Onze Eeuw. Jaargang 5(1905)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 159] [p. 159] Beethoven Door Edward B. Koster. I. Adagio 4de symphonie. Aandoening dieper dan ik woorden vind, Mild-blanke zielescheemring ingetogen, Zachtzinnig harpgesuis, - waar is het kind Dat zóó zijn moeder klaagde, toen vervlogen Was hoop op heil, en zonder mededoogen Het wreede lot sloeg (zooals ruwe wind Die loover-scheurend rondstormt,) toen onttogen Was aan zijn hart wat liefst hij had bemind, En dolend met beweende weemoedsoogen Hij nergens rust vond, en verplet, ontzind, Hij in zijn wanhoop schreeuwde naar den hoogen, Tot hem zijn moeder troostte, en de oogen blind Hij weende aan hare borst, en heel de logen Des levens wegsmolt voor haar zacht bewind? [pagina 160] [p. 160] II. Vioolconcert d dur door Hugo Heermann. Het eed'le weenen van uw prachtmuziek Hield mij gebannen in een tooversfeer Van ruischend-reinen klank, in zuiv'ren keer En tegenkeer van vedelzang, gewiek Van bonte tonenvogels, wier geluid Nu droef, dan blijde, rees ten hemel op, Of langzaam drijvend, vleugelen breed-uit, In plechtig zeilen zweefde om verren top Van macht'gen bergenbouw, waar ik U zag, Beethoven, groote droomer, 't stijgend hoofd Omwolkt, omvluchtigd door der neev'len rag, Maar glorend achter u een klare dag, Gereed om met de zon, die duister klooft, En heerlijk stralend warmte en licht belooft, Over ons op te gaan en met uw glans Ons rìjk te zeeg'nen, sterv'lingen van thans. Vorige Volgende