Onze Eeuw. Jaargang 5
(1905)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landbouwonderwijs en landbouwvereenigingen in België
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den verloren tijd ingehaald, en zij behooren thans onbetwistbaar tot de volken welke de mutualiteit en de coöperatie op landbouwgebied het best tot ontwikkeling hebben weten te brengen. Het mag dan ook een teeken des tijds worden genoemd, dat het internationale zuivelcongres in 1903 juist in België is gehouden. Zoo achterlijk België vroeger was op dit gebied, terwijl de zuivelbereiding elders, o.a. in Nederland, reeds lang bloeide en geworden was tot een nationale bron van welvaart, zoo vooruitstrevend toont het zich tegenwoordig.
* * *
Deze wijziging in den toestand is hoofdzakelijk het werk van de Regeering, welke, met het doel den neergedrukten landbouw weer te verheffen, in 1885 het lichaam der landbouwingenieurs - hun officieele titel is: agronome de l'Etat - instelde. De werkkring dezer ambtenaren werd afgebakend in het Koninklijk besluit van 26 September 1885 en meer bijzonder in dat van 24 December 1898. Zij hebben namelijk tot roeping de begrippen en methoden der landbouwwetenschap te vulgariseeren, met welk doel zij zich direct met de landbouwers in betrekking stellen door middel van raadgevingen, openbare voorlezingen en voordrachten. Deze raadgevingen worden den belangstellenden kosteloos verstrekt. De ingenieurs zullen de landbouwers wijzen op de voordeelen der associatie en nauwkeurig inlichten omtrent de inrichting en werking der landbouwgroepeering. Zij zijn voorts de tusschenpersonen tusschen de tot stand gekomen groepen en de Regeering, welke laatste zij zullen voorlichten omtrent de mate der te verleenen toelagen, alsmede omtrent de aanmoedigingen welke aan de verdienstelijkste leden dezer vereenigingen behooren te worden uitgereikt. Eindelijk zullen de ingenieurs toezicht houden, elk binnen de grenzen van zijn district, over de onderscheiden cursussen voor volwassenen, ingericht door de Regeering, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met betrekking tot den landbouw in 't algemeen, tuinbouw, groenten- en boomteelt. De bemoeiingen der landbouwingenieurs hebben den Belgischen boer ertoe geleid de wegen der routine te verlaten welke hij, ten gevolge van zijn gehechtheid aan het oude en zijn vreesachtigheid tegenover elke nieuwigheid, lang bewandelde. Thans echter schijnt de tijd van aarzelen voorbij te wezen en elk jaar zien wij nieuwe vereenigingen ontstaan, waarvan het ledental steeds aangroeit en de weldadige werking zich steeds meer bij de bevolking doet gevoelen. * * * Voor wij echter de vereenigingen zelve kunnen beschouwen, moeten wij een oogslag werpen op het landbouwonderwijs, in de vormen die het onder het nieuwe streven heeft aangenomen; want, dáár, in de actie namelijk van de openbare machten, moet de bron worden gezocht van de wijziging der geestesrichting op het platteland. Het hing in de lucht dat er iets voor den boerenstand moest worden gedaan. Zoo kwam, onder dezen druk der omstandigheden, in 1884 het Ministerie van Landbouw tot stand, en nu de landbouw, ook in België, gehoorzaamde aan de impulsie van elders om zich van bedrijf te vervormen tot wetenschap, sloeg de Regeering vastberaden den nieuwen weg in, de bemoeiingen harer ingenieurs ondersteunende door een volledige herinrichting van het speciale onderwijs. Het was inderdaad niet genoeg, zich te wenden tot volwassenen, en dezen te wijzen op het achterlijke in hun handelwijs; het volstond evenmin de groepeering te bewerkstelligen en het landbouwcrediet in te richten: vakonderwijs was er noodig, waarmede men zich zou wenden tot de jongere geslachten, en aldus den grondsteen leggen voor het gebouw der toekomst. Omtrent de oude organisatie mogen wij hier kort wezen. Zij bleef trouwens bestaan, doch werd aangevuld en uitgebreid. Het hooger onderwijs met betrekking tot den landbouw en aanverwante vakken is vertegenwoordigd door de School voor Veeartsenijkunde, gevestigd te Cureghem bij Brussel, en het Landbouwinstituut, gevestigd te Gembloux. Bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit laatste voegde de Regeering een vierde studiejaar, tot vorming van ingenieurs voor het boschwezen (ingénieur forestier). Het middelbaar onderwijs omvat thans, behalve de twee oude scholen voor praktische tuinbouwkunde en boomteelt, gevestigd te Vilvoorden en te Gent, nog een Middelbare School voor praktische Landbouwkkunde, gevestigd te Hoei. Deze is toegankelijk voor leerlingen die den leeftijd van 12 jaren hebben bereikt; zij sluit aan bij het lager onderwijs en mag dus als een vakschool worden beschouwd. Zij omvat mede een afdeeling voor boschcultuur, tot vorming van boschopzichters (garde forestier). Met het oog op de betrekkingen tusschen België en Afrika, is thans ook bij de school te Vilvoorden een koloniale afdeeling ingericht. Vrij algemeen is tegenwoordig ook de theorie van den landbouw opgenomen in het leerplan der Staatsinrichtingen voor Middelbaar Onderwijs, de zoogenaamde Athenaeums en Middelbare Scholen. In 33 inrichtingen is dit thans het geval, en 32 particuliere scholen, behoorende tot het vrije onderwijs, zijn dit voorbeeld gevolgd. * * * Meer heil echter dan in de aanvulling van de bestaande scholen heeft de Regeering gezien in andere richting. Getrouw aan een lang bekend gemaakt program der behoudende partij in België, heeft de wetgever bij de wet welke het landbouwonderwijs op nieuw organiseerde, een clausule gevoegd, waarbij ‘subsidiën kunnen worden verleend aan cursussen of scholen voor land- en tuinbouwonderwijs, ingericht door gemeenten, provinciën, vereenigingen of particulieren, welke het leerplan van den Staat aannemen en minstens 15 leerlingen tellen.’ Door het verstrekken van toelagen onder het hooger aangegeven voorbehoud, werd het particulier initiatief zeer in de hand gewerkt. De actie der Regeering in dezen is zeer vruchtbaar geweest, en heeft vooreerst het ontstaan mogelijk gemaakt van wezenlijke vakscholen voor landbouwonderwijs. Na een periode van tasten zijn de volgende typen tot stand gekomen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De twee eerstgenoemde typen worden ruimer gesubsidieerd, en wijden per week respectievelijk minstens 8 of 5 lesuren aan de speciale theoretische vakken. De drie schooltypen behouden nog in mindere of meerdere mate het gewone leerplan der inrichtingen voor lager of middelbaar onderwijs. In 1902 bestonden er 2 landbouwscholen naar het vollediger type, 15 naar het minder volledige; samen telden zij 569 leerlingen. * * * Nevens deze jongensscholen zijn in de laatste jaren, onder den drang der aangroeiende behoefte aan vakopleiding en ten gevolge van het steeds meer op den voorgrond tredend feminisme dat de aandacht der vrouwenwereld op praktische wegen leidde, in België ook tal van inrichtingen in 't leven geroepen, waar de vrouw zich kan bekwamen tot den landbouw en aanverwante vakken, zoover zij daarin den man behulpzaam is. Het doelmatigst meende de Regeering in deze behoefte te voorzien met op de reeds bestaande huishoudscholen, in zekere plattelandgemeenten, en zooveel mogelijk in streken gewijd aan den landbouw, een plaats in te ruimen aan het speciaal onderwijs. Het doel was: ‘aan meisjes uit den boerenstand een onderricht te geven in overeenstemming met de bezigheden welke zij te verrichten hebben, arbeidzame en verstandige pachteressen te vormen die in staat zouden zijn een hoenderhof en het huishouden te besturen en den landman in al zijn werkzaamheden daadwerkelijke hulp te bieden.’ Aldus ontstonden de landbouw-huishoudscholen (écoles ménagères-agricoles) voor meisjes. Ook hier zijn er twee typen: de eigenlijke ‘school’ met tweejarigen, en de ‘afdeeling’ met éenjarigen cursus. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van het eerste type bestaan er thans 11, van het tweede 4 inrichtingen, met samen 282 leerlingen (respectievelijk 209 en 73). Landbouwscholen schenen der Regeering een middel toe om de opvoeding onzer boerendochters in een andere richting te sturen dan de tot heden meestal gevolgde. Gewoonlijk worden deze kinderen op een kostschool gedaan in de stad, waar zij allerlei kennis opdoen, doch in geen geval achting leeren voor het ouderlijk bedrijf, dat dan ook later dikwijls wordt opgegeven. Juist hierop nu zou het worden aangelegd, nl. om kinderen van meer gegoeden voor de zaken van den landbouw eerbied in te boezemen, en anderzijds minder goed bedeelden in staat te stellen eenige vakkennis te verzamelen met meer wetenschappelijken ondergrond. Intusschen, als ‘huishoudscholen’ leggen deze speciale inrichtingen ook groot gewicht op de naaivakken en op de kookkunst, daar zij tevens bestemd zijn flinke huisvrouwen te vormen. Door de Regeering wordt de wensch geuit, dat ‘het aantal der bezoeksters dezer inrichtingen met rasser schreden zou vooruitgaan’. En inderdaad blijkt uit de vergelijking der cijfers, dat zij vrijwel stationair blijven, en zich mogelijk zelfs eenige teruggang laat constateeren. Gedurende de laatste drie jaren bleef het aantal der leerlingen zich ongeveer gelijk, en de behoefte aan nieuwe scholen van dit soort heeft zich niet uitgesproken. * * * Hoewel het groote nut der landbouw-huishoudscholen niet te ontkennen is, veel meer opgang hebben gemaakt de tijdelijke scholen voor boter- en kaasbereiding, de zoogenoemde écoles temporaires of écoles volantes de laiterie. Zij werden in België ingevoerd na een studiereis in Duitschland ondernomen in 1890 door den Minister van Landbouw De Bruyne, op een oogenblik dat de buurlanden, dank de nieuwe centrifugale afroomingmethodes, tot op de Belgische markten met hun zuivelproducten kwamen concurreeren, en de inlandsche zelfs dreigden te verdringen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toen moest er krachtdadig worden opgetreden, en namelijk rechtstreeks bij de vrouw, in België meestal belast met het toezicht over stal en melkkelder. De minister begreep dat haar ontbrak kennis omtrent de rationeele voedering, de hygiëne van het vee en het behandelen der melk. In deze behoefte zouden de écoles volantes voorzien. Een école volante verplaatst zich om de drie maanden. Zij reist van den eenen zetel der comitiën - landbouwgenootschappen welke wij nog verder zullen ontmoeten - tot den anderen, en biedt dit voordeel aan dat zij zelf de belangstellenden ter plaatse gaat opzoeken. De boerendochters, welke geneigd zijn zich op de hoogte te stellen van de nieuwere methoden der melkbehandeling en de noodige kennis willen verwerven met betrekking tot haar werkzaamheden binnenshuis, hebben zich slechts als leerlingen aan te melden. De inrichting eener école volante geschiedt op aanvraag van het landbouwgenootschap, en de kosten worden bestreden door den Staat, de provincie, de gemeente en het locaal comice. Deze kosten beloopen gewoonlijk tot ongeveer 2000 franken, voor den geheelen duur van den cursus, d.i. drie maanden. Het materiaal levert het departement van Landbouw, en de school wordt geinstalleerd, hetzij op een boerderij, hetzij in een particuliere woning, welke beschikt over de noodige ruimte om de verschillende afdeelingen te herbergen, alsook over de noodige kelders. Het onderwijs is deels theoretisch, deels praktisch. Elken dag wordt gewerkt, behalve op Zondag: twee uren theorie, drie uren praktijk. De leerlingen - ten hoogste worden er 60 aangenomen - moeten minstens 15 jaar oud zijn, en een getuigschrift overleggen dat zij de lagere school met vrucht hebben doorloopen, terwijl voorts wordt onderzocht of zij de tot het verrichten der werkzaamheden noodige lichaamskracht bezitten. Het personeel bestaat uit vooreerst een directeur, die het toezicht uitoefent over de geheele inrichting alsook over de te houden boeken, en zelf het theoretisch onderwijs | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geeft in de landbouwwetenschap en zoötechnie. De landbouwingenieur van het district treedt steeds als directeur op. Voorts zijn er twee leeraressen, die les geven in boteren kaasbereiding en boekhouden, en tevens de praktische werkzaamheden der leerlingen besturen. Elken dag worden 150 à 200 liter melk gedeeltelijk tot boter, gedeeltelijk tot kaas verwerkt, waarbij men rekening houdt met de kaassoort in de streek in gebruik. Al de leerlingen nemen, elk op haar beurt, deel aan de werkzaamheden. Zij worden, met het oog hierop ingedeeld in 4 groepen, de eerste belast met de contrôle over de melk en de afrooming; de tweede met