste’ werd ‘afgekeurd’ de houding der anarchistische werklieden, andererzijds tevens ‘veroordeeld’ werd de daad der A.P.V. ‘om alleen op het antwoord der metselaars-vereeniging D.V.V. en der opperlieden-vereeniging N.L.Ga naar voetnoot1) tot uitsluiting van alle metselaars en opperlieden over te gaan.’ Toch waren het, gelijk men zich ook herinneren zal, juist deze christelijke organisaties, welke de crisis deden eindigen door de stakende metselaars uit te noodigen het werk te hervatten en door te verklaren dat anders haar leden in de ‘besmette’ putten zouden gaan arbeiden. Welk bezwaar hadden deze christelijke werklieden dan tegen het bekende artikel? Het bestuur van den R.K. Volksbond zette dit in een ingezonden stuk in de pers uiteen: de christelijke werklieden wilden zeer zeker wel met de patroons samenwerken om het anarchistisch drijven onmogelijk te maken ‘maar zulks mag niet geschieden ten koste van hun vrijheid’; zij weigerden ‘zich te laten gebruiken als willooze werktuigen’. ‘De werkman wordt hier’ [n.l. in het bekende artikel] ‘gewoon beschouwd als koopwaar, als een werktuig, dat verplicht is zich te leenen voor alles wat den patroon goeddunkt. 't Is een aan banden leggen van den vrijen wil van den mensch, een miskenning van zijn eergevoel.’ Het komt ons voor, dat de (wel wat groote) woorden, waarin dit protest is vervat, slechts dan zin hebben of ter zake dienende zijn, wanneer hij, die ze tot de zijne maakt, erkent te staan op het standpunt van den klassenstrijd. Want.... waarop komt de bejegening van den arbeider als ‘koopwaar’, als ‘werktuig’ neer? Slechts hierop: dat de patroon tot den metselaar die in zijn dienst is zegt: ‘gij moet heden voor mij niet gaan arbeiden op mijn werk, doch op dat van een ander’ (in casu: van den aannemer Schut). | |
[pagina 84]
| |
Niet ‘voor alles wat den patroon goeddunkt’ behoeft de werkman zich dus te ‘leenen’; hij moet alleen desverlangd elders gaan metselen dan waar hij dat placht te doen. Is dit ‘een aan banden leggen’ van zijn ‘vrijen wil’, dit ‘een miskenning van zijn eergevoel’? Slechts hij kan op die vragen een bevestigend antwoord geven, die juist in de opdracht om op het werk van den aannemer Schut te gaan arbeiden, d.i. om een staker te gaan vervangen iets ziet, dat in billijkheid niet van een arbeider mag worden verlangd. En dat waarom niet? Het zal elken metselaar onverschillig zijn of hij op terrein A of op terrein B moet metselen, tenzij er op terrein B een ‘besmette’ put is. Maar dan kant zich 's mans bezwaar niet tegen de verwisseling van arbeidsterrein op zichzelf, doch tegen de van hem verlangde medewerking tot verbreking van een stakingstoestand, in welke medewerking hij zien zou een daad strijdig met de wet der solidariteit, die immers eischt dat alle arbeiders als één man den klassenstrijd voeren tegen de patroons. De ondergrond van het verzet der christelijke werklieden moet dus - trots hun zoo sterk mogelijke afkeuring van de houding der stakers - gelegen zijn geweest in hun onwil om tegen die stakers met de patroons gemeene zaak te maken en daardoor de positie dier stakers, hun klasse-genooten, tegenover de patroons te verzwakken, - een onwil, dien zij niet met zooveel woorden uitspraken en waarvan zijzelf zich wellicht niet klaar bewust zijn geweest. Was het dan inderdaad van die christelijke werklieden te veel verlangd dat zij afbreuk zouden doen aan de zaak hunner mede-arbeiders, welker houding zij ten sterkste afkeurden? Hadden dus de vereenigde patroons uit hun statuten een bepaling behooren weg te laten, welke hen noopte van hun arbeiders met de solidariteit strijdige daden te verlangen? Moeten werkgevers zich - op straffe van anders misbruik te maken van hun economisch overwicht - onthouden van alle maatregelen, waardoor de eene arbeider verplicht zou worden iets te doen dat in strijd is met het belang van andere arbeiders, en moeten zij dus zelf als | |
[pagina 85]
| |
patroons zich stellen op het standpunt der onbeperkte en onbegrensde, noodwendige en onaantastbare arbeiders-solidariteit? Een vraag, die ook aldus kan worden geformuleerd: moeten patroons maar lijdelijk toezien dat het solidariteits-begrip en de besmettings-theorie door de arbeiders zóó ver worden doorgevoerd als dezen zelven voor hun zaak het voordeeligst achten? Of ook: mogen patroons niet trachten wellicht onherstelbare schade in hun bedrijf te keeren door te pogen aan de ongebreidelde toepassing van solidariteits-begrip en besmettings-theorie, welker consequenties onoverzienbaar en met den geregelden gang van zaken in een bedrijf onverzoenbaar zijn - paal en perk te stellen? Ons dunkt: de vraag zoo stellen is haar beantwoorden. Men is geen vijand van het vereenigingsleven onder arbeiders, wanneer men een open oog heeft voor de excessen, waartoe de tot het uiterste gedreven idee der vereeniging leidt. Het laatste woord dier vereeniging is: algemeene werkstaking, welke immers is de eindpaal der solidariteit, de besmetverklaring van alle werk.... Eigenaardig is het dan ook wat door den reeds genoemden anarchistischen leider Drewes in den Metselaarsbond gezegd werd en waaruit bleek dat men liefst een algemeene werkstaking had gewild doch, omdat deze niet bereikbaar was, maar liever uitgesloten werd: ‘wij kunnen’ - zeide deze leider in de jaarvergadering van den Metselaarsbond (blijkens het verslag in De Metselaar) - ‘wij kunnen geen algemeene staking proclameeren, omdat er in het bouwvak twee stroomingen zijn, waarvan één niet mee zou doen, n.l. de timmerliedenvereeniging C.I.N. ....Daarom worden wij liever uitgesloten.’ Men wenschte dus zoo te ageeren dat toch feitelijk een algemeene strijd volgen zou; ging het niet door staking, dan door een afgedwongen uitsluiting. Een afgedwongen uitsluiting.Ga naar voetnoot1) Want eigenaardig ook | |
[pagina 86]
| |
was de houding der heiers (d.i. van hun leiders) waar pogingen tot beslechting van den strijd werden in het werk gesteld: toen de timmerliedenvereeniging C.I.N. een samenkomst van alle betrokkenen bijeenriep om tot een bevredigende oplossing te geraken, werd het doel dier bijeenkomst volkomen gemist doordat (blijkens het verslag in Het Volk) het bestuur der heiers-organisatie en de ‘Commissie van Advies’ uit de Bouwvakfederatie opzettelijk elke bespreking onmogelijk maakten en niets deden dan schelden op de timmerliedenvereeniging en haar bestuur! Eigenaardig - voorts - is dat in de (reeds genoemde) brochure van het (parlementair) N.V.V. gezegd werd: ‘Een solidariteitsstaking moet onvermijdelijk aanleiding geven tot maatregelen van verweer van den kant der patroons. Zulke maatregelen nemen in den regel den vorm aan van een uitsluiting.’ En niet minder eigenaardig - ten slotte - is wat H. Polak in het reeds aangehaald nummer van zijn Weekblad schreef: ‘Strijd tegen reglementen van patroonsvereenigingen, tegen taktiek of tactische maatregelen van patroonszijde, tegen zwarte lijsten enz., is nutteloos, is vruchteloos, is Don Quichotterie. Wat kan het ons trouwens schelen op welke manier de patroons hun strijd strijden, langs welken weg zij de werklieden uitsluiten, en wat dies meer zij? De arbeiders zijn ook zoo lekker niet. En als het er op aankomt, zijn de vakvereenigingen ook voor geen kleinigheid vervaard. Het moet toch eens uit zijn met al die braafdoenerij en die verheven verontwaardiging over het doen en laten der werkgevers in den industrieelen strijd. Oorlog is oorlog. Men voert hem van weerskanten met alle middelen, waarover men beschikt. Met verontwaardiging over de strijdwijze van den vijand, richt men niets uit. Men moet de strategie van zijn manoeuvres pogen te verijdelen, zijn aanvallen weten af te slaan, zijn schijnbewegingen weten te keeren, zijn listen en lagen weten te vermijden. Zoo doet men van weerszijden. En de partij die het weerbaarst is, het kundigst geleid wordt en over de beste strijdmiddelen beschikt, zal overwinnaar blijven. Toegepast op het onderhavige geval wil dit zeggen, | |
