Onze Eeuw. Jaargang 5
(1905)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Door Mexico.
| |
[pagina 45]
| |
Iets bezuiden de stad Mexico daalt zij, zonder evenwel in een laagland over te gaan. Rivieren van beteekenis kent zij niet; gelijk op Java laat de bouw van Mexico geen groote stroomen toe. De Rio Grande del Norte in het uiterste noorden en de Coatzocoalcos in het zuiden zijn de eenige rivieren der republiek die over een aanmerkelijke lengte scheepvaart toelaten. De trein, die eens per dag in juist twee etmalen van Ciudad-Juarez naar de hoofdstad voert, is geheel Amerikaansch. Ook de beambten zijn er Amerikanen. Alleen ontbreekt een eetwagen en moet men zijn voedsel machtig worden aan de stationnetjes, waar Chineesche pachters in houten schuren op thee-schoteltjes weinig gedenkwaardige maaltijdjes aanbieden, die Amerikaansch heeten maar aan China herinneren. Het is snikheet; ik moet mij in het katoen steken. Waar de blik zich ook heen wendt, overal woestijn, zand met steen en kleine, grijsgroene plantjes. Het is moeilijk zich buiten te begeven, wegens de oogverblindende stof. Dorpjes en stadjes stoomen wij langs van dobbelsteen-huisjes, wit gekalkte of grijze adobe.Ga naar voetnoot1) In de lage deuren staan donkere mannen, beschaduwd door onwaarschijnlijk hooge punthoeden met reuzenranden, stroo of vilt in alle kleuren, geborduurd met goud. In den namiddag bereiken wij Moctezuma, genoemd naar den rampspoedigen Asteken-keizer, die in Europa gewoonlijk Montezuma genoemd wordt, de Muteczuma van Cortes. Dan, in den avond, Chihuahua. Deze stad, de grootste van noordelijk Mexico, nog achterlijk en weinig aantrekkelijk van uiterlijk, groeit in beteekenis. Zij is een der zetels der zilvermijn-nijverheid, die van oudsher groote economische beteekenis aan Mexico heeft gegeven. Wel neemt sedert de laatste jaren Mexico niet meer de voornaamste plaats in onder de zilver-voortbrengende landen der wereld, een plaats die het aan de Vereenigde Staten van Amerika heeft moeten afstaan. Maar sedert zijn onafhankelijkheid heeft het toch zijn | |
[pagina 46]
| |
opbrengst aan zilver belangrijk en voortdurend doen toenemen. Een derde deel van al het zilver der wereld komt uit Mexico. Grootendeels worden nog de oude bewerkingswijzen van drie eeuwen geleden in de mijnen toegepast; paarden, ezels en muilen vervangen meestal stoomkracht. De Amerikanen of Gringo's, zooals de Mexicanen hen noemen, hebben nu een belangrijk deel der Mexicaansche zilvermijnen in bezit en bewerking. Mexicaansche staten als Sonora, Zuid-Californië (Baja-California) en ook Chihuahua, regenarme, woestijnachtige bergbouw-landen, bevinden zich reeds in economisch opzicht grootendeels in handen van Yankees. Dat voor Mexico hier een gevaar schuilt, blijkt uit de staatkunde van uitbreiding, die, naar in het vorige hoofdstuk van dit reisverhaal werd uiteengezet, Uncle Sam sedert zijn geboorte en in den laatsten tijd met vernieuwde kracht voortzet. Duidelijk en onomwonden werd mij door belanghebbende Amerikanen buitendien te kennen gegeven, dat slechts op de eerste gunstige gelegenheid gewacht wordt om de hand te leggen ten minste op die deelen van Mexico, waar zij nu economisch den boventoon voeren. Niet ver van Chihuahua hebben nog niet lang geleden Mormonen zich neergezet. Toen het federale goevernement van Amerika hun ‘meervoudig huwelijk’ niet langer duldde, heeft de Mexicaansche regeering, begeerig om de slechts 13½ millioen tellende bevolking, vooral in het noorden dun gezaaid, meer in evenredigheid te brengen met de grootte des lands en dit daardoor in sterkte en opbrengst te doen groeien, hun gunstige voorwaarden aangeboden en vrijheid, zooals niet wettelijk dan toch oogluikend, toegestaan om hun opvattingen omtrent huwelijksplichten in toepassing te brengen. Men vindt hen in den staat Chihuahua in een aantal kleine kolonietjes gevestigd, ook in de eenzame, woeste Sierra Madre, bijv. te Pacheco aan haar oostelijken voet ± 30o N.B. en te Chuhuichupa. Gelijk in Utah heeft hun vrome, sobere arbeidzaamheid ook hier de woestijn herschapen in een rijk, vruchtdragend, welvarend landschap, anderen nederzetters ten voorbeeld. | |
[pagina 47]
| |
Zuidelijk van den staat Chihuahua, den grootsten van Mexico, treden wij den staat Durango binnen. Onze lijn doorsnijdt reusachtige landgoederen, indertijd door Hernan Cortez, den Veroveraar, als belooning hunner diensten geschonken aan zijn makkers, voorvaders der tegenwoordige bezitters. Die hacienda's strekken zich uit over afstanden als van Rotterdam naar Amsterdam. Met enkele dezer landheeren (haciendado's) maak ik kennis, de beleefdste menschen der wereld, gezeten op trippelende prachtpaarden met wuivende staarten, zijzelven statig, recht en lenig, in charro, de nationale dracht, opera-kleedij. Een kort sluitend buis, zwaar geborduurd met goud of zilver, omsluit het ranke lijf; de broek van hetzelfde kleurige laken, groen, bruin, geel, valt wijd uit op den voet en is aan beide kanten over de heele lengte door gouden of zilveren snoeren vastgeregen aan groote haken van hetzelfde metaal, somtijds in den vorm van den Mexicaanschen adelaar. Dikwijls zijn die pakken ook vervaardigd van geel leer, zooals kleederen van onze voorvaders in de middeleeuwen. De hoed, ongeloofelijk van vorm buiten Mexico maar hier door hoog en laag gedragen, beschaduwt de geheele schouders. Lerdo doemt op, een stadje van een tienduizend inwoners, vanwaar jaarlijks 40.000 balen in dit district geteelde katoen worden verzonden. Het heet naar den voorganger van den tegenwoordigen staatspresident-Don Torreon. De Ferrocarril Internacional (= internationale spoorweg), die van de ongezonde havenstad Tampico, aan de Mexicaansche Golf, komt, sluit op dit punt aan. Een sterk beschermde katoennijverheid is hier ontstaan. Het landschap, altijd woestijnachtig, vertoont hoogere bergen; op hun flanken zijn hier en daar mijnwerkers aan den arbeid. Van Ciudad Juarez, 1000 meter hoog, zijn wij nu eens gestegen, dan weer gedaald, nooit echter lager dan genoemde stad, en gaan nu geregeld opwaarts, tot wij in den staat Zacatecas, gekomen bij de gelijknamige hoofdstad, een hoogte hebben bereikt van 2200 meter. Eindelijk is het landschap nu veranderd. Na Calera, een oogenblik vóór Zacatecas, begint het land sporen van beploeging te ver- | |
[pagina 48]
| |
toonen en stukken groen. De woestijn is nu voorbij, die den trein anderhalf etmaal vasthoudt en, vóór den stoom, een natuur-bolwerk vormde tusschen Angelsaksers en Spanjaarden, tusschen noord en zuid, zoo sterk, dat vóór Columbus, Noord- en Zuid-Amerika elkander evenmin als Europa kenden, althans niet met elkander in verbinding stonden. Het is waar, sporen van overeenkomst in bovennatuurlijk geloof worden tusschen Noord-Amerikaansche Indianen met die van Mexico aangetroffen, o.a. met betrekking tot de gevederde slang en tot sommige gebruiken, zooals het bij jaarlijksche plechtigheden uitdooven van al het vuur door het geheele rijk. Het is waar, de Moki-Indianen der zuidelijke Vereenigde Staten kunnen misschien iets met de oude Mexicanen hebben gemeen gehad. Het is waar, de Asteken bewaarden de overlevering van hun komst uit het verre noorden, waar nog onder hun lang verlaten naneven de afstammeling van hun oorspronkelijken vorst zou verwijlen; in Hernan Cortez meenden zij zelfs een afgezant van dezen voor zich te zien. Aanraking tusschen noord en zuid moge dus misschien oudtijds niet geheel hebben ontbroken, zij had opgehouden bij de komst der Spanjolen, de woestijn heeft geregeld verkeer belet, en het is de vraag of met overwegend recht Mexico geografisch mag worden gerekend tot Noord-Amerika nadat het zijn nu Amerikaansche provinciën heeft moeten afstaan, en of niet met meer juistheid Mexico moet geacht worden tot Centraal-Amerika te behooren. De stad Zacatecas, 50.000 inwoners rijk, draagt den stempel van eerbiedwaardigen ouderdom. Een der groote middelpunten der Mexicaansche zilvernijverheid, laat ook zij nog de zelfde bewerkingswijze zien als eeuwen geleden. De werktuigen worden door duizenden paarden gedreven. De opbrengst der mijnen is vijf millioen dollars per jaar. Ook een paar oude, groote kerken voeren ons terug naar den Spaanschen tijd. Boomen ontbreken zoo goed als geheel. De woningen, meest van adobe, vertoonen gewoonlijk den eigendommelijken dobbelsteenvorm, die ons reeds aan de Mexicaansche grens in Ciudad Juarez tegemoet is | |
[pagina 49]
| |
getreden. Stil en bescheiden beweegt zich de inlandsche bevolking door de straten, kleine, gele, deemoedige menschen, allen zwart van oogen en haar, dat de vrouwen als een mantel loshangend over den rug vertoonen. Een wit hemd en een donkere rok, of een broek die het been heelemaal omsluit en breed op den voet uitloopt, vormen, behalve de reuzenhoed der mannen, de eenige kleedij. Soms dragen de laatsten leeren sandalen, ook boven den voet ter bescherming van leer voorzien. De kleine, veelkleurige deken, die hun overdag over den schouder ligt, dient hun in den avond als mantel; door een gat erin steken zij hun hoofd. Ordelijk schrijden afdeelingen soldaten voorbij, gehoorzaam en geoefend. Hun plunje, wit katoen en een fransche képi, schijnt niet slecht, maar het schoeisel is erbarmelijk kapot en versleten. Onder de toch al niet groote, tenger gebouwde soldaten, tel ik een aantal knapen, kinderen nog. De armoede is groot hier onder de inlanders. Vijf-en-twintig, hoogstens dertig centavos of Hollandsche centen per dag wordt door den daglooner verdiend; en daar deze slechts vier dagen per week werkt, is dus zijn inkomen niet grooter dan één Mexicaansche dollar per week, hetzelfde wat ik meer dan twintig jaar geleden aan de naakte negers op de Zambesi uitbetaalde. Want de Mexicaansche dollar of peso is slechts ongeveer één gulden waard. Nergens kan men aanschouwelijker onderwijs genieten in de leer der ruilmiddelen dan aan de Mexicaansche grens, waar men voor elken Amerikaanschen dollar ongeveer twee en een halven Mexicaanschen dollar terug krijgt, ofschoon de laatste nog iets meer zilver bevat. Nog niet lang geleden, vóór de invoering van den gouden standaard in de Vereenigde Staten van Amerika, gold de Mexicaansche dollar door zijn grooter zilvergehalte zelfs iets meer dan de Amerikaansche. Mexico is echter aan zijn zilveren standaard blijven vasthouden. Het leven is er daardoor goedkoop gebleven en de loonen laag; de reis door Mexico heeft mij per dag juist hetzelfde gekost als door Europeesche landen. Onlangs (1904) heeft | |
[pagina 50]
| |
Mexico echter een wet aangenomen, die aan de alleenheerschappij van het zilver een einde maakt. Den weg vervolgende naar de stad Mexico, doorschrijdt men na Zacatecas een bergachtig landschap, stoomt voorbij een aantal zilvermijnen in volle bewerking, daalt bijna duizend meter en bereikt in 3 uren de 125 kilom. zuidelijker gelegen stad Aguas-Calientes, letterlijke vertaling van ‘heete wateren’. Het heete water stroomt er door een nauw kanaal, waarin de inboorlingen zich onbeschroomd baden. Palmen en bloemen versieren de ongeveer 40.000 zielen rijke stad, die dagteekent van Cortez' tijd. Zij is de hoofdplaats van den staat die denzelfden naam draagt. Veel graan en boonen worden er voortgebracht. Eenige wolfabrieken voorzien gedeeltelijk in de inlandsche behoefte; tot uitvoer hebben de Mexicaansche fabrieken het nog niet gebracht. De stad is door een spoor langs San Luis Potosi, een der groote zilvermijn-steden, verbonden met het genoemde Tampico, waar men aan groote havenwerken bezig is. Van groote geestdrift voor de Boeren wordt hier blijk gegeven. Na Aguas-Calientes neemt de streek in vruchtbaarheid toe. Wij stoomen door Leon, een industrie-stad van dezelfde grootte. Te Irapuato worden wij bestormd door verkoopers van goede aarbeiën, die hier het geheele jaar door geplukt worden. Ook worden hier allerwege opalen aangeboden, die de buurt in groote hoeveelheden oplevert. Wij bereiken Queretaro, ook al een stad van dezelfde grootte, waar de ongelukkige keizer Maximilaan in 1867 zich aan de republikeinsche troepen moest overgeven en gefusilleerd werd. Zij bezit belangrijke fabrieken van meel en katoenen goederen, is de hoofdstad van den gelijknamigen staat en dagteekent reeds van de Asteken, van 1445; een Spaansch bevelhebber, Fernando de Tapia, veroverde haar in 1531. Nu stoomen wij door onmetelijke velden aloës, ook maguey genoemd (agava americana), die op dezen drogen bodem voortreffelijk gedijen. Gemiddeld één meter hoog in doorsnêe, schieten zij soms op tot 3 à 4 meter. Op groote schaal worden zij in Mexico aangeplant wegens de | |
[pagina 51]
| |
belangrijke en veelzijdige diensten die zij bewijzen. Uit de blaren evenals uit de wortels trekt men twee verschillende sappen, medicijn, de bladeren dienen verder tot dakbedekking en worden gegeten, en men maakt touw uit de zeer vaste vezels, welke op eenvoudige wijze worden afgescheiden en voor hetzelfde doel ook tot aanzienlijke bedragen uitgevoerd worden, een voorbeeld voor andere droge landen zooals Curacao. Maar vooral levert de maguey aan den Mexicaan zijn nationalen drank, de pulque, de jenever van Mexico. Zoodra de bloei begint, wordt het hart der plant opengesneden en dit vult zich maandenlang dagelijks verschillende malen met een zoet, melkwit sap, dat gegist een sterken, benevelenden invloed heeft. Een plant levert soms 1000 kilo van dit sap. De maguey en de pulque vond Cortez reeds bij zijn komst te Tenochtillan. In de volkswijken staan de pulqueria's, de herbergen waar deze drank wordt verkocht, vaak huis aan huis in lange rijen, en ik geloof niet, dat er in geheel Mexico één straat is zonder pulqueria. Een bierglas pulque kost één Mexicaanschen centavo, die tegenwoordig ongeveer evenveel waard is als een Nederlandsche cent. Nu heeft de lijn spoedig haar hoogste punt bereikt. De hitte vermindert. Eindelijk zien wij na dagen wat boomen en is het land, met behulp van bevloeiïng, geheel voor akkerbouw benut. Het groote dal van Anahuac ligt voor ons, het dal van Mexico. Wij houden op te Tula, de oude stad, zoo wel bekend aan de lezers van Cortez' veroveringstochten, de bakermat van de pulque naar men zegt. De beroemde Popocatepetl, 5380 meter hoog, en zijn slechts 300 meter lagere buurman, de Ixtaccihuatl, beide eeuwig door sneeuw bedekt, doemen op aan de tegenovergestelde zijde der vallei. De klassieke stad Mexico hebben wij bereikt. | |
B. Geschiedenis.De reiziger komt in Mexico zóó veelvuldig in aanraking met het verleden, dat hij niet kan nalaten dit althans vluchtig te overzien. | |
[pagina 52]
| |
In tegenstelling met de Vereenigde Staten, nieuwe wereld, is Mexico, trots zijn vooruitgang, een oud land, zelfs voor den Europeaan. Er wordt tot hem gesproken door een tijd die zelfs in het oude Nederland slechts stamelt, en zelfs de oude Europeanen leven er voort, in steen en stichting, uit een tijd, waarvan Nederland slechts spaarzame gedenkteekenen bezit. Ofschoon Giovanni Gabotto Noord-Amerika reeds vijf jaren na Columbus' eerste reis opnieuw ontdekte, verliepen er, behalve de kortstondige bezetting van Florida door de Franschen omtrent de helft der zestiende eeuw, meer dan honderd jaren vóór dat Europa zich daar vestigde: Jamestown in Virginië, de eerste nederzetting der Virginia-Company, dagteekent van 1607; de Mayflower, die tot de stichting van Boston zou leiden, landde eerst in 1620; New-York ontstond omtrent 1621; de stad van William Penn, Philadelphia, in 1680. Daarentegen dagteekent de onderwerping van Mexico door Hernan Cortez van het begin der zestiende eeuw. Nadat de Mexicaansche kust in 1518 en '19 door Cordova en Grijalva even was bezocht, rustte de goeverneur van Cuba, Velasquez, nog het laatstgenoemde jaar een expeditie van elf schepen daarheen uit, met den toen 34-jarigen Cortez aan het hoofd. Men zeilde uit van Santiago de Cuba, kwam een maand later aan de monding der Tabasco en landde kort daarop ter plaatse van het huidige Vera-Cruz, waar Cortez dadelijk begon met de vestiging van een stad, de eerste Spaansche nederzetting in Mexico. Hij stelde er een raad van justitie en gemeenteraad aan. In hetzelfde jaar geeft deze raad aan koning Karel I van Spanje, meer bekend als keizer Karel V, kennis van deze nieuwe vestiging, verhaalt dat zij hier een bevolking van middelmatige grootte hebben aangetroffen onder wie menschenoffers allertalrijkst zijn en bericht ten slotte, dat Cortez door zijn volgelingen is gekozen als kapiteingeneraal van het nieuw te veroveren gebied. Een paar jaar laat men den koning zonder bericht. En dan ontvangt deze de mededeeling, ditmaal van Cortez zelf, dat intusschen | |
[pagina 53]
| |
het geheele land is veroverd en de koning zich van nu aan noemen kan Keizer van Nieuw-Spanje. De streek, waar hij landde, vond Cortez onderworpen aan den grooten keizer der Asteken, het in Mexico oppermachtige volk, waarover in het hoofdstuk ‘Inboorlingen’ hierachter uitvoeriger zal worden gesproken. Die keizer zetelde te Tenochtitlan, de tegenwoordige stad Mexico. Dien ging hij onderwerpen. Zijn schepen liet hij stranden als onze prins Maurits een eeuw later, om zijn menschen te dwingen tot trouw, en trok nu met slechts vijftien ruiters, driehonderd voetgangers en enkele kanonnen de steile en hooge helling van de Mexicaansche hoogvlakte op, getrouw geholpen en geraden door zijn inlandsche tijdelijke echtgenoote, de beroemde Dona Marina, een Astekische die hem door den vorst (cacique) van Tabasco kort na zijn landing was ten geschenke gegeven. Zij diende hem tot tolk, zij waarschuwde hem voor samenzweringen en gevaren. Kruit en paarden waren in Centraal-Amerika onbekende zaken, en zonder de hulp van deze en de groote vrees die zij beide verwekten zou zijn ongelooflijk stoutmoedige onderneming niet zijn geslaagd. Het geluk diende hem, zeldzame doorzettingskracht niet minder; dan de haat, overal verspreid onder de inboorlingen, tegen de wreede overheersching der Asteken en hun keizers, de bewoners van Tenochtitlan. Op zijn weg vindt hij een aantal staatjes, een aantal volkjes, wel geregeerd door eigen hoofden of koningen, zooals hij hen, wel wat hoog, betitelt, maar onderworpen aan de Asteken. Hij dwingt hen Karel V als hun opperheer en het Katholicisme als hun godsdienst te erkennen, hem goud mee te geven en gewapende hulptroepen. Te Cholula aangekomen, waarschuwt Dona Marina hem voor broeiend onraad, dat hij in de geboorte smoort door, den voorsprong nemende, er een bloedbad aan te richten met behulp van 6000 Indianen uit het door hem onderworpen Tlascala. Deze stad, die, evenals de andere in deze historische herinnering vermelde plaatsen, nu nog en onder denzelfden naam voortleeft, regeerde zich zelve | |
