Onze Eeuw. Jaargang 5
(1905)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 259]
| |
Uit de memoiren van Wilhelmine van Pruisen
| |
[pagina 260]
| |
over nu nog duistere vraagstukken kunnen laten op gaan! Maar toch zijn deze memoires voor de kennis van haar persoon niet zonder belang en het zal den Nederlanders zonder twijfel niet onaangenaam zijn iets te vernemen uit de jeugd van de vorstin, die een zoo belangrijke rol vervulde in de treurige tijden op het eind der achttiende eeuw.
Frederike Sophie Wilhelmine werd den 7den Augustus 1751 als derde kind van den prins van Pruissen, August Wilhelm, en zijn gemalin, Louise Amalie, geboren. Zij werd vernoemd naar haar tante, de markgravin van Bayreuth, (Frederik's lievelingszuster) en evenals deze in het dagelijksche leven Wilhelmine genoemd. Haar vader heeft Wilhelmine bijna niet gekend. Nog geen vier jaar oud, werd zij op verlangen van de Koningin-Moeder, Sophie Dorothea, de weduwe van Friedrich Wilhelm I, uit het ouderlijk huis naar het koninklijk slot overgebracht om onder het bijzonder toezicht van haar grootmoeder te worden opgevoed. Een jaar later brak de zevenjarige oorlog uit en August Wilhelm moest naar het leger vertrekken, waaruit hij slechts zou terugkeeren om te sterven.
Na lange diplomatieke onderhandelingen was het Maria Theresia ten slotte gelukt een machtig monster-verbond tegen den, haar zoo gehaten koning van Pruissen tot stand te brengen. Nooit nog had Europa zulk een macht tegen één staat zien optrekken.Ga naar voetnoot1) Zelfs Frankrijk, de eeuwen-oude tegenstander van het huis Habsburg was, dank zij het beleid van den bekwamen diplomaat Von Kaunitz, tot Europa's groote verbazingGa naar voetnoot2), van vijand in vriend en bondgenoot herschapen. Bijkans gansch Europa maakte zich op om met gezamelijk geweld den jongen Pruisischen staat te verpletteren. Met vreugde zag Maria Theresia den dag der zekere wrake naderen, den dag van wraak op den trouwe- | |
[pagina 261]
| |
loozen koning, die in verbond met anderen haar, jonge vrouw, had pogen te ontrukken het vaderlijk erfdeel, haar vijand en den vijand Gods, die Silezië haar en der Heilige Moederkerk had ontrukt, den man, die in haar oogen de incarnatie was van al wat haar afschuw wekte: van ongeloof en onzedelijkheid. Niemand - de wraakgierige, bigotte vorstin wel het allerminst - twijfelde er aan of Pruisen zou door zijn vijanden worden verpletterd. Maar Frederik was er de man niet naar om moedeloos af te wachten tot zijn vijanden gereed zouden zijn hem met hun overmacht aan te vallen. Nauwelijks is hij met hun voornemen bekend, of hij staat reeds aan het hoofd zijner uitnemende legerscharen in 't veld en brengt zijn verrasten tegenstanders felle slagen toe. Het eerste jaar van den oorlog was voor de Pruisische wapenen rijk aan succes. En ook het volgende jaar scheen voorspoedig te zullen zijn. Voordat zijn overige vijanden op 't slagveld verschenen, mocht Frederik hopen reeds met Oostenrijk te hebben afgerekend. Maar de rampzalige afloop van den aanval op Daun - Daun, den voorzichtigen veldheer, die zich bij Kolin had verschanst - deed 't al verkeeren. Ontzettend waren voor Pruisen's koning de gevolgen dier mislukte attaque. Gered was nu het Oostenrijksche leger, dat in Praag was ingesloten en welks vernietiging nabij scheen. Maar - wat erger was - weg was ook de nimbus van onoverwinnelijkheid, die Frederik en de zijnen tot nu toe had omhuld. Angstige voorgevoelens maakten zich van Frederik's officieren, hooge en lage, meester.Ga naar voetnoot1) ‘Phaeton is gevallen’, heet het in een geheimzinnig briefje, dat den Oostenrijkers in handen viel, en terecht of ten onrechte aan 's konings broeder, den jaloerschen prins Heinrich, wordt toegeschreven, ‘Phaeton is gevallen, we weten niet, wat er van ons moet worden’. ‘Weet gij niet’, zei Frederik, vol smart en booze voorgevoelens, op de terugtocht tot een zijner weinige metgezellen, ‘dat ieder zijn | |
[pagina 262]
| |
ongelukken moet hebben, de mijne zullen nu komen’.Ga naar voetnoot1) Terug moest Frederik met zijn gedunde legerscharen naar de Silezische grens. Wel hoopte hij zich tenminste nog gedurende den zomer ten koste van den vijand in Bohemen te kunnen staande houden, maar de besluiteloosheid en de onhandigheid van den Prins van Pruisen, wien hij, hoewel ongaarne, het commando over een der twee legercorpsen, waarin het leger na de nederlaag bij Kolin was gesplitst, had opgedragen, deed ook dit plan mislukken. Zijn gansche bagage en duizende manschappen, die uit zijn leger deserteerden, verloor de prins op zijn overijlde terugtocht in de Launitz, zonder dat hij tenslotte kon beletten, dat de vijand de schoone stad Zittau en de Koninklijke magazijnen met brandkogels in den brand schoot. Frederik, die toch al langen tijd met zijn broeder niet op goeden voet stond,Ga naar voetnoot2) was toen hij die ramptijding vernam, buiten zichzelf van woede. Hij zond August Wilhelm een brief, overvloeiend van hoon. Zijn domheden, verweet hij hem, hadden de Pruisische zaak meer schade toegebracht, dan de geleden nederlaag. Wat Pruisen ten gronde richtte, was niet de macht zijner vijanden, maar het slecht beleid van zijn broeder. Welke verontschuldigingen August Wilhelm ook inbracht, zij brachten hem slechts steeds nieuwe verwijten. ‘Mangel an Entschlusz und Mangel an Haltung sowohl im Privatleben wie an der Spitze des Heeres’, in deze woorden vatte de Koning zijn aanklacht tegen den broeder samen. De verbittering van den zoo gehoonden prins was grenzeloos. De Britsche gezant was ontzet over de hartstochtelijkheid en onvoorzichtigheid, waarmee hij aan zijn toorn lucht gaf. Zijn familie liet niets onbeproefd om hem tot zwijgen te bewegen. Maar tevergeefs! Slechts wist men te bewerken, dat hij het plan om een verdedigingsschrift en zijn briefwisseling met den Koning uit te geven weer liet varen. | |
[pagina 263]
| |
De beide broeders bleven onverzoend. Een gebroken man, kwijnde August Wilhelm snel en zichtbaar weg. Van zijn kommando ontheven, begaf hij zich in November 1757 naar Berlijn, waarheen zijn familie hem in Januari 1758 volgde. In Mei van datzelfde jaar vertrok hij naar Oranienburg, waar hij den 12den Juni ver van de zijnen stierf. August Wilhelm miste alle onafhankelijkheid en zelfvertrouwen. Beminnenswaardig, ontvankelijk van gemoed, maar ook zinnelijk en zwak tegenover de bekoorlijkheden der schoonen, is hij voor ons geen onsympathieke verschijning. Persoonlijk dapper, maar innerlijk vreesachtig en besluiteloos, bleef hij, ondanks zijn goeden veldheersblik steeds een slecht generaal.