[pagina 87]
| |
dat de arbeiders in de bouwvakken hebben te zorgen dat de als gemeen gebrandmerkte tactiek hunner patroons zonder uitwerking blijft. Van de patroons te vorderen, dat zij zich van een bepaalde manier van strijdvoeren zullen onthouden, is onzin. Dat kan men niet eischen. En als men het doet, stuit men op den verwoedsten tegenstand: want de werkgevers zijn even weinig geneigd zich ten aanzien hunner organisatorische maatregelen de wet te laten voorschrijven door de werklieden, als de arbeiders pleizier hebben zich op dat stuk te laten gebieden door de patroons’. De leus: ‘à la guerre comme à la guerre’, welke tot motto had kunnen dienen voor H. Polak's bovenstaande beschouwing, is de onze niet. Wij zijn niet van oordeel dat onrechtmatige handelingen van de eene partij aan de wederpartij een vrijbrief voor onrechtmatige handelingen harerzijds geven. Maar wij begrijpen wel, dat in het algemeen een oorlogstoestand - gelijk door een staking geschapen wordt - soms krasse maatregelen noodig kan maken en dat er gevallen van noodweer zijn, waarin verdediging van eigen, bedreigde belangen zóó urgent is, dat met sommige overwegingen geen rekening kan worden gehouden. Maar bovendien en in 't bijzonder: de houding der A.P.V. strekte vooral om van de niet-stakende, van de christelijke werklieden een duidelijke verklaring te verkrijgen omtrent hun verhouding tot de anarchistische elementen; van die welgezinden werd gevraagd het uit te spreken dat zij de staking afkeurden, gevraagd voorts op grond van die afkeuring dan ook tegen de staking te ageeren. Hun werd als 't ware door de patroons toegevoegd: ‘zoo gij niet tegen ons zijt, moet gij ook voor ons zijn’. Waarop de christelijke organisaties antwoordden: ‘wij zijn zeer sterk tegen de anarchistische stakers, maar wij zijn niet voor u, wij willen althans door onze handelingen daarvan niet doen blijken’. En de uitsluiting had deze beteekenis, dat daarop als slotwoord van de zijde der patroons volgde: ‘indien gij niet met de daad u stellen wilt tegen de stakers, zult gij met hen hetzelfde lot deelen en uitgesloten worden’. Inderdaad, waar de strijd op industrieel gebied zoo scherp wordt gevoerd; waar - gelijk H. Polak het uitdrukte - de vakvereenigingen (ook) voor geen kleinigheid | |
[pagina 88]
| |
vervaard zijn; waar groote blijvende belangen op het spel staan en het er op aan komt den strijd - een strijd tegen revolutionaire, anarchistische elementen, die den strijd wilden en zochten - niet te rekken, omdat elke dag langer groote schade èn aan de werkgevers èn aan de werklieden èn aan derden toebrengt; - daar kunnen wij het niet ontoelaatbaar achten noch ook als een zedelijken dwang veroordeelen, wanneer de patroons tot niet-stakers zeggen: ‘gij moet kiezen: voor hen of voor ons; zoo gij voor ons kiest, moet gij ook voor ons, d.i. tegen hen ageeren; wilt gij dat niet, dan beschouwen wij dat als als een daad tegen ons, waarvan de gevolgen u zullen treffen; wij kennen hier geen middenweg, want er moet snel ingegrepen en met beslistheid gehandeld worden; dat vordert ons belang en het uwe en het algemeen belang.’ *** De herinnering aan H. Polak's beschouwing over de strijdwijze der patroons heeft ons reeds doen vooruitloopen op het belangrijkste van gansch het conflict: de weigering der parlementairen om de strijdende anarchisten te steunen en de houding der redactie van Het Volk tegenover die weigering. Voordat wij de meest markante feiten in herinnering brengen om vervolgens daaruit een conclusie te trekken, zij het vergund een enkel woord te zeggen over twee organisaties, welke in deze geschiedenis een gewichtige rol hebben gespeeld. De eerste is de A(msterdamsche) B(estuurders) B(ond), gelijk de naam aanduidt een centraal college, waarbij (parlementaire) Amsterdamsche vakvereenigingen zijn aangesloten, maar ook wonderlijk genoeg eenige Amsterdamsche afdeelingsbesturen der S(ociaal) D(emocratische) A(rbeiders) P(artij).Ga naar voetnoot1) Voorzitter van den A.B.B. is Wollring, onder wiens leiding staat de reeds genoemde parlementaire timmerliedenvereeniging C.I.N. - De tweede organisatie, waar over vooraf iets gezegd moge worden, is het N(ederlandsch) V(erbond) (van) V(akvereenigingen), welks | |
[pagina 89]
| |
brochure ‘Een ernstig woord enz.’ door ons reeds werd geciteerd. Dit N.V.V. is in den loop van dit jaar (1905) opgericht met de uitgesproken bedoeling een algemeen vereenigingspunt te zijn voor parlementaire werkliedenvereenigingen; het staat dus - of liever: zal staan, want het treedt eerst 1 Januari 1906 in werking - tegenover het anarchistisch N(ationaal) A(rbeids) S(ecretariaat), hetwelk de ‘landelijke’ federatie is der anarchistische plaatselijke arbeids-secretariaten en der ‘landelijke’ anarchistische vakvereenigingen en -bonden. Het N.V.V. is opgericht door het krachtig initiatief en staat onder leiding van H. Polak, den voorzitter van den A.N.D.B., welke, gelijk bekend, onder de Nederlandsche vakvereenigingen de onbetwist allereerste plaats inneemt. Bij den (parlementairen) A.B.B., waarbij ook de A.N.D.B. is aangesloten, was nu een verzoek om steun van de (anarchistische) Bouwvakfederatie ingekomen, welk verzoek op 28 September in een drukbezochte vergadering van den A.B.B. waar 23 organisaties vertegenwoordigd waren en waar over de quaestie zeer ernstig en langdurig beraadslaagd is, werd afgewezen met de overgroote meerderheid van 17 stemmen voor, 1 tegen en 1 blanco. De motieven dezer afwijzing zouden na den hangenden strijd worden bekend gemaakt. Op zichzelf en ook los van de toen nog onbekende gronden was dit besluit uiterst merkwaardig, omdat daaruit mocht worden afgeleid dat deze parlementairen hun actie tegen de anarchistische arbeidersbeweging zoover wilden doorvoeren, dat zij die anarchistische arbeiders zelfs in den strijd tegen de als gemeenschappelijke vijanden beschouwde patroons aan hun lot wilden overlaten. En wel was de verwijdering tusschen parlementairen en anarchisten sinds jaar en dag bekend, maar een zóó demonstratieve houding tegen de laatsten was door de eersten toch nog nooit aangenomen. Dit afwijzingsbesluit was, gelijk wij memoreerden, genomen in een vergadering welke gehouden was op 28 September. In zijn nummer van 1 October wijdde Het Volk, orgaan der S.D.A.P., dat tot nog toe - in tegenstelling tot Het Volksdagblad (welks anarchistische sympathieën | |
[pagina 90]
| |