[pagina 54]
| |
evenals de stad Cholula. Beide waren groote steden met steenen huizen en paleizen, torens en kerken. Cortez trok voort door het dal van Mexico, onderzocht de Popocatepetl, verbleef een oogenblik te Amecameca, het vlek vanwaar nog heden de bestijging van dezen vulkaan moet worden ondernomen, en trok toen naar Istapalapa, een ook thans nog bestaand dorp aan het tegenwoordige kanaal van Vigo, half op het water, half op het land gebouwd. Van daar deed hij zijn intocht in Tenochtitlan. In zijn brieven aan zijn koninklijken meester beschrijft hij de hoofdstad der Asteken, van waaruit het gebied der tegenwoordige republiek Mexico, voor zoover toen bewoond, n.l. van het reeds genoemde Tula af tot Yucatan, grootendeels werd geregeerd, als een stad, op en in een laguna (moeras) gebouwd, en verhaalt van de tallooze kanalen die haar als een tweede Venetië doorkruisten en omgaven. De tegenwoordige reiziger, die in de stad Mexico nauwelijks eenig water aantreft buiten het genoemde kanaal van Vigo, kan zich dit bezwaarlijk verklaren; het meer Texcoco, waarvan de genoemde laguna een stuk was, ligt nu een heel eind buiten de stad. Inderdaad beweren sommigen, dat het oude Tenochtitlan op vijftien Engelsche mijlen afstands van de tegenwoordige hoofdstad heeft gestaan. Zeker is intusschen, dat keizer Maximiliaan gedurende zijn kortstondig bewind belangrijke dempingen in de stad heeft tot stand gebracht. De keizer Moctezuma, de tweede van dien naam, de vijfde keizer der Asteken ontving Cortez uitstekend, schonk hem zijn dochter, gaf hem een paleis ter bewoning en stond hem veel goud en lijnwaden af, waarvan sommige vervaardigd uit gevlochten eendenveeren. Toch neemt Cortez hem in gijzeling en dwingt hem Karel V als zijn opperheer te erkennen. Terwijl door Cortez uitgezonden verkenners zelfs Coatzacoalcos bereiken, ten zuiden van Vera-Cruz aan de Mexicaansche Golf, waar nu groote havenwerken in aanleg zijn, verzamelt hij goud en schatten in menigte; en in den beginne wordt hem door de bevolking, die hij beschrijft in zijn genoemde brieven als zeer | |
[pagina 55]
| |
ontwikkeld, ordelijk en beleefd, geen weerstand geboden. De talrijke afgoden schaft hij af evenals de bloedoffers, die jaarlijks en in ongehoorden getale bij elk feest werden gebracht, omdat de geofferden na den dood bij de goden kwamen; zij waren reeds heilig en goddelijk vóór den dood en werden daarom gegeten. Toch stond het Asteken-rijk, zooals wij later zullen zien, in vele opzichten op een hoogen trap van ontwikkeling, en Cortez schrijft in verrukking over de prachtige gebouwen, de zalen met talrijke figuren ‘en relief’ in het hout- en metselwerk, de sierraden van edel metaal. Daarentegen kenden de Mexicaansche inboorlingen het ijzer evenmin als de andere Indianen en maakten van koper en brons slechts zeer spaarzaam gebruik; zelfs de hoogst ontwikkelde Amerikaansche natuur-volken stonden bij de komst der Europeanen nog in het begin van het koperen en de meeste zelfs eerst in het steenen tijdperk. De stad staat op, Montezuma wordt gedood door een steenworp van zijn eigen volk als hij zich daaraan vertoont, en Cortez kan zich slechts met de grootste moeite en onder zware verliezen redden naar Tlascala. Daar wachtte hem een goede ontvangst. Begeerig om het gehate Asteken-juk af te schudden, hielpen de Tlascalteken hem om schepen te bouwen en verschaften hem ook hulptroepen. Zonder hun hulp zou hij met zijn handvol menschen waarschijnlijk nooit de Asteken hebben overwonnen. Allerwege rondom Tenochtitlan vond hij verbittering tegen de Asteken en maakte hij dientengevolge gemakkelijk bondgenooten. Gezamenlijk werd toen Tenochtitlan aangetast, nadat hij zich versterkt had door troepen, die de naijverige Velasquez uit Cuba tegen hem had uitgezonden, doch die hij tot zich had weten over te halen; over negenhonderd Spanjaarden kon hij nu beschikken. De Indianen voerden als oorlogsprovisie geroosterde kinderen met zich; het eten van lijken behoorde tot de nationale zeden. Gracht voor gracht, straat voor straat, huis voor huis moest worden veroverd en vernield. Wanhopig verdedigden zich de bevolking en de 18-jarige Guatimozin, | |
[pagina 56]
| |
tweede opvolger van Moctezuma; ten slotte moest hij zich overgeven. Cortez zegevierde. Van de hoofdstad bleef niets over, niets van het Asteken-rijk; het belangrijkste en moeilijkste deel der verovering van Nieuw-Spanje was verricht. Een vijfde van het buitgemaakte goud zond Cortez volgens overeenkomst aan zijn vorst en maakte slaven van alle inboorlingen, zoowel van de heeren als van de knechten, ingevolge den eisch zijner Spanjaarden. Zij werden grootendeels in de mijnen te werk gesteld. Nu gaat hij aan het herbouwen van Mexico en stuurt hij zijn soldaten het land door ter verovering; overal overwinnen zij, overal maken zij slaven van de inboorlingen. Telkens geeft hij geheele dorpen als lijfeigenen aan wien zijner Spanjaarden er zich maar vestigen wil. In 1524 stuurt hij Alvarado over zee naar Honduras om een waterweg te ontdekken tusschen de beide oceanen, die hij - naar de toenmalige kennis terecht - de Noordzee en de Zuidzee noemt, een naam waarmede de Groote Oceaan door ons nog steeds ten onrechte bestempeld wordt. Guatemala wordt ingelijfd; de goudmijnen der nog onafhankelijke Zapoteken moeten, beveelt hij, van hen afgenomen worden en de bewoners tot slaven gemaakt. Eindelijk, in 1524, ontvangt hij van Karel V zijn benoeming tot goeverneur der door hem veroverde landen. Telkens trachten Spanjaarden van buiten Mexico hem te vervangen; doch steeds slaagt hij erin hen ter zijde te schuiven, zelfs een, die een benoeming van Karel V tot goeverneur van Mexico medebrengt. Voortdurend ook heeft hij te kampen tegen grooten naijver en vijandschap van Diego Velasquez, goeverneur van Cuba; zooveel mogelijk rijden beiden elkaar in de wielen. Opstand is van dit alles het gevolg, doch die wordt in bloed gesmoord. De weerspannige Indianen-hoofden laat hij gewoonlijk levend verbranden. Hij staat voor niets. Hij laat in den bodem zoeken naar ijzer, tin, koper en zwavel; het gelukt spoedig en hij maakt er kanonnen en kruit van. Aan zijn koning zendt hij een op zijn last vervaardigd kanon van massief | |
[pagina 57]
| |
zilver. Aan de Zuidzee laat hij, om de Pacifische kust te verkennen, schepen bouwen uit materiaal, dat hij van de Golf van Mexico dwars het land en de bergen over heeft laten slepen. Ook in het noorden zoekt hij een doortocht te water van oost naar west, en stuurt te dien einde schepen uit over zijn Noordzee. Alles doet hij voor eigen rekening en betaalt hij uit de inkomsten, die hij uit het land trekt. Hij zendt b.v. geld naar Spanje voor de uitzending van goederen en wapens, betaalt de expedities en zendt geld aan Karel V om te dienen voor diens oorlogen. Een soort inkomstenbelasting van 10% heft hij het geheele land door ten bate van den Roomsch-Katholieken godsdienst en vraagt aan zijn vorst om geestelijken, maar dan goede; want, zegt hij, ‘als zij zijn als tegenwoordig in Uw rijken, dan steken zij te veel af bij de geestelijken der Indianen, die kuisch en deugdzaam zijn en zich niet als zij overgeven aan alle ondeugden en alle profanaties; door zulke menschen is geen bekeering te wachten’. In 1526 gaat hij naar het verre Honduras, louter uit veroveringszucht, jacht naar avonturen en speculatie. Tevens wil hij zijn kapitein de Olid, die zich in Guatemala van hem onafhankelijk heeft gemaakt, onderwerpen, hetgeen hem inderdaad gelukt. Hij laat zich, behalve door zijn trouwe Dona Marina, volgen door eenige honderden Spanjaarden en door drieduizend Mexicaansche dienaren. Den rampspoedigen keizer Guatimozin, altijd gevangen, sleept hij achter zich aan en hangt hem op, zoodra hij hem van samenzwering begint te verdenken. Zijn weg kiest hij over land tot Vera-Cruz en dan over zee via Tabasco naar Yucatan. Hij moet zijn weg kappen door dichte bosschen, bruggen bouwen, vindt in Honduras reeds eenige honderden Spanjaarden gevestigd en laat het land zonder veel moeite veroveren, terwijl hij achterblijft in Trujillo, de nog bestaande haven aan de Caraïbische Zee. Zijn geheele reis door eischt hij, zoo schrijft hij aan zijn koning, goud en vrouwen. De slavernij vindt hij hier inheemsch, de taal ongeveer gelijk aan die te Mexico. Eindelijk keert hij van dezen langen tocht, | |
[pagina 58]
| |
die aan duizenden het leven heeft gekost, naar Mexico terug; de onderwerping der Maya-Indianen in Yucatan geschiedt eenige jaren later door Francisco de Montejo. 1527 ziet hem voor een wijl naar Spanje gaan. Drie jaar later is hij in Mexico terug, doch met een anderen stadhouder voor het burgerlijke bewind naast zich. De zucht naar ontdekkingen, naar avonturen heeft hem niet verlaten. Dadelijk trekt hij naar het noordwesten van Mexico, de tegenwoordige staten Sinalao en Durango, zendt schepen op de Zuidzee ter exploratie en komt in 1535 zelfs ver in het Californische schiereiland, steeds zoekend naar een zeeweg tusschen den Atlantischen en den Grooten Oceaan. Ter verdediging tegen zijn vijanden vertrekt hij (1540) naar Spanje en komt niet meer terug. In 1547 sterft hij, 62 jaren oud. Drie eeuwen na de verovering van Tenochtitlan is Mexico een kolonie van Spanje gebleven; sedert 1540 een afzonderlijk koninkrijk, bestuurd door een onderkoning. Over het bestuur der Spanjaarden in hun ontzaglijke Amerikaansche bezittingen luidt het algemeene oordeel afkeurend. In sommige opzichten terecht; doch men hoede zich voor onbillijkheid. Zij hebben hun gebied op groote schaal verkend; Noord-Amerika, vooral in het zuiden, veel meer dan de andere daar gevestigde Europeanen. Aan Spaansche onderzoekingstochten, uitgezonden door de regeering van Karel III aan het einde der achttiende eeuw, danken wij de kinine; en het was in opdracht van haar, dat Alexander von Humboldt zijn beroemde en vruchtdragende, jarenlange onderzoekingen in Centraal- en Zuid-Amerika heeft verricht. Ongetwijfeld hebben de Spanjaarden altijd in hun koloniën een harde hand gehad, heeft eigenbaat veelal voorgezeten bij de bestuurders, moesten de inboorlingen zich in lijfeigenschap begeven. Doch het laatste is, zooals wij later zullen zien, tegenwoordig onder den republikeinschen regeeringsvorm weinig veranderd in de ordelijke en sterk geregeerde republieken van Centraal-Amerika waarover ik hier zal spreken, in Mexico, Guatemala en Costa-Rica. Trouwens, lijfeigenschap was, wij zullen | |
[pagina 59]
| |
het later zien, reeds inheemsch vóór de komst der Spanjaarden en is het nog in Britsche koloniën, Duitsche en ook Nederlandsche. Aan de onafgebroken inlandsche oorlogen en menschenoffers, jaarlijks tientallen van duizenden het leven kostende, heeft de sterke hand der oude Spanjaarden een einde gemaakt. Door de geheele bevolking hebben zij het Christendom tot blijvenden godsdienst doen aannemen. Zij hebben de inboorlingen niet uitgeroeid, doch er zich mee vermengd. Columbus heeft de Indianen, trots de aanhechting van hun land aan de Spaansche kroon, beschouwd als vreemdelingen; hij verzond ladingen van hen als slaven naar huis. Maar zijn koningin, Isabella, liet die vrij en verzocht in haar testament Ferdinand, haar gemaal, om goed zorg te dragen voor de inboorlingen, die zij erkende als met de Spanjaarden gelijkgestelde onderdanen. De tochtgenooten der conquistadores eischten echter als belooning de beschikking over den arbeid der inboorlingen; ook de uitbreiding van den Christelijken godsdienst beloofde daardoor te worden in de hand gewerkt. Een stelsel van toebedeeling der inboorlingen aan de kolonisten, die hen moesten beschermen, werd nu door de regeering ingevoerd. De ruwe avonturiers hebben de zachte, beschermende bepalingen der wetgeving in den wind geslagen, en talloozen inboorlingen heeft dit het leven gekost. Hun plaats moest door jacht op slaven elders worden aangevuld. In 1530 werd de slavernij voorgoed afgeschaft; de lijfeigenschap is echter gebleven. De Spanjaarden hebben hun koloniën steeds beschouwd als kroondomein; gecharterde maatschappijen als de Nederlandsche en Britsche Indische hebben zij niet gesticht. Alle onderdanen der kroon mochten deel nemen aan den handel op de koloniën, dus ook de Nederlanders zoolang zij nog Spaansche onderdanen waren. In den aanvang moest echter ieder Sevilla aandoen op de uiten thuisreis en er tol betalen. De kroon hief, behalve inen uitvoerrechten, 20% van het gewonnen goud en zilver. Ten einde ontduiking dier tollen tegen te gaan, heeft het | |
[pagina 60]
| |
vervoer langen tijd slechts een paar malen per jaar in gecontrôleerde vloten en altijd van en naar slechts enkele, vaste Spaansch-Amerikaansche havens mogen plaats vinden. In Mexico waren daarvoor aangewezen de havens van Vera-Cruz en Acapulco, vlak daartegenover aan de Zuidzee gelegen. Eindelijk, in 1774, brak de vrijzinnige regeering van Karel III met dit beperkende stelsel, dat de ontwikkeling der koloniën sterk had in den weg gestaan. De handel tusschen de koloniale provinciën onder elkander werd vrij verklaard. Vier jaren later verdween het monopolie van Sevilla met zijn voorhaven Cadix, en voortaan mocht van negen Spaansche havens uit met twee-en-twintig Amerikaansche havens worden handel gedreven. Deze maatregelen hebben groote economische veranderingen tengevolge gehad en den toestand belangrijk verbeterd. Het is de vraag, of zonder den Napoleontischen oorlog in Spanje en den strijd om de Spaansche kroon, die er de overheden op zijde schoof en het gezag oploste, de omwentelingen zouden zijn uitgebroken, die ten slotte Mexico, gelijk het geheele vasteland van Amerika, voor de Spaansche kroon deden verloren gaan. De priester Dionysio Hidalgo gaf in Mexico het sein. In 1810 riep hij de lagere klassen der bevolking ten opstand tegen de overheersching der hoogere. Hij slaagde niet, werd het volgend jaar te Chihuahua gefusilleerd en de heerschende klasse haalde nog straffer de teugels aan, zoodat onder de Spaansch-Amerikaansche koloniën Mexico eerst laat zijn onafhankelijkheid heeft verkregen. De rust was evenwel niet hersteld. Iturbide, een jonge Spaansche generaal, die Hidalgo met bekwaamheid had bevochten, de vertrouwde vriend van den onderkoning, nam de leiding der onafhankelijkheids-partij. Hij maakte een pronunciamento, waarbij Mexico werd uitgeroepen tot een koninkrijk. De onderkoning, wiens instemming het pronunciamento had, vertrok naar Spanje om de kroon aan te bieden aan Ferdinand VII en de andere Spaansche prinsen. Had een hunner aangenomen, Mexico zou voor het huis van Bourbon behouden gebleven zijn. Doch hij ontving een weigerend | |
[pagina 61]
| |
antwoord. Toen liet Iturbide zich in 1822 onder den naam van Augustin I tot keizer uitroepen en kronen in de kathedraal van Mexico. Het grootste hotel, dat Mexico tegenwoordig bezit en dat naar hem heet, was zijn paleis. Mexico was voor goed onafhankelijk geworden van Spanje. Niet lang echter zou zijn keizerrijk duren. In hetzelfde jaar reeds proclameerde de generaal Santa Ana de republiek onder de militaire dictatuur. Iturbide vluchtte naar Engeland, kwam weer terug en werd in 1824 als landverrader doodgeschoten. Generaal Felix Fernandez, die zijn naam veranderde in Guadelupe Victoria, trad op als eerste staatspresident der republiek Mexico. Nu volgde een tijdperk van omwentelingen en oorlogen, die eerst een einde hebben genomen met den tegenwoordigen staatspresident. Verrassend van uit Europa, is de chronische opeenvolging van revoluties in Spaansch-Amerika toch slechts het noodzakelijke gevolg van den toestand der bevolking, wanneer een buitengewoon krachtig heerscher ontbreekt. Immers Spaansch-Amerika bestaat voor verreweg het grootste gedeelte uit Indianen. Het onderwijs, dat tegenwoordig in Mexico allerwege aan hen wordt verstrekt, ontbrak toen en ontbreekt nog in de revolutie-republieken. Lijfeigenschap is eer regel dan uitzondering. Aan zulk een bevolking, arm daarenboven, een republiek te geven, kiesrecht, zelfregeering, eigen wetgeving, kan moeilijk tot iets anders leiden dan tot de overheersching van enkelen en tot gewelddadige pogingen van anderen om die enkelen te vervangen, tenzij dan de heerscher een buitengewoon sterke man zij. Zoo geschiedt het in het geheele vrijgevochten Spaansch-Amerika, zoo geschiedde het ook in Mexico. De Mexicaansche provincie Texas, ver van 's lands hoofdstad verwijderd, gelukte het in 1836 na een oproer tegen de regeering een onafhankelijke republiek te stichten met een Amerikaan, Houston, tot staatspresident. Negen jaar later werd zij op haar verzoek opgenomen onder de Vereenigde Staten van Amerika, of, zooals de Mexicanen, die zelven ook hun Vereenigde Staten hebben, (de officiëele | |
[pagina 62]
| |
naam van hun republiek is Estados Unidos Mexicanos) hen officieel noemen, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Ongelukkig verklaarde Mexico daarvoor aan Uncle Sam den oorlog. Een leger der Amerikanen landde in 1847 in Vera-Cruz, bestormde het kasteel van Chapultepec dat wij straks zullen binnentreden, toen dapper verdedigd door de kadetten der daarnaast gevestigde krijgschool, en trok de Mexicaansche hoofdstad binnen. Bij den vrede van hetzelfde jaar moest Mexico afzien van al zijn grondgebied ten noorden van de Rio Grande del Norte en van alles wat het westelijk der Vereenigde Staten van Noord-Amerika bezat. Rusteloos zetten zich de omwentelingen voort; nu deze, dan gene wist de oppermacht te bemachtigen, altijd slechts voor een oogenblik. Ook tegen de groote macht der geestelijkheid werd de strijd aangebonden. Onder het Spaansche bestuur tot grooten rijkdom gekomen, bezitster van belangrijke en kostbare deelen des lands, groote macht uitoefenende over de inlanders, had de kerk, gelijk nu nog in het westen van Zuid-Amerika, een stelselmatig en vaak zelfs beslissend woord medegesproken in het bestuur des lands, ja, spraken mijn zegslieden de waarheid, deelgenomen aan revoluties, die uitgelokt of begonnen, zelve krijgsmachten aangeworven en betaald. Comonfort, een oogenblik staatspresident, begon in 1855/6 de kerk te dwingen tot onderwerping. President Benito Juarez, een der nationale helden en een zuiver Indiaan naar mij de minister Limantour verzekerde, proclameerde in 1861 vrijheid van godsdienst. Alle geestelijke orden hief hij op en verklaarde het onroerend vermogen der kerk eigendom der natie. Voor goed, althans tot heden, heeft hij de overmacht des priesters gebroken, in dit opzicht getrouwelijk gevolgd door den tegenwoordigen President, zoodat nu de priesters in Mexico zich zelfs niet meer in hun geestelijk habijt in het openbaar mogen vertoonen; men herkent hen slechts aan hun hoogen zwarten cylinderhoed en de stofjas, die hun kleeding verbergt. Groote fortuinen zijn door particulieren, zelfs hoog- | |