Heeft Wilhelmine den prins van Pruisen bijna niet gekend, toch schijnt het kind op den vader gesteld te zijn geweest. In haar memoires verhaalt de prinses toch, dat te Spandau, waarheen in 1757 het hof, toen de Oostenrijkers op Berlijn aantrokken, was gevlucht, zich generaal Lottum, toen nog kapitein bij 't regiment van haar vader, bevond om van zijn wonden te genezen. ‘Voyant quelqu'un avec l'uniforme de mon père’, schrijft Wilhelmine, ‘je le pris pour lui et courus à sa rencontre avec une grande joie. Ce qui indique que j'aimais mon père, mais il faut que je l'aie peu vu pour prendre un autre pour lui.’
Ik heb reeds verhaald, hoe Wilhelmine nog zeer jong het ouderlijk huis heeft verlaten om aan 't hof van de koningin-moeder te worden opgevoed. Maar de scheiding van haar moeder, op wie 't kind zeer gesteld moet zijn geweest, duurde slechts kort want reeds in Juni 1757 stierf Sophie Dorothea, een gebeurtenis, die, naar de memoiren-schrijfster ons mededeelt, toen weinig indruk op haar maakte. In Berlijn haast zij zich echter er bij te voegen, ‘cette mort fut considérée comme une vraie calamité, surtout pour la famille royale; car, à cette époque, la Reine-Mère était généralement aimée et révérée.’ Vooral den Koning trof deze slag zwaar. ‘Alle slagen | |
[pagina 264]
| |
van het noodlot’, schreef de overwonnen veldheer, ‘treffen mij tegelijk; o mijn dierbare moeder! O goede God! ik zal niet meer de troost hebben, u weer te zien. O God, o God, welk een lot voor mij!’ Zijn moeder was voor Frederik alles geweest. Zij had in hem geloofd, toen de vader hem als nietswaardig van zich stiet. Zij had met hem getriompheerd bij zijn overwinningen, zich verheugend in zijn bekwaamheid en zijn hoogopschitterenden roem. Zij was hem steeds trouw en hij was steeds haar eenig-dierbare zoon gebleven, die kosten noch moeite spaarde om haar, de voor glans en schittering zoo ontvankelijke vorstin, een gelukkigen ouden dag te bereiden. Slechts bezorgdheid voor het leven van 't geliefde kind had haar levensavond bewolkt. Voor Frederik was het een soort van troost te bedenken, dat zij gestorven was zonder te weten welk een ramp het vaderland had getroffen, hoe droevig de toekomst scheen te zullen zijn: ‘Misschien heeft de Hemel onze goede moeder weggeroepen, opdat zij 't ongeluk van ons Huis niet meer zou aanschouwen.’Ga naar voetnoot1)
Daar Frederik zelf in 't veld was, nam Elisabeth Christine de eerste jaren na den dood der Koninginmoeder de voornaamste plaats aan 't Pruisische hof in. In haar omgeving treffen wij voortaan bijkans voortdurend haar zuster, de prinses van Pruisen, en Wilhelmine aan. Maar onze jonge prinses gevoelde volstrekt geen genegenheid voor haar heerschzuchtige tante. Elisabeth Christine was nu ook juist geen aangename persoonlijkheid in den omgang. ‘Ihre Umgebung,’ zegt Reinhold Koser, ‘sprach von ihrem schwierigen Charakter, ihrer Uebellaunigkeit, von der unerfreulichen Art, mit der sie das Gespräch an sich reisze und nichtssagende Dinge in ermüdender Breite auspinne; immer wolle sie dasz alle Welt ihr schmeichle und in allen Dingen zustimmen solle und das mache jedes Gespräch mit ihr peinlich und unangenehm.’ | |
[pagina 265]
| |
‘Grognarde pimbêche’ betitelde haar Frederik, die zijn gemalin nu juist niet bijzonder genegen was. Veel meer dan tot de Koningin, voelde Wilhelmine zich tot haar zooveel zachtere moeder aangetrokken. Louise Amalie, de jongere zuster van Elisabeth Christine, blonk evenmin als deze uit noch door schoonheid noch door bijzondere geestesgaven. Maar haar huwelijk met den Prins van Pruissen is veel gelukkiger geweest dan dat van haar zuster met Frederik. Zij hield veel van haar kinderen, vooral van haar oudsten zoon, kroonprins Friedrich Wilhelm. Ook onze memoirenschrijfster herdenkt dankbaar de gemeenschappelijke lectuur en de vertrouwelijke uurtjes met haar doorgebracht. Haar bloedverwanten prijzen haar om strijd. Prinses Amalia, Frederiks jongste zuster, verklaart, dat zij ‘gelijk een engel’ was, ‘de parel’ der vrouwen van het Berlijnsche hof. Ook de koning kon niet nalaten haar deugden te roemen. Veel invloed op de opvoeding en vorming van Wilhelmine heeft zij evenwel blijkbaar niet gehad.