welbekend zijn) geen beschouwingen over het bouwvakconflict bevat had, daaraan een eerste artikel. Verklaarde de redactie openlijk dat zij het afwijzings-besluit van den A.B.B. afkeurde en dus de mannen der Bouwvakfederatie wilde gesteund zien? Of bleef zij, die altijd zoo fel was opgetreden tegen die onbesuisde ‘directe actie’, in haar lijn door de verklaring dat de voorstanders dier directe actie nu zelf ook maar de zaak tot een goed einde moesten zien te brengen? Voorshands deed zij noch het een noch het ander, onthield zich van een besliste uitspraak, van het leiden en voorlichten, dat van haar immers verwacht mocht worden. De ‘voorgangers van de nieuwe taktiek in de vakvereenigingen’ (het N.V.V. dus) moesten - zoo heette het - de parlementaire werklieden inlichten. Maar dit wilde de redacte wel zeggen ‘dat ieder man moest staan voor zijn meening.’ Waarop volgde een (wegens haar plaats in dit orgaan merkwaardige) waarschuwing tegen verdere uitbreiding der ‘besmetting’: verdere besmetting zou de zaak der uitgeslotenen niet sterker, maar zwakker maken; ‘de theorie der besmetting doorvoeren voor elk klein geschil als dat der heiers, voert tot nadeel voor de arbeiders en voor de vakvereeniging’, want de beweging wordt dan zoo groot dat de vakvereeniging de lasten niet meer kan dragen. ‘De doorgevoerde besmettingstheorie omvat het gansche arbeidende volk, en dit kan niet telkens, als er in één der vakken geschil is, in zijn geheel het werk neerleggen. En als men de onmogelijkheid erkent van de toepassing der theorie in hare volle beteekenis, dan moet men ook vermijden met die toepassing in het klein te beginnen’. - De redactie vertrouwde dus dat de zaak geen verdere uitbreiding zou krijgen. ‘De thans vereenigde heiers, metselaars en opperlieden beheerschen den aanvang der bouwwerken en zijn dus, als hun organisatie de proef goed doorstaat, sterk genoeg.’ Men ziet, deze beschouwing gaf al zeer weinig houvast, behelsde aan positiefs niet meer dan den wensch dat het N.V.V. zijn oordeel over de zaak zou uitspreken, en de vermaning dat de besmetting niet verder uitgebreid moest worden. Twee dagen later (Het Volk, 3 October) ondernam | |
[pagina 91]
| |
de redactie een poging om den omvang van het conflict te verkleinen; zich een opinie over de nog onbekende motieven van den A.B.B. voorbehoudend, wees zij er op dat de oorzaak van het verschil niet zoo gewichtig was, dat het langer moest duren dan strikt noodzakelijk was. De heiers hadden zich wel alleen kunnen redden; ‘er was dus geen noodzaak voor uitbreiding en ook nu nog kan de eisch der heiers regelmatig worden uitgevochten zonder de uitbreiding tot zoovele duizenden gezinnen. De vakken, die geen eigen eischen hebben, kunnen toch door steun deelnemen aan den strijd’. Bovendien: het heiersgeschil betrof in hoofdzaak de veiligheid bij het werk, ‘dus een technische quaestie,’ die zeer geschikt is voor arbitrage. Waarom droegen patroons en arbeiders de beslissing niet op aan een scheidsgerecht?... De wankelmoedige, weifelende houding der redactie van Het Volk werd in een ingezonden stuk gesignaleerd door den ‘partijgenoot’ S.J. Pothuis (secretaris van den A.B.B.), die er op wees dat de redactie tegelijk ‘ja’ en ‘neen’ scheen te zeggen, en die deswege om ‘zuivere koffie’ vroeg. Welke drank door de redactie geschonken werd in een naschrift, waarin zij verklaarde: ‘direkte aktie en besmetting, wij keuren die taktiek af, even sterk als vroeger’. Maar.... ‘maar moet de direkte aktie een nederlaag lijden door een patroonsaanval, bovendien nog zoo zorgzaam voorbereid en zoo zonder keurigheid van middelen uitgevoerd als deze, dan is onze plaats naast en met de strijdende arbeiders.’ Met dit woord was de teerling geworpen. De anarchistische actie werd onvoorwaardelijk afgekeurd, maar tevens gesteund, omdat zij de patroons tegenover zich vond! In gelijken geest, in sterker bewoordingen nog, uitte zich de voorzitter van den Rotterdamschen Bestuurders Bond, H. Spiekman:Ga naar voetnoot1) de anarchistische opvatting berust op niets anders dan op een onbegrensd en daardoor onbeteugeld solidariteitsgevoel en is strijdig met alle begrip en eisch van organisatie; zij wordt dus door ons (‘parlementaire’ socialisten) ‘ten stelligste verworpen en voor alles wat uit haar geboren wordt moeten we zorgen dat we geen verantwoordelijkheid hebben te dragen’.... ‘de konsekwentie van deze strijdwijze en de ver- | |
[pagina 92]
| |
plichting, die zij wil opleggen, kunnen wij niet aanvaarden’, maar.... maar ‘waar de patroons dit uitsluitingsstelsel niet laten afhangen van billijkheidsoverwegingen, maar als een machtstelsel toepassen, daar mogen wij, niettegenstaande de fout van de werklieden, die wij immers openlijk bespreken en afkeuren, niet ons tegen de werklieden wenden, omdat wij in dat geval hulp verleenen aan de patroons en de werklieden ons toch oneindig meer nabij staan dan de werkgevers met hun uitsluitingsstelsel’. - Ook hier, gelijk men ziet, de volstrekte verwerping van het onverantwoordelijk optreden der anarchisten met de verklaring dat men niettemin hen tegen de patroons moet steunen! Wij behoeven niet lang stil te staan bij de vele ingezonden stukken, welke sedert dien in Het Volk geplaatst zijn ter bestrijding van het standpunt der redactie. Uit sommige echter doen wij enkele grepen: had de Volk-redactie gezegd dat het nieuwe vakverbond (N.V.V.) zich over de zaak moest uitspreken, zij wordt er aan herinnerd dat de A.B.B., de in deze ‘meest bevoegde organisatie’, zich reeds eenstemmig en beslist uitgesproken heeft; motiveert zij haar wensch om wegens het ‘koeliestelsel’ der patroons met de stakers mee te gaan, zij moge bedenken dat ‘wij’ zoodoende ‘telkens en telkens weer worden betrokken in anarchistische avonturen’.... Maar de redactie van Het Volk, die verklaard had steun aan haar lezers voor de uitgeslotenen te zullen vragen zoodra het geschil onherroepelijk zou zijn geworden, ging daartoe in het nummer van 8 October over en wekte haar lezers ‘dringend op tot geldelijke ondersteuning van de door een brutale gewelddaad der patroons uitgesloten bouwvakarbeiders.’ Het woord was nu een daad geworden, een daad, die heftig protest uitlokte. Reeds dadelijk plaatste het afdeelingsbestuur der S.D.A.P. Amsterdam III, welke afdeeling bij den A.B.B. was aangesloten, in Het Volk onder ‘Ingezonden mededeelingen’ een waarschuwing tegen ‘de desorganiseerende taktiek van de redactie van ons partijorgaan’, waarbij aan het besluit van den A.B.B. werd herinnerd: ‘zoolang 't besluit niet is gewijzigd, zij elk onzer leden en | |
[pagina 93]
| |
geestverwanten democraat en steune niet, al is hij voor steun en al vraagt dien de redactie van 't Volk.’Ga naar voetnoot1) Inmiddels ging op aandrang van verschillende zijden de A.B.B. er toe over zijn motieven tot weigering van van steun te publiceeren. Zooals wel te voorzien was, waren deze motieven alleen gelegen in de overweging dat het geheele conflict door anarchisten was opgezet en in den principieelen afkeer, welke de A.B.B. tegen de anarchistische strijdwijze koesterde: Dit ‘in de vakbeweging verderfbrengend anarchisme’ weet ‘op groot lef’Ga naar voetnoot2) een groote beweging tot stand te brengen of uit te lokken; men zoekt dan zijn kracht niet in stevige weerstandskassen, maar in manifesten met groote woorden; het geld moet dan worden opgebracht door de in normale tijden door de anarchisten zoo gehoonde parlementairen. ‘In dit alles ligt samengevat de theorie der besmetting, die niets in heeft, die, consequent doorgevoerd, bij ontslag van één pakhuisknecht de algemeene werkstaking ten gevolge moet hebben. Alles is berekend op groot lef.’ Volgt een betoog dat er in den strijd tal van momenten geweest zijn, waarop elke zoo zwakke organisatie als de Bouwvakfederatie aan den strijd een eind had gemaakt. En herinnerd wordt aan Drewes' woord, dat waar een algemeene werkstaking onbereikbaar was, liever op een uitsluiting moest worden aangestuurd. ‘Dat baart ons, die de anarchistische methode door en door kennen, niet de minste verwondering, maar men blijve dan met het praatje thuis, dat hier kleine geschillen in 't spel zijn, die na afloop kunnen herzien worden; dat is een onware, oppervlakkige onderstelling zonder een redelijk feit tot grondslag.’Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 94]