[pagina 63]
| |
geplaatsten, in Mexico gemaakt, doordat de kerk, met het oog op de uitgevaardigde nationaliseering of verbeurdverklaring, veel goederen liet overschrijven op den naam van particulieren, die deze bezittingen grootendeels of geheel voor zich zelf hebben behouden, of voor een appel en een ei van de kerk gekocht. Aan de onderdanen van buitenlandsche mogendheden berokkenden deze voortdurende onlusten groote verliezen. Juarez, gedwongen door den berooiden toestand der schatkist, hief zelfs de betaling aan buitenlandsche schuldeischers tijdelijk op. Toen zag Napoleon III zijn kans schoon. Zoekende naar een afleiding voor zijn binnenlandsche bestrijders, tevens verlangende de groote geldelijke belangen zijner onderdanen te beschermen, wist hij Engeland en Spanje over te halen tot een gezamenlijke expeditie tegen Juarez. Geland in Vera-Cruz (1862), klom men tegen het hoogland op tot Orizaba. Toen trokken Spanje en Engeland, tevreden gesteld in hun geldelijke eischen en bemerkende dat Frankrijk een protectoraat wenschte te vestigen, zich terug. Niet alzoo Frankrijk. Na veel strijd rukten dertigduizend Franschen de hoofdstad binnen (1863). Een Mexicaansche deputatie ging, op verlangen van Napoleon, naar Miramar, bij Triëst, het kasteel van Keizer Frans Jozef's broeder Maximiliaan; en in 1864 vertrok de nieuwe, door een ‘junta’ ad hoc gekozen keizer Maximiliaan vandaar per Novara naar Vera-Cruz. Juarez gaf geen kamp, te minder daar Napoleon buitensporige geldelijke eischen stelde; heftig werd de nieuwe keizer met kruit en woord bestreden. In den aanvang zag Maximiliaan zich ondersteund door Fransche troepen onder den maarschalk Bazaine, die als een soort nevenkoning in het land was gebleven. Toen echter de Vereenigde Staten van Amerika, door den afloop van hun eigen burgeroorlog niet langer de handen gebonden, de Franschen met inmenging dreigden en toen Maximiliaan te zwak gebleken was voor zijn zware taak, trok Napoleon zijn troepen terug (1866/7). Daarmede was het lot van het kortstondige keizerrijk beslist. Vruchteloos zocht Maximiliaan's vrouw Carlottta, zuster van den tegenwoordigen Bel- | |
[pagina 64]
| |
gischen koning, hulp te Rome en Parijs; zij werd ongeneeslijk krankzinnig, zag haar gemaal nooit terug en heeft diens lot nooit vernomen. Zij leeft nog heden. De generaal Porfirio Diaz, de tegenwoordige staatspresident, belegerde en nam de stad Mexico. Maximiliaan werd door zijn eigen generaals verraden, trachtte te ontsnappen en werd in 1867 gefusilleerd. Toen is Juarez weder opgetreden als dictator. Met sterke hand heeft hij van 1867-'71 geregeerd; orde keerde terug, het land is onder hem vooruitgegaan. Hij stierf in 1872 en ligt begraven in de kerk San Fernando in de stad Mexico. Toen zijn opvolger Lerdo de Tejada, trots het wettelijk verbod, in 1876 een tweede ambtstermijn wenschte in te gaan, verzette zich de generaal Porfirio Diaz, geholpen door generaal Iglesias, met de wapens tegen deze verkrachting der wet. Lerdo vluchtte naar de Vereenigde Staten en Diaz beklom (1877) den presidentialen zetel. Zelf heeft hij de wet, voor welke hij het zwaard had gevoerd, afgeschaft en zijn zetel nooit meer verlaten, behalve van 1880-'84, toen Generaal Gonzales staatspresident geweest is. In het begin van dit jaar (1905) heeft hij aan de mogendheden mededeeling gedaan van de aanvaarding zijner zevende ambtsperiode. | |
C. De President en zijn Regeering.Door bemiddeling van Don Ignacio Mariscal, een voorzichtigen, kleinen, ouden man, sedert meer dan twintig jaren Minister van Buitenlandsche Zaken, brengt de Minister van Financiën, Limantour, mij bij den President. Ik sta voor een kleinen man, kaarsrecht in zijn nauw sluitende manèl (het Boeren-woord voor sluitjas), een zestiger lijkend maar in werkelijkheid tien jaar ouder, een krijgsman blijkbaar. Witte, volle, kort geknipte haren omlijsten een rood en geel gelaat, waarvan de met bloed beloopen oogen, de sterke jukbeenderen, de geheele bouw het Indianen-bloed verraden. De achter een witte hangsnor half verscholen lippen, vast op elkaar gedrukt, vooral de ontzag- | |
[pagina 65]
| |
wekkende, breede, naar voren springende kin spreken van een wil en een kracht, die aan den president over zijn land een macht hebben gegeven, grooter misschien dan eenig soeverein ter wereld over het zijne bezit. Eenvoudig en waardig is hij bij zijn ontvangst en glimlacht zelfs niet over de barbaarsche fouten in mijn Spaansch, dat, vermengd met Portugeesche en Italiaansche woorden, hem als een nieuwe, nooit gehoorde taal in de ooren moet klinken. Telkens drukt hij mij beide handen, vol bewondering voor de Boeren. Diegenen hunner, die in hun land niet meer zullen kunnen terecht komen, wil hij helpen en mij tegemoet komen zooveel hij kan. Aanstoot geven aan den vijand moet hij vermijden; trouwens, de Boeren zouden er niet mee geholpen zijn. Hij is dankbaar voor de les, hem nu in Zuid-Afrika gegeven. Ook Mexico dreigt een vijand, ook zijn onafhankelijkheid loopt gevaar. Doch hij behoeft nog slechts tien jaren, dan is hij gereed, dan heeft het door hem ingevoerde verplichte onderwijs in geheel Mexico rijpe vruchten gedragen, en dan zullen zijn menschen zich weten te verweren en te bewaren hun eigen republiek, republiek van Indianen. ‘Ik zelf’, gaat hij voort, ‘ben Indiaan’. Bij het afscheid haalt hij een portret te voorschijn, teekent het en zegt mij letterlijk de zelfde woorden, waarmede President Steyn even voor den oorlog van mij afscheid nam; ‘Over ridderorden beschik ik niet. Maar neem dit, en laat mij U mogen wederzien.’ Intusschen, ook zonder wederzien kan deze man nooit het geheugen verlaten van wien hem sprak. Hij is een voorbeeld van mannelijke kracht, zeldzaam in de geschiedenis der menschheid, een der merkwaardigste mannen van onzen tijd. Geboren te Oaxaca, spoedig vaderloos en geheel zonder middelen, zou hij geestelijke worden. Doch Benito Juarez stelde belang in den knaap en liet hem, volgens zijn wensch, een krijgsmansopvoeding geven. Nog geen veertig jaar oud, is hij, wij zagen het, een der generaals, die aan het opgedrongen keizerrijk van Maximiliaan | |
[pagina 66]
| |
een einde maakten. Hij voelt in zich de kracht en ook de bekwaamheid om zijn land te regeeren, verjaagt den president Lerdo omdat die langer dan één termijn staatspresident wil blijven en schaft dan de wet af, die hemzelf dit eveneens zou verhinderen. De jarenlange omwentelingen hebben een klasse van menschen doen ontstaan, wier eenige bezigheid, eenig levensonderhoud gevormd wordt door het vechten in revoluties, het plunderen en rooven; in het ontzaglijke gebied der republiek, schaarsch bevolkt, tot nog toe zwak geregeerd, vormen zij een hinderpaal voor rustige ontwikkeling. Hij weet daar raad op. De hoofden der benden neemt hij op in zijn leger als kolonels en generaals, en van de minderen maakt hij ordentelijk bezoldigde soldaten. Geringe misdrijven bestraft hij niet langer door gevangenis of boete, doch door de verplichting om gedurende eenige jaren te dienen bij den troep. Daar wordt den soldaten onderwijs verstrekt; het land is nu vrij van roovers; men kan er even veilig reizen als in Noord-Europa; een weinig kostbaar leger is tot stand gekomen; het conscriptie-stelsel volstaat; algemeene dienstplicht, ofschoon telkens in de pen, blijkt nog onnoodig. De hand wordt geslagen aan het onderwijs. De president, zelf weinig geleerd, geen andere taal sprekend dan de Spaansche, beveelt de invoering van verplicht en kosteloos onderwijs in de geheele republiek. En overal, behalve hier en daar in de hoeken en bergen en bosschen waar de Indiaan nog zijn oorspronkelijk bestaan in kleinen getale voortzet, ziet men, onder boomen of in adobe-schooltjes, witgebroekte, half naakte Indiaantjes schrijven, lezen en rekenen leeren van Indiaansche schoolmeesters. Over tien jaar, zeide mij Don Porfirio, zullen er weinig analfabeten meer zijn in mijn land. Alleen reeds in de hoofdstad onderhoudt de regeering nu een polytechnicum, een universiteit, een academie voor fraaie kunsten, een ambachtsschool, een conservatorium, een school voor mijnbouw, voor doofstommen, voor blinden, voor onderwijzers. Niet minder dan 72 kostelooze openbare boekerijen bezit de republiek. Ten opzichte der geestelijkheid heeft hij de staatkunde | |
[pagina 67]
| |
van Juarez gevolgd, maar hij zorgt voor vermijding van onderdrukking. Zij schijnt, ben ik juist ingelicht, dientengevolge niet ontevreden over zijn bestuur, evenmin als het gros der Mexicanen. De rust, de orde, de vooruitgang worden hoog gewaardeerd en vrijheid hebben de Mexicanen nooit anders dan op papier gekend. Niet altijd heeft men zich rustig en in vertrouwen gebogen onder 's presidenten wil. Niet lang nog na de aanvaarding van zijn tegenwoordig ambt zag, naar men mij verhaalde, de president, dat het lepeltje, waarmede hij zijn koffie omroerde, zwart werd. Hij ontbood zijn kok, hield dien met de ééne hand een overgehaalden revolver en met de andere een bundel bankbiljetten voor en zeide niets dan: ‘Wie heeft U omgekocht om mij te vergiftigen?’ De kok, gedwongen door den blik van Don Porfirio, noemde toen den naam van een van diens wapenbroeders in den oorlog tegen den Oostenrijker, ik meen van Generaal R.... Toen schoot de president hem dood; niet ten tweede male wilde hij zich aan de onbetrouwbaarheid van dezen kok blootstellen. De verraden omkooper werd slechts gestraft door het verbod om de plaats te verlaten, waarheen de president hem als militair bevelhebber zond. Toen, niet lang daarna, de banneling zich toch waagde buiten zijn stad, werd hij onmiddellijk doodgeschoten; de moordenaar ging vrij uit. Gelijk de betreurde Zuid-Afrikaansche Republiek al haar staatsstukken besloot met de woorden ‘God behoede land en volk’, eindigen alle brieven, wetten en ordonnanties van de Mexicaansche regeering met de woorden: ‘Libertad y Constitucion’ (vrijheid en grondwet). Op geen land ter wereld zijn deze woorden echter minder van toepassing. De grondwet is ingericht, evenals die van vele Amerikaansche republieken, naar het model harer groote Angelsaksische zuster; en volgens haar moet de staatspresident gekozen worden door het volk, evenals de goeverneurs der 27 staten, die met twee territoriën en één bondsdistrict voor de hoofdstad, ook al op het Noord-Amerikaansche voetspoor, de Mexicaansche republiek vormen. De grondwet heeft buitendien gezorgd voor een volksvertegenwoordiging in den vorm | |
[pagina 68]
| |
van een senaat en huis van afgevaardigden. Doch sedert jaar en dag heeft in Mexico geen staatsverkiezing van welken aard ook plaats gehad. Evenmin is Don Porfirio zelf ooit herkozen; hij blijft eenvoudig aan het bewind, zonder het minste verzet te ondervinden. Er is slechts één kiezer voor alle ambten en zetels in geheel Mexico en dit is Don Porfirio. Zelfs geen schijn van verkiezing vindt plaats; als een post moet worden bezet, verschijnt in de staatscourant alleen de mededeeling: ‘Gekozen die en die’. Van al de senatoren en leden van het lagerhuis die ik heb leeren kennen, had niemand ooit een voet gezet in den staat dien hij vertegenwoordigt; het waren menschen uit 's presidenten naaste omgeving, zijn geneesheer, zijn jonge vrienden. Beraadslaging heeft in de beide huizen van volksvertegenwoordiging nooit plaats; een wet wordt door den betrokken minister ingediend, voorgelezen en uitgelegd, een schijnstemming vindt plaats en aanneming is het onveranderlijke einde. Tot in kleine bijzonderheden doet Don Porfirio zijn wil gelden; zelf b.v. koos hij de leerboekjes voor de lagere school uit. Op onzen verderen tocht door de republiek zullen wij telkens zijn hand bespeuren. Zal Mexico ineenzinken, wanneer het deze ijzeren hand zal ontberen? Zal het dan opnieuw ten prooi worden aan omwentelingen, burgeroorlogen om het gezag? Don Porfirio tracht dat te voorkomen door nu reeds zijn opvolger aan te wijzen. In 1902, bij mijn bezoek, noemde men algemeen twee namen, tusschen welke hij nog aarzelde: Limantour, Minister van Financiën, en Reyes, Minister van Oorlog. De president heeft echter een andere keus gedaan, Ramon Corral, gouverneur van Sonora, een vice-staatspresidentschap ingesteld, dezen daarmede bekleed; en onlangs werd gemeld, dat hij zijn eerste reis naar Europa zal ondernemen en het bestuur dan toevertrouwen aan dezen tijdelijken plaatsvervanger, die dan bij gebleken geschiktheid hem zal opvolgen. De generaal Reyes schijnt in ongenade gevallen. De president heeft hem naar de provincie gestuurd en met een militair bevel bekleed. Van de Boeren, inzonderheid van | |
[pagina 69]
| |
Christiaan de Wet, is de heer Reyes een groot vereerder. Hij vertelde mij, dat op zijn last diens vechtwijze op de militaire academie wordt onderwezen. De heer José Yves Limantour is ongetwijfeld de machtigste minister. Mijn mededeeling, dat hij voorstander was van zekere denkbeelden, was voor een van zijn ambtgenooten voldoende om diens afkeerigheid dadelijk in ondersteuning te veranderen. De geldzaken der republiek heeft de heer Limantour met groote bekwaamheid weten in orde te brengen, zoodat Mexico tegenwoordig bovenaan staat onder de Spaansche republieken uit het oogpunt van geldelijk vertrouwen. Zijn vader was een Franschman, die zich in Mexico is komen vestigen en er een groot vermogen heeft verworven. Zijn vreemde afkomst heeft hem in het bestijgen van den hoogsten staatszetel in den weg gestaan. Hij bewoont een prachtig landgoed nabij de hoofdstad. In Nederland heeft hij, naar hij mij zelf meedeelde, het grootste deel van de staatsschuld geplaatst; het geschiedde door middel van een Duitsch bankiershuis, in de stad Mexico gevestigd. Misschien staan tegenwoordig Nederlands geldelijke belangen in Mexico niet in juiste verhouding tot zijn staatkundige macht. Zeker niet tot den invloed, dien het er nu diplomatiek door zijn vertegenwoordigers kan doen gelden. Wel heeft de Nederlandsche regeering haar beide laatste gezanten te Washington, alle twee mannen van bekwaamheid, geschiktheid en vaderlandschen zin, in gelijke hoedanigheid te Mexico geaccrediteerd. Doch de veelomvattende werkkring in de Vereenigde Staten van een Nederlandsch gezant, waar hij, met zijn secretaris, de eenige bezoldigde Nederlandsche vertegenwoordiger is - beroepsconsuls hebben wij noch in Noord-, noch in Centraal-Amerika - en de afstand, vier etmalen sporens, die zijn standplaats van Mexico scheidt, maken zijn Mexicaansch ambt tot weinig meer dan een vorm. Consulair wordt Nederland in Mexico vertegenwoordigd door een Duitschen bankdirecteur, die allereerst Duitsch consul en daarna Nederlandsch consulgeneraal is. Dat deze vertegenwoordiging voldoende zou | |
[pagina 70]
| |
zijn, in aanmerking genomen de groote belangen die Nederland in Mexico heeft en nog kan krijgen, wordt door geen der te Mexico woonachtige Nederlanders toegegeven en schijnt ook mij twijfelachtig. Mexico kan in eigen behoefte aan gefabriceerde goederen nog slechts zeer ten deele en alleen met betrekking tot eenvoudige voortbrengselen voorzien. De regeering doet haar best om den invoer niet uitsluitend uit Noord-Amerika te doen plaats hebben en Europeesche staten belang te doen krijgen bij dien invoer; zij staat daartoe meer dan eens verlaging en zelfs in bizondere gevallen vrijdom van rechten toe, zonder dat het publiek er iets van gewaar wordt. Van deze kansen trekt België alweder partij. Het heeft in Mexico een vertegenwoordiger met diplomatieken rang, wiens werkzaamheid zich zoo goed als uitsluitend op de economische belangen en kansen richt. Nederlanders zijn, zooals in haast alle landen der wereld, ook in de republiek Mexico in kleinen getale te vinden. Een hunner, de heer G. Kolff, bekleedt het belangrijke ambt van hoofd der administratie (auditor-general) van de Mexican-Central Railway, bij verre de grootste spoorweg-maatschappij der republiek. Een ander, de oudzeeofficier De Waal, evenzeer een bekwaam man, doet groote zaken voor een Duitsche fabriek van electrische inrichtingen. Ook een paar vroeger in Transvaal gevestigde landgenooten wonen hier. De aanleg van groote havenwerken in Acapulco, Mazatlan en Tuxpan, behalve de verbeteringen van die te Coatzocoalcos, Salina-Cruz, Manzanillo, Tampico en Vera-Cruz opent de mogelijkheid dat het geringe aantal Nederlanders belangrijk en bevredigend zal worden vergroot. | |
D. De hoofdstad en omgeving.Mijn hotel is als de meeste Mexicaansche groote huizen gebouwd in Spaanschen trant rond een open binnenplaats, patio, die geheel omringd is met veranda's; daarop komen | |
[pagina 71]
| |