Grooter rol dan moeder of tante spelen in Wilhelmine's jeugd haar beide gouvernanten, Freule von Redern en Barones von Danckelmann. Toen de prinses uit 't ouderlijk huis naar het koninklijk slot verhuisde, werd tot haar opvoedster een hofdame der Koninginmoeder, Frederike Wilhelmine von Redern, uitverkoren. Deze freule dankte die eer meer aan de voorspraak van prinses Amalia, bij wie zij in hooge gunst stond, dan aan haar geschiktheid. Sophie Dorothea zelve had zich met deze keuze weinig ingenomen verklaard. Volgens haar, volkomen juist, oordeel was toch de freule volstrekt niet voor de betrekking van gouvernante geschikt: ‘étant trop jeune et trop mondaine.’ Frederike von Redern was geestig, levendig en zeer beminnelijk in gezelschap, maar zij was ook grillig van nature en had van kinderen opvoeden volstrekt geen verstand. Zij hield van de genoegens der groote wereld, waarin zij schitterde, en verkeerde gaarne onder schoone | |
[pagina 266]
| |
geesten, aan wie zij zich verwant gevoelde. Om deze genietingen volop te kunnen smaken, verwaarloosde zij evenwel de op zich genomen plichten en bekommerde zich niet om de gezondheid van de aan haar zorgen toevertrouwde prinses. Slechts na het dîner was zij bij haar pupil. C'était’, verhaalt Wilhelmine, ‘le moment de nos disputes et où j'étais prèsque toujours punie par le verge; heureuse quand cela ne m'arrivait qu'une fois par jour! D'ordinaire je le recevais deux ou trois fois, et même je l'ai reçu jusqu' à cinq fois de suite dans une après-dînée!’ Klaarblijkelijk wist onze freule volstrekt niet hoe men met kinderen moet om gaan. Zij was veel te ongeduldig voor haar moeilijke taak en wou dat de kleine prinses plotseling volmaakt zou zijn. Ongetwijfeld oordeelde zij veel te scherp over haar leerlinge, wanneer zij 't voorstelt, alsof het kind een monster van drift en trots zou worden. Driftig was zij in haar jeugd werkelijk, erkent onze memoiren-schrijfster, en grillig en koppig, maar tegen de beschuldiging, dat zij trotsch zou zijn, teekent zij protest aan. Maar de nakomeling moet 't erkennen, dat frenle von Redern niet zoo bijzonder ongelijk had, toen zij 't als haar meening uitte, dat uit dat kind een trotsche vrouw zou groeien. Zoo oefende dan de gouvernante een harde en willekeurige tyrannie over de kleine eigenzinnige prinses uit. Niet tot voordeel van haar leerlinge, kreeg zij bovendien nog twist met de Koningin-Moeder, die ten slotte verklaarde haar handen van alles af te trekken! Geen blijde dagen waren 't voor Wilhelmine. Haar eenige troost in dien tijd was haar onder-gouvernante, de weduwe Barbier, volgens de memoires een bekrompen vrouw en zwak van karakter, maar van nature goedig en vol liefde voor de kleine prinses, die gaarne bij haar was. Met den dood van freule von Redern (8 Maart 1758), die op zeer jeugdigen leeftijd, na slechts drie jaar gouvernante geweest te zijn, stierf, nam voor Wilhelmine de lijdensperiode een einde. De nieuwe gouvernante, barones von Danckelmann, werd door August Wilhelm | |
[pagina 267]
| |
zelf uitverkoren, een keuze, die de kleine aanvankelijk geen genoegen deed, daar toch eenige bloedverwanten van freule von Redern haar tegen de barones hadden ingenomen. Maar toen 't kind haar nieuwe opvoedster leerde kennen, hechtte het zich spoedig aan haar. August Wilhelm's keuze was ongetwijfeld een zeer gelukkige. Barones von Danckelmann vatte haar taak ernstig op en gaf zich de grootste moeite voor het aan haar zorgen toevertrouwde kind, al 't mogelijke in 't werk stellend om 't verzuimde weer in te halen. Wanneer de prinses in den herfst van 1767 den prins van Oranje huwt, vergezelt zij op verzoek van den koning de vroegere leerlinge naar Holland. Frederik prees haar als een dame ‘van uitnemende verdienste.’ Toen Wilhelmine eens ernstig ziek was, verpleegde zij de kleine met groote zelfopoffering. Tot haar dood (in Maart 1790) bleef zij bij de beminde gebiedster. Evenwel kan de barones het verwijt niet ontgaan, dat zij in later dagen ‘uebergroszes Behagen an allerlei Staatsangelegenheiten und Intriguen’ vond en ‘derartigen Neigungen’ ook bij de prinses zocht op te wekkenGa naar voetnoot1). ‘Zelden,’ zegt een tijdgenoot, ‘heeft er een wezen bestaan, voor wie het intrigeeren en kaballeeren zulk een levensbehoefte was als voor deze vrouw en zelden heeft aan eenig hof een kwade tong meer onrust en beweging verspreid dan de hare.’ Haar verwijt mijn zegsman bovendien, dat zij door de minachtende wijze, waarop zij, ook in Wilhelmine's tegenwoordigheid, over den prins sprak, er toe heeft meegewerkt, dat de prinses haar man meer en meer ging minachtenGa naar voetnoot2).