het karnen en de boterbereiding; de derde bereidt de kaas en verzorgt ze verder in droogvertrek en kelder; de vierde heeft de instrumenten en lokalen schoon te houden. Deze groepen wisselen onder elkaar af, zoodat de bezigheden voor de onderscheiden afdeelingen elke week veranderen. De noodige melk wordt aangevoerd door de boeren uit de buurt of door de ouders der leerlingen zelf, en de verwerking geschiedt op coöperatieven grondslag: elk leverancier ontvangt de producten of onderproducten welke hem toekomen. Het is dus reeds een samenwerkende boterfabriek in 't klein. De Regeering wilde namelijk langs praktischen weg de voordeelen der coöperatieve melkbehandeling demonstreeren. Tweemaal per week worden dan ook de landbouwers uitgenoodigd de werkzaamheden te komen bijwonen, en zich zelf rekenschap te geven van de resultaten der nieuwere methoden. De eerste école volante werd ingericht in 1890, te Soumagne, een dorp bij Luik. Sedert kwamen zij ook in de overige provinciën tot stand en zijn thans in volle werking. In het jaar 1900 werden er 16 zulker cursussen gehouden, 23 in 1901 en 19 in 1902. Het aantal der leerlingen welke een getuigschrift van bekwaamheid verkregen, beliep respectievelijk tot 203, 282 en 202. * * * De vakscholen en de écoles volantes wenden zich tot de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minder of meer in leeftijd gevorderde jeugd van beiderlei kunne. Sedert 1887 werd door de Regeering eveneens gezorgd voor volwassenen, en met betrekking tot de vakvereenigingen waarover wij zullen hebben te spreken, bezitten deze laatste cursussen over landbouwkunde een bijzonder gewicht. Wegens het karakter der toehoorders tot welke het zich richtte, had men bij dit onderwijs, meer dan voor jeugdige leerlingen, steeds de praktische zijde in het oog te houden en vooral aanschouwelijke leermiddelen toe te passen. En daar deze wenken door de leeraren gevolgd werden, mocht de Regeering zich alweer met dit ondernemen geluk wenschen. In 1902 hebben 343 gemeenten landbouwcursussen voor volwassenen ingericht, met 16.120 toehoorders. Zij worden gehouden in den winter en bestaan uit 15 tot 30 lessen die verband houden met de locale behoeften. Het volstaat dat het gemeentebestuur een verzoek in dezen zin richte tot het departement van Landbouw. Omtrent de resultaten spreken zich de jaarverslagen bijzonder gunstig uit. Op talrijke plaatsen is men er in geslaagd de gebrekkige methoden uit te roeien, den gemeenschappelijken aankoop der grondstoffen te bewerkstelligen met al de wenschelijke waarborgen, den verkoop van beeten naar het suikergehalte in plaats van naar het gewicht, het aanwenden van chemische meststoffen en de kennis der vroeger niet gekende regelen te verspreiden tot het voordeeligst mogelijk exploiteeren van het vee. Niet minder gunstig luiden de rapporten omtrent de poging, beproefd in 1902, om ook aan volwassen vrouwen, aan pachteressen namelijk, eenige theoretische kennis toe te voeren. Dit onderricht bestaat uit elementaire lessen over de huishoudkunde van de boerderij, de zorgen te besteden aan de melk, de hygiëne van hoorn- en pluimvee, over het bewerken van den tuin en het conserveeren van vruchten. De uitslag heeft alle verwachting overtroffen. Niet minder dan 281 gemeenten hebben den cursus voor pach- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teressen aangevraagd en de ingerichte lessen telden samen 16.312 toehoorderessen. Nog om een andere klasse heeft zich de Regeering bezorgd getoond. Namelijk om de militairen, waaronder zich steeds talrijke boerenjongens bevinden welke door het verblijf in de stad gedurende hun diensttijd alle liefde voor het ouderlijk bedrijf verliezen. In 1902 werden 57 cursussen voor militairen gehouden in het Vlaamsch gedeelte des lands, welke 1486 toehoorders vereenigden; in de Waalsche provinciën 29 cursussen, met 709 toehoorders. Deze nuttige instelling, waarvan België voor 't eerst het initiatief heeft genomen, is thans ook in tal van andere staten, o.a. in Duitschland, Oostenrijk en Frankrijk, ingevoerd. De bijvakken van het landbouwbedrijf verloor men niet uit het oog. De vruchtboomteelt werd behandeld onder beknopten vorm, in cursussen namelijk van vijf of tien lessen, welke zich aanpassen aan de plaatselijke toestanden, en gepaard gaan met excursies naar modelétablissementen. In 1903 werden 148 dergelijke cursussen georganiseerd, welke bijgewoond werden door 7034 toehoorders. De 74 leergangen over groententeelt telden er 3308, en over bijenteelt werden 301, over pluimveeteelt 389 openbare lessen gehouden. De leergang over deze beide laatste vakken bestaat gewoonlijk uit vijf lessen, gegeven door gemeenteonderwijzers of anders door amateurs, van wier bevoegdheid de toezicht-oefenende landbouwingenieur zich heeft overtuigd. De kennis der hoefsmederij mede werd in ruimer kring verspreid door de cursussen in 10 lessen daarover ingericht door de rijksveeartsen, op plaatsen waar dergelijk onderwijs nuttig kon worden geacht. In 1902 woonden 829, in 1903 967 personen deze lessen bij. Voor diegenen onder de toehoorders welke een getuigschrift van bekwaamheid verwierven, bestaat thans ook gelegenheid nog een uitgebreider cursus over hoefsmederij te volgen, speciaal met het oog daarop georganiseerd bij de Rijksveeartsenijschool te Cureghem. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zonder in nadere bijzonderheden te treden omtrent de toelagen welke worden verstrekt aan talrijke cursussen over landbouw of aanverwante vakken ingericht door verschillende particuliere vereenigingen, moeten hier nog vermeld de 850 openbare voorlezingen, gehouden van 1900-1902 over dezelfde onderwerpen in den schoot der vrije landbouwvereenigingen, steeds met den financieelen steun der Regeering. * * * In de uitvoering van haar zeer omvangrijk program wordt de Regeering door een vrij talrijk personeel ter zijde gestaan. De spil van het geheele raderwerk - wij zeiden het alreeds - is het corps der landbouwingenieurs, wier werkkring mede hooger werd aangegeven. Elke maand maken dezen bij het centraal bestuur rapport omtrent de gehouden lessen en voordrachten, het uitzicht der cultuurplanten, den toestand der proefvelden - welke laatste meestal het theoretisch onderwijs moeten volledigen - omtrent de vereenigingen en verschillende boerengroepeeringen, de veemarkten, de aanverwante takken van nijverheid, den gezondheidstoestand van den veestapel. De ingenieurs staan onder toezicht van de staatsinspecteurs voor landbouw. In eigenlijken zin zijn het de ingenieurs welke de rest van het werkend personeel hebben gevormd. Hiertoe behooren ‘hulp-landbouwingenieurs’ (aides-agronomes), welke echter slechts een tijdelijke benoeming ontvangen, en ‘zuivelconsulenten’ (conseillers, conseillères de laiterie), welke als taak hebben met raad en daad te helpen bij de materieele inrichting van nieuwe coöperatives, en de pachters den weg te wijzen bij de boterfabricage. Door talrijke brochures en geschriften, op ruime schaal verspreid, hebben de landbouwingenieurs machtig tot de verwezenlijking van de regeeringsplannen bijgedragen. In niet mindere mate hebben allerlei conférenciers, grootendeels tot dit werk opgeleid alweer door de ingenieurs, ertoe meegewerkt om de landbouwwetenschap bij het volk ingang te doen vinden. De lagere onderwijzer op het platteland is mede in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit raderwerk opgenomen geworden. De Regeering heeft te recht ingezien, tot wat een invloedrijk werktuig deze bescheiden ambtenaar kon opgroeien, vooral met bij de jeugd liefde te wekken tot het boerenbedrijf. Daarom is zorg gedragen, dat de toekomende onderwijzer thans in de rijkskweekscholen de noodige kennis kan opdoen om de jeugd een en ander te leeren over landbouw en zelfs in landelijke omgeving als conférencier in het vak op te treden. Het vrouwelijk personeel, thans werkzaam in de vakscholen, is gerecruteerd onder die leerlingen der ingerichte cursussen welke door een acte, verkregen in een openbaar examen, het bewijs hebben geleverd van haar bekwaamheid. Voorts beijvert zich nog de Regeering om bij het personeel den lust tot leeren wakker te houden. Twee studiekringen zijn aldus tot stand gekomen, een voor de leeraressen aan de vakscholen voor landbouw, een ander voor de landbouwingenieurs. Deze kringen houden geregeld vergaderingen, waarop wetenschappelijke kwesties worden besproken, terwijl de leden vaktijdschriften te hunner beschikking hebben. Geen middel liet de Regeering ongebruikt om de landbouwwetenschap steeds verder te doen doordringen. Met dit doel verspreidde zij onder de landbevolking zoogenaamde vulgarisatietracts, vereenigd onder den titel: Mededeelingen gericht tot de Boeren. Onder zeer eenvoudigen vorm geven deze tracts inlichtingen omtrent allerlei punten die in verband staan met het bedrijf, zooals bv. de schade aangericht door de insecten, de vakscholen, de inrichting van den raadpleegdienst ten behoeve der boeren, de plantenziekten, enz. En in eenige landbouwcentrums werden ten slotte nog door de Regeering speciale bibliotheken georganiseerd, tot heden 13 in aantal, en waarvan mede goede uitslagen worden verwacht. * * * Vatten wij dus de bemoeiingen der Regeering beknopt samen, zoo mogen wij verklaren, dat haar activiteit veelomvattend en verscheiden is, en uitgaat van een breed opgevat en behoorlijk ineengezet plan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In haar vulgarisatiewerk heeft zij geen enkel element van succes verzuimd, terwijl er niet genoeg nadruk kan worden op gelegd dat al wat voor de boerenbevolking gedaan wordt, geheel kosteloos is. Op het jongere geslacht werkt zij, voortaan met een bevoegd leeraarcorps, door algemeen en door vakonderwijs. Terwijl dit laatste den toekomenden boer gelegenheid biedt zich tot het vak speciaal te bekwamen, wordt ook bij anderen dan landbouwers door dieper kennis eerbied aangekweekt voor een totnogtoe al te zeer geminacht bedrijf. Bij de meer gevorderde jeugd, vaak reeds arbeidskrachten op de boerderij, beijverde zij zich het te kort aan kennis aan te vullen, en maakte zich door de instelling der rondreizende scholen zeer verdienstelijk, daar deze noodzakelijk een meer verlichte klasse van pachteressen moeten vormen. Bij volwassenen had de Regeering te strijden tegen routine, en hier voornamelijk stond zij voor een zware taak. Daarom bewandelde men in deze aangelegenheid bij voorkeur den praktischen weg, die leidt over aanschouwelijkheid en proefnemingen, zoodat men ook in deze cursussen slaagde om talrijke oude en ingewortelde dwalingen te bestrijden. Zelfs voor de wereld der amateurs, die zich voornamelijk bewegen op de zijpaden van het landbouwbedrijf, poogde zij de resultaten der wetenschap toegankelijk te maken. Allerlei zijn de vormen, welke dit vulgarisatiewerk aanneemt: hier is het een volledige school, daar slechts een cursus; weer elders een openbare voorlezing, en een ander maal een gedrukte verhandeling, zoo eenvoudig en bevattelijk als het maar kan. Of het lezen wordt aangewakkerd, en het onderwijzend personeel eraan herinnerd, dat het zich nog verder heeft te bekwamen, zal het op de hoogte blijven van den stand der wetenschap. Volwassenen en kinderen, meisjes en jongelingen, om allen heeft zich de Regeering bezorgd getoond. En niet verwonderen kan het, zoo van alle zijden - door politieke vijanden zoowel als door vrienden - wordt erkend hoeveel goeds in de laatste twintig jaar door de huidige Regeering voor den Belgischen boerenstand is gedaan geworden. Ook heeft de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hooge onderscheiding, door de Belgische Departement van Landbouw behaald op de wereldtentoonstelling te Parijs in 1900, het bewijs geleverd dat dit gunstig oordeel niet overdreven is. * * * Met het landbouwonderwijs ging meestal gepaard een krachtdadige propaganda tot coöperatie, en de rondreizende scholen voor boterbereiding hadden reeds het karakter eener samenwerkende boterfabriek op kleine schaal. Aan zulke herhaalde uitnoodiging gaf de boerenstand dan ook spoedig gehoor en aldus ontstonden weldra landbouwvereenigingen over het geheele land. Deze vereenigingen laten zich brengen onder de volgende rubrieken: genootschappen welke de verbetering van den landbouw en bijvakken op het oog hebben; maatschappijen tot het aanschaffen van landbouwbenoodigdheden; produceerende samenwerkende vereenigingen, meer bepaaldelijk boterfabrieken; credietinrichtingen; eindelijk verzekeringsmaatschappijen, hoofdzakelijk met