de vertrekken uit. Een middag was die patio geheel gevuld met studenten, die bij honderden in verzen en geestdriftige redevoeringen kwamen getuigen van hun bewondering voor het volk der Boeren. Veelal hebben de huizen zelfs twee patio's en zijn die versierd met bloemen, boomen, fonteinen en standbeelden. De daken zijn vlak, schoorsteenen ontbreken; op koude dagen verwarmt men zich aan den oud-Spaanschen koperen bak met gloeiende kolen. Electrisch licht vindt men in alle groote huizen, gelijk in alle steden van eenige beteekenis. Voor mijn hotel loopt een breede, belommerde weg, de Paseo de la Reforma, dien Keizer Maximiliaan aangelegd heeft en die, enkele kilometers lang, de stad verbindt met het beroemde Chapultepec. De weg is versierd met een aantal standbeelden, die in glorietta's, ronde pleintjes, vereenigd zijn. Daar verheft zich Columbus; daar staat ook, hoog in de lucht, lenig, fier en voornaam Cuauhtemoc, de laatste keizer der Asteken, ten teeken dat Mexico niet langer is, althans heet, een bezitting van blanken, doch een republiek van Indianen. Jaarlijks komen in Augustus Indianen op deze glorietta bijeen en herdenken in Astekentaal hun roemrijk verleden. Chapultepec, een uitgestrekt park, is op Zondag namiddag een vereenigingspunt der groote wereld, die er als in het corso te Rome in fraaie rijtuigen of te paard zich komt vertoonen, elkander bekijken en luisteren naar de muziek. Met muziek is Don Porfirio gul. Geen dag, geen plaats van eenige beteekenis, waarop hij niet kosteloos van uitstekende muziek zijner Indianen-soldaatjes laat genieten. Een der weinige goede restaurants der republiek voert hier den reiziger in gedachten terug naar de Parijsche Champs Elyseés. Op een heuvel in het park, twee honderd voet hoog, staat de woning van den staatspresident, die men, desgewenscht, door een elevator kan bereiken. Hier woonde ook keizer Maximiliaan en hier verhief zich vroeger het paleis van den rampspoedigen Montezuma. Het tegenwoordige paleis is 1¼ eeuw oud en biedt, trots de | |
[pagina 72]
| |
in de laatste jaren beproefde, doch slecht gelukte verfraaiing, niets merkwaardigs aan als den grooten eenvoud der enkele vertrekken, die de president persoonlijk in gebruik heeft en als den overdekten, gedeeltelijk met marmer bevloerden tuin boven op het huis, op welken die vertrekken uitkomen en vanwaar de president den blik vrijelijk kan zenden over het geheele dal van Mexico. De rest van den heuvel wordt ingenomen door de cadetten-school, die den bezoeker een voorbeeld geeft van de misschien niet verwachte groote orde in het Mexicaansche staatsbestuur. Zuid-Europa, vooral Spanje en Portugal, zijn landen hoogstens van: ‘ten naasten bij’; zelden is er een taak geheel afgewerkt, wordt geregeld voor onderhoud gezorgd, orde en regel gevolgd; alles geschiedt er ten halve; hoogstens maakt men een goed begin, nooit een goed en volledig einde. In nog hooger mate zou men deze halfheid verwachten in Mexico, evenals zij dadelijk op den voorgrond treedt in Centraal-Amerika. Doch het omgekeerde blijkt de waarheid te zijn. Niets ontbreekt bijv. in deze school; de inrichting is eenvoudig, wel overdacht; zorgvuldig en nauwkeurig wordt zij beheerd. Niet alleen deze academie, zelfs niet alleen het leger draagt dit kenmerk, maar geheel Mexico, voor zoover het niet aangelegenheden betreft waar de president met geen mogelijkheid zijn gezag kan doen gelden. Het verkeer in de hoofdstad zelve draagt al evenzeer zijn stempel. Op de Plaza Mayor, het groote middenpunt, tracht een inlandsche voerman vergeefs een te zwaren last door zijn paard te doen voorttrekken. Net wil hij de zweep gebruiken, als een eveneens inlandsche agent van politie zwijgend toetreedt, slaan verbiedt met een korte vingerbeweging, en dan met een enkelen armzwaai in de richting van de vracht den koetsier gehoorzaam een deel daarvan doet afladen. Van prijsverschillen voor huurkoetsen, belachelijk goedkoop in deze stad, is nooit sprake; ook zonder fooi groeten de koetsiers beleefd bij het afscheid. Keer op keer worden argelooze, arme inboorlingen overreden door de groote, prachtige, Amerikaansche electrische tramwagens, die de stad door- | |
[pagina 73]
| |
kruisen en met de geheele nabuurschap in verbinding brengen. Van een oploop hoe gering ook, van verontwaardiging, van de minste stoornis, geen spoor; in een oogwenk neemt de politie den verwonde of gedoode op, en de voorbijgangers bespeuren nauwelijks dat er iets geschied is. Zorgvuldig zijn de troepen uitgedost, het voetvolk ongeveer als de Nederlandsche artillerie maar met chaco's, de andere wapens naar Fransche en Spaansche voorbeelden. Ook de militaire paarden dragen sporen van goede voeding en verzorging. Breede asfalt-straten, goed onderhouden, groote gebouwen van steen vormen de binnenstad. De meeste gevels zijn nieuw; sommige der beste dagteekenen uit den Spaanschen tijd, b.v. de nationale boekerij in zeer fraaie Spaansche renaissance en de kathedraal op de Plaza Mayor in denzelfden bouwtrant. Zij staat op dezelfde plaats waar vroeger de groote tempel der Asteken zich verhief, gebouwd van 1483 tot '87 en ingewijd door de offering van 20.000 gevangenen. Cortez heeft dien verwoest en dadelijk de eerste kathedraal gesticht, die spoedig te min geacht werd en vervangen is door het tegenwoordige reuzen-gebouw. Bijna een eeuw, van 1573-1667, heeft de voltooiïng geduurd. De geschilderde, oude heiligenbeelden, die den reiziger in Spanje opvallen, vindt hij hier terug; ook hier vindt men er recht fraaie onder. Van den hoogen toren krijgt men het beste denkbeeld van de vallei van Mexico. Niet minder dan zes meren, waarvan het middelste, dat van Texcoco, het grootste is, vertoonen zich aan het oog. Daar verrijst eerst de Ixtacihuatl met zijn gletschers, daarachter de Popocatepetl, uit welks met sneeuw bedekten kop nog zwaveldampen opstijgen; dood is deze vulkaan niet, maar in een eeuw heeft zij geen ernstige uitbarsting vertoond. In den pruikentijd (van 1749-'68) heeft men de kathedraal nog eens belangrijk vergroot, door er een tweede kerk naast te bouwen, de Sagrario Metropolitano. Van binnen vormt deze een geheel met haar; de bouwstijl van den gevel met haar ingewikkeld beeldhouwwerk verschilt echter te eenenmale van dien der kathedraal. | |
[pagina 74]
| |
Voor deze kerken strekt zich het plein uit, de genoemde Plaza Mayor, dat reeds sedert de opkomst der Asteken het hart vormt van het geheele Mexicaansche rijk. Daar speelden de beslissende nationale gebeurtenissen, daar geschiedden de groote openbare plechtigheden. De slooten van vroeger zijn er reeds sedert een eeuw toegeworpen. Twee zijden van het plein worden begrensd door colonnades, onder en vóór welke neringen worden gedreven. Tegenover de kathedraal, op de plek waar vroeger het groote paleis van Moctezuma zich verhief, staat de Monte de Piedad, de nationale lommerd; een eeuw geleden maakte een Spaansche graaf, rijk geworden in Mexicaansche mijnen, haar een groot geschenk, zoodat sedert de bevolking voor een zeer lage rente haar roerend eigendoni tijdelijk kan beleenen. De vierde zijde van de Plaza Mayor wordt geheel ingenomen door het ontzaglijk groote Palacio Nacional. Het herbergt verschillende ministeries, een aantal portretten van onderkoningen, meestal slappe of ontaarde, ongunstige gelaatstrekken vertoonende, het groote standbeeld van den nationalen held Benito Juarez, dat vroeger op het plein stond maar door den tegenwoordigen president hier is opgeborgen. Slechts in één opzicht wekt het gebouw belangstelling: hier werkt de Staatspresident. De gevel is leelijk; de grondverdieping heeft weinige en kleine raampjes, daarboven ziet men iets grootere en op de bovenste verdieping, de voornaamste, tweemaal zooveel vensters. Hier stond vroeger het paleis van Cortez. Het tegenwoordige paleis dagteekent van 1692, doch sedert is er veel aan bijgebouwd. Op het dak wappert de nationale vlag, groen, wit en rood in staande strepen, geheel gelijk aan de Italiaansche behalve in het wapen op de witte baan. Daaronder, boven den hoofdingang, hangt de nationale vrijheidsbel; door haar te luiden riep Hidalgo in 1810 de bevolking ten opstand. In 1896 werd zij in feestelijken optocht hierheen vervoerd, en sedert wordt zij in den avond van elken 15den December door den staatspresident geluid. Het plein is dan vol menschen en op hetzelfde oogenblik be- | |
[pagina 75]
| |
ginnen alle klokken in de kathedraal te spelen en alle lichten ontvlammen er. Gebouwen van vóór de komst van Cortez, dus van de Asteken, telt Mexico niet meer; het oude Tenochtitlan is door de Spanjaarden geheel verwoest. Wel echter zijn talrijke voorwerpen van hen bewaard gebleven, die nu zijn ondergebracht in het overbelangrijke museo nacional. Een groot aantal gebeeldhouwde steenen godenbeelden, het offerblok op hetwelk de Asteken gedurende hun korte overheersching vele tientallen van duizenden stamgenooten en overwonnenen aan hun hoogsten God moeten hebben geofferd, hun beroemde steenen kalender, beeldhouwwerk dat spreekt van de groote kennis der inboorlingen omtrent zon en maan, alles hier zorgvuldig en in goeden toestand bewaard, hebben, na moeitevol onderzoek en studie, niet weinig bijgedragen tot de verrijking en verbetering der kennis omtrent het prae-Corteziaansche Mexico, die wij aan de oude Spaansche schrijvers danken. Opvallend is het Egyptische of Assyrische karakter, dat deze steenen vertoonen, zoowel in de kleeding als in de gelaatstrekken der daarop voorgestelde personen. Hier hangt ook een Astekenmantel, geweven uit vederen, het schild van Moctezuma, de standaard van Cortez. Keizer Maximiliaan's kortstondig bewind is er op verschillende wijzen vertegenwoordigd, o.a. door zijn levensgroote beeltenis te paard. Zij is zoo geschilderd, dat men de achteruitwijkende kin niet bespeurt, die geen teeken van kracht genoemd wordt en die in Miramar, zijn palies bij Triëst, sterk in het oog valt, te meer omdat zijn huis, het Habsburgsche, sedert eeuwen en telkens, b.v. in Karel V en den tegenwoordigen koning van Italië, een eigendommelijke, breede, vooruitspringende kin vertoont. Evenals in de mijnbouwschool zien wij hier meteoren, in deze streek gevallen, een paar meter in het kwadraat, donker van kleur met putjes er in; verder versteend hout, gedeeltelijk tot marmer geworden, gelijk wij in Arizona zagen, het geraamte van een megaterio, een voorwereldlijk dier, viermaal hooger dan een mensch, en eindelijk een groote, wonderlijke verzameling van misgeboorten, men- | |
[pagina 76]
| |
schen en dieren, in echte exemplaren en afbeeldingen. De Escuela de Bellas Artes herbergt een verzameling schilderijen van oude Mexicaansche en zelfs Indiaansche meesters, meest historie-stukken. Een ervan vertoont hoe aan een Asteken-keizer de versche pulque wordt gebracht, de reeds genoemde nationale drank van nog heden ten dage. Kunstwaarde hebben deze schilderijen weinig. No. 62 gelijkt echter sterk op een echten Rembrandt. Een portret van koning Carlos III vertoont onder een witte pruik een kolossalen neus, een gedegenereerden, wijkenden kin en ellendige, vulgaire gelaatstrekken. Toch heeft hij verdiensten gehad, zooals uit het voorstaande blijkt. De schilder van dit portret vermeldt er 's konings titel op: Rey de Espana, Emperador de las Yndias, zooals zich nu, en met meer recht, de Britsche koning noemt. De schilder heeft gemeend hieraan alleen de belangrijke mededeeling te moeten toevoegen, dat de koning de stichter was der zijn naam dragende ridderorde! Een internationaal en levendig verkeer vertoonen de straten. De Mexicanen der lagere standen en ook de landheeren dragen de reeds beschreven eigendommelijke landskleedij. De gegoede stedelingen daarentegen zien er uit als Franschen, voor welke de Mexicaan, trots het van Napoleon III ondervondene, een sterke voorliefde heeft. Die inmenging van Napoleon heeft een blijvend gevolg gehad, doordat Franschen, zoo zelden hun land verlatende, zich geregeld en bij voortduring hier zijn blijven vestigen. De hotels, althans de betere, modewinkels en kapperszaken in de Mexicaansche groote steden zijn grootendeels in handen van Franschen; de Duitschers bezitten er de bierhuizen en ijzerwinkels, de Engelschen enkele mijnen en een paar spoorlijnen, Spanjaarden groote handelshuizen; en de Amerikanen, die hen allen verre overvleugelen, de groote verkeersmiddelen en een groot aantal mijnen en banken. Een Amerikaansch advocaat te Mexico verdient een fortuin alleen aan de behartiging hunner belangen. In de straten van Mexico wemelt het van Amerikanen, wier openhangende vesten, breede, platte voeten en ongebreidelde vormen het | |
[pagina 77]
| |
aristocratische, verzorgde, keurige optreden van den kleinen, tengeren Mexicaan te meer doen opmerken en waardeeren. Deze verscheidenheid van landaard onder de bevolking weerspiegelt zich onder andere in de pers. Onder de 31 nieuwsbladen die in de hoofdstad verschijnen, waarvan 17 elken dag, worden er een paar in het Fransch en vier in het Engelsch geschreven. Van de laatsten is de Mexican-Herald de voornaamste; zij bevat ook een Spaansch gedeelte. Het zetten der groote bladen geschiedt door een nieuw werktuig, waarmede men als met een schrijfmachine werkt. Van staatkundigen strijd is in deze bladen geen spoor te bekennen; daarvoor zorgt Don Porfirio. Trouwens, politieke partijen kent het land onder zijn bestuur reeds lang niet meer. De vreemdelingen hebben ook verscheidene Protestantsche kerken in de hoofdstad, waar in het Engelsch wordt gepredikt. Zelven behooren de Mexicanen zonder uitzondering tot de moederkerk. Niet minder dan 126 kerkgebouwen, haast alle van ouden datum, telt de hoofdstad. Jaarlijks wordt door de Indianen Judas verbrand in den vorm van een strooien pop, hangende aan een touw dat dwars over de straat gespannen is. Amerikanen, Engelschen en Duitschers bezitten te Mexico ieder hun eigen clubgebouw, te wenschelijker, omdat zoowel hôtels als eethuizen er nog veel te wenschen overlaten. In de Amerikaansche club kwam de steward (beheerder) mij als een oud vriend tegemoet; en toen ik mij verwonderde dat hij mij kende, riep hij uit: ‘Zou ik U niet kennen, gij die, toen ik de club te Indianapolis beheerde, de laatste flesch van die 15 dollar whiskey meenaamt als geschenk, de beste die de wereld ooit gezien heeft?’ De voornaamste vereeniging van gezelligheid, de Jockey-Club, is gevestigd in een van buiten met blauwe en witte tegels bekleed gebouw, een achttiende-eeuwsch paleis van een voornamen Spanjaard; de tegels ontbood hij uit China en zij waren toen reeds, naar men zegt, hun gewicht aan zilver waard. Spanje heeft hier den invloed zijner zeden niet verloren. | |
[pagina 78]
| |
Spanjaarden behooren nog steeds tot hen, die den toon aangeven in den hoogsten kring der samenleving. Spaansche torero's en matadors zijn nog steeds hoofdpersonen in de stierengevechten. Men ziet hen vaak in de straten, kenbaar aan hun glad geschoren gezicht, korte buisjes en lage, recht gerande hoeden, onder welke hun Chineesch haarstaartje gedeeltelijk verborgen is. De spelen vinden plaats in een ontzaglijk, onbedekt amphitheater, dat zich 's Zondags met tien- tot twintigduizend menschen vult. Uit de Baskische provinciën komen de spelers van het pelota, een spel met een bal die tegen een wand wordt geworpen, dat ook met hartstocht en in grooten getale door de Mexicanen wordt bijgewoond. Spaansch zijn ook gewoonlijk de tooneelspelers. De door hen gespeelde stukken hebben slechts één bedrijf, zoogenaamde tanda's. De toeschouwer betaalt telkens een kwartje voor elk stuk. Grooten indruk laten deze vertooningen niet achter, evenmin als die van een tooneelstuk uit den Boerenoorlog, dat in enkele dagen was geschreven en ingestudeerd en van vriendelijke gezindheid blijk gaf. Spaansch van oorsprong zijn ook de Jueves Florales, de bloemenspelen. Eens in het jaar wordt daarvoor de fraaiste schouwburg van binnen met bloemen en tapijten versierd. Langs de toeschouwers, allen genoodigden en in groot gala, trekt in plechtigen, feestelijken optocht een stoet van maagden uit de Mexicaansche groote wereld en van dichters de zaal door en bestijgt over een voor dien avond gebouwde trap het tooneel. Daar nemen zij plaats in een halven kring tusschen bloemen en planten, in het midden de schoonste dezer maagden, waartoe ditmaal, niet erg onpartijdig, de dochter van den grooten minister Limantour uitverkoren is. Zij zal, gezeten op den troon, aan de grootste dichters en de welsprekendste redenaars den eereprijs uitreiken. Hun wedstrijd is het doel der samenkomst. Verzen weerklinken, over welker waarde ik tot oordeelen niet bevoegd ben. Daarna golft een stroom van breede welsprekendheid ons tegemoet. Zij is misschien wat ouderwetsch, herinnert aan onze rederijkers, maar in de | |
[pagina 79]
| |
zoetheid van haar klanken tevens aan het streven der nieuwe Nederlandsche taalkunstenaars. Langzaam, zacht beginnend, zwelt de redenaar geleidelijk in kracht en warmte en geestdrift. Er zijn oogenblikken, dat hij op de teenen staat, zijn armen in vervoering wijd uitgebreid. Zinnen van minuten lang stroomen ons voorbij, vergeten beelden uit de klassieke oudheid, lange, stijgende en dalende reeksen van woorden in welluidende opvolging, klanken als liefdesliederen, dan weder als heldengedichten. Zelfs voor hem, wiens Spaansche kennis gebrekkig is, is de taal glashelder. Elk woord wordt met nauwkeurigheid gesproken, bijna gezongen, geen klank ontsnapt. De toehoorder laat zich wiegelen en voelt zich dan gedwongen tot luisteren, de oogen wijd opengesperd. Nergens blijkt duidelijker de eerbiedwaardige schoonheid van het ridderlijke Castiliaansch. Tot den reiziger, die uit Noord-Amerika komt, spreekt Mexico een dichterlijker taal dan hij daar ooit hoorde; geld ophoopen is moeilijk, poëtisch is het niet. Voor het gesproken woord heeft de Mexicaan een voorliefde. Een groot, te groot aantal zijner jongelingschap wordt advocaat. Daarna trekt de geneeskunde. Zeer talrijke Mexicanen gaan die in Europa bestudeeren; Gent herbergt een aantal hunner, evenals tal van Chileenen en Spanjaarden. In technisch opzicht heeft Mexico het nog niet ver gebracht. Toch heeft het in zijn Indianen een zeer goedkoope, ijverige en blijkbaar ook geschikte werkkracht. Kleine winkeltjes in de hoofdstad verkoopen Mexicaansche geschilderde beeldjes van klei, soms niet hooger dan één centimeter, die voor een paar dubbeltjes te koop zijn en uit de hand uitmuntend door de inboorlingen zijn vervaardigd. Fraaie kanten, geperst en uitgesneden lederwerk en voorwerpjes van zilver, alles handwerk en spotgoedkoop, vormen, behalve die beeldjes, de soorten van huisnijverheid, die aan de hoofdstad in het bizonder eigen zijn. Van alle Spaansche steden in Amerika is Mexico ongetwijfeld de schitterendste. Zij telt tegenwoordig 350.000 inwoners. Ten opzichte van het klimaat is de stad niet bevoorrecht. Haar zeer hooge ligging (2200 meter boven | |
[pagina 80]
| |
de zee) geeft den vreemdeling spoedig een gevoel van uitputting, dat hem aanvankelijk kracht en lust voor elke inspanning beneemt maar op den duur verdwijnt. Gelijk in de geheele republiek, verschillen zomer en winter weinig in warmtegraad; de thermometer wisselt slechts tusschen 53 en 64 graden Fahrenheit.