Tusschen Wilhelmine en haar oudsten broeder, den lateren koning Friedrich Wilhelm II, bestonden in haar jeugd geen innige betrekkingen. De oorzaak hiervan moet men zoeken zoowel in 't verschil in jaren, als ook in | |
[pagina 268]
| |
't feit, dat zij elkaar zoo weinig zagen. De prins had toch reeds in 1751 met zijn militairen gouverneur een eigen hofhouding gekregen. Slechts toen het hof, gedurende den oorlog, een tijd lang in Maagdenburg verblijf hield, zagen broeder en zuster elkaar vaker. Friedrich Wilhelm geleek in geen enkel opzicht op zijn genialen oom. Wanneer Frederik in de laatste jaren van zijn leven overpeinsde, wat de toekomst zijn land zou brengen, was 't steeds de persoonlijkheid van den troonopvolger, die hem met bange zorg vervulde. ‘Wanneer na mijn dood’, schrijft de koning in 1782 ‘mijnheer mijn neef in matheid indommelt, wanneer hij verkwistend als hij is, de gelden van den staat verspilt en niet al de krachten van zijn ziel opwekt, dan voorzie ik, dat heer Jozef hem een beentje zal lichten en dat over dertig jaar noch van Pruisen noch van het huis Brandenburg meer sprake zal zijn.’ Na Frederik's dood aanvaardden zijn neef en diens begaafde raadsman, graaf Hertzberg, vol zelfvertrouwen zijn nalatenschap. Het scheen hun volstrekt niet moeielijk zijn reuzenarbeid op te nemen en te voltooien. ‘Wenige Jahre aber genügten um ihre Unfähigkeit zu offenbaren. Fortan wies die Geschichte Preuszens neben schweren Staatserschütternden Katastrophen eine fast ununterbrochene Reihe versäumter politischen Gelegenheiten auf, bis nach achzig Jahren wieder ein ueberlegener Genius in Friedrichs Bahnen einlenkte.’ ‘De dikke’ werd de prins als koning genoemd, niet geacht door tijdgenoot noch nageslacht. ‘A headlong, rather dark and physical kind of creature’, aldus beschrijft Carlyle hem. Log en plomp van uiterlijk, onbeduidend, zonder scherp verstand en zonder goeden smaak, bijgeloovig en minziek ‘al vleesch als Frederik al geest’, paste hij goed aan dat hof van zwaarlijvige en onbeteekenende landjonkers en militairen, waar de Fransche beschaving ‘de Duitsche deugden had verjaagd, maar niets werkelijks van zichzelf had doen bezinken.’ | |
[pagina 269]
| |
Wilhelmine mocht zich gelukkig prijzen, dat zij door den koning in haar jeugd in strenge afzondering werd gehouden en Berlijn verliet, voordat zij gevaar liep door haar omgeving te worden besmet. Want in Pruisen's hoofdstad stond 't zedelijk leven der hoogere standen wel op een zeer laag peil. ‘Berlin is a town’ schreef sir James Harris, van 1772 tot 1790 Britsch gezant aan 't Pruisische hof, ‘where, if, fortis' may be construed honest, there is neither “Vir fortis nec foemina casta”... The men are constantly occupied how to make straitened means support the extravagances of their life. The women are harpies, debauched through want of modesty, rather than from want of anything else. They prostitute their person to the best payer and all delicacy of manners, or sentiment of affection, are unknown to them.’ Frederik Wilhelm was wel in zeer hooge mate door de slechte zeden van zijn omgeving aangestoken. Zelfs de verre van kuische wereld, die hem omgaf, vond aanstoot in zijn vulgaire uitspattingen en de schaamtelooze wijze, waarmee hij wissels op zijn toekomstige, als koning te volgen, staatkundige houding trok om in zijn nijpend geldgebrek te kunnen voorzien. Geen sympathieke figuur zonder twijfel, die broeder van Wilhelmine!Ga naar voetnoot1)
Meer dan voor haar oudsten broeder gevoelde Wilhelmine genegenheid voor haar jeugdige schoonzuster, de ongelukkige Elisabeth van Brunswijk. Reeds sedert het bezoek der Brunswijksche familie in den zomer van 1764, dagteekende de vriendschap tusschen de beide meisjes. Wilhelmine was verrukt van de vijf jaar oudere Elisabeth. ‘Elle pouvait être charmante’, zoo roemt zij haar, ‘ayant toujours quelque chose d'original et de caressant dans sa manière d'être. Elle pouvait raisonner à merveille’. Bij haar eerste bezoek aan Berlijn won de prinses trouwens aller harten, ook dat van den koning. Ongelukkig | |
[pagina 270]
| |
was haar populariteit slechts van korten duur. Het huwelijk, dat zoo schoon en gelukkig beloofde te zullen zijn, beantwoordde volstrekt niet aan die hooge verwachtingen. ‘L'époux jeune et sans moeurs, abandonné à une vie crapuleuse, faisait journellement des infidélités à sa femme. La princesse, qui était dans la fleur de sa beauté, se trouvait outragée du peu d'égards, qu'on avait pour ses charmes. Bientôt elle donna dans des débordements, qui ne le cédaient guère à ceux de son époux’. Huiselijke twisten braken uit en waren weldra algemeen bekend. De antipathie tusschen de beide echtgenooten vernietigde alle hoop op nakomelingschap. En tenslotte bleef er niets anders over dan tot echtscheiding over te gaan.Ga naar voetnoot1) Het proces had zooveel mogelijk zonder schandaal plaats. De zaak diende bij streng gesloten deuren. Alle vijf de rechters moesten onder eede beloven de geheimen, die zij zouden vernemen, met zich in 't graf te zullen dragen. Den 18den April 1769 werd de scheiding uitgesproken. Sedert het vonnis leefde Elisabeth op het slot Jasenitz bij Stettin. Zij stierf in den eerbiedwaardigen ouderdom van zes-en-negentig jaar, den 18den Febr. 1840. ‘Northern Tourists’, zegt Carlyle, ‘Wraxall and others, passing that way, speak of this Princess, down to recent times, as a phenomenon of the place. Apparently a high and peremptory kind of Lady, disdaining to be bowed too low, by her disgraces’. Toen de katastrophe eindelijk plaats vond en het huwelijk werd ontbonden, bevond Wilhelmine zich reeds in Holland. Maar in de treurige jaren, die vooraf gingen, kon zij Elisabeth haar medelijden niet weigeren, wanneer zij zag, welk een zwaren, innerlijken strijd deze te strijden had, hoe zij onder de houding van den kroonprins leed. De vriendschap en 't medelijden, die zij voor Elisabeth gevoelde, deden haar heftig tegen den broeder partij kiezen. Zij verbergt Friedrich Wilhelm haar ontstemming over zijn optreden niet en erkent 't vrijuit, dat hij aan het ge- | |
[pagina 271]
| |
beurde ernstig schuld droeg, omdat hij zich te weinig moeite had gegeven om 't zijn vrouw aangenaam te maken. Maar ook verwijt zij Elisabeth's broeders, de prinsen Friedrich August en Wilhelm van Brunswijk - die, sedert 1763 in Pruisischen dienst, zich eveneens aan het Berlijnsche hof bevonden - dat zij hun zuster alles vertelden, wat maar tegen haar man pleitte en dat zij hem in haar gezelschap belachelijk trachtten te maken, aldus Friedrich Wilhelm en Elisabeth nog meer van elkaar verwijderend. Alleen bij den koning bleef de waarlijk wonderlijke, invloed van Elisabeth tot het einde toe onverminderd. Frederik zag haar gebreken wel, maar haar persoonlijkheid had voor hem een eigenaardige bekoring en zij verstond de kunst om met hem te babbelen. Wanneer de koning haar een enkele maal wou berispen, wist zij hem alles zoo in haar voordeel voor te stellen, dat hij haar ten slotte steeds vergiffenis schonk. Daar Frederik zag, dat de kroonprins zich niet om Elisabeth bekommerde, zocht hij haar afleiding te bezorgen en liet daartoe van tijd tot tijd haar schoonzustertje naar Berlijn overkomen om haar wat gezelschap te houden. Van Wilhelmine's bezadigden aard hoopte hij een weldoenden invloed op den overbruizenden levenslust van Elisabeth, terwijl deze van haar kant de voor haar jaren te ernstige Wilhelmine wat zou opvroolijken.