| |
Slechts zeer enkele dagen na de openbaarmaking der motieven van den A.B.B. verscheen het reeds door ons geciteerd Weekblad van den A.N.D.B., waarin H. Polak de quaestie besprak. Wij haalden uit dit artikel reeds enkele gedeelten aan, doch moeten nog vermelden op welke drie gronden deze voorman in de S.D.A.P., doch nu schrijvend als voorzitter van den A.N.D.B., elk denkbeeld van steun verleenen afwees: in de eerste plaats niet omdat ‘wij’ reeds sedert lang besloten hebben geen vakvereenigingen bij te staan, die niet zelf voor een eenigszins voldoende strijdkas hebben gezorgd; ‘in de tweede plaats omdat ons bondsbestuur en onze bondsraad besloten hebben nooit steun te geven aan bij het N.A.S. aangesloten’ (dus anarchistische) ‘vereenigingen’; in de derde plaats wijl het belang van de toekomst der Nederlandsche vakbeweging vordert niet enkel in woorden doch vooral ook ‘in daden front te maken tegen de krankzinnige en heillooze tactiek der “directe actie”, der onbekookte solidariteitsstaking, der “besmettings”-manie, der werkstaking òm de werkstaking, zooals die door de anarchistische aanstokers in een deel der vakbeweging wordt doorgedreven.’ Geen wonder dat deze Schr. scherp de houding der Volk-redactie gispte: zij vroeg geld voor hen, die een taktiek volgden, waarvan de hoofdredacteur een der overtuigdste tegenstanders is. De ‘rumor in casa’ werd nog vermeerderd doordat de oud-hoofdredacteur van Het Volk, mr. P.J. Troelstra mede zijn gezaghebbend woord deed hooren: het partijbestuur der S.D.A.P. was schuldig aan grove nalatigheid, doordat het in zijn laatste vergadering de crisis niet had besproken; ‘en zoo levert onze partij op dit oogenblik een beeld van verwarring en besluiteloosheid op, onwaardig aan een beweging, die steeds vooraan staat, waar het geldt den arbeiders den weg te wijzen, door allerlei moeilijkheden heen de baan te breken. Nu derft zij, die gewoon is, met den fakkel der kennis andere arbeidersvereenigingen voor te lichten, zelf alle licht, alle wetenschap. Nu is bij haar, die steeds aandringt op organisatie, alle organisatie zoek en is zij, die het anarchisme bestrijdt, ten prooi van anarchie’. | |
[pagina 95]
| |
De Amsterdamsche federatie der S.D.A.P. moest z.i. in deze zaak ‘die de eer der partij geldt’ stelling nemen, en neemt zij ‘het optreden van onze mannen in den A.B.B.’ voor haar rekening, dan moet ook het partijorgaan zich aan dat besluit houden. Het was echter niet het Amsterdamsch federatie-bestuur der S.D.A.P., maar haar Partijbestuur zelf, dat een beslissing nam en aan den hoofdredacteur van Het Volk deed weten dat zijn recht tot handelen gelijk geschied was erkend werd, doch dat het Partijbestuur, ‘om organisatorische redenen’ besloot hem te verzoeken den oproep om steun niet meer te plaatsenGa naar voetnoot1). De redactie van Het Volk teekende hierbij aan dat zij aan dit verzoek voldeed; weigering zou haar brengen tot een houding tegenover het Partijbestuur, die het partijbelang zou schaden; zij constateerde dat het Partijbestuur geen keus had gedaan in de quaestie van steunen al of niet, zoodat partijgenooten en partij-organisaties daarin vrij zijn.Ga naar voetnoot2) Overigens... ‘de organisatorische kwestie omtrent den A.B.B. is gesteld,’ m.a.w. later zal worden uitgemaakt of deze Bestuurders Bond tot het nemen van dergelijke besluiten bevoegd is, of zijn besluiten voor leden der S.D.A.P. bindend moeten worden geacht. De weigering van steun door de plaatselijke centrale organisatie - den A.B.B. - is als 't ware bevestigd en bekrachtigd door een votum van gelijke strekking, uitgesproken door het over heel het land werkende, de groote (parlementaire) vakbonden omvattend lichaam: het N.V.V., hetwelk wel | |
[pagina 96]
| |
nog niet als zoodanig werkte, nog geen voor de aangesloten organisaties en hare leden bindende besluiten kon nemen, maar wel - natuurlijk - in een vergadering van de voorloopig aangesloten bonden onder leiding van het voorloopig comité een oordeel over de zaak kon vellen. - Men herinnert zich dat de (parlementaire) timmerlieden-vereeniging zich in den strijd had gemengd, o.a. het initiatief had genomen tot een conferentie tusschen de heierspatroons en de heiwerkers. Het was dan ook de Timmerliedenbond, welke met den Sigarenmakersbond de vergadering van het nieuwe Vakverbond, gelijk het N.V.V. genoemd wordt, had doen beleggen; op die vergadering waren bovendien vertegenwoordigd de A.N.D.B., de Ned. Vereeniging van Spoor- en tramwegpersoneel, de Bakkersgezellen-, de Schildersgezellen-, de Meubelmakers-, de Textielarbeiders- en de Naaisters- en Kleermakersbond. Tot welk resultaat deze vergadering zou leiden, was te voorzien. Het nieuwe Vakverbond immers was juist opgericht om het anarchisme in de vakbeweging te bestrijden.Ga naar voetnoot1) De voorzitter, H. Polak, zei het dan ook met zooveel woorden:Ga naar voetnoot2) ‘met ons positie nemen in dit konflikt staat of valt ons optreden na 1 Januari. Als wij nu toegeven aan de anarchistische theorie, is elke reden voor het optreden van het Vakverbond vervallen’; volgt men den wenk van Het Volk, dan kunnen hoogstens | |
[pagina 97]
| |
de heiers hun strijd winnen, maar de ‘uitleenbepalingen’ der A.P.V. blijven bestaan ‘en worden bij iedere nieuwe direkte aktie weder toegepast en zullen dus Het Volk tot steeds opnieuw steunen nopen. Willen wij dit voorbeeld volgen, dan zullen ook wij voortdurend steun moeten verleenen aan datgene, wat wij den kanker van de vakbeweging achten. Laat ons dan onzen strijd tegen het anarchisme maar staken, en al wat op ons Vakverbond betrekking heeft, verscheuren’.Ga naar voetnoot1) En dus: ‘Wij hebben ons verbonden, te strijden tegen het anarchisme, dat wij allen in onze vakorganisatie hebben ontmoet. Die strijd heeft ons allerlei laster en smaad bezorgd; onze bouwvakkameraden zijn zelfs in hun leven bedreigd. Wij steunen liever die verdoolde en verdwaalde en vergiftigde arbeiders niet, opdat zij eens gaan nadenken, waarom hun medearbeiders hen in den strijd in den steek lieten. Komen zij dan ons de verklaring vragen, dan zal het doel van ons Vakverbond door ons worden blootgelegd en verdedigd’. - Daarom stelde het voorloopig comité de volgende motie voor: ‘De vergadering van Hoofdbesturen der vakorganisaties, voorloopig aangesloten bij het Ned. Verbond van Vakvereenigingen, gehouden op Zondag 15 October 1905, in het gebouw van den Diamantbewerkersbond te Amsterdam; | |
[pagina 98]
| |