Wie de inlandsche bevolking der hoofdstad, ongestoord door blanken, wil gadeslaan, onderneme des Zondags een boottocht op het kanaal van Vigo, een der zeldzame overblijfselen der kanalenwereld, die Cortez hier vond. Het verbindt de hoofdstad met het meer van Xochimilco en het daarnaast gelegen meer van Chalco; aan de andere zijde der hoofdstad loopt het door tot het groote meer van Texcoco. Een platgeboomd bootje, met een tent overspannen, wordt voortgeduwd met een langen stok door een Indiaan. Men bereikt eerst het dorp Santa Anita, waar met bloemen versierde inlanders in lage, met stroo bedekte huisjes smullen aan tamala's, een maisblad met gehakt vleesch en mais erin. Dan vaart men langs de Chinampas, z.g. drijvende tuinen, die vroeger werkelijk dreven, maar dit nu alleen schijnbaar doen, doordat zij in kleine stukjes met water zijn omgeven en er slechts even boven uit steken. Van hier voorziet zich de hoofdstad van groente, de inlander van reuzen-radijzen, die zijn geliefkoosd voedsel uitmaken. Verder op, te Ixtacalco, ook met drijvende tuinen omgeven, staat een driehonderd jaar oude kerk. Als de avond daalt, vult zich het kanaal met booten, volgepropt met arme Indianen, die, bloemenkransen om het hoofd, op hun guitaars tokkelen, zingen en zelfs dansen, zoo goed en zoo kwaad als het in de beperkte ruimte gaat. Tacubaya, een andere voorstad, is ingenomen door villa's van welgestelde blanken. Evenzoo het lieflijke stadje San Angel en Coyoacan. In het laatste heeft Cortez een tijdlang gewoond en de herbouwing van Mexico bestuurd. Zijn huis staat nog, waar hij koning Cuautemoc gevangen nam; boven de poort ziet men nog zijn | |
[pagina 81]
| |
wapen. Het huis heeft slechts één verdieping boven den beganen grond. Drie kilometer van Mexico ligt het Mexicaansche Lourdes, het stadje Guadelupe. In 1531 verscheen, zoo luidt de legende, de Heilige Maagd op den heuvel, die nu door een kerk wordt gekroond, aan een pas bekeerden Indiaan. Toen de bisschop hem niet wilde gelooven, verscheen zij hem opnieuw, tot viermaal toe, en na de laatste maal bespeurde de bisschop, dat de tilma, het ruwe, uit maguey-vezels geweven kleed van den inboorling, zooals nog door hem wordt gedragen, op bovenaardsche wijze de afbeelding der Heilige Maagd vertoonde. Ter eere van dit wonder werd dadelijk aan den heuvel een kerk gebouwd, waar het bovenaardsche schilderstuk boven het altaar werd opgehangen. Het hangt er nog, steeds in gaven toestand. Beide zijden zijn gelijk; de mazen staan wijd uit elkaar. De huidkleur der Maagd is niet zwart, zooals in de nabootsing te Ciudad-Juarez, hiervoren beschreven, doch rose. Voor de Mexicanen is deze tilma sedert het nationale heiligdom geworden en gebleven, waarin algemeen wordt geloofd. Bij zijn opstand in 1810 koos de priester Hidalgo een afbeelding van Onze Lieve Vrouwe van Guadelupe tot zijn banier. Keizer Iturbide stichtte in 1822 als hoogste decoratie de orde der Maagd van Guadelupe. En de eerste staatspresident veranderde zijn naam van Felix Fernandes in Guadelupe Victoria. Keizer Maximiliaan, zelfs President Comonfort, de bestrijder der geestelijkheid, maakten hierheen pelgrimstochten. De kerk is sedert haar stichting herhaalde malen veranderd, verfraaid en vernieuwd. Romaansch van stijl, vertoont zij van binnen tegelijkertijd een rijkdom en een eenvoud, die haar onvergetelijk maken. Het geheele, hooge koorhek en de leuningen van de trappen zijn van massief zilver. Eveneens de lampen, die overigens geheel overeenkomen met de koperen uit de zeventiende eeuw in onze protestantsche kerken. Steenen trappen voeren naar een kapelletje op den heuveltop, oud en eerwaardig van uiterlijk. Ik zag er een | |
[pagina 82]
| |
beeld van San Benito de Palermo, zwart van aangezicht en handen; het was geheel met linten behangen. Een wonderlijk gedenkteeken staat dicht bij den top: een steenen mast, hoog als een huis, opgeblazen zeilen vertoonende. Het is opgericht door een geredde bemanning, ingevolge een door haar tijdens een zwaren storm afgelegde gelofte. | |
E. Het Zuiden.Nu voert onze weg naar Cuernavaca, 125 kilometer zuidelijk van de stad Mexico. De lijn behoort aan de Compagnie Mexico-Cuernavaca en bevat geen Pullmanwagens doch slecht onderhouden rijtuigen met een aantal banken aan weerszijden van het gangpad. De lokomotief wordt gestookt met hout. Eens per dag loopt de trein. Hij stijgt tot 3000 meter boven de zee, dus 800 meter boven de stad Mexico. Eerst rijden wij langs bebouwde velden, veel pulque en tuinen, komen dan de bergen in en krijgen, juist als wij het groote bosch van den Monte de Huitsilac zullen binnengaan, een uitgebreid vergezicht over het dal van Mexico heel beneden. Ook boven blijft het landschap groen. Diepe valleiën breiden zich aan beide kanten van den weg uit. Haast alles is bebouwd. Na 4½ uur sporens is Cuernavaca bereikt. Een tentwagentje brengt mij voor niet meer dan 25 Hollandsche centen in pijlsnellen draf naar mijn klein logement. De inrichting ervan wijst op de tropen. Rieten stoelen, geen tapijten, witte muren, moskieten-gordijnen over de bedden. De gaanderij vóór mijn slaapkamer ziet uit op de patio, waar bloeiende bananen hun reuzen-blâren opheffen tot bij mijn deur. Buiten is het snikheet, doch in dezen tijd, Juni, valt, gelijk in de hoofdstad, gewoonlijk om vier uur 's middags een heerlijke, verfrisschende regen. Het is doodstil in het stadje. Zwijgend vertoonen zich in het wit gekleede Indianen, alle blootsvoets, de vrouwen in hun mantel van loshangende zwarte haren. Paardjes, kleiner dan muilen, nauwelijks grooter dan ezels, trippelen | |
[pagina 83]
| |
voorbij, beladen met volwassen mannen en geregeerd door ontzaglijke sporen, twee vingers dik, met raderen groot als een kinderhand. Wat een overvloed van kerken voor zulk een klein plaatsje! Al de beelden zijn er beschilderd en dragen echte kleeren. Boven in de kerken zingen de vogels. Eén kerk dagteekent van 1529; haar klok is een geschenk aan Cortez van keizer Karel V; ofschoon de kenmerken dragende van zijn ouderdom, is het gebouw nog goed in orde. De muren van alle worden tusschen de voegen en in de hoeken bedekt door mos en woekerplanten. Alles hier is eerwaardig door eeuwen ouderdom. Op het plein staat achter het standbeeld van Cortez nog diens paleis; het wordt nu gebruikt voor het stadsbestuur en de politie. Door openstaande deuren kijk ik in bloeiende patio's, in groen met schitterend roode bloemen. Uit geopende vensters hoor ik kindergegons en zie, mij opheffende in den zadel, bruine kindertjes lezen leeren; vier Indianenscholen heb ik in Cuernavaca gezien. En waarlijk, electrische booglampen overspannen de straat. Een poortje in een dikke muur geeft toegang tot een grooten, ouden, weemoedigen lusthof, den Jardin Borda. Een Franschman, don José de la Borda, arm naar Mexico gekomen, begon hier in 1762 met zijn in de mijnen verdiende millioenen den aanleg van dit paradijs. Ik wandel langs een reeks uitgestrekte waterbekkens met fonteinen, geheel omzoomd door marmeren randen. Groote marmeren tegels, meest afwisselend rood en wit, en ook zwart en wit, bevloeren de lanen, die hier en daar overdekt zijn door wingerd. Takken der mangaboomen buigen neer tot op den grond door de zwaarte van hun vruchten. De bodem is bestrooid met manga's, oranje vlekken in het donker groen en het wijnrood der afgevallen blâren. Geen honderden, neen duizenden vazen met bloemen wandel ik langs. Koepels geven uitzicht op de effen blauwe bergen. Sommige paden en gedeelten liggen terrasgewijze hooger dan de andere. In den grooten, gemetselden vijver, omgeven door marmeren trappen, bewegen zich statig tal van zwanen en ligt een marmeren eiland, dicht beboomd en bebloemd, | |
[pagina 84]
| |
schijnbaar te drijven. Alle lijnen zijn geometrisch. Doods-, doodsstil is het alom. Geen mensch valt te bekennen, geen klank te hooren. Weemoedig stemt het niet te miskennen verval. Dit paradijs wordt tegenwoordig niet meer bewoond. Keizerin Carlotta vertoefde eenigen tijd in het eenvoudige, lage huis, dat nabij den ingang met één zijkant aan de straat gelegen is. Dicht bij Cuernavaca ligt een bouwval van vóór Cortez; in het hiervolgend hoofdstuk over Mitla zal hierop worden teruggekomen. Ofschoon Cuernavaca dicht bij Puebla gelegen is, over welke stad de spoorweg naar het zuiden loopt, kan men Puebla slechts bereiken door naar Mexico terug te keeren. Juist zes uren doet de trein (Ferrocarril Inter-oceanico) van daar over den 200 kilometers grooten afstand. De wagens laten niet te wenschen over. Wij rijden over een vlak land, dat met kopjes is bedekt, langs bebouwde akkers, uitgestrekte aanplantingen van maguey's of pulque-planten. Pulque-treinen loopen van hier elken dag naar de hoofdstad. Windpompen zooals men in Californië, het zuiden der Vereenigde Staten en ook op Curaçao telkens tegenkomt, zorgen voor water; op een ijzeren, soms houten geraamte, hoog in de lucht, draaien de wieken en staat de bak voor het op te pompen water. Het oude Teotihuacan wordt bereikt, bekend uit Cortez' veroveringstijd. Vlak hierbij verheffen zich de kunstmatige Maan- en Zonneberg, waarover bij de behandeling der Mitla-bouwvallen hierna zal worden gesproken. Aan het station Apizaco, waar de groote lijn van Vera-Cruz aansluit, krijgt men opnieuw een denkbeeld der lage loonen van de inlanders. Voor spotprijzen bieden zij U zacht en smeekend hun voortbrengselen aan. Voor een Hollandsch kwartje koop ik een wandelstok uit koffiehout, over de geheele lengte besneden met Indianen-voorstellingen en gekleurde figuren, welks vervaardiging dagen moet hebben gekost. Links verheft zich de Sierra Malinche tot 4100 meter. Santa Ana wordt aangedaan, vanwaar men | |
[pagina 85]
| |
per tram de nog steeds bestaande stad Tlascala bereikt, die niet alleen door haar naam doch ook door haar gebouwen Cortez' veroveringen te binnen brengt. Cortez schatte haar 40.000 inwoners rijk; nu telt zij er slechts 5000. Dan stoomen wij Puebla binnen; wij zijn noch belangrijk gedaald, noch gestegen. Het is een oude stad, dagteekenende van 1531, sedert eeuwen de militaire sleutel der hoofdplaats. In den laatsten tijd sterk vooruitgegaan, herbergt zij nu een honderdduizend menschen en is een van Mexico's grootste en belangrijkste steden. Electrisch zijn de straten verlicht, doch voor het verkeer moet men zich nog behelpen met kleine, slechte paarden-trammetjes. Alle huizen hebben patio's. In de woningen der armen zie ik geen vensters en treden licht en lucht alleen door de deur binnen. De betere huizen vertoonen aan den buitenkant soms evenmin vensters of alleen op de tweede verdieping, alsdan met balcons ervoor. Bevinden zich vensters beneden, dan reiken die tot aan den grond en zijn zij over het geheele oppervlak beveiligd door fraai gesmede ijzeren stangen, waarachter de schoonen staan te flirten. Veelal vertoonen de gevels, heel aardig en vroolijk, van buiten kleine tegeltjes in allerlei kleuren; deze sluiten niet aaneen, doch zijn los van elkaar in de gekleurde cement gemetseld. Ook eenige oude kerken zijn aan gevels en koepels aldus versierd. Mijn hemel, welk een hoeveelheid kerken! Soms staan er verschillende in een zelfde straat. Ik tel er 80. De grootste, de kathedraal, doet in schoonheid niet onder voor die welke wij te Guadelupe zagen en wint het in dit opzicht van haar zuster in de hoofdstad. Zij dagteekent van de helft der zeventiende eeuw. De grijze zandsteen, uit welke zij van binnen is gebouwd, heeft men sober en smaakvol versierd met wit en goud, de pilaren behangen met Venetiaansch donkerrood fluweel. De prachtige, ingelegde koorbanken, in Spaansche renaissance evenals het meerendeel der kerk, worden elders nauwelijks overtroffen. Weer zijn alle beelden gekleurd. De preekstoel heeft men gebeeldhouwd uit onyx, dat in deze streek op groote schaal voorkomt en een nijverheid | |
[pagina 86]
| |
van kleine, huishoudelijke voorwerpen heeft doen ontstaan. Ten einde toeneming der bevolking te bevorderen heeft de regeering een groot, nieuw Casa de Maternidad, een huis voor moederschap, gesticht. Daar kan de bevalling kosteloos plaats vinden en wordt voor den zuigeling zorg gedragen; don Porfirio heeft menschen noodig om 's lands onafhankelijkheid te beveiligen. Zijn praktische zin spreekt ook uit de penitenciaria, de gevangenis. Den gevangenen wordt er lager onderwijs verstrekt, les gegeven in ambachten en muziek, en den geheelen dag moeten zij werken. Dientengevolge kwamen, vertelde mij de bestuurder, sedert haar elf-jarig bestaan slechts vier recidivisten voor, ofschoon zij gewoonlijk vijfhonderd gestraften bevat en deze allen schuldig zijn bevonden aan zware misdrijven, daar, zooals wij zagen, de mindere misdrijven slechts met opneming in het leger worden gestraft. Alles zag ik hier ordelijk en militair in zijn werk gaan. Tot in kleine bizonderheden was alles met keurigheid in orde; de cellen, ongetwijfeld beter dan de hutten der inboorlingen, schenen mij zelfs te weelderig. Godsdienst, ook hieraan herkent men don Porfirio, wordt niet beoefend dan alleen bij het sterven van een gevangene en alsdan slechts op diens uitdrukkelijken wensch. Men doet hier zijn best en er wordt gewerkt. Op het telegraafkantoor word ik door vrouwelijke beambten geholpen. Mijn logement, wat wijds Grand Hotel geheeten, is nog al primitief, maar men gaat er in de Mexicaansche vriendelijkheid zoo ver, mij toe te fluisteren dat het voedsel beter is aan de overzijde, waar ik kom te zitten naast den onvermijdelijken Duitschen handelsreiziger, die uitsluitend in den verkoop van Duitsche flesschen aan de talrijke, bloeiende en goede bierfabrieken in Mexico een rijkelijk inkomen verdient. Het is heerlijk in een land te reizen, waar de menschen van hoog tot laag zoo beleefd zijn. Hun een dienst vragen lijkt hun een gunst bewijzen; door het afnemen van den hoed komt men verder dan met geld. Alle uitnoodigingen, die ik in Mexico kreeg, vermeldden als aanduiding der woonplaats van den schrijver, behalve | |
[pagina 87]
| |
stad, straat en nummer de woorden Su Casa (Uw huis). Moeilijk is het, zwieriger te groeten dan de haciendado's in hun beeldige opera-kleedij en de evenzoo uitgedoste officieren der rurales, troepen van het platte land, gezeten op schilderachtige paarden met gebogen Wouwermannekken en wuivende staarten. Bij het vallen van den avond zie ik de heeren drentelen over den keurig met bloemperken, heesters en net afgesneden gras versierden socolo (plein), luisterende naar de muziek, hoofsch flirtend met zwartoogige, gesluierde, hoedelooze, meest zwart gekleede schoonen. Bescheiden bewegen zich tusschen de blanken de tengere, kleine, vierkant geschouderde Indiaantjes, lichtbruin tot donkerbruin van kleur, allen in het wit en blootsvoets; hun vrouwen dragen een doek sluiersgewijze over het hoofd. Ook hier, gelijk in de hoofdstad, vertoonen zij, lang niet bij uitzondering, sterk Japansche gelaatstrekken; het verwondert hem, die Mexico bereisd heeft, niet, Kusinoki te hooren verklaren, als uitkomst zijner onderzoekingen, dat Japan vóór-historische betrekkingen heeft gehad met Noord-Amerika en zelfs met het verre Mexico. Minder rustig en ordelijk gedraagt zich de handwerksklasse in haar pulqueria's, die, geschilderd als kermistenten, in haar wijken huis aan huis staan. Vooral als de pulque pas geoogst is, maken mannen en vrouwen van dezen haast niets kostenden, nationalen drank, op groote schaal misbruik en is dronkenschap aan de orde van den dag, spoedig gestraft door één of meer jaren inlijving bij het leger. In een paar uur loopens bereikt men het oude Cholula, in Cortez' tijd, als hij niet heeft overdreven, 20.000 huizen en 400 tempels rijk, nu nog slechts een stadje van 10.000 inwoners. Hier staat de pyramide die hij er vond en op welke ik, Mitla besprekend, zal terugkomen. Het is weer een andere lijn, de Ferrocarril Mexicano del Sur, een Engelsche onderneming, die naar Oaxaca voert. Men kan goed merken dat de Engelschen haar zelven niet gebruiken, want de wagens zijn ellendig; oud, smerig en verwaarloosd. Wij sukkelen voort als een landelijke stoom- | |