Ook over een andere, niet minder ongelukkige, vorstin melden ons de memoires. In 1766 bracht dehertogin van Wurtemberg, de eenige dochter van de markgravin van Baireuth, een bezoek aan Berlijn. Elisabeth Frederike moet zeer schoon geweest zijn - ook Wilhelmine noemt haar ‘très belle et très agréable’. ‘A young Serene Lady of airy high spirit, graceful, clever, good too, they said.’ Haar huwelijk met den hertog, door Frederik tot stand gebracht, is zeer ongelukkig geweest, iets wat trouwens van den beginne af aan te voorspellen was. Frederik zelf wist 't ook maar al te goed, dat Karl Eugen ‘niet | |
[pagina 272]
| |
van dat hout was, waaruit men trouwe echtgenooten snijdt’. ‘There was seldom seen so lurid a Serenity. A most arbitracy Herr with glooms and whims; dim-eyed, ambitious, voracious, and the temper of an angry mule, - very fit to have been haltered, in a judicious manner, in stead of being set to halter others!’ Uit een herhaalde vlucht der ongelukkige vorstin naar 't ouderhuis werd, na den dood der moeder, een duurzame scheiding. Zonder wettig van den hertog gescheiden te zijn, leefde Frederike Wilhelmine, na den dood der ouders van den laatsten steun beroofd, in Neustadt aan de Aisch en op de Fantaisie bij Baireuth. In 1780 is zij ongeveer op denzelfden leeftijd als haar moeder gestorven.Ga naar voetnoot1)
Gevoelde Wilhelmine voor Friedrich Wilhelm maar uitermate weinig vriendschap, op den jongsten broeder, prins Heinrich, was zij wel bijzonder gesteld. Hij was, haar ‘idole’ en haar ‘modèle’. Hun vriendschap, tot zijn dood onverstoord, dateerde reeds van Wilhelmina's prilste jeugd, toen beide kinderen onder de hoede der Koningin-Moeder in 't koninklijk slot woonden, en aan dezelfde tafel aten, reeds toen ‘un coeur et une âme’. In de treurige periode, toen Freule von Redern gouvernante der prinses was, was prins Heinrich met de weduwe Barbier haar eenige troost. Dank zij zijn steun vooral, gelukte 't Barones von Danckelmann die een groot bewonderaarster van Frederik was, de vrees, die de eerste gouvernante Wilhelmine voor haar beroemden oom had ingeboezemd, in vertrouwen en bewondering voor den grooten Koning te doen verkeeren. Hem vertrouwde zij al haar kommer toe en de zorgen, die de houding van Elisabeth haar verwekte. Een vast karakter, een oordeel, rijp ondanks zijn jonge jaren, bewonderde zij in den talentvollen prins, haar lieven beschermer en raadsman. Wat zij beteekende en was, erkent Wilhelmine dankbaar, dankte zij prins Heinrich alleen. | |
[pagina 273]
| |
Ook Frederik was zeer met zijn neef ingenomen. Hij prijst hem, wanneer hij negentien jaar oud is, als ‘het beste en waardigst kind, dat ik ken’. ‘Ik houd van hem’, vervolgt de Koning, ‘alsof hij mijn zoon ware; hij gelijkt zijn vader als twee droppels water en paart daaraan zoovele goede eigenschappen, dat niemand kan nalaten hem lief te hebben’. De tijding van 's Prinsen dood aan de pokken trof den vorst als ‘een bliksemstraal’. ‘Mijn kind,’ schrijft hij veertien dagen na Heinrich's dood, ‘had mij het hart gestolen door zijn vele goede eigenschappen, waartegenover geen enkel gebrek stond. Ik zag in hem een prins, die den roem van het huis zou ophouden. Wanneer ik er aan denk, dat dit kind het beste hart ter wereld bezat, aangeboren welwillendheid, en voor mij vriendschap gevoelde, dan treden mij onwillekeurig tranen in de oogen en ik moet 't verlies, dat de staat en ik geleden hebben, diep beklagen. Ik ben nooit vader geweest, maar ik ben er van overtuigd, dat geen vader zijn eenigen zoon anders betreurt dan ik dit beminnenswaardige kind.’ En in zijn gedenkschriften bewaarde de groote vorst ons de figuur van den edelen prins, wanneer hij hem schildert als bezittende alle goede hoedanigheden, die men in een jongen man kan wenschen, een jongeling, die veel beloofde voor de toekomst, oneindig veel meer dan zijn nietswaardige, oudere broeder.
Ook Wilhelmine mocht zich in de bijzondere toegenegenheid van den Koning verheugen. Tevergeefs heeft men na den dood van August Wilhelm getracht de onzalige familietwist ook in de opgroeiende kinderen aan te blazen. De koning, zoo beweerde men, zou zich om Wilhelmine en haar broeders niet veel bekommeren. Maar de booze tongen werden beschaamd door Frederik's schrijven aan de koningin, toen hij den dood van zijn broeder had vernomen, in welken brief hij Elisabeth Christine opdroeg in zijn naam de weduwe te verklaren, ‘dat hij hare kinderen als de zijne beschouwde en zij er op kon rekenen, dat hij de grootst mogelijke zorg voor hen zou dragen.’ Ook verzocht hij van uit zijn kamp veldmaar- | |
[pagina 274]
| |
schalk Kalckstein, die eens zijn gouverneur was, om voor hem ‘een oogje op de opvoeding der arme kinderen te houden’. De beide jonge prinsen kwamen weldra in zijn onmiddellijke omgeving.