Uit de daarna over deze motie gevoerde debatten behoeven wij slechts dit te releveeren: niet meer dan één spreker gaf - als zijn persoonlijke meening - te kennen dat aanneming van de motie het Vakverbond een ongewenschte rol zou doen spelen: ‘elke strijd van arbeiders tegen hun patroons is een ongelijke strijd. Hoewel wij de anarchistische taktiek niet mogen steunen, moeten wij, om de ongelijkheid van den strijd, de betrokken arbeiders niet van ons stooten.’ Waarop de voorzitter onder instemming en applaus der aanwezigen hem te woord stond door te zeggen dat er van bemoeilijken in den strijd der anarchisten geen quaestie was: ‘willen zij hun eigen taktiek volgen, laat hen hun gang gaan; de wereld is groot; wij zullen alleen niet steunen’..... maar ter zake van bemoeilijken, daar wisten de anarchisten zeker van mee te spreken: ‘Dezelfde heeren, die getracht hebben den Sigarenmakersbond en den Timmerliedenbond uit elkaar te scheuren, die zelfs den Bakkersgezellenbond nog pas in den Haag trachtten te vernielen, hebben ons op alle mogelijke wijzen in den strijd bemoeilijkt. Zij hebben een kwaadwilligen, een perfiden arbeid in de vakbeweging verricht, waarin wij hen zooveel mogelijk moeten trachten te belemmeren. Het zou sentimentaliteit zijn, hier van bemoeilijken te spreken’. Nadat de hoofdbesturen tijdens de schorsing der ver- | |
[pagina 99]
| |
gadering zich afgezonderd hadden om elk in eigen boezem over de motie te beraadslagen, werd zij met algemeene stemmen aangenomen.Ga naar voetnoot1) Tevens werd besloten dat het Vakverbond zijn standpunt in deze zou uiteenzetten in een manifest. Bij dit manifest, de reeds door ons genoemde brochure ‘Een ernstig woord in een ernstigen tijd’, willen wij nog een oogenblik stilstaan, niet om den inhoud - want na al het voorafgaande laat het daarin gevoerd betoog zich wel raden - maar om den toon, die in dit ernstig woord van arbeiders tot arbeiders, van het Vakverbond tot de Amsterdamsche Bouwvakarbeiders wordt aangeslagen. ‘Wij vragen u’ - zoo luidt na mededeeling van de aangenomen motie de aanhef zeer gemoedelijk - ‘wij vragen u, een oogenblik zelfstandig te oordeelen over hetgeen wij u hier zullen zeggen’;.... ‘denkt eens kalm en rustig na over hetgeen hier volgt.’ Wat daar dan op volgt, is het betoog: dat de uitsluiting te voorzien was; dat niet zooveel te winnen was om zooveel te wagen; dat de heiers zelf een solidariteitsstaking van metselaars onnoodig schenen te achten; dat een zeer aannemelijk, zeer schappelijk voorstel der patroons is afgeslagen; dat de vertrouwensmannen der heiers de door C.I.N. belegde conferentie deden mislukken; dat Drewes zelf verklaarde liever de uitsluiting voltrokken te zien, waar een algemeene werkstaking onbereikbaar was, en dat dus de leiders der staking, hun ware bedoelingen voor de stakers verbergend, met hun belangen hebben gespeeld en zij (de arbeiders) dus te zorgen hebben dat zij door die lieden niet langer bij den neus worden genomen. Maar - zoo vervolgt de steller der brochure - hebt gij gehandeld met volledige kennis van zaken, dan wordt het hoog tijd dat gij u de vraag stelt waar het op deze wijze heen moet. De patroonsmassa is krachtig georganiseerd, eensgezind, goed bestuurd en geleid, meer dan in staat u te weerstaan. Van u is slechts een klein deel georgani- | |
[pagina 100]
| |
seerd,Ga naar voetnoot1) de bestaande organisaties zijn meest zeer zwak en niet eensgezind. Zoolang de patroons niet of onvoldoende georganiseerd waren, kon alles goed gaan, maar die tijd is voorbij.... En dan komt deze philippica: ‘Gij echter zijt maar blijven voortsjokken zonder oog te hebben voor hetgeen de veranderde omstandigheden noodwendig van u vorderden. Gij hebt uwe organisatie niet versterkt. Gij hebt geen enkelen maatregel genomen om uwe vereenigingen geschikter te maken tot aanval en tot verdediging. Gij hebt u bedronken aan ijdele kletspraat over “federatie”, over “directe actie”, over “antimilitarisme” en wat dies meer zij. Gij laat het nog altijd maar - meer dan ooit zelfs - aankomen op de “solidariteit”. Van een welberaamde vaktactiek is bij u geen sprake’. Enz. Dan - na een ontwikkeling van grieven tegen de leiders dezer mannen - deze vermaning: ‘als gij op dien verderfelijken weg wilt blijven voortgaan, medearbeiders, zult gij het alleen moeten doen. Wij volgen u daar niet. En wij helpen er u ook niet op vooruit, omdat wij er anders toe zouden medewerken u in het onheil te storten. Vandaar dan ook dat wij thans besloten hebben u niet te steunen. Om uw eigen bestwil dus. Want steunden wij u, gij zoudt aan terugkeeren niet denken en een volgend maal nòg dwazer, nòg verkeerder dingen gaan doen, vertrouwende op onze hulp en bijstand. Wij zouden dan zijdelings medewerken aan de rampen, die u moeten treffen als gij blijft staan op het standpunt, waarop gij u nu bevindt. Dat mogen, kunnen en zullen wij niet. Door u onzen steun te onthouden, hopen wij u op den duur tot betere inzichten te brengen, dan die welke gij thans nog huldigt. Gebeurt dat spoedig, vóór gij u nog over ernstig kleerscheuren te beklagen zult hebben, dan zult gij ons dankbaar zijn, dat wij bijtijds met krachtige hand hebben ingegrepen. Is het omgekeerde het geval, dan zult gij ten slotte, als nederlaag op nederlaag u getroffen hebben, moeten erkennen, dat wij juist gezien en u tijdig gewaarschuwd hebben.’ - De overtuiging dat een van beiden ‘hopelijk het eerste’ het geval zal zijn, doet - zeggen de stellers van het mani- | |
[pagina 101]
| |
fest - ons uwe huidige ‘ontstemming’ over de door ons gevolgde gedragslijn ‘met gelijkmoedigheid dragen.’ Dit vaderlijk vermaan tegen het niet overzien van de gevolgen eener staking, tegen fouten van leiders, tegen te strenge doorvoering van solidariteitsbegrip en besmettingstheorie, is niet slechts onderteekend door Henri Polak als voorzitter, maar ook door den uit de stakingsdagen van 1903 welbekenden J. Oudegeest als secretaris!! Welken indruk deze gemoedelijke taal op de mannen der ‘directe actie’ gemaakt zal hebben? Hoeveel zieltjes daardoor gewonnen zullen zijn? Het is niet te zeggen. Maar ter kenschetsing van den geest der anarchistische leiders loont het de moeite enkele bloempjes samen te lezen uit het verslag van een door het P.A.S. en de stedelijke Bouwvakfederatie belegde openbare vergaderingGa naar voetnoot1), waar naar luid van het vooraf verspreid strooibillet gesproken zou worden over ‘de uitsluiting en de houding onzer tegenstanders, zooals de patroons, de besturen van den A.B.B., den A.N.D.B. en anderen.’ Erkennend dat ‘wij’ niet ‘op ons mondje gevallen zijn’, zeide de eerste spreker Drewes alle patroons te beschouwen als uitzuigers; wij ‘treden stevig tegen hen op.’ Er is in de bouwvakbeweging nog een arbeiders-organisatie, die anders wil, die geneigd is tot gemoedelijk overleg en die wenscht dat wij den breeden weg der ‘moderne’ beweging opgaan. Maar dat willen wij niet... onderkruipers behandelen wij ‘alles behalve zachtzinnig.’ Tegenover de patroons, die baas willen zijn op hun werk, willen wij een woordje meespreken over de voorwaarden en de wijze, waarop wij den heelen dag staan te ploeteren. Zeker, in den strijd zullen wij klappen krijgen en ook wel eens teruggedrongen worden, maar dat deert ons niet, want wij hebben niets te verspelen dan ons dorre, moeilijke leven.... Pothuis, Polak en consorten zijn het volmaakt eens met de patroons! Het Vakverbond wil het mes in onze actie zetten en die laten doodbloeden; wij zullen niet rusten voordat dit verraad door ieder arbeider zal worden erkend. Enz. enz. | |
[pagina 102]
| |