[pagina 88]
| |
tram en doen 13 uren over de 370 kilometer, die Puebla van Oaxaca scheiden. Eerst is het land vlak, geheel en al bebouwd, meest met mais; vrouwen met de hooge Mexicaansche mannenhoeden op het hoofd bewerken de akkers. Aan beide zijden van den weg doemt in de verte een lage bergketen op; marmer haalt men er uit, ook onyx. Kleine dorpen en stadjes laten wij liggen of houden er even op, zeker meer dan tweehonderd, boven welke onveranderlijk een eeuwen-oude, witte kerk uit komt kijken, haast altijd in dezelfde hoofdlijnen, een koepel en twee gelijke torens aan den voorkant. De hacienda's hebben ook ieder hun eigen kerk, die meestal versierd is met tegels zooals wij in Puebla zagen. Wij houden stil aan het oude Tehuacan, gelegen op den richel van de groote waterscheiding tusschen de Mexicaansche Golf en den Grooten Oceaan. Dan naderen wij de bergen. Het landschap verandert geheel. Cactussen, groot als boomen, verschijnen, elk met tal van vleezige, rechtopstaande armen, cyclopen-luchters. De rotsen, nu vlak bij, vertoonen alle kleuren van den regenboog, tengevolge van het metaalhoudende water dat tusschen de lagen doorsijpelt. Zij vormen een kloof, een canon van de Rio Salado, zooals wij er hiervoren zoo dikwijls in de Rocky Mountains aantroffen. Blijkbaar heeft hier een sterke, onderaardsche werking plaats gevonden; de rotslagen liggen niet meer horizontaal, maar rijzen en dalen in tallooze sterke, soms korte bochten, die zich duidelijk afteekenen op de rotswanden. Wij volgen de rivier, die zich kronkelt tusschen loodrechte, hooge rotsen; niets groeit hier dan cacti en kleine, erbarmelijke struiken. Sedert Puebla, 2200 meter hoog, zijn wij voortdurend gedaald, zoo sterk, dat wij bij Quiotepec, het laagste punt, ons slechts 600 meter boven den zeespiegel bevinden. In deze laagte is de hitte overweldigend. Een oogenblik later zijn wij te Tomellin, een klein stationnetje, waar in een schuur een Chinees ons goede kost te genieten geeft. Nu gaan wij de steile helling op tot Las Sedas, dat wij 3½ uur later bereiken, 1300 meter hooger gelegen. Dan gaat het weder iets naar beneden. Langs den weg liggen, verspreid onder | |
[pagina 89]
| |
bananen, onder suiker en onder koffie, de woningen der Indianen. Sommige dier vierkantige hutten verschillen niet van die van negers in Afrika; meestal van stroo, zijn zij hoogstens gebouwd uit adobe, wit bekalkt. De bewoners zijn hier veel donkerder van kleur dan in het noorden. De mannen werken met naakte bovenlijven in het land. Mooie, vriendelijke vrouwen, wier uitgesneden, witte hempjes bruine halzen laten zien, het zwarte haar als een half opengetrokken gordijn over de madonna-oogen, snellen op den langzaam voortsukkelenden trein toe en bieden voor één enkelen cent tamala's aan en een hoop vruchten. De conducteur, een Amerikaan, drijft de vriendelijkheid ten top, door, als ik een kiekje wensch te nemen, den trein te laten stilhouden. Twee kleine meisjes, die ik niet ouder schat dan elf jaar, torschen en zoogen haar eigen kind. Vriendelijk en deemoedig vragen zij mij hen mee te nemen tot het eerste dorp, omdat zij zoo zwaar beladen zijn. Ik stem toe en nu beginnen hun zachte, zangerige verhalen. De conducteur wil geen geld van mij aannemen. Als in het verre westen der Vereenigde Staten sluit hij vriendschap met mij. Slechts om den anderen dag behoeft hij dienst te doen en wijdt den overigen tijd aan wat hij zijn bankzaken noemt, een geldhandeltje te Oaxaca, waarin hij schromelijk veel geld verdient. Een waas van tevredenheid hangt over de propvolle derde klasse. Alles is opgeruimd; onder de madonna-oogen lachen reeksen van witte tanden. Torens doemen op; wij zijn te Oaxaca.Ga naar voetnoot1) Het is een der oudste steden van Mexico; de mannen van Cortez vonden hier reeds, in het zelfde jaar van Moctezuma's val, een belangrijke stad. Plantages liet hij hier aanleggen en bij zijn eerste terugkomst in Spanje verhief koning Karel hem tot markies van het dal van Oaxaca, dat hem werd afgestaan. De twee grootste Mexicaansche staatspresidenten, Benito Juarez en Porfirio Diaz, zijn hier geboren. Het is een vroolijke, lachende plek, sterk zuidelijk van | |
[pagina 90]
| |
karakter. De meeste huizen hebben slechts één verdieping boven den beganen grond; zij zijn blauw geschilderd, rose, geel of wit. De beneden-vensters zijn weder beveiligd door kunstig gesmede ijzeren staven; de bovenste hebben ieder hun balkonnetje. Alle ramen staan wijd open, en als men er in kijkt wordt men vriendelijk gegroet. De straten loopen naar het midden af tot een goot. Het middenpunt, de Plaza Mayor of Socolo, vult zich van 's morgens tot laat in den avond met menschen. De hitte dwingt zelfs de soldaten zich in het wit te steken. 's Morgens en 's avonds geven de laatsten op dit plein voortreffelijke muziekuitvoeringen. Nergens zag ik bekoorlijker en keuriger stadsmiddenpunt. Vier fonteinen springen er den geheelen dag. En oranjeboomen, granaten, pompelmoezen, alle beladen met bloemen en rijpe vruchten, doen den socolo geuren en schitteren als een ruiker. Banken staan onder de boomen. Colonnades aan den voorkant der huizen als te Bologna omgeven het geheele plein, terwijl over de wegen eromheen zeilen zijn gespannen tegen de hitte. De oude kathedraal, die uitspringt tusschen de ineen loopende twee groote pleinen der stad, van buiten in vroege Spaansche renaissance, is nog niet lang geleden van binnen uitstekend vernieuwd. Streng klassiek in bouw, dragen er de helder witte muren en pilaren versieringen van goud op bruin-rosen grond. De harmonie van kleur en lijnen, de indruk van opgeruimden ernst dien de kathedraal geeft, leven nog jaren na zijn bezoek bij den reiziger voort. In mijn logement, het Hotel de France, door een Franschman gehouden, gaat het vroolijk toe. Eenige Amerikanen zijn er bezig een zilvermijn in de buurt te koopen van een Franschman. Engelschen vertoeven hier voor spoorweg-aangelegenheden, een paar Duitschers voor het aanleggen van een koffieplantage. Al deze menschen lijken nog al ordinair naast de Mexicanen, die zelfs in de lagere klassen in distinctie hen verre overtreffen. De middagmalen worden genuttigd in de beboomde en bebloemde, met marmer bevloerde patio, heel vroolijk en aangenaam. Zij kosten slechts 75 Holl. centen; de slaapkamer niet | |
[pagina 91]
| |
meer dan dubbel zoo veel. Heel vroeg in den morgen word ik wakker door het gezang van vogels, die zich boven in mijn kamer hebben genesteld. De heele stad - zij is trouwens niet groot, slechts 30.000 zielen - bespreekt de groote gebeurtenis van den dag. Don Porfirio heeft per telegram, zonder vorm van proces, den hier zetelenden gouverneur van den staat Oaxaca ontslagen, dadelijk op ontvangst van een adres, omdat deze al te groote sympathie had betoond voor de mooi-lichtbruine Indianen-meisjes, haar schoone gestalten, haar gebogen neuzen en droomige schitteroogen. Don Porfirio houdt niet van heen en weer gepraat. Constitucion y Libertad! | |
F. Mitla en de Inboorlingen.Heel vroeg in den morgen stijg ik te paard, op weg naar het geheimzinnige Mitla, gevolgd door een Indiaanschen achterrijder, die mijn reisgoed bij zich heeft. Op den breeden landweg rijden voorhistorische, overhuifde ossenwagens mij heel langzaam tegemoet, krakende op twee massieve, groote wielen. Een rand van blauwe heuvels omzoomt het dal. Zij vergezellen mij tot aan het eindpunt van den tocht, altijd boomloos, later op den dag nu eens afwisselend en dan tegelijk paars, rose en blauw van kleur. In den aanvang volgen een aantal inboorlingen den weg, gezeten op of begeleid door ontelbare muilen en voornamelijk ezels. Een paar maal rijdt mij een zwierige, deftige haciendado, in charro, het nationale kostuum gestoken, achterop en vertelt mij, belangrijk en gezellig, van land en volk. Na een paar uur wordt een dorp bereikt, Tule geheeten, bestaande uit smerige, lage huisjes van de onvermijdelijke adobe en uit strooien hutten. Een zijweg voert mij langs een school, waar half naakte, bruine kindertjes van een bruinen schoolmeester, die niets aan heeft dan een witte broek, schrijven leeren. Iets verderop staat voor een heel oude kerk de dikste boom dien ik in mijn leven gezien heb, een soort van cypres. Ik ga den stam meten | |
[pagina 92]
| |
en vind, dat die 46 meter omtrek heeft. Acht en twintig menschen met uitgestrekte armen zijn noodig om hem te omspannen. Alexander von Humboldt heeft eenige woorden achtergelaten op een plankje, dat nu gedeeltelijk door den bast is bedekt. De weg stijgt en doorsnijdt weer een dorp, dat den bedenkelijken naam van Tlacochahuhaja draagt, met een paar oude, betorende, groote kerken. Een uur verder staat weder een groote kerk te midden van een wat grooter vlek, gebouwd rond een groot plein, Tlacolula. Geradbraakt stijg ik er af. De Mexicaansche zadels mogen, door de groote tasschen aan weerszijden en de plaats voor pistolen en een mantel van voren, goed geschikt zijn voor reizen, zij zijn blijkbaar alleen gemaakt voor tengere Mexicaantjes en niet voor zware Hollanders. Van voren hebben zij alle een grooten knop, waaromheen de lasso of het haltertouw gewikkeld wordt en dat mij bij elken galop-stoot van het paard onmeedoogend in het lijf drong; want van achteren loopt het zadel hoog op, zoodat men niet achteroverbuigen kan. De paarden kunnen gewoonlijk niet draven, alleen galloppeeren; en het mijne had door lange jaren dienst houten beenen gekregen, zonder de minste veering; het kostte trouwens slechts 1 peso = 1 gulden per dag. Mijn oud zadel was met riemen en touwtjes zoo slecht hersteld, dat mijn rijbroek kleefde aan den verwonden binnenkant der beenen. Paard en achterrijder stuurde ik terug naar Oaxaca en bleef met mijn reisgoed achter in een inlandsch logement, waar ik erbarmelijk te eten kreeg en vertoefde tot ten laatste een vriendelijke landheer mij een uitstekend paard toezond. Zoodra men het plein verlaten heeft, gelijkt Tlacolula volkomen op een Afrikaansch negerdorp. Van hier af verdwijnen de adobe-huisjes. Vierkante strooien negerhutten als in West- en Oost-Afrika, zonder eenig verschil, maken de dorpen uit; doch elke is hier omheind door cacti, die er uitzien als groene, gegleufde balkjes of staven. Mexico schijnt het klassieke land der cacti; ook het wapen vertoont | |
[pagina 93]
| |
een cactus, waarop een adelaar met een slang in den bek. Het land is dor. Vóór de hutten staan gewoonlijk een paar maguey-planten, waaruit mij voor één cent pulque te drinken wordt gegeven. Eindelijk, laat in den avond, doorwaad ik een klein stroompje en bereik dan een pueblo, groot Indianen-dorp, het beroemde, aloude Mitla, eigenlijk Mitlan, d.w.z. stad of rijk van den dood, of van den God des doods. Een groot, Spaansch landhuis neemt er den vermoeiden reiziger op. Ik vind er een Amerikaanschen spoorwegconducteur, een man niet zonder ontwikkeling en beschaving, die met zijn vrouw louter uit belangstelling de bouwvallen komt aanschouwen. In een kamertje van het landhuis wordt een winkeltje voor de inboorlingen gehouden, waar zoowat van alles te koop is. Dit en de hutten, soms in groepen, soms elk voor zich omgeven door een cactusomheining, de kronkelende paadjes er tusschen, de vroolijke, naakte, bruine kindertjes met dikke buikjes, dit alles gelijkt op Oost- en West-Afrika. Huisraad is in die hutten haast niet aanwezig en de vloer wordt gevormd door klei. De mannen zijn haast allen uit werken. Vrouwen en kinderen toonen zich toeschietelijk en vriendelijk, de eersten allen fatsoenlijk gekleed. Wij zijn hier in het land der Zapoteken, een der talrijke en vroegst beschaafde Nahua-stammen die gezamenlijk de bevolking van Mexico's noordelijke helft vormen en over wie straks zal worden gesproken. Gelijk alle Mexicaansche inboorlingen, behalve in vergeten en ontoegankelijke uithoeken, hebben zij hun oorspronkelijke beschaving verloren. Bij Cortez' komst hadden zij ongeveer dezelfde schriftteekens als de Asteken en andere Nahua-stammen, welke teekens echter verschilden van die der Maya's, toen vlak naast hen woonachtig. Zij zijn het die de Maya-beschaving aan de Nahuanaties hebben overgebracht. Tegenwoordig wordt de Zapoteken-taal nog hier gesproken. Te midden nu van dit pueblo, omgeven door lage bergruggen, staan nog vijf groepen van bouwvallen, die door de Mexicanen worden beschouwd als vooropstaande onder de merkwaardigheden van hun land. Ieder vreemdeling | |
[pagina 94]
| |
spreken zij erover en verhalen, dat een dichte sluier hangt over de geschiedenis ervan. Een opzichter, een Indiaan in staatsdienst, leidt mij rond. Eerst brengt hij mij bij een groot, wit, dakloos gebouw, bestaande uit zware muren, vier tot vijf voet dik, dat overigens nog uitstekend in orde is en een allervreemdsoortigsten indruk maakt door de eigendommelijke versiering. Terwijl de gebouwen der inlanders altijd uit adobe of stroo vervaardigd zijn, bestaan deze muren uit stevig gebakken, groote, witte steenen, die zóó goed in elkander passen, dat zij zonder kalk of eenig bindmiddel gedurende een onbekend aantal eeuwen onwrikbaar op hun plaats gebleven zijn. Eenige ervan springen uit vóór de andere en vormen daardoor rechthoekige, duidelijk sprekende, eenigermate Grieksche, uiterst sierlijke patronen, die doen denken aan stramienwerk. Aldus zijn niet alleen de buitenmuren versierd, doch ook, elke kamer verschillend, het binnenste, hetwelk bereikt wordt door een breede, steenen trap, die niet lang geleden is hersteld. Het bestaat uit een aantal groote vertrekken, waarvan de lage deur-openingen alle van boven gevormd worden door kolossale, zware plinten van rotssteen; een ervan is 6 meter lang. De kunst om zoo zware steenen op te heffen is bij de inboorlingen reeds lang verloren gegaan. Boogvormen en ronde lijnen komen in het geheele gebouw niet voor, evenmin vensters. Een der vertrekken bevat in het midden een rij van 6 zware, porfieren kolommen, monolieten, 5 meter hoog, zonder voetstuk of kapiteel; aan den bovenkant zijn zij afgerond. Het lijkt niet onmogelijk in hen voorwerpen van Phallus-aanbidding te zien, waarvoor, zooals zal blijken, wel aanleiding is; doch hun talrijkheid doet twijfelen en de stand maakt het waarschijnlijker, dat zij eenvoudig gediend hebben tot ondersteuning van een nu verdwenen dak. Onder deze vertrekken bevinden zich andere, half onder den grond, laag van verdieping. De bekwaamheid der bouwmeesters moet niet alleen een groote, doch ook een bizondere zijn geweest. Het gebouw is het best onderhoudene en tegelijkertijd het merkwaardigste, dat ons van geheel oud-Mexico is overgebleven. | |
[pagina 95]
| |
Op weinige minuten afstands bevindt zich de z.g. begraafplaats, vier muren die jarenlang gebruikt zijn geworden als pakhuis voor koren en die sporen dragen van dezelfde versiering als het zooeven beschreven paleis of tempelgebouw. Zij loopen in een rechte lijn noord en zuid met den onderaardschen gang in dien tempel. In 1900 werd hier een cementen bevloering ontdekt. Van de derde en vierde groep zijn alleen afgebrokkelde overblijfselen van muren staan gebleven. Het vijfde gebouw is nog in den tijd van Karel V gebruikt, deels tot voorhof deels tot grondvesten voor een Christelijke kerk, die nu wordt hersteld. In den stal vindt men op den muur teekeningen en hiëroglyphen, nog niet ontcijferd, in het karakteristieke rood-bruin, dat wij hiervoor reeds zagen in de Indianen-kerk te Laguna (Nieuw-Mexico) en waarvan ook sporen zijn overgebleven in den zooeven besproken grooten tempel. Een paar monolieten zijn hier bij den kerkbouw gebruikt, die geheel overeenstemmen met die welke wij in den tempel aantroffen. De eigendommelijke versieringswijze, die wij zooeven opmerkten, zien wij ook hier. Van al deze gebouwen loopen de muren, getrouw aan het kompas, juist noord, zuid, oost en west. Beeldhouwwerk is er niet aan te bekennen. Deze beschrijving nu van den tegenwoordigen staat der bouwvallen komt geheel overeen met wat de eerste Christen-schrijver, die van Mitla melding maakt, Motolinia, ervan zeide. Sprekende over de reis hier voorbij van Fra Martin de Valencia in 1533 en '34 vertelt hij, dat de Zapoteken deze plaats noemden Lioba of ingang tot het graf, en dat zij den eersten Spanjaarden niets konden vertellen omtrent de bouwers van deze toen reeds verwoeste gebouwen. De bouwvallen waren reeds toegegroeid bij Cortez' komst, lagen ver van den grooten weg, en ook de Maya's en Tolteken wisten er toen reeds niets van te verhalen. Sinds eeuwen leeft Mitla in hun overleveringen als stad der dooden. Het is, naar men mij in Mexico algemeen antwoordde, een open vraag gebleven, welk volk deze gebouwen oorspronkelijk heeft samengesteld. Een poging om tot oplossing van dit vraagstuk te | |