In 1763 eindigde eindelijk de zevenjarige oorlog, ‘eine der denkwürdigsten Weltbegebenheiten, die in den Jahrbüchern irgend eines Reiches verewigt, den erstaunenswürdigsten der Vorwelt gleich’, zooals een tijdgenoot zegtGa naar voetnoot1). De vorst, wien Von Kaunitz het lot van Hendrik de Leeuw had willen bereiden, had, naar de jeugdige aartshertog Joseph het reeds in 1761 uitdrukt, ‘gansch Europa getoond wat hij zelf niet had geloofd, dat hij niet slechts in staat was hun vereenigde macht te trotseeren, maar hen zelfs te dwingen een nadeeligen vrede te zoeken’. Zegevierend kwam Pruisen uit den oorlog te voorschijn, hoewel ‘well-nigh bancrupt and almost ruined bij the enormous burdens she had sustained’.Ga naar voetnoot2) In Frederiks zaak overwon de Duitsche vrijheid en 't protestantisme. Doordat hij overwon, ontkwam Duitschland 't dreigend gevaar, dat de staatkundige overmacht en de godsdienstige eenzijdigheid van 't Oostenrijksch keizerschap het gansche rijk in boeien zou slaan.Ga naar voetnoot3) Toen in Februari 1763 het hof naar Berlijn terugkeerde en Frederik, vergezeld van de beide prinsen, daar weldra ook aankwam, werd Wilhelmine voorgesteld aan haar koninklijken oom, van wien zij tot nu toe bijkans niet wist hoe hij er uitzag. Zoozeer was reeds toen haar vroegere vrees voor den koning in vertrouwen en bewondering overgegaan, dat zij vurig verlangde een goeden indruk op hem te maken. ‘Et cela’, verhaalt zij, ‘me donna une assurence, la première fois que je le vis, que je n'avais d'ailleurs pour personne, étant excessivement timide, mais dès le premier jour de son arrivée, je répondis à ses questions sans embarras.’ Den koning deed deze vrijmoedigheid groot | |
[pagina 278]
| |
genoegen. ‘Il eut d'abord mille bontés pour moi.’ En sedert dien tijd kan zij zeggen, dat hij in waarheid een tweede vader voor haar is geworden, ‘sans avoir jamais varié dans les sentiments affectueux qu'il me témoigna jusqu'à sa mort’. Meer dan de andere neven en nichten, logeerde Wilhelmine bij haar, aan bloedverwanten zoo rijk gezegenden oom. De koning, we vernamen 't reeds, noodigde haar niet zelden uit haar schoonzuster gezelschap te komen houden. Wilhelmine stelt dit op hoogen prijs en was vol kinderlijke verrukking na zulke dagen. ‘Deze reis’, schreef zij den koning eenmaal na zoo'n bezoek, ‘komt mij als een schoone droom voor en was ik er zeker van steeds zulke schoone droomen te zullen droomen, dan zou ik zeer dikwijls opium nemen’. Meermalen noodigde Frederik haar ook aan zijn tafel zonder andere dames dan haar Gouvernante, en toen zij ziek was aan dyssenterie, kwam hij haar opzoeken en toonde haar de teederste belangstelling. ‘Ce sont des bagatelles’, schrijft de prinses ‘mais pour le Roi c'était beaucoup’. Ook schonk de koning haar van tijd tot tijd kleine geschenken, opdat zij hem niet zou vergeten, waarvoor hij, zoo schrijft Frederik schertsend, steeds moest zorgen. Aan al haar doen en laten nam hij deel, zijn nichtje prijzend omdat zij zich zoo aangenaam en nuttig tevens wist bezig te houden met musiceeren, schilderen en lectuur, die de kennis vermeerdert en tegelijk een aangenaam tijdverdrijf is. Tot zijn dood toonde Frederik Wilhelmine zijn liefde en hoogachting. Ook nadat zij naar Holland verhuisd was, bleef hij haar met raad en vermaningen bijstaan. Nooit had er in hun vriendschap eenige verkoeling plaats. Frederik's deelname aan al wat zijn nicht betrof, bleef steeds dezelfde. Zijn briefwisseling met Wilhelmine duurde onafgebroken van 't oogenblik, waarop de prinses naar Holland afreisde, tot 's konings dood. Waardig zich aansluitend bij die aan de marktgravin van Baireuth, prins Heinrich en prinses Amalie, zijn deze brieven een onvergankelijk en heerlijk monument van Frederik's vriendschap voor Wilhelmine. | |
[pagina 276]
| |
Aan de hand der memoires hebben wij Wilhelmine's jeugd en haar omgeving aan het Pruisische hof geschetst. Wij zijn nu gekomen tot de laatste belangrijke gebeurtenis, waarover de herinneringen ons inlichten: haar huwelijk met stadhouder Willem V. Vóór Wilhelmine's geboorte, was er alreeds een pretendent voor haar hand genoemd. Schertsend had Ulrike, Zwedens koningin, haar lievelingsbroeder aangespoord te zorgen, dat hij spoedig een dochter bezat: ‘Gustaaf’, schreef zij, ‘wordt eerstdaags twee jaar. Hij is van nature zeer ongeduldig en zal weldra een vrouw behoeven. Hij eischt haar van U’. In later jaren, toen Frederik reeds den erfstadhouder der Nederlanden tot gemaal van zijn nicht had uitverkoren, kwam Ulrike op dit plan terug. Maar de Koning wilde er niets van weten, want hij vreesde in dit geval voor Wilhelmine 't zelfde lot, als zijn zuster had getroffen. Van een tweede huwelijksplan verhaalt ons Wilhelmine in haar ‘Souvenirs’. Maar men zou verkeerd doen met aan dat verhaal veel waarde te hechten. De memoirenschrijfster verhaalt ons namelijk, dat er op den dag harer geboorte een souper bij den Franschen gezant was, waaraan ook barones von Danckelmann aanzat. ‘Au moment que l'on tira le canon pour annoncer l'évènement au public’, schrijft zij, ‘incertain sur le nombre des coups qui furent tirés, ce ministre envoya demander au palais si c'était un prince ou une princesse? sur la réponse que ce n'était qu' une princesse, Mlle Danckelmann prétend que l'ambassadeur dit: ‘Eh bien, c'est une épouse pour le duc de Bourgogne, qui vient de naître, buvons à sa santé!’ Zelf geloofde Wilhelmina er klaarblijkelijk ook niet aan, dat 't tot een huwelijk zou zijn gekomen, zelfs wanneer de jonge hertog was blijven leven - hij stierf nog geen tien jaar oud - en 't Fransch-Oostenrijksch verbond en de zevenjarige oorlog niet tusschen beide waren gekomen. Immers het was zeer onwaarschijnlijk, dat Frederik ooit tot een huwelijk van een prinses uit zijn huis met een katholieken prins zijn toestemming zou hebben gegeven. | |