Het verder beloop der crisis te schetsen, ligt buiten ons bestek. Waar wij de aandacht op vestigen wilden, dat was op het alleszins merkwaardige feit dat sociaaldemocraten, na het ‘anarchistisch avontuur’ van 1903, geweigerd hebben thans opnieuw met anarchisten één lijn te trekken. Over de beteekenis van het feit nog - ten slotte - een woord. Die beteekenis is niet enkel gelegen in dit negatieve, dat door het niet-samengaan van beide groepen de strijd niet een algemeene is geworden en niet als in 1903 eene luttele aanleiding door de uitbreidende werking van solidariteitsbegrip en besmettingstheorie voerde tot een strijd, waarbij straks heel het land werd betrokken. Dit feitelijk gevolg van de onthouding der parlementairen is zeker van overgroot belang: men stelle zich de vraag waar het einde zou zijn geweest wanneer ook thans anarchisten en parlementairen gezamenlijk waren opgetrokken. Maar de onthouding dezer laatsten beteekent toch nog iets anders dan alleen dat daardoor groote troebelen vermeden zijn; zij beteekent en teekent ook het doordringen van een ander inzicht in deze kringen omtrent de meest gewenschte wijze tot nastreving van het doel der vakvereenigingen: verkrijging van betere arbeidsvoorwaarden. En dit gewijzigd inzicht schijnt zelf weer tot andere wijzigingen te zullen moeten leiden. Het feit kan niet worden ontkend dat reeds een belangrijk deel onzer niet-christelijke, zoogenaamd ‘neutrale’ vakbeweging in zoover allerminst neutraal (in politieken zin) is, dat het staat onder directe leiding van voormannen in de S(ociaal) D(emocratische) A(rbeiders) P(artij): het bleek ons reeds boven dat de Diamantbewerkersbond (A.N.D.B.) als zijn erkend hoofd heeft Henri Polak, dat de parlementaire ‘landelijke’ organisatie van parlementaire vakvereenigingen, het jeugdige Vakverbond (N.V.V.) op zijn initiatief is opgericht en mede staat onder zijn leiding; de plaatselijke centrale organisatie van vakvereenigingen in de hoofdstad, de A.B.B., heeft den ‘S.D.A.P.-er’ Wollring tot voorzitter (voorzitter tevens, gelijk wij zagen, van de Amsterdamsche timmerliedenvereeniging | |
[pagina 103]
| |
C.I.N.) en den ‘S.D.A.P.-er’ Pothuis tot secretaris; ook hadden wij gelegenheid op te merken dat bij deze plaatselijke organisatie van vakvereenigingen eenige afdeelingen der S.D.A.P. zijn aangesloten. En dat dezelfde organisatie te Rotterdam, de Bestuurdersbond aldaar, onder leiding van Spiekman staat, werd door ons ook reeds gememoreerd. Zoo heeft deze staatkundige ‘arbeiders’-partij zich weten te nestelen in de vakvereenigingen. En daaruit volgt natuurlijk dat de leeringen en opvattingen van, stroomingen in, de S.D.A.P. overgeplant worden in de vakvereenigingen, zoodat deze met haar duizendtallen leden zeer gewenschte bondgenooten zijn in den strijd, dien de staatkundige partij op staatkundig gebied te voeren heeft. Maar daaruit moet ook volgen dat - omgekeerd - de inzichten, beschouwingen, bedoelingen, welke in die vakvereenigingen op den voorgrond treden, zekeren invloed moeten doen gelden op de S.D.A.P., wil althans deze niet door zich aan dien invloed te onttrekken, haar greep op de massa der arbeiders verliezen. Welnu, wanneer men de door ons gereleveerde feiten uit het bouwvakconflict overziet, dan schijnt het onmiskenbaar dat, waar een belangrijke beslissing te nemen viel, die beslissing door de vak-organisaties als zoodanig genomen is en door leiders in de S.D.A.P. is.... ontzien; onmiskenbaar ook, dat de aard dier beslissing in verband met andere feiten voor de toekomstige richting der S.D.A.P. van groot gewicht zal kunnen zijn. Het was - wij wezen daar reeds meer dan eens op - dezelfde vraag als in het voorjaar van 1903, welke zich ook thans stelde: zouden de parlementaire vakvereenigingen en zou de S.D.A.P. met de anarchisten in den door dezen geopenden strijd optrekken? Die vraag is, wij zagen het, door de parlementaire vakvereenigingen op de meest ondubbelzinnige wijze in ontkennenden zin beantwoord; zij hebben zich daarbij principieele tegenstanders betoond van de ‘staak-maar-raak’-politiek, van den klassenstrijd door dik en dun, van wat zij signaleerden als ‘de werkstaking òm de werkstaking’; zij spraken daarbij uit dat de zoogenaamde solidariteitsstaking als vast onderdeel van de | |
[pagina 104]
| |
tactiek der vakvereenigingen onvoorwaardelijk te veroordeelen is, al erkenden zij de mogelijkheid ‘dat zij in zeer bijzondere, hoogst ernstige gevallen kan moeten worden toegepast’; zij brandmerkten de taktiek der anarchisten als ‘roekeloos’, hun theorieën als ‘verderfelijk’; zij weigerden zich te stellen op het standpunt, ingenomen door het partijorgaan der S.D.A.P.: dat, waar door de patroons een zoo ‘scherpe klasse-uitdaging’ tot de (anarchistische) werklieden werd gericht, de plaats van arbeidersvrienden en arbeiders naast de strijdende anarchisten was. Tegenover deze besliste houding der vakvereenigingen, van den Amsterdamschen Bestuurders Bond eerst, van het jeugdige Vakverbond daarna - stak vreemd af de positie door het partijorgaan, en door het partijbestuur der S.D.A.P. gekozen. Het partijorgaan weifelde, scheen te zoeken en te tasten naar den besten weg; gelijk de secretaris van den A.B.B. schreef: Het Volk heeft ‘Zaterdag over de slechte taktiek gesproken, Maandag den raad van retireeren gegeven en Dinsdag gewaarschuwd tegen verdere uitbreiding’; daarna plaatste de redactie zich tegenover de steun-weigering der organisaties en wekte haar lezers op de anarchisten bij te staan, dus hun strijd mee te strijden, zich aan hun zijde te stellen. En het Partij-bestuur? Door een der Amsterdamsche afdeelingen van de S.D. A, P., welke tot het afwijzings-besluit in den Bestuurders-Bond had meegewerkt, daartoe uitgenoodigd, zou het Partij-Bestuur kiezen tusschen de houding der vakvereenigingen (de houding ook van de bij den A.B.B. aangesloten partij-afdeelingen) en die van het partij-orgaan. Hoe viel die keuze uit? Wie werd in het gelijk gesteld? Den hoofdredacteur van het partij-orgaan werd ‘om organisatorische redenen’ verzocht zijn opwekking tot steun niet meer te herhalen. Beduidde dit dat het Partij-Bestuur steun ontried? Neen, daarover - over dit eigenlijk kapitale punt in het geding - wilde het college - dat volgens de statuten der S.D.A.P. tot taak heeft ‘de leiding der partij’ en dat zich dus ‘in prin- | |
[pagina 105]
| |
eipe wel bevoegd’ achtte ‘ten aanzien van alle kwesties, die de algemeene belangen der arbeidersklasse raken, zich uit te spreken’ - geen uitspraak geven: dit bestuur oordeelde o.a. ‘met het oog op den stand der vakbeweging in ons land’ dat het ‘beter’ was ‘zich vooralsnogGa naar voetnoot1) te onthouden van positie nemen in gevallen als deze.’ Ziehier dus de situatie, gelijk zich die geteekend heeft toen in het najaar van 1905 andermaal bij een arbeidsconflict de vraag rees: zullen wij met de anarchisten meegaan en meewerken? Zeer zeker niet, antwoordden de vereenigde vakorganisaties, want zij staken maar raak en zoeken al hun kracht in de solidariteitsstaking, die wij als vast onderdeel onzer taktiek onvoorwaardelijk veroordeelen. - Toch wel, antwoordde het partij-orgaan, want de patroons richten een zeer scherpen aanval op de arbeiders en dan moeten wij hen steunen al keuren wij hun taktiek af. - Dat laten wij in het midden, antwoordde het Partij-Bestuur, slechts wenschen wij geen officieele aanvraag om steun in ons officieel orgaan. Waar wijst dit alles heen? Ons dunkt: hierheen, dat de ‘parlementaire’ vakbeweging sedert zoo korten tijd als het voorjaar van 1903 achter ons ligt, op merkwaardige wijze bezig is aan haar vlegeljaren te ontgroeien. De toch zoo pakkende leus der ‘solidariteit’, het ‘allen voor één, één voor allen’ heeft op haar nog slechts weinig vat; zij denkt nuchter na over de gevolgen, die het in praktijk brengen van die leus hebben moet; zij ziet in dat die praktijk van elk gering incident een heel de arbeiderswereld omvattenden strijd zou maken en zij begrijpt dat dit op groote schade ook voor de arbeiders zou uitloopen; zij zoekt meer dan in strijd en altijd weer strijd haar kracht in wat de anarchist Drewes smalend noemde ‘den breeden weg der moderne beweging’, in ‘gemoedelijk overleg’; zij versmaadt allerminst de gelegenheid, zoo vaak deze zich voordoet, om met de werkgevers tot een overeenkomst te geraken ter vaststelling | |