het oog op het vee, den oogst en de arbeidsongevallen. Tweeledig is de oorsprong van de Belgische landbouwvereenigingen. De eene, en ook de talrijkste, waarmede wij ons verder zullen bezig houden, zijn uit het particulier initiatief ontstaan. De andere zijn Staatsorganismen; haar reglement werd opgesteld en ook haar werkkring afgebakend door den Staat. Deze laatste bezitten dus een officieel karakter: het zijn de comices agricoles, de landbouwgenootschappen, ingesteld bij Koninklijk besluit van 20 Januari 1848. Tot de coöperatieve beweging staan deze in hoegenaamd geen verband. Deze genootschappen bestaan uit boeren, en tellen minstens 50 leden. Als ‘werkend lid’ moet men het kanton bewonen en er aan het hoofd staan eener landbouwexploitatie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De taak van het comice is: te waken over de algemeene belangen van den landbouw binnen een bepaald gebied. Het houdt, naar luid van zijn reglement, twee vergaderingen 's jaars. Uit de comités dezer genootschappen wordt de Provinciale Landbouwmaatschappij gerecruteerd; elk comité zendt er twee afgevaardigden heen, den voorzitter of vice-voorzitter benevens een ander aan te duiden lid, gemandateerd voor 2 jaar. De provinciale landbouwmaatschappij vergadert één maal 's jaars. Het bureau stuurt bij het Ministerie van Landbouw een jaarverslag in, omtrent de aangelegenheden van den landbouw in de provincie. Als officieel lichaam is er verder nog de Hoogere Landbouwraad, samengesteld uit 36 leden. Daaronder zijn 18 afgevaardigden van de provinciale landbouwmaatschappijen; de tweede helft wordt benoemd door den Koning. Sedert kort tellen ook de particuliere vereenigingen 9 vertegenwoordigers in den Hoogeren Landbouwraad. Het ligt voor de hand, dat wij, met deze comices agricoles, staan voor de oude - wij zullen er maar dadelijk bijvoegen: de verouderde - landbouwvereenigingen. Haar organisatie is dan ook nagenoeg nog de oorspronkelijke. In overeenstemming met de ideeën welke een halve eeuw geleden de heerschende waren omtrent de middelen om den landbouw te bevorderen, richten deze genootschappen wedstrijden en tentoonstellingen in en brengen proefvelden tot stand. In dezen noodzakelijk vrij beperkten werkkring, hebben de landbouwgenootschappen zich nuttig gemaakt. Niets intusschen heeft kunnen verhinderen, dat jonger en actiever geslachten ermede in botsing zijn gekomen, en aldus hebben zich de comices gaandeweg de leiding der landbevolking uit de handen laten nemen, vooral nadat het particulier initiatief zich den financieelen steun had weten te verzekeren van de Regeering. Wegens de vinnigheid der politieke hartstochten hadden zij zich ook al niet buiten den strijd der partijen vermogen te houden, en waren niet zelden tot politieke instrumenten geworden. Van daar dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de massa der katholieke landbevolking zich buiten de oude landbouwgenootschappen hield, en te recht kon de socialist Vandervelde als een door zijn partij geformuleerde grief verklaren, dat ‘het belang van het platteland-proletariaat er heelemaal niet wordt behartigd.’ Het is dan ook geen wonder, indien een katholieke regeering aan deze comices minder en minder gewicht hecht. Daarom is hun ledental sedert jaren nagenoeg hetzelfde gebleven, en vooruitgang werd nog minder mogelijk, toen sommige genootschappen een niet onaanzienlijk gedeelte der staatssubsidiën verloren, en deze, bij ministerieel besluit, ‘werden beperkt tot het wezenlijk nuttige.’ Niet onwaarschijnlijk mag men de comices agricoles als ten doode opgeschreven beschouwen. Toch, terwijl de meesten volhardden in hun oude inertie, wisten enkele zich op te werken tot de nieuwere ideeën, en verkregen aldus nieuw leven. Op 31 December 1902 bestonden er 157 landbouwgenootschappen met 28.518 leden.Ga naar voetnoot1) In den loop van het jaar 1902 werden 6 arrondissements-wedstrijden en 76 cantonale wedstrijden ingericht. Van deze wedstrijden werd verre het grootste aantal in de zich bijna uitsluitend op landbouw toeleggende Vlaamsche provinciën gehouden. Ook hebben deze comices 42 proefvelden ingericht en voorts de pogingen gesteund, gedaan door de Regeering, om het landbouwonderwijs te verspreiden door middel van voordrachten. Met het oog op het bekend maken der machines, is door menig landbouwgenootschap, trots de uitgesproken critieken, degelijk werk verricht. De meest geperfectionneerde werktuigen worden aangeschaft, en ter beschikking der leden van het genootschap gesteld. De cantonale agronoom houdt toezicht over deze machines en onderneemt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
proeven, zoodat de boeren ze in werking kunnen zien. * * * Geheel tot onzen tijd behooren de landbouwvereenigingen aangeduid onder de benaming ligues agricoles. Haar aantal is thans gestegen tot 924 met 42.508 leden. Onder dit type heeft men te verstaan vrije vereenigingen, die of tot de Regeering in geen betrekking hoegenaamd staan, of van deze, onder zekere voorwaarden, financieelen steun ontvangen. Zij werden meest alle gesticht door Roomsche priesters, of althans door hun toedoen en met een confessioneele bijgedachte, hoofdzakelijk als middel van afweer tegen het zich uitbreidend socialisme. Daarom eischen ook deze vereenigingen van haar leden de toetreding tot een program, waarop voorkomt de verdediging van eigendom, gezin en godsdienst. De leden zijn niet uitsluitend vakmannen, en hoeven niet allen zelf te exploiteeren. Het zijn nu eens werklieden, dan eigenaars, of wel pachters; ook wel handelslieden die willen medewerken tot het bevorderen van den maatschappelijken vrede. Deze bijgedachte, welke de stichters bezielde, geraakte echter vaak op den achtergrond, en steeds meer toonden zich de leden bezorgd om het bevorderen van de algemeene landbouwbelangen, en het nader tot elkaar brengen van de maatschappelijke standen. De boer vooral geraakte spoedig van het pad der bespiegeling, en kwam op praktische wegen te recht, en alzoo was het mogelijk duizenden en duizenden onzer boeren te groepeeren. In den schoot dezer landbouwvereenigingen ontstonden dan ook weldra afdeelingen, die zich slechts bezig hielden met de zaken waarbij de boerenstand belang heeft. Hier heeft men gedaan aan