[pagina 277]
| |
Want hoe vrijzinnig ook in godsdienstzaken - of misschien juist daarom - ‘il avait en horreur le changement de religion et une princesse protestante ne pouvait épouser un prince français sans devenir catholique’. Toen Frederik omstreeks het jaar 1763 uitzag wie onder de jeugdige vorsten van Europa wel 't geschiktst was om gemaal van zijn nicht te worden, viel zijn keuze op den nog minderjarigen Erfstadhouder der Nederlanden; een keuze, die geheel volgens den geheimen wensch van Wilhelmine was, die toch door barones von Danckelmann voor die verbinding gunstig was gestemd ‘Depuis mon enfance’, verklaart de memoirenschrijfster, ‘j'avais témoigné une prédilection décidée pour l'établissement en Hollande et un dégoût extrême pour la Suède et le Danemark. Je ne voulais que le Stathouder, mon esprit était étrangèrement monté sur ce point. Mlle Danckelmann en était cause et c'était Verelst que l'influençait.’ In de republiek werden in verband met het huwelijk van Willem V behalve van Wilhelmine, de namen van drie prinsessen genoemd: de beide zusters van George III en de dochter van den regeerenden hertog van Brunswijk, evenals Wilhelmine een nicht van Ludwig Ernst, Willem's voogd. De nu reeds een eeuw oude traditie in het huis van Oranje eischte een Engelsche prinses. De volbloed Oranjemannen, als Fagel en Bentinck, ijverden dan ook voor een huwelijk van den prins met Caroline Mathilde, zuster van George II, die in later jaren als Koningin van Denemarken zulk een treurige vermaardheid kreeg. Dit voorstel, door de Britschgezinden in de Republiek zeer toegejuicht, werd daarentegen heftig bestreden door Frankrijk en de Franschgezinde partij, die vreesden, dat de prins aldus te zeer onder Britschen invloed zou komen, wat de Fransche regeering - die er reeds lang naar streefde Holland van Brittannië los te maken, zoo mogelijk zelf een verbond met de Republiek te sluiten - niet gaarne had gezien. Ook de regentenpartij was het plan, toen het in 1762 ter sprake kwam, niet welgezind: Amsterdam was om staatkundige, Brunswijk om persoon- | |
[pagina 278]
| |
lijke redenen tegen het voorstel. Evenmin had echter ook Ludwig Ernst zelf succes, toen hij in plaats van Caroline Mathilde zijn nicht Elisabeth voorstelde: hij moest zich vergenoegen met uitstel van de zaak tot na de meerderjarigheid van den prins. De kans op een huwelijk met een Britsche prinses, waarvoor Bentinck bleef ijveren, maar dat Willem zelf niet scheen te begeeren, was verkeken, toen Caroline Mathilde den erfprins van Denemarken huwde, want de tweede zuster van George was, - naar Bentinck, die te Londen een bezoek aan 't Hof had gebracht, verklaarde, - ‘mal saine, infirme et contrefaite’. De prins zelf gaf de voorkeur aan de Brunswijksche prinses, die hij in Den Haag had leeren kennen, terwijl Ernst Ludwig zich hield alsof hij in de kwestie weinig belangstelde. Maar het is zeer waarschijnlijk, dat hij 't huwelijk met zijn nicht gaarne had gezien, omdat hij mocht hopen in dat geval zijn invloed in den lande te zullen behouden. Ten slotte viel, toen de prins den 18den Maart 1766 mondig was geworden, de keuze dank zij de bemoeiingen van Frederik op Wilhelmine. Het duurde evenwel nog tot Juni 1767 eer de particuliere secretaris van den prins, de Larrey, met het officieel huwelijksaanzoek van Willem V in Berlijn aankwam. Want noch de prins, die trouwens nog geen twintig jaar oud was, noch Brunswijk, die voor den invloed van zijn gemalin over Willem vreesde, toonden veel haast te hebben. In het antwoord, dat de Koning den 17 Juni de Larrey op Willem's aanzoek zond, gaf hij den prins zijn toestemming en beval zijn nicht in diens zorg aan, ‘Ik heb haar’, schreef hij, ‘altijd als mijn dochter beschouwd en houd van haar, als ware zij mijn kind. Ik geef er u de verzekering van, dat zij in alles aan uw verwachtingen zal beantwoorden en er haar roem in zal zien om het geluk van haar toekomstigen gemaal te grondvesten.’ Tegenover de Larrey, die den 19den Juni op de hem toegestane audientie nogmaals mondeling namens Willem V het huwelijksaanzoek deed, roemde de groote menschen- | |
[pagina 279]
| |
kenner, die in de juiste beoordeeling zijner bloedverwanten zelden faalde, Wilhelmine's geest en karakter. Hij hoopte, verklaarde de Koning, dat men er zorg voor zou dragen, dat ook in de toekomst schadelijke invloeden verre van haar bleven. Als goede vrouw mocht Wilhelmine zich in geen intriges mengen noch zich met de staatkunde van haar nieuw vaderland inlaten, maar moest als haar eenige taak beschouwen haar gemaal gelukkig te maken en hem vrienden te verwerven. Alleen haar oude gouvernante mocht haar vergezellen om de nog zoo jeugdige prinses met raad bij te staan, maar overigens moesten Hollandsche dames haar omgeving vormen. Hij was er van overtuigd, zei Frederik den afgezant, dat Wilhelmine met den stadhouder gelukkig zou zijn en hij verkoos een soliede geluk in de Republiek boven de schitterende Koninginnekroon aan Zwedens hof. In de Vereenigde Nederlanden zou zijn nicht ‘alle voordeelen van het koningschap zonder een van zijn nadeelen vinden.’ Den 27sten Juli werd Wilhelmine's verloving met den erfstadhouder der Nederlanden bekend gemaakt. Op wensch van Willem vond het huwelijk in October te Berlijn plaats. De prinses volgde haar gemaal te meer gaarne, omdat door den dood van prins Heinrich, en de onaangenaamheden, die van de oneenigheid tusschen Friedrich Wilhelm en Elisabeth het gevolg waren, het Berlijnsche hof zeer veel van zijn aantrekkelijkheid voor haar had verloren. Wilhelmine's huwelijk met Willem V droeg volstrekt geen politiek karakter. ‘Ce marriage’, verklaarde Frederik zelf, ‘se bornait à procurer un établissement honnête à une princesse de la maison.’Ga naar voetnoot1) Alle partijen in | |