[pagina 106]
| |
van arbeidsvoorwaarden op duurzamen voet, een overeenkomst die, voor zoolang als zij van kracht is, strijd over de bij contract geregelde aangelegenheden uitsluit. Is het niet duidelijk dat de mannen, de leiders, die langs dezen weg tot overeenstemming met de patroons te geraken en voor de werklieden gunstige bepalingen te verkrijgen weten, van de onbekookte ‘directe actie’ meer en meer afkeerig moeten gaan worden? Wij wezen er reeds op dat de A.B.B., welke steun aan de anarchisten afwees, onder leiding staat van Wollring, die tevens voorzitter is van de timmerliedenvereeniging C.I.N.; welnu, deze vereeniging had kort voordat het bouwvakconflict uitbrak met dezelfde patroons-vereeniging (A.P.V.), die de uitsluiting over de metselaars uitsprak, een loonovereenkomst voor een jaar gesloten. En hoorden wij niet als een grief tegen de anarchistische elementen het feit releveeren, dat zij de beweging der parlementaire timmerlieden en niet van dezen alleen stelselmatig bemoeilijkten? De Diamantbewerkers-Bond (A.N.D.B.) onder leiding van Polak is wel - als krachtigste vakvereeniging in ons land - het verst gegaan op den weg van overeenkomstenGa naar voetnoot1) met de | |
[pagina 107]
| |
patroons: op het betoog der werkgevers dat de concurrentie op de wereldmarkt voorloopig verdere loonsverhooging uitsloot, heeft deze organisatie zich verbonden gedurende zekeren tijd daarvoor dan ook niet te zullen ageeren.Ga naar voetnoot1) Aldus erkent deze werkliedenbond de noodzakelijkheid om bij het stellen van looneischen rekening te houden met den stand der industrie; zoo worden de wapens opgestoken. Nog eens: het is geen wonder dat men juist deze mannen, Wollring en Polak en de onder hun leiding staande organisaties: de plaatselijke Bestuurders-Bond en het ‘landelijk’ Vakverbond zich het sterkst verzetten zag tegen de ‘directe actie’, tegen de solidariteitsstaking en de besmettingstheorie. En toch.... Marx heeft geroepen: ‘proletariërs aller landen, vereenigt u!’ En toch.... uit het leerstuk van den ‘klassenstrijd’, het groote dogma immers ook der Nederlandsche sociaal-democratie, volgt noodwendig de noodzakelijkheid van de solidariteit, met de theorie der ‘besmetting’ als haar onmisbaar complement. Want wanneer het waar is dat er slechts twee groote klassen zijn: de bezitters en de bezitsloozen, kapitalisten en proletariërs, welke laatste niet dan zoo krachtig mogelijk vereenigd de eersten ten onder kunnen brengen, dan kan en mag ook die eisch van vereeniging in zijn uiterste consequentie niet worden afgewezen, dan moet men handelen naar het woord van den anarchist van Erkel:Ga naar voetnoot2) ‘als er één van ons benadeeld wordt door den patroon, dan vergt de ware solidariteit dat wij allen voor het geschonden recht in de bres springen’, en dan kan men niet verwerpen - gelijk de A.B.B. deed in de motiveering van haar weigering - ‘de theorie der besmetting, die, consequent doorgevoerd, bij ontslag van één pakhuisknecht de algemeene werkstaking ten gevolge moet hebben’. | |
[pagina 108]
| |
Zijn dan zij, die de solidariteitsstaking (behoudens zeer enkele uitzonderingsgevallen) afwijzen, geen goede sociaaldemocraten? Zijn zij niet heel zuiver meer in de sociaaldemocratische leer, in het sociaal-democratische denken, gevoelen en handelen? Zijn dan de anarchisten beter sociaaldemocraat, toegerust met beter begrip van den klassenstrijd en zijn consequenties, dan zij? Men bedenke dat niemand de onbekookte solidariteitsstaking sterker heeft afgekeurd dan het partij-orgaan der S.D.A.P. zelf,Ga naar voetnoot1) dat zij mede werd verworpen door Polak, die als een goed ‘S.D.A.P.-er’ te boek staat, en door den Bestuurders-Bond, waarbij plaatselijke afdeelingen der S.D.A.P. zijn aangesloten, afdeelingen, die - toen Het Volk tòch steunen wilde - aan het Partij-Bestuur der S.D.A.P. eene beslissing vroegen. Wat men dus zal moeten aannemen is: dat het leerstuk van den tot het uiterste te voeren klassenstrijd met zijn consequenties van solidariteitsstaking en besmettingstheorie langzamerhand naar het oordeel der parlementaire vakvereenigingsmannen is gaan behooren tot het theoretisch arsenaal der sociaal-democratie in Nederland en dat zij, die zich (niettemin toch nog) goede sociaal-democraten achten, practisch tot andere inzichten omtrent de meest gewenschte verhouding tot de patroons geraakt zijn. Langs welken weg zijn die andere inzichten gerijpt? Ongetwijfeld langs den weg der ervaring. Door schade en schande wijs geworden, door de ondervinding geleerd, is men gaan beseffen tot welke buitensporigheden de op zijn scherpst gevoerde klassenstrijd moest leiden, tot hoe weinig winst voor de arbeiders, tot hoeveel schade voor het bedrijf, bij welks bloei immers ook zij belang hebben; beseffen ook hoeveel er zonder staking te bereiken viel. Het trof wel | |
[pagina 109]
| |
eigenaardig dat het juist midden in de dagen van het bouwvakconflict was - 12 October - toen Het Volk aan de hand van gegevens, medegedeeld door Legien, den voorzitter van de generale commissie der Duitsche vakvereenigingen, aantoonde hoe groote voordeelen door de ‘actie zonder oorlog’, door ‘het groote werk dat enkel met de door de organisatie gerugsteunde onderhandeling verricht wordt’, in Duitschland over 1904 voor de arbeiders, zonder staking, bereikt waren. Waarbij tevens werd opgemerkt dat reeds in ons eigen land wel uit de resultaten blijkt met welke soort actie men het verst komt: ‘men vergelijke maar eens het door de diamantbewerkers bereikte, wier taktiek alles bevat wat de “directe-actie”-fanatiekers verfoeien, en de resultaten der anarchistisch geïnspireerde beweging.’ En dezelfde les trok Het Volk uit het Amsterdamsche bouwvakconflict, toen dit tot het verleden behoorde:Ga naar voetnoot1) ‘voor wie ter wereld is nu die staking der metselaars en opperlieden voordeelig geweest?’ Voor de heiers? hadden zij alleen gestaakt en waren zij door de andere organisaties (geldelijk) gesteund, dan zouden zij wel meer, maar nooit minder voordeel uit hun strijd hebben getrokken. Neen, voor hen hebben de metselaars en opperlieden niets gedaan; de heiers-staking is opgelost nadat de metselaars weer werkten ‘en dus hun zoogenaamd machtsmiddel hadden opgegeven’; neen, ‘die metselaars en opperlieden hebben eenvoudig voor zich en vele anderen ettelijke weken van werkloosheid moedwillig veroorzaakt met den winter in het gezicht, zonder dat er zelfs kans was dat hun daad aan iemand ter wereld eenig voordeel zou bezorgen. Nu draagt het eindje den last......’ Zoo schrijft het partij-orgaan der S.D.A.P., dat eerst geld had gevraagd voor ‘de door een brutale gewelddaad der patroons uitgesloten bouwvakarbeiders’, over ‘het stuk klassenstrijd’, dat zij meenden te voeren, over hun solidariteitsstaking.... | |
[pagina 110]
| |
En een maand te voren had dit zelfde partij-orgaanGa naar voetnoot1) bij van Erkel's door ons reeds geciteerd woord: ‘als één van ons benadeeld wordt door den patroon, dan vergt de ware solidariteit dat wij allen voor het geschonden recht in de bres springen’ deze kantteekening geplaatst: ‘dat is bedriegelijke taal, want dan heeft men voor elk onrecht een staking, en uitputting van de arbeidersklasse, en dan ligt de gansche vakbeweging in minder dan geen tijd tegen den grond.’ Onze parlementaire vakvereenigingen, zoo ziet men uit al het bovenstaande, wenden zich meer en meer af van de anarchistische taktiek, veroordeelen onvoorwaardelijk - tenzij in hoogst enkele uitzonderingsgevallen - de solidariteitsstaking, zoeken op het Duitsche voetspoor ‘actie zonder oorlog’ te voeren, haar doel zonder strijd langs den weg der onderhandeling te bereiken. Welk voordeel in de toepassing van dit beter inzicht gelegen is, èn voor de arbeiders zelven èn voor de patroons èn voor de industrie in het algemeen, behoeft hier niet wel te worden uiteengezet.Ga naar voetnoot2) Slechts dit willen wij in het licht stellen dat de meer ontwikkelde vakvereenigingen ten onzent dien weg opgaan en dat op dien weg hun besliste afwijzing van steun aan de uit solidariteit uitgesloten anarchisten een merkpaal geweest is. Doch men vergunne ons nog een enkel woord over de houding van partij-orgaan en partij-bestuur der S.D.A.P. in deze. Niemand - wij hoorden het Polak getuigen - die de ‘direkte actie’ sterker afkeurt dan de redactie van Het Volk. Toch vond zij in haar nog sterkere afkeuring van de daad der patroons aanleiding voor de mannen der directe actie steun te vragen. En het Partij-Bestuur wilde ‘met het oog op den stand der vakbeweging in ons land’ vooralsnog in deze quaestie geen positie nemen en besloot | |
[pagina 111]
| |
tot die negatieve houding met de kleinst mogelijke meerderheid van 4 tegen 3. Uit het verslag der vergadering blijkt niet of de minderheid, die dus wel zich wilde uitspreken, voor of tegen steun was. Waaraan is het toe te schrijven dat het partij-orgaan en het partij-bestuur, waar het op daden aankomt, minder beslist tegen het anarchistisch drijven, tegen solidariteitsstaking en besmettingstheorie zich kanten dan zij, die geacht moeten worden hen - hun gekozen en aangewezen leiders - te zullen volgen? Wat Het Volk en zijn lezers betreft, stond de zaak aldus: bij den hoofdredacteur woog de ‘tegenaanval’ der patroons zwaarder dan de ‘directe actie’, bij de lezers niet. Hierbij deed zich dit eigenaardige voor: de straffe veroordeeling dier ‘directe actie’ telkens en telkens weer in Het Volk had de lezers daarvan zóó afkeerig gemaakt, dat zij steun aan de voorstanders dier strijdwijze weigerden, ook toen de hoofdredacteur hen tot steunen wilde opwekken! Zijn voortdurende campagne tegen het anarchisme in de vakbeweging had meer indruk gemaakt, naar het schijnt, dan zijn even voortdurende veldtocht tegen de houding van patroons! Het Partij-Bestuur motiveerde zijn negatieve houding slechts door een vage verwijzing naar den tegenwoordigen stand der vakbeweging ten onzent. Wat beteekenen deze woorden? Waarom wilden deze leiders - waar de Bestuurders Bond was voorgegaan - niet tot niet-steunen adviseeren? Vreesden zij dat ze, door arbeiders (zij 't dan ook anarchisten) ongesteund te laten strijden tegen patroons, hun greep op de arbeiders-massa zouden verliezen? Duchtten zij dat hun beslissing als een anti-‘proletarische’ daad zou worden uitgelegd? Waren zij niet zeker genoeg van het beter inzicht der vakvereenigingsmannen en durfden zij dus niet met stelligheid te verwachten dat dezen hen gelijk zouden geven, als zij vierkant front maakten tegen de met verkeerde wapens strijdenden? - Zij motiveerden hun onthouding ook nog door op te merken dat weldra het Vakverbond een beslissing zou nemen. Zouden zij wèl klaren wijn hebben geschonken, als het votum van dit Verbond | |
[pagina 112]
| |
hun reeds bekend was geweest? Of zouden deze ‘leiders’ ook dan in deze voor onze vakbeweging vitale aangelegenheid hun ‘volgelingen’ (die reeds zoo beslist positie hadden genomen!) in 't onzekere hebben gelaten?..... Ten slotte nog dit: het ligt voor de hand te veronderstellen dat de colleges, waarin de besturen van vakvereenigingen zitting hebben, den geest en de gezindheid der werklieden van meer nabij en dus beter kennen dan het partij-orgaan en het partij-bestuur der S.D.A.P.; meer direct midden in de vakbeweging staande, zullen die vereenigings-bestuurders eerder en sterker de stroomingen in die beweging gevoelen dan de mannen der pers en de mannen van het centraal bewind der politieke organisatie. Dat die bestuurders nu tot zoo openlijke breuk met het anarchisme besloten, bewijst dus zeker wel dat de achter hen staande leden, de parlementaire werklieden, die breuk wenschten; dat dus de massa dezer arbeiders niet meer weten wil van een samengaan met anarchisten, van de solidariteitsstaking en de besmettingstheorie; dat ook zij eerder hun kracht willen zoeken in de ‘actie zonder oorlog’, in de onderhandelingen en overeenkomsten. Blijft deze richting in onze vakbeweging overheerschend; wordt er meer en meer in die richting gewerkt en bereikt; zal dan niet de vakbeweging, die nu nog - wij zagen het - in zoo sterke mate haar leiding ontvangt van de S.D.A.P. en haar voormannen, meer en meer zich van de S.D.A.P. gaan afwenden, omdat zij hoe langer hoe verder verwijderd zal raken van het standpunt van den klassenstrijd, steeds minder in de patroons (met wie immers te onderhandelen valt) haar natuurlijke vijanden zal zien, meer en meer bij alle verschil van belangen tusschen hen en de patroons oog zal krijgen voor de groote gemeenschappelijke belangen als: geregelde gang der productie, ongestoorde werking van het bedrijf, stabiliteit in de arbeidsvoorwaarden, bevordering van den bloei der industrie die èn voor patroons èn voor werklieden de bron van loonenden arbeid moet zijn? Elke geslaagde onderhandeling, elke gesloten overeenkomst zal aan de door de S.D.A.P. en haar leiders zoozeer ver- | |
[pagina 113]
| |
scherpte ‘antithese’: kapitaal contra arbeid, afbreuk doen. En - tenzij die leiders der S.D.A.P. hun volgelingen.... volgen! - zal deze vakbeweging dan niet in haar steeds sterker besef dat door klassenstrijd geen sociale vrede verkregen kan worden, na nu reeds zoo beslist aan de anarchie den rug te hebben toegewend, later ook van de sociaaldemocratie zich losmaken, dankbaar erkennende dat deze haar van het anarchisme heeft verlost, maar ook zelfbewust het uitsprekend dat haar plaats niet meer zijn kan in de rijen, waar klassenstrijd wordt gepredikt? In het najaar van 1905 bleek de parlementaire vakbeweging ten onzent reeds meer anti-anarchistisch en minder anti-patroons-gezind dan de sociaal-democratische pers. Zij nam een beslist anti-anarchistische houding aan, waar het sociaal-democratisch partij-bestuur zich liever ‘vooralsnog’ van positie nemen onthield. Zij bepaalde zelf haar standpunt, ging haar eigen weg, zonder van bestuur of pers der S.D.A.P. leiding te verlangen of te aanvaarden; zij was het volslagen oneens met wat die pers haar als gedragslijn voorschreef. Is daarin wellicht reeds een teeken te zien dat onze vakbeweging zich aan den greep der S.D.A.P. gaat ontworstelen?.... |
|