veeverzekering, elders een landbouwstokerij opgericht, en vaak een boterfabriek. Weer elders organiseerde men den gemeenschappelijken aankoop van meststoffen, zaden of voeder, of schonk men zijn aandacht aan al deze zaken te gelijk. Dergelijke afdeelingen werden ook dikwijls afzonderlijke vereenigingen met nauwkeurig bepaalde doeleinden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hieruit volgt reeds dat zij gewoonlijk een locaal karakter bezitten en dan ook een algemeenen kijk op de belangen van den landbouw missen. Gaandeweg vormde zich de overtuiging dat dit slechts mogelijk was in een lichaam van grooteren omvang en kwamen tal van kleinere genootschappen ertoe zich met elkaar te versmelten tot een federatie, meestal beperkt tot de vereenigingen van een zelfde provincie. De bestaande federaties heeten: de Boerenbond van Leuven, hoofdzakelijk voor de landbouwvereenigingen der provinciën Antwerpen, Brabant en Limburg, de Eigenaars- en Landbouwersbond van Brugge, de Provinciale Boerenbond van West-Vlaanderen, de Landbouwersbond van Oost-Vlaanderen, de Fédération agricole du Hainaut, de Fédération agricole pour la province de Liège, de Ligue Agricole Luxembourgeoise en de Ligue Agricole de la Province de Namur. Tegenover deze beweging met beslist katholiek karakter en met sterk op den voorgrond tredend politiek doel, heeft het socialisme andere vereenigingen pogen te stellen, uitsluitend bestaande uit landbouwarbeiders. Eenige zijn er inderdaad tot stand gekomen, namelijk in de arrondissementen Waremme en Hoei, alsook op enkele plaatsen der Ardennen. Zonder uitslag is derhalve hun krachtdadige propaganda niet gebleven. Toch hebben deze organismen slechts geringen omvang genomen en de weinige tot stand gekomen socialistische groepen verdwijnen in de schaduw der 928 vereenigingen, ontstaan onder den invloed der katholieke actie. Deze laatsten zijn er in 't algemeen toe overgegaan de wettelijke formaliteiten te vervullen en hebben zich onderworpen aan de voorwaarden gesteld door de Regeering tot het verleenen der staatssubsidiën. De hoofdvoorwaarde is, dat de vereeniging zich verbindt geen handel te drijven met derde personen en dus al haar operatiën beperkt tot haar leden. In ruil daarvoor verkrijgt zij rechtspersoonlijkheid en kan ook in rechten optreden.
* * *
Om zulke landbouwvereenigingen aan 't werk te zien, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen wij niet beter doen dan de geschiedenis van den Boernbond te Leuven na te gaan. De stichter dezer vereeniging was de abt Mellaerts. De abt Mellaerts bekleedde het pastoorsambt te Goor, een onaanzienlijk plaatsje bij Leuven. Reeds in zijn leertijd had hij zich onderscheiden door zijn liefde tot de natuurwetenschap, en thans, in zijn eenvoudigen en beperkten werkkring, vond hij tijd om zich met zijn geliefkoosde studie bezig te houden. Doch hij had tevens oog voor de maatschappelijke toestanden en poogde reeds vroeg de boeren in zijn omgeving ertoe te brengen om scheikundige meststoffen te gebruiken. Dat ging eerst toen een boer, die zijn veldvruchten om een hem onbekende oorzaak te gronde zag gaan, baat had gevonden bij den raad van zijn pastoor. Zoo draaiden ook de andere boeren, hoewel wantrouwend, bij. Met alle moeite kreeg onze abt toch zeven mannen bijeen, en met deze stichtte hij, naar het voorbeeld van de Rijnlandsche Bauernvereine, een ‘boerengilde’. De abt zag goed in, dat hij zijn boeren met den godsdienst alleen niet zou vasthouden, als zij bij de vereeniging niet tevens geldelijk voordeel vonden. Hij kocht dus voor hen de scheikundige meststoffen aan, die zij thans verkregen tegen inkoopprijs en zoo breidde hij weldra de zaken uit, en verschafte den leden ook het noodige veevoeder en enkele landbouwmachines. Het ledental zag hij steeds aangroeien en na weinig jaren werden ook op andere dorpen dergelijke gilden gevormd; in 1891 waren er reeds 49, 130 in 1893, ja 450 in 1900. Persoonlijke propaganda was in de eerste plaats de bron van dit succes. Doch krachtigen steun vonden Mellaerts en de andere priesters, zoodra zij het vertrouwen der landbevolking hadden weten te winnen. En in de overige provinciën werd thans dit voorbeeld nagevolgd, niet het minst in Luxemburg en Henegouwen. Hier, in deze liberale provincies, hadden de priesters aanvankelijk vrij wat moeite en misrekening; doch onafgebroken wezen zij de op het punt van godsdienstzaken vrij onverschillige | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boeren op de stoffelijke voordeelen welke zij door groepeering verwachten konden, en langzamerhand wisten zij hen aldus te lokken, zoodat thans de coöperatie in deze gewesten in de zeden is gedrongen, onder katholieke vlag, om reden dat onder de staatkundige partijen de katholieken nagenoeg alleen voor den boerenstand actief zijn opgetreden. Voor al de gestichte kringen bleef steeds de Boerenbond van Leuven het model. Door dezen werd ijverig propaganda gemaakt. De Boerenbond verspreidde overvloedig zijn in 1891 gesticht blad de Boer, waarvan tevens een Fransche uitgave verschijnt, liet voordrachten houden, gedeeltelijk door wereldlijken, meestal echter door geestelijken. Met het oog op dezen nieuwen werkkring wordt de Roomsche geestelijkheid thans ook in de bisschoppelijke seminariën op de hoogte gebracht van landbouwzaken en van de sociale groepeering. Zulke uitbreiding heeft deze beweging genomen in Luxemburg, dat de Ligue Luxembourgeoise zelfs kosteloos haar sprekers stuurt, wanneer ergens de wensch om een ‘boerengilde’ te stichten wordt uitgedrukt. De federaties in de overige provinciën mede, geven thans een blad uit, waarin de belangen van den boerenstand op zoo praktisch mogelijke wijze worden voorgestaan, terwijl men de leden tevens op de hoogte houdt van den gang der gestichte vereenigingen en nuttige wenken niet worden gespaard ter verbetering van de bestaande organismen. Vakopleiding betrachten de Boerenbonden niet alleen door hun blad; zij zorgen ook voor maandelijksche vergaderingen, welke meer onderling onderwijs beoogen dan wel iets anders. Voorts bestaat een raadpleegdienst, welke, voor al de leden toegankelijk, dezen helpt in de moeilijke aangelegenheden die zich voordoen op vak-, zoowel als op rechtsgebied. Aanzienlijk zijn de resultaten welke