[pagina 96]
| |
geraken dient te worden voorafgegaan door een blik op de inlandsche bevolking. De reiziger, met sterke, talrijke, maar verwarde indrukken uit Mexico gekomen, verliest in het eerst den weg in de zeer uitgebreide litteratuur over dit onderwerp en tusschen de uiterst talrijke volken, staten en koningen, van welke Cortez en de oude Spaansche geschiedschrijvers melding maken. Eerst langzamerhand geraakt hij tot een duidelijke voorstelling. De namen van die staten zijn meestal dezelfde als die van huidige steden; en nu herinnert zich de reiziger, dat hij slechts een uur heeft behoeven te sporen om van de hoofdplaats van het eene vroegere rijk te komen in die van het andere. Inderdaad lagen de meeste dier rijkjes in het dal van Mexico. Zelfs aangenomen dat Cortez niet overdrijft door telkens te spreken van honderdduizenden als de bevolking van ééne stad, toch waren die staatjes zeer klein van omvang. Wij zagen hiervoren, dat het den inboorlingen ontbrak aan paarden en hoornvee, aan vervoermiddelen. De mogelijkheid is dus niet uitgesloten, dat op zulk een kleinen afstand van elkaar afzonderlijke volken woonden. Maar voortdurend hebben zij elkander beoorloogd, is de machtsverhouding veranderd, werden staten vazallen van andere, of werden de rollen omgekeerd. Zij hebben dus voortdurend in gemeenschap met elkander gestaan. Van Tehuantepec tot Texas en Nieuw-Mexico spraken zij ongeveer dezelfde taal, het Nahuatl. Bij Cortez' komst hadden zij sedert eeuwen elkander beurtelings overheerscht, zelfs elkanders goden overgenomen zonder hun eigenen op te geven, waren elkanders lijfeigenen geweest, hebben zich dus sterk moeten vermengen; de aard van hun beschaving kan dientengevolge niet zeer uiteengeloopen hebben. Al deze inboorlingen, de noordelijke der beide groote Indianen-families die Mexico bij Cortez' komst bevolkten, kan men samenvatten onder den naam van Nahua-volken. De tweede familie staat nog heden bekend onder den naam van Maya; zij bewoont het zuiden van Mexico. Laat ons beginnen met een blik te slaan op de Nahua. | |
[pagina 97]
| |
Volgens hun overlevering, die, zooals wij zagen, Cortez' verovering heeft vergemakkelijkt, zijn zij uit het noorden gekomen. Waarschijnlijk omstreeks de 9de eeuw n.C. verdreven zij de veel beschaafdere, doch vreedzame en zwakkere Maya's naar Yucatan en Guatemala. Eeuwen lang hebben zij als jagers en visschers geleefd. Zooals de Romeinen aan de overwonnen Grieken, hebben zij aan de Maya's de hooge ontwikkeling te danken die Cortez bij hen vond. De Zapoteken, een hunner stammen, waren de brug, zooals wij zagen, over welke zij die beschaving ontvingen; zij hebben die zelfstandig verder ontwikkeld. De Maya-taal verschafte hun veel woorden, o.a. de dagnamen. Zij namen van dezen het kalender-systeem over, met de geheel eenige combinatie der heilige getallen 20 en 13. Alle Nahua-stammen woonden dicht bij elkaar, grootendeels in het dal van Mexico, kleine rijkjes vormende, waarin in den aanvang priesters de hoofdmacht bezaten, boven welke zich langzamerhand de door kampen noodig geworden krijgsaanvoerders eerst persoonlijk, dan erfelijk verhieven; de geschiedenis herhaalt zich steeds, de ontwikkelingsgang der menschheid is overal gelijk, voor zoover klimaat en bizondere omstandigheden niet ingrijpen. Groote staten hebben zij nooit gevormd; de betiteling met koningen en keizers in de verhalen der conquistadores en Spaansche geschiedschrijvers lijkt mij overdreven. Onophoudelijk bekampen zij elkaar en veranderen, gelijk de Bantu, zelfs de Hottentotten, ja eigenlijk alle natuurvolken in den loop der tijden gedaan hebben, hun staatjes van tribunale, nationale in territoriale: de vorst regeert niet langer over een stam, maar over een land; zoo is het altijd gegaan, zoodra nomadenvolken vaste woonplaatsen zijn gaan bouwen. Beurtelings onderwerpen zij elkaar; toen Quinantzin, koning der Chimeken, die een korten tijd groote macht onder hun Nahua-broeders gehad hebben, in 1305 stierf, begroeven hem als leenheer niet minder dan 70 zoogenaamde koningen. De geschiedenis dezer volken vóór de 13de eeuw n.C. is onzeker en berust slechts op overlevering. De Asteken, hun beroemdsten stam, vinden wij het | |
[pagina 98]
| |
eerst in Chapultepec, krijgshaftige lieden. Zij schijnen op het einde der twaalfde eeuw het dal van Mexico te zijn binnengetrokken; ongeveer 1250 kiezen zij een eerste wereldlijk hoofd; hun rijk vervalt reeds een halve eeuw later. Een groep Asteken, de Mexica, leensoldaten van andere rijkjes, verzamelen zich op den roep van een priesterhoofd en stichten in de eerste helft der 14de eeuw op een eiland in een moeras de stad, die als Mexico-Tenochtitlan de hoofdstad van het Astekenrijk is geworden. Tenochtitlan beteekent de stad van Tenoch, den priester-aanvoerder; het woord Mexico schijnt afkomstig van den naam van een hunner goden, Mexitl. Eerst blijven zij er onderworpen aan de Tekpaneken, ook al een Nahua-volkje. Langzamerhand trekken zij vluchtelingen van alle kanten tot zich, zoodat de stad niet langer menschen van één stam herbergt maar een internationale Nahua-stad wordt. Zooveel Colua, menschen uit Coluacan, komen er zich nederzetten, dat een zoon des konings van Coluacan gekozen wordt tot koning van Tenochtitlan. Het vecht zich vrij, wordt steeds krachtiger en grooter, en gaat een der leidende staten worden van het geheele land. Bij Cortez' komst was het ongetwijfeld het machtigste rijk in geheel Mexico en Centraal-Amerika. Noordelijk heeft zich het Asteken-rijk nooit verder uitgestrekt dan tot Tula, ongeveer 80 kilometer benoorden Mexico-Tenochtitlan; trouwens het noorden van de tegenwoordige republiek schijnt toen slechts uiterst spaarzaam bevolkt te zijn geweest. Doch hun invloed strekte zich zuidelijk uit tot aan de Golf van Mexico en Yucatan. Weinige Nahua-stammen ontkwamen, als Tlascala, aan hun opperheerschappij. Alles was hun vazalstaat; met Texcuco, het Athene van het dal van Anahuac, was Mexico verbonden. Ongeveer 1484 trok een Asteken-leger naar den tegenwoordigen staat Oaxaca, bewoond door de Zapoteken, en maakte ook van hun land een leenstaat, die zich echter weder wist vrij te vechten en later Cortez geholpen heeft. Met de groote Maya-familie schijnen zij geen betrekking te hebben gehad. Bloedige en tyrannieke overheerschers zijn de Asteken | |
[pagina 99]
| |
geweest; de ondersteuning, die Cortez allerwegen tegen hen vond, is er een bewijs van. Elk feest bracht ten dank of ter verzoening duizenden bloedoffers aan de goden, deels uit bloeddorst, deels ingevolge hun godsdienst. Een hoog ontwikkelde beschaving vonden de Spanjaarden bij hen, een beschaving die kon wedijveren met die der Maya. Toch bevonden zij zich toen nog hoogstens in het bronzentijdperk der menschheid, dat samengaat met het gebruik van zilver en goud. Van Nahua-bouwkunst is weinig meer over en dit weinige doet verbaasd staan over de bewondering der Spanjolen; hun bouwmateriaal moet zeer vergankelijk geweest zijn. Slechts drie bouwvallen van beteekenis vallen te vermelden. De eerste, die van Xochicalco bij Cuernavaca, is de eenige, die nog gave muren vertoont. Alleen door de groote trap doet zij denken aan een gebouw van Mitla. Doch de vier muren vertoonen over de volle lengte een sterk gekronkelde slang, niet in baksteen als waarmede in Mitla de versieringen zijn verkregen, maar uitgehouwen in rotssteen, de bekende gevederde slang der Indianen, het zinnebeeld der Godheid in Centraal-Amerika, zooals ook bij Pueblo-Indianen in het zuiden der Vereenigde Staten. De muren omsluiten geen kamers of open ruimte, doch zijn opgevuld met steenen en aarde. Waarschijnlijk heeft het gebouw gediend als voetstuk voor een altaar. Het tweede overgebleven Nahua-bouwwerk is dat van Teotihuacan. Ook hierop werd hiervoren reeds gewezen. Het zijn twee aarden heuvels, die er uitzien als had de natuur hen gemaakt. Vroeger waren zij bedekt met bouwmateriaal, dat Cortez nog gezien heeft doch waarvan geen spoor is overgebleven, noch hier, noch in de buurt. Het moet dus van geheel anderen aard zijn geweest als het te Mitla gebruikte, hetwelk reeds in Cortez' tijd eerbiedwaardig was van ouderdom en nog ongeschonden voortleeft. De heuvels of liever pyramiden zijn massief en worden Zonneberg en Maanberg genoemd, tusschen welke de zoogenaamde Straat der Dooden loopt. De Zonneberg is de hoogste, 50 tot 60 meter. Zij zijn bedekt met struiken en | |
[pagina 100]
| |
cacti. In de buurt bevinden zich nog andere kleine pyramiden. Dit oord is een heilige begraafplaats geweest, middenpunt van nationale vereering. Het derde bouwwerk is de reeds even besproken pyramide van Cholula bij Puebla, eveneens een kunstmatige heuvel, 62 meter hoog, opgebouwd uit lagen, terrassen van klei en van adobe. Ook zij ziet er uit als had de natuur haar gevormd en is tegenwoordig begroeid met boomen. Een zigzag-weg, bestraat met steenen en die eindigt in een trap, loopt naar haar top, waar een oude Spaansche kerk zich verheft. De Spanjaarden hebben hier een inlandschen tempel gevonden, die zich nog in redelijken staat bevond en waarover hun geschiedschrijvers eenige mededeelingen hebben gedaan. Nu is echter niets meer te zien, dat een sleutel geven kan. Waarschijnlijk hebben de Tolteken, een andere oude Nahua-stam, de pyramide gebouwd. Ook hier vindt men geen spoor van eenige overeenkomst met de Mitla-gebouwen. Beschouwen wij nu het andere groote Mexicaansche Indianen-ras, de Maya. Van den tegenwoordigen Mexicaansche staat Chiapas hebben zij zich verspreid over Yucatan, Guatemala en Honduras. Daar troffen de eerste Spanjaarden hen aan en nog heden vormen zij er in hoofdzaak de bevolking. Hun taal was een andere als die der Nahuavolken en werd in een aantal dialecten gesproken, die ook onderling sterk verschilden maar alle afkomstig zijn van dezelfde grondtaal. Bij de komst der Spanjolen vormden zij een dichte bevolking, die zich voornamelijk aan den landbouw wijdde; ook aan buitenlandschen handel. Zij bezaten een groote astronomische kennis en berekenden, evenals de Nahua, het zonnejaar even zuiver als de Christenen na de Gregoriaansche tijdverbetering (1582). Den Spanjolen waren zij dus in dit opzicht vooruit. Ook de zeevaart verstonden zij; op zijn vierde reis voeren zij Columbus tusschen Jamaïca en het vaste land tegemoet. De godsdienst speelde bij hen een groote rol. Zij bezaten een aantal godheden, waarvan de zon de voornaamste was. Dat zij evenals zoo vele volken een tijdperk van Phallusver- | |
[pagina 101]
| |
eering hebben gehad, weten wij met zekerheid uit hun geschriften en uit Guatemala. Die schrifturen hebben de oude Spanjolen kunnen lezen, maar zijn nu onverstaanbaar geworden. De overblijfselen hunner gebouwen strekken zich uit over het geheele zooeven aangegeven, door hen bewoonde gebied. Oorspronkelijk waarschijnlijk door priesters geregeerd in verschillende groepen of rijkjes, plaatsten zij krijgslieden, na hun verdrijving door de Nahua noodig gebleken, aan hun hoofd, die de heerschappij in handen kregen en elkaar onderling bekampten. Het rijk Mayapan werd het grootste in Yucatan; de priester-koning uit het geslacht der Cocomes, dat zich beriep op afstamming van den God Kukulkan, wist de andere staatjes onder zijn macht te brengen en de inwoners daarvan tot lijfeigenen te maken. Zijn huis trachtte zich staande te houden door indienstneming van Nahua-troepen, doch tengevolge van opstand viel zijn rijk omstreeks 1436 n.C. in kleine staatjes uiteen. Cortez vond er zeven; hij maakte er een einde aan. Met hem verdwijnt de eigendommelijke beschaving. Geheel gekleurd Mexico wordt Christen en knecht, en is beide sedert gebleven. Ook de taal wordt bijkans overal Spaansch. Op groote schaal vermengt zich de blanke met den inboorling. Van de 13.600.000 Mexicanen is nu het grootste gedeelte, 43%, halfbloed, 38% is zuiver Indiaansch en slechts 19% (creolen) behooren tot het blanke ras. Negers telt Mexico slechts zeer weinig. Zoo goed als de geheele inlandsche bevolking heeft tot op zekere hoogte de Christelijke beschaving overgenomen en werkt in dienst der blanken. Het zijn zachte, eerlijke menschen. Hiervoren werd reeds kort gesproken van de sterk sprekende Japansche gelaatstrekken onder de inboorlingen en van vóórhistorische betrekkingen tusschen Japan en Mexico. De overblijfselen hunner oude beschaving komen telkenmale overeen met de Boeddha-versieringen in Zuiden Oost-Azië. Daarnaast doet zich een ander verschijnsel voor, even merkwaardig en tot nog toe evenzeer onverklaarbaar, de treffende gelijkenis met Egyptische typen, | |
[pagina 102]
| |
zoowel bij de huidige inboorlingen als bij hun af beeldingen in teekening en beeldhouwwerk uit den vóór-Spaanschen tijd. Zoo opvallend en onverwacht is die gelijkenis onder de, een geheel ander type vertoonende, inboorlingen, dat ik mij soms niet heb kunnen weerhouden van een kort gesprek, ten einde dit ongewone nauwkeurig te kunnen gadeslaan. Daar was bijvoorbeeld, in het dal van Mexico, Laura die met haar dikke, zwarte, in den nek afgesneden haren, heel lange oogen, rechte wenkbrauwen en neus, en opgeworpen lippen, den conischen boezem der negerinnen, een levende Sphinx geleek; haar huidkleur was chocolade-bruin. Daar was Elena, het dertienjarige moedertje met haar lieflijke kinderbeweginkjes, wonderlijk grijs van kleur, dezelfde type vertoonende; alleen haar neus wipte en was platter. Volgens Dr. Le Plongeon was het alfabet der Maya gelijk aan dat der oude Egyptenaren en toont hun taal verwantschap met het oude Egyptisch. Hij beweert zelfsGa naar voetnoot1), onder hun bouwvallen in Yucatan het graf van Abel te hebben gevonden en de speer, waarmede deze werd gedood! De Amerikanen, liefhebbers van speculeeren, ook in gedachten en theorieën, hebben op deze verschijnselen stoutmoedige hypothesen ontworpen. Een hunner Joseph Smith, de eerste Mormonen-profeet, heeft zelfs, naar hij beweert bij Goddelijke ingeving, soortgelijke aanwijzingen in zijn ‘Book of Mormon’ gekristalliseerd tot de openbaring, dat de eerste Indianen de verloren stammen van Israel waren en in Chili geland zijn, vanwaar zij zich over de nieuwe wereld hebben verspreid. Zijn naamgenoot, de tegenwoordige Mormonenprofeet, deelde mij mede, dat het kruis, door de eerste Spanjaarden bij hun komst in Mexico bij de Nahua gevonden als voorwerp van vereering, als een bewijs mag gelden, dat het Christendom aan de Indianen bekend was geworden vóór de Spanjaarden het hun predikten. Inderdaad vond men bij de Asteken ook andere overeenkomsten met het Christendom. Doch aannemelijker schijnt, met het oog op de reeds besproken groote kosmografische kennis der inboorlingen, de verklaring dat dit kruis voor hen het teeken was van den grootsten | |
[pagina 103]
| |