[pagina 280]
| |
onze Republiek konden er mee tevreden zijn en ongetwijfeld was het huwelijk bij de Nederlanders ook populairGa naar voetnoot1), hoewel 't dient erkend, dat de Britsche gezant en de heftigste Anglophilen hun ontstemming er over niet verborgen. Toch zou ten slotte dit huwelijk voor de Hollandsche politiek der toekomst niet zonder belang blijken, daar immers, dank zij Frederiks Franschgezindheid der volgende jaren, de Fransche invloed in de Republiek er niet weinig door toenam. Den 30sten October kwam het vorstelijk paar uit Berlijn in Den Haag aan, waar het door de burgerij geestdriftig werd ontvangen, evenals in alle plaatsen die zij bezochten. De prinses trok, naar een tijdgenoot mededeelt, aller oogen tot zich door haar schoonheid en haar majesteit veel meer dan de twee jaar oudere stadhouder. Grooter verschil in uiterlijk, dan tusschen Wilhelmine en Willem - de twee portretten van Tischbein, zooals zij in 't Rijksmuseum naast elkaar hangen, doen 't verschil scherp uitkomen - is wel niet denkbaar; Wilhelmine's trotsch, schoon, recht vorstelijk gelaat en daar tegenover 't weinig indrukwekkend, schier burgerlijk voorkomen van Willem-met-de-bolle-wangen! Van den beginne af aan toonde de prinses, hoezeer zij ook in karakter van haar indolenten gemaal verschilde. ‘En faisant l'éloge de son esprit’, schreef de abt Desnoyers, ‘je ne crains point de trop donner à la flatterie, car elle me paraît justifier l'opinion avantageuse qu'on a ici sur son compte. Peut-être même y aurait-il du danger pour toute autre république d'avoir une princesse, qui peut justifier par son personnel tous les honneurs qu'on s'empresse à lui rendre.’ Was het huwelijk bij de natie vrij populair, Brunswijk maakte zich daarentegen bange voorstellingen van den invloed, dien zijn jonge en schoone gemalin over den prins zou | |
[pagina 281]
| |
verkrijgen, en van de vermindering van zijn aanzien in den lande, die daarvan 't gevolg zou zijn. Hij liet dan ook niets onbeproefd om hen van elkaar te verwijderen, wat hem vrij goed gelukte. Maar vooreerst was er voor den ‘dikken hertog’ geen gevaar, dat hij zijn positie in de Republiek zou verliezen. Want, toen Wilhelmine in ons land kwam, was zij nog vrij wel een kind. Zij voelde zich niets op haar gemak in haar nieuwe omgeving, die haar een wereld vol langwijlig stijf ceremonieel scheen. De weinige eerbied, dien men voor haar gemaal toonde te hebben, verbaasde en kwetste de trotsche prinses, die gewoon was aan de onderdanige, schier kruipende vereering der koninklijke waardigheid in haar vaderland. Niet eens in staat zich ten volle rekenschap te geven van wat zij om zich zag gebeuren en geheel onder invloed staande van haar gouvernante, die ‘een echte bas bleu politique’ moet geweest zijn, was zij volstrekt niet gereed zelfstandig op te treden. Er moesten nog eenige jaren verloopen, alvorens zij geheel van de binnenlandsche verhoudingen in de Republiek op de hoogte was. Dientengevolge werd door het huwelijk de invloed van Brunswijk eer versterkt dan verzwakt, want Ludwig Ernst was slim genoeg de oude freule von Danckelmann voor zich in te nemen, om aldus het vorstelijk paar geheel te beheerschen. Maar Wilhelmine was er de persoon niet naar om altijd onder curateele te blijven. ‘Zij bezat oneindig veel meer verstand en vastheid van karakter dan haar man en ergerde zich spoedig aan zijn apathie. Maar de zachte middelen, waarmee zij zijn gevoel van eigenwaarde wel trachtte op te wekken, hadden even weinig uitwerking als de felle woorden van Bentinck. De prins voelde zich tegenover haar weinig op zijn gemak, werd jaloersch van haar geestelijke meerderheid en hield zich nauwer aan Brunswijk dan ooit. Aldus zag de prinses de zaken met klimmende belangstelling en bezorgdheid aan, maar mengde er zich nog niet in. Met de verklaarbare antipathie van de prinses tegen den man, die over haar gemaal beschikte | |
[pagina 282]
| |
en voor haar geen andere rol dan die van figurante overliet, kwam Brunswijk voorloopig vrij’.Ga naar voetnoot1) Eerst na de verwijdering van Ernst Ludwig, waartoe ook Wilhelmine het hare had bijgedragen, treedt zij meer en meer handelend op. Energiek en taktvol, koelbloedig, begaafd met een scherp oordeel en een helder verstand, hoewel ook niet in staat de diagnose van de kwalen, waaraan de Republiek leed, juist te stellen, tracht zij uit 't naderend bankroet te redden wat er nog voor haar en de jeugdige prinsen en prinses te redden valt.Ga naar voetnoot2) Onze historici hebben haar ongetwijfeld te veel als intrigante voorgesteld.Ga naar voetnoot3) Ernstig bezorgd over den loop, dien de zaken omstreeks het jaar 1777 in de Republiek namen, begreep Wilhelmine weldra zich niet langer op den achtergrond te mogen houden, maar te moeten handelen, waar den zwakken, weifelenden prins daartoe de noodige geestkracht en verantwoordelijkheidsbesef ontbrakGa naar voetnoot4). ‘Aan haar’, zegt Dr. Jorissen, ‘had de Oranje-dynastie het te danken, dat zij ten minste niet viel zonder de waardigheid, die tegenstand, zij het ook een vruchtelooze, aan elken ondergang schenkt.’ |
|