door onze Boerenbonden verkregen zijn, en dit is namelijk ook op het Internationaal Landbouwcongres reeds in 1896 erkend. Het oordeelkundig aanwenden van chemische meststoffen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben zij zeer vooruitgeholpen; de boeren zijn tot de overtuiging gekomen dat, om de productie van den grond te vermeerderen, en derhalve om den kostenden prijs der grondvoortbrengselen te verminderen, het noodig is scheikundige meststoffen te gebruiken. Aldus geraakt de oude landbouwmethode, welke haar heil zocht in overvloed van gewone meststoffen, meer en meer op den achtergrond. Om zijn leden in staat te stellen zoo goedkoop mogelijk te produceeren, heeft de Boerenbond van Leuven, wel het machtigste organisme van dit soort in België, te hunnen voordeele den gemeenschappelijken aankoop ingericht van grondstoffen, zaden, voeder, meststoffen en landbouwmachines. Het Centraal Comité verschaft den belanghebbenden de noodige inlichtingen omtrent prijs, kwaliteit en aanwending der koopwaar. Bij den Boerenbond worden dan de orders van de verschillende aangesloten gilden ingewacht; de Bond belast zich met den aankoop en levert verder à comptant. Wegens de groote uitbreiding genomen door den Boerenbond van Leuven heeft zich de noodzakelijkheid doen gevoelen allerlei onderafdeelingen in te richten, de een voor voeder, de andere voor landbouwmachines. Van deze uitbreiding kunnen eenige cijfers een denkbeeld geven. Het cijfer van de in 1901 aangekochte meststoffen beliep tot 879.449 franken; dat van het aangekochte voeder tot 1.475.104 fr., met een vermeerdering van een half millioen bij het vorige jaar. De aankoopafdeeling van den Leuvenschen Boerenbond bezit thans te Antwerpen een magazijn en een molen, zoodat zij in geenerlei opzicht meer af hankelijk is van derden, en kan instaan voor de zuiverheid der geleverde koopwaar. * * * Er rest ons thans nog een blik te slaan in de ontwikkeling der vereenigingen, tot stand gekomen met het oog op praktische doeleinden. Geen vak van landbouw heeft zich, onder den invloed der coöperatie, zoo snel uitgebreid als de melkerij en boter- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bereiding. Voor enkele jaren bezat België nog geen enkele boterfabriek; heden telt het er 482. Sedert 1898 kwamen er elk jaar een goede zestig bij. Het middelcijfer der koeien in het bezit van elk aangesloten lid is 2,6, dus minder dan 3, hetgeen bewijst dat hoofdzakelijk kleine boeren hun medewerking verleenen. Het cijfer der in 1902 door deze coöperatieve boterfabrieken verkochte producten beliep tot 27.514.729 franken, of gemiddeld 52.825 fr. per maatschappij. In 1899 was dit cijfer 17.722.345 franken, en in 1897 slechts 5.359.722 franken. In een tijdruimte van zeven jaar is de productie dus toegenomen met 450 pct.! België exporteert voor 't oogenblik 2.559.703 kilogram boter, ter waarde van 6.911.198 franken. De boterinvoer bedroeg 3.345.409 kilogram, ten bedrage van 9.032.604 franken; hij is, ten gevolge van de snelle uitbreiding der eigen industrie, geregeld aan 't afnemen. Met de kaasbereiding wilde het tot heden in België niet bijzonder vlotten. De kaasexport had slechts een waarde van 66.513 franken; de import integendeel 13.620.389 franken. In de provinciën Limburg en Luxemburg vooral heeft zich de coöperatieve melkerij snel ingeburgerd. Limburg telt dan ook het grootste aantal boterfabrieken, 131 namelijk. Luxemburg bezit er 89. In de overige provinciën zijn deze inrichtingen veel minder in aantal, hoewel de beweging sedert een jaar ook sterk is toegenomen in de provincie Antwerpen. Deze telt er 62, de provincie Oost-Vlaanderen 59. Op vele plaatsen hebben de landbouwersvereenigingen er zich op toegelegd om credietinrichtingen voor boeren te stichten. Naar het type Raiffeisen berusten deze landbouwkassen op de onbegrensde solidariteit der leden, in de werkelijkheid echter begrensd door de bepaling van een maximum bij leening. Zij werden gesticht hoofdzakelijk om den geringen man ter hulp te komen. Immers, kan lid worden al wie een aandeel neemt van 3 franken. Wegens deze gemakkelijke toegankelijkheid hebben zij zich bijzonder snel vermenig- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vuldigd. In 1844 bezaten wij er slechts 4, tegenwoordig 313, afhankelijk van 6 centrale kassen. In 1894 is door een wet de financieele medewerking der algemeene Staatsspaarkas voor de Landbouwkassen verkregen. Het bedrag der leeningen bewijst nogmaals dat de Landbouwkassen hoofdzakelijk onder den geringen stand werkenGa naar voetnoot1). * * * Tot het dekken van het risico waaraan de boer blootstaat, hebben zich de landbouwvereenigingen veel moeite gegeven. Vooral is veeverzekering beoogd geworden, en met dit doel zijn tallooze mutualiteiten tot stand gekomen, voorbereid door een actieve propaganda ondernomen door de voordrachtgevers der vereenigingen zelf. Tegenover het principe der verzekering is de boer dan ook begonnen de oude hostiliteit af te leggen. Bijzonder groot was in dit opzicht de vooruitgang in Luxemburg. Vóór 1900 bestond er in deze provincie, trots de aanmoediging der openbare besturen, slechts éen veeverzekeringsmaatschappij. Doch toen er eenmaal eene was gesticht, kwamen er op een enkel jaar 10 andere tot stand. In West-Vlaanderen was veeverzekering reeds sedert 1837 in voege, in de provincie Antwerpen sedert 1892. Nevens deze twee oudere fondsen hebben zich in den laatsten tijd ook mutualistische kassen gevormd, doch uiteraard der zaak in deze beide provinciën minder dan in de overige. De mutualistische veeverzekering heeft in de laatste jaren groote uitbreiding genomen. Einde 1899 telde België 596 zulker maatschappijen, met 57.186 leden en 164.028 verzekerde dieren. In 1902 zijn deze cijfers aangegroeid tot de volgende: aantal der maatschappijen 791; leden 72.735; verzekerde dieren 209.887. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al deze cijfers betreffen slechts het hoornvee. Aan paardenverzekering is sedert kort ook gedacht, en in 1902 namelijk zijn met dit doel 38 maatschappijen gesticht, alweer een bewijs hoezeer de idee der samenwerking hier te lande doordringt. Op 31 December 1902 telden deze 38 maatschappijen 8.285 leden, en verzekerden 15.492 paarden, voor een totale waarde van 13.122.425 frankenGa naar voetnoot1). Geiten-verzekering komt nagenoeg alleen voor in West-Vlaanderen. Van de 37 bestaande bonden bezit deze provincie er 36. Deze vereenigingen kwamen bijna alle tot stand in 1902: het aantal der verzekerde dieren beloopt tot 6.640, met een totale waarde van 140.282 franken. West-Vlaanderen is wel de eenige provincie in België die zich op geitenteelt toelegt. Hoofdzakelijk treft men de geit aan bij zeer kleine boeren en bij arme lieden - een van deze bonden draagt zelfs den teekenenden naam: ‘Mijne geite is mijne Koe’ - doch, zooals men ziet, vertegenwoordigt de geitenstapel een mooi sommetje. Nog dienen hier vermeld de 12 in Oost- en West-Vlaanderen gevestigde maatschappijen ter verzekering van zwijnen. Het aantal der verzekerde dieren is 1751 en de waarde werd geschat op 136.551 franken. Ook met het oog op verzekering van anderen aard, zooals tegen brand en arbeidsongevallen, zijn deze bonden vaak opgetreden als middelaar tusschen den boer en de verzekeringsmaatschappij, en hebben aldus, doordien zij den agent nutteloos maakten, in vele gevallen zachter voorwaarden weten te verkrijgen. * * * Onder den invloed van zoo veelomvattende bemoeiingen moest ook de veeteelt zich uitbreiden, tevens van lieverlede een meer wetenschappelijk karakter verkrijgen. De veefokkers mede hebben zich aangesloten, en als iets geheel nieuws is het syndicaat voor veeteelt op den voorgrond getreden. Vooral in de provinciën Oost-Vlaanderen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Luxemburg heeft deze beweging weerklank gevonden.Ga naar voetnoot1) In het geheel bestaan er 312 vereenigingen met een ledental van 11.072 en 38.140 ingeschreven dieren. De cijfers over 1902 zijn iets minder dan die over 1901, wegens een feit dat juist wijst op een verhooging van het niveau der vakkennis. De syndicaten voor veeteelt, welke nu al eenige jaren achter den rug hebben, toonen zich tegenwoordig meer en meer kieschkeurig omtrent de dieren welke de inscriptie in het stamboek verdienen; de dieren van geringer waarde begint men beter te kennen en zulke worden tegenwoordig meer en meer uit de stamboeken geweerd. Het ligt voor de hand, dat het syndicaat voor veeteelt hoofdzakelijk verbetering der inlandsche rassen beoogt. In dit streven hebben onze fokkers in de laatste jaren veel geleerd van de buren, wel in de eerste plaats van het veefokkende Nederland. Naar het voorbeeld van Nederland hebben ook de Belgen rundveestamboeken ingericht, en de zorgen besteed aan het vee, zoowel wat betreft de keus der fokdieren als de hygiëne en voedering, zijn tegenwoordig geheel verschillend van die welke tot voor korten tijd alhier werden aangewend. In deze beweging komt Oost-Vlaanderen ver vooraan. Hier voornamelijk wordt de taak van het syndicaat voor veeteelt ernstig opgevat, en naar bevoegde getuigenissen, is dan ook tegenwoordig in België, ten gevolge van de instelling dezer vereenigingen, op het gebied van veeteelt groote vooruitgang op te merken. De bijvakken van het landbouwbedrijf, zooals bijenen pluimveeteelt, hebben mede hun deel gehad in de officieele en particuliere bezorgdheid en hebben zich evenzeer aanzienlijk ontwikkeld. België telt tegenwoordig niet minder dan 250 vereenigingen van bijenhouders gegroepeerd tot federaties, ten getalle van 8.Ga naar voetnoot2) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omtrent de honigproductie en het honigverbruik zijn wij echter zonder berichten. Even snel is de uitbreiding geweest van de pluimveeteelt. Tegenwoordig telt het land 62 maatschappijen, met 4580 toegetredenen. Sedert 1900 is het ledental bijna verdubbeld, en een zoo rasse vermeerdering is zeker teekenend. Met de pluimveeteelt zijn wij in het volle gebied der liefhebberij, daar tot heden slechts zeer weinigen zich daarop toeleggen als broodwinning. Zoo komt het dat pluimveeteelt hoofdzakelijk beoefend wordt onder gegoeden, en de onderscheidene kringen meer dan in eenig ander vak voeling houden met elkander. De bestaande vereenigingen hebben zich gegroepeerd tot twee groote federaties, de Fédération Nationale des Sociétés d'Aviculture de Belgique en de Ligue ornithologique belge pour la protection des Oiseaux Utiles et la propagation de la Science avicole, beide te Brussel. De tentoonstellingen, ingericht door deze federaties, zijn vaak zeer gewichtig. Die, welke gehouden is te Luik in 1900, telde niet minder dan 3000 inzendingen en ook het buitenland nam er een actief deel aan. De liefde tot pluimveeteelt neemt steeds in omvang toe, niet het minst ten gevolge der openbare voordrachten welke door de vereenigingen worden ingericht en ook door de Regeering financieel worden gesteund. Zes vereenigingen hebben een afdeeling gesticht tot den verkoop van eieren. In 1902 beliep het cijfer der gedane zaken tot 25.110 franken. In de laatste twee jaren was het zoo goed als stationair. Elders, te Gent namelijk, kwam een kostelooze raad- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pleegdienst tot stand. Ook werden de leden in de gelegenheid gesteld zich uitgekozen dieren aan te schaffen van bepaalde kippensoorten tegen geringen prijs, met het oog op de voortplanting, terwijl verder zich eenige dezer vereenigingen bezig houden met het fokken van konijnen, meer bepaaldelijk van het bekende Vlaamsche ‘reuzenkonijn’. * * * Hiermede zijn wij gekomen aan het einde van dit beknopt overzicht. Het ontstaan der geheele beweging ligt, jawel, zeer dicht bij ons; doch, hoe jong nog ook, is zij zeer krachtig geweest en heeft onbetwistbaar schoone vruchten gedragen. Het tastbaarste resultaat is zeker de verhooging van den welstand welke onder de landbevolking het gevolg ervan is geweest, en na eenige jaren onder cijfers zal kunnen worden gebracht. Doch er is nog een ander feit dat behoort te worden in het licht gesteld: het is de hoogere achting waarin het boerenbedrijf thans in België is komen te staan, wel grootendeels ten gevolge van het meer wetenschappelijk gemaakte landbouwonderwijs, dat door de Regeering met onvermoeibaren ijver in zeer ruimen kring verspreid is geworden. Op die wijze kon de strijd tegen de routine met goeden uitslag worden gevoerd en onrechtstreeks is aldus medegewerkt tot den maatschappelijken vrede. |
|