God, van den God der geheele wereld, van den God der vier windstreken. De volledigheid eischt, bij de bespreking der Mexicaansche inboorlingen even melding te maken van een overlevering onder de Nahua. Terwijl de Maya Yucatan onbewoond vonden, hadden de Nahua, volgens deze overlevering, toen zij de noordelijke helft der tegenwoordige republiek Mexico binnentrokken, te strijden tegen een volk van reuzen, dat hun krijgsgeest deed ontstaan of aanwakkerde. Elk spoor is van deze menschen verdwenen; de Mexicaansche inboorlingen zijn over het algemeen tenger en klein van stuk. Gaan wij nu, de inboorlingen-bevolking overzien hebbende, na, bij welke onder hen de bouwers der Mitlaruïnes zijn te zoeken. Ik heb er een aantal steentjes opgeraapt, voornamelijk bij de zooeven genoemde begraafplaats, en van bijstaande Indianen-kinderen gekocht voor 5 à 10 cent per stuk, een prijs die de mogelijkheid uitsluit, dat zij voor den verkoop aan goedgeloovige reizigers zouden zijn vervaardigd. Het zijn overblijfselen van gebakken aardewerk en gesneden steentjes, alle ongeveer ter grootte van een kippenei. Drie ervan vertoonen menschelijke gezichten, waarvan één, het onduidelijkste, alweder een nabootsing lijkt van een oud Egyptisch menschengelaat. Drie andere verbeelden slangenkoppen; de overige een slangetje, een kikvorschkop, een zeeschelp en eindelijk een voorwerp van Phallusvereering. Deze voorwerpen hebben waarschijnlijk gediend als ex-voto's of als schutsgoden, amuletten die men medegaf aan de dooden op hun langen tocht door de andere wereld. Soortgelijke voorwerpen zijn ook gevonden bij bouwvallen, die ongetwijfeld van Nahua-oorsprong zijn, o.a. bij de besprokene van Teotihuacan. Misschien moeten mijn steentjes evenzeer aan Nahua worden toegeschreven, omdat de Zapoteken, ook Nahua, de gebouwen te Mitla waarschijnlijk gebruikt hebben, als begraafplaats hunner koningen en priesters. Doch het karakter der voorstellingen van sommige dier steentjes sluit zich meer aan bij dat van het beeldhouwwerk en de teekeningen der Maya en hetgeen hiervoren over deze groote Indianen-familie is gezegd. | |
[pagina 104]
| |
In elk geval, de bouwvallen kunnen niet van Nahuaoorsprong zijn; de kunstvaardigheid, waarvan zij spreken, staat hooger, en verschilt in karakter van die der Asteken en andere Nahua-volken. Zeker, Cortez vond prachtige gebouwen bij de Asteken; doch toen reeds was de naam vergeten van de bouwers van Mitla. Wij weten dat de Asteken hun beschaving toen nog niet lang bezaten; dat zij zelfs nog niet lang geleden hun nomaden-leven hadden opgegeven. Toch is dit laatste niet overeen te brengen met het bouwen van monumenten als te Mitla. Wij zagen de Asteken bouwen met vergankelijk materiaal en zien Mitla opgetrokken uit bouwstof, die een reeks van eeuwen heeft doorstaan. Geen spoor van eenige overeenkomst met de Mitla-gebouwen vertoonen, of vertoonden voor zoover wij weten, de bouwwerken der Nahua. Cortez schreef aan zijn keizerlijken meester wel over versiering ‘en relief’ te Mexico, zooals in Spanje, doch meldt later uit het naburige Istapalapa, dat ‘men zich daarvan niet bedient’ (zooals in zekeren zin te Mitla); en wat wij zooeven ervan zagen te Cuernavaca is van een geheel anderen aard in voorstelling en wijze van bewerking. ‘De huizen hier’ (in Oaxaca), schrijft Cortez aan Karel V, ‘zijn beter gebouwd dan waar ook in Mexico’. (natuurlijk voor zoover hij het toen gezien had, dat wil zeggen niet zuidelijker.) De schilderingen te Mitla komen wel overeen met die der Nahua, doch er is geen reden om aan te nemen, dat zij zouden dagteekenen van den bouw en er niet later door de Zapoteken zijn aangebracht. Een tijd lang heeft men de bouwers van Mitla gezocht onder de Tolteken, een der oudste Nahua-volksstammen in Mexico, die reeds in de eerste eeuwen onzer jaartelling een rijk stichtten met de hoofdstad Tula. Daar dit rijk echter verwijderd lag van dezen zetel eener daarenboven ongetwijfeld oudere beschaving en aangezien opgravingen slechts hebben aangetoond, dat hun bouwwijze op lang niet zulk een hoogen trap stond als die te Mitla is toegepast, is men er algemeen van teruggekomen hen als de stichters te beschouwen. | |
[pagina 105]
| |
Aan te nemen dat Mitla gebouwd zou zijn door het legendarische reuzengeslacht, er bestaat geen reden voor. Ons blijft ten slotte geen andere keus dan die bouwers te zoeken onder de Maya. Wij weten, dat zij vroeger hier gewoond hebben, dat hun ontwikkeling in geenen deele te gering was voor dezen bouw en wij hebben in Yucatan, in Guatemala en Honduras nog heden tal van groote bouwvallen, waarvan de Maya-oorsprong niet twijfelachtig is en welker versiering en architectuur in karakter met die te Mitla overeenkomt. Mijn steentjes stemmen ook overeen met wat wij van de Maya weten. Het is waar, de eigendommelijke patroonvorming door uitspringende baksteenen is ons alleen te Mitla bekend; maar dit is geen voldoende reden om de Maya van de baan te schuiven. Zoolang geen nadere aanwijzingen worden gevonden, mogen wij, schijnt het mij toe, Mitla beschouwen als het werk der Maya en hun de eer niet onthouden die zij met deze gebouwen hebben verdiend. Van de Mexicaansche inboorlingen zijn de Maya haast de eenigen, die nog heden hun ouden stamnaam hebben behouden, niettegenstaande ook zij voor verreweg het grootste gedeelte in geregelde aanraking met het blanke ras en te midden daarvan leven. De andere hiervoren genoemde stam- of volksnamen dienen tegenwoordig alleen voor het verleden. Asteken wonen nog heden, in zeer kleinen getale, in de Sierra Madre, o.a. te Pueblo Viejo, ter breedte van Zacatecas, waar de Noorsche onderzoekingsreiziger Dr. Carl Lumholtz hen niet lang geleden aantrof. Terecht worden de tegenwoordige Asteken door de andere Indianen nog steeds Mexicanos genoemd. Genoemde reiziger vond veel noordelijker, te Bacadehuagi, in het noord-westen, 30o N.B., een oude Asteken-vaas; doch dit schijnt mij onvoldoende om te mogen aannemen, dat hun volk zoo ver noordelijk zou hebben gewoond. Niet meer dan enkele tientallen duizenden tellen de Indianen, die in Mexico nog als natuurvolken leven. Zij zijn in zeer kleine groepen verdeeld, bewonen zoo goed als uitsluitend de ontoegankelijke uithoeken der woeste Sierra | |
[pagina 106]
| |
Madre, en ook zij hebben bijna alle sedert eeuwen den Christelijken godsdienst, althans in de uiterlijke vormen, aangenomen, ofschoon zij, - evenals hun voorvaderen, zooals wij zagen, reeds vóór de komst der Spanjaarden, - hun eigen goden hebben bijbehouden. In het noordwesten hebben zij tal van terrassen voor landbouw, met groote moeite aangelegd, achtergelaten, maar zijn van daar weggetrokken uit vrees voor de wilde, gevaarlijke Apachen, afkomstig uit de Vereenigde Staten, van welke ik onder Nieuw-Mexico even melding maakte. Een deel dezer Mexicaansche Indianen, die nog in hun natuurstaat voortleven, bewonen in de Sierra Madre hutten in spelonken, gelijk die der Moqui in het zuiden der Vereenigde Staten en gelijk vroeger tal van menschen-groepen in een aanvangstijdperk van beschaving, b.v. in Frankrijk. Evenals bij de inboorlingen die Cortez aantrof, is ook bij hen het kruis een voorwerp van godsdienstige vereering; Lumholtz ziet erin de ruwe nabootsing van een man met uitgestrekte armen, den Zonnegod en den Maangod. Van een dezer volkjes, de Tarahumare, die bijkans de geheele bevolking der stad Morelos, iets ten zuiden van Mexico, uitmaken, verhaalt deze onderzoeker, dat zij voor zoo verre zij hun oude zeden hebben bijbehouden (ongeveer achtduizend), door het overmatige drinken van een soort van eigen gebrouwen, sterk alkoholisch bier ongelooflijke loopers zijn geworden; met gemak leggen zij in draf 280 kilometer af, waarvoor een Europeaan te voet twee en een half etmaal achter elkander zou behoeven; een hert loopen zij dood. Zij wonen in de Sierra Madre, tusschen den 26sten en 29sten graad N.B. Ook voor hen is hun woonplaats het middenpunt van het aardoppervlak, gelijk het Hemelsche Rijk voor de Chineezen, gelijk de oude Arabieren onveranderd Mekka geplaatst hebben in het middenpunt der aardsche schijf, en gelijk ook wij nog geneigd zijn ons eigen bestaan te beschouwen als het middelpunt onzer omgeving. Ofschoon meest hun eigen taal sprekende, kennen ook zij gewoonlijk Spaansch en verdwijnen langzamerhand onder de blanken door het stelsel van afbetaling van voorschotten in arbeid; | |
[pagina 107]
| |
het loon wordt gewoonlijk in het noodzakelijke voedsel verstrekt, zoodat zij nooit meer uit de schuld komen en daarmee hun vrijheid hebben ingeboet. Ook zij zijn vreedzame, eerlijke, niet onbegaafde naturen. | |
G. Het Oosten.Wil men van Oaxaca de zee bereiken per spoor, dan is de groote omweg, terug naar Teotihuacan en van daar de reuzen-helling af naar Vera-Cruz, het kortst. Wel loopt niet ver van Oaxaca sedert 1897 een spoor, de Ferrocarril de Tehuantepec, die deze laatste stad en haar voorhaven, Salina Cruz aan den Grooten Oceaan, verbindt met Coatzacoalcos aan de andere zijde, aan de Golf van Mexico; doch dit lijntje sluit niet aan het overige Mexicaansche spoorwegnet en is daardoor belangrijker in schijn dan in werkelijkheid, zoolang die aansluiting niet heeft plaats gevonden, de spoor zich niet in beteren staat bevindt, de verbeteringen der eindhavens nog niet beëindigd zijn en de handel zich aldaar nog niet heeft ontwikkeld. Iets voorbij Esperanza begint de daling. Een zeldzame, dubbele locomotief, die er uitziet als twee aan de einden saamgesmolten locomotieven, staat vóór den trein; een zelfde er achter. Nu hollen wij steil naar beneden, door een der stoutste en beroemdste landschappen der wereld. Het herinnert aan den hiervoren beschreven weg tusschen Santa Barbara en Los Angeles langs de Pacifische kust. Heel, heel beneden, onwaarschijnlijk laag, bijna een kilometer onder ons, ligt een vlak dal, toepasselijk ‘La Joya’ (het kleinood) geheeten en afgesloten door een hooge, geplooide bergreeks; het vertoont zich aan ons als een reuzen-dambord, dragende de stad Maltrata en overigens vol geplant met mais en tarwe. Reeds een uur achter Esperanza zijn wij beneden, te Maltrata en zien ons dan op eens omringd door geheel tropischen plantengroei. Voor enkele centen koop ik een rijk ontbijt, bananen, ananassen, granaten, tamala's en een flesch pulque, zacht en bitter van smaak. Volgens Spaansche zede bieden de reizigers in den trein elkander al hun eet- | |
[pagina 108]
| |
waren aan. Het is er nog al gezellig, in die groote wagens; maar het Engelsche spoorwegbestuur laat ons ter dege bemerken, dat dit geen mail-trein is, want de wagens zijn ongelooflijk vies en schunnig. Achter Maltrata windt de weg zich door de bergen heen langs de Rio Blanco, die in wilde watervallen het amphitheater afspringt, wringt zich door de woeste kloof Barranca del Infiernillo en voert ons dan Orizaba binnen. Het is een lieflijk, geheel tropisch oord, gelegen in het dal van de Rio Blanco op een terras, dat nog 1270 meter hoog is. In de onmiddellijke nabijheid verheft zich, met eeuwige sneeuw bedekt, de Piek van Orizaba, de Citlaltepetl, 5500 meter boven de zee, een vulkaan. Huizen met meer dan èèn verdieping ziet men nauwelijks. Alle zijn bedekt door vroolijk roode daken. Door de openstaande deuren, in de patio's en achter de hooge tuinhekken glimmen de groote, groene tropenbladeren en schitteren het brutale rood, het geel en wit van een overdaad van vruchten en bloemen. Ieder is in het wit gekleed. In het Hotel de France, het beste dat ik in geheel Mexico aantrof, vertelt mij de portier, een jonge, weggeloopen Fransche markies, dat hier een paar Hollanders wonen. Ik ga hen natuurlijk bezoeken. Een ervan, de heer Wissman, bestuurt den tabakshandel der firma Scheltema en Rebel, Hollanders die te Antwerpen gevestigd zijn. Zij planten en koopen hier tabak en maken er sigaren van, die zij meest hier verkoopen. De Mexicaansche sigaren kunnen n.l. op den duur Europeanen nog niet behagen. De reiziger, die in de Vereenigde Staten gewoon is geraakt aan dure of slechte sigaren, niet rookbaar onder de 12½ cent hollandsch, is in den beginne verrukt over de Mexicaansche, die een fijnen Havanna-smaak hebben en in goede kwaliteit slechts een cent of acht kosten. Doch spoedig bemerkt hij, dat de sigaren, toch al zwaar, elk oogenblik uitgaan en hem een droge, prikkelende keel bezorgen. Dit schijnt te moeten worden toegeschreven aan zand uit de door ons doorschreden woestijn van het noorden, dat zich onzichtbaar op de tabaksbladeren afzet. | |
[pagina 109]
| |
Den anderen landgenoot vind ik in de Jezuïeten-kerk van Santa Maria. Deze geleerde Amsterdammer, Vader Wilde, een krasse tachtiger, doet blijmoedigen vrede nederdalen over elkeen die met hem in aanraking komt. Heel eenvoudig is zijn verblijf; in een hoek staat zijn bed en verder is zijn vertrek opgevuld met zijn geliefde boeken. Veertig jaar lang reeds predikt hij in Mexico en is in al dien tijd er niet vandaan gekomen. Toch spreekt hij nog volmaakt Hollandsch, als had hij nooit buiten zijn land gewoond en heeft zich zelfs kort geleden naar de hoofdstad begeven om tegenwoordig te zijn bij den maaltijd, dien de Nederlandsche minister, Baron Gevers, er bij zijn kortstondig verblijf den voornaamsten Nederlanders aanbood. Morgen viert het hoofd van Santa Maria den feestdag van den heiligen Antonius, wiens naam hij draagt. Ik word uitgenoodigd aan den maaltijd deel te nemen. Ik ben er de eenige Protestant te midden van een half dozijn zwartgesoutaande Jezuïeten, den vice-goeverneur van den staat Vera-Cruz waarvan Orizaba de hoofdstad is en enkele landheeren uit de buurt. Vader Wilde bidt voor in onberispelijk Spaansch. En dan worden reeksen en reeksen van schotels opgedragen, alles geschenken, samengestelde, kunstige, uitmuntende spijzen, reuzen-manden met bloemen en eindelijk vrachten van vruchten, Europeesche zooals meloenen, abrikozen en perziken, die al te zeer achterstaan bij die uit koelere klimaten, en ook manga, sinaasappelen, bananen, granaten en Venetiaansch roode pitaya's, de zachte, zoete, voedzame, wilde vrucht, groot als een ei, van de reuzen-kandelaber-cacti. Plantages omringen de stad. De zoon van een Franschman, zelf alleen de Spaansche taal machtig, bestuurder van de suikerplantage Jalapilla, brengt mij een uitmuntend paard, weder helaas met het mij pijnigende knopzadel. In het heerlijkste weder der wereld, frisch en warm doch niet heet, rijden wij door een koffieplantage, waar de boomen zich verschuilen onder de hen beschuttende bananen en plantanen, roode pisangs. Door een oude poort, zeker niet jonger dan de zestiende eeuw, rijden wij zijn fabriek bin- | |
[pagina 110]
| |
nen, goed ingericht maar zonder de nieuwerwetsche verbeteringen van de Javaansche suikerfabrieken. De Mexicaansche suiker, door een sterk recht beschermd, dient dan ook alleen voor binnenlandsch verbruik. Vijftig Hollandsche of Mexicaansche centen bedraagt het dagelijksche loon der arbeiders. De spoor verder naar beneden verlaat vooreerst de plantages niet meer. Bananen, suiker, koffie en mais bedekken het geheele landschap tot den gezichtseinder. Een groote kloof, op den bodem toegegroeid met suiker, overschrijden wij over de lange, sterk gebogen, hemelhooge Metlac-brug en houden dan stil bij de Fortin genoemde halte van een der beste koffie-plantages van Mexico, eigendom van Don Ignacio Vivanco, voor wien Don Porfirio mij een brief heeft gegeven. Een mooi, groot huis, gebouwd rondom twee patio's, spreekt van de welvaart des eigenaars. Hij woont de helft van elk jaar in Parijs, het paradijs der Mexicanen, en heeft zijn oud-Mexicaanschen inboedel aangevuld met Fransche beeldhouwwerken, schilderijen en huisraad. Door een deur van de groote eetzaal treedt men in een kapel, voor zijn eigen gebruik kort geleden gebouwd en uit een open beurs versierd. Het geheele huis is electrisch verlicht door een eigen lichtfabriek. Het landgoed strekt zich uit over 2000 hectaren in een mooi, groen dal. De boomen zijn op 2 meter afstands van elkander geplant; 46 kilo worden jaarlijks per halve hectare geoogst. Het drogen geschiedt door een stoomwerktuig. De geheele oogst wordt uitgevoerd, evenals de meeste Mexicaansche koffie. Vruchteloos zoek ik naar de lieflijk door bananen beschutte arbeidershutten, die de tropen kenmerken. Een dorp ligt niet in de buurt en al de arbeiders wonen op het land zelf. Maar waar dan? Aarzelend wordt mij op eenige schuren gewezen, die elk twaalf kamertjes bevatten; een verhooging langs den muur moet er, zonder mat of eenige bedekking, voor legerstede dienen en elk vertrekje moet een geheel gezin herbergen. Huisraad zie ik er | |
[pagina 111]
| |
nauwelijks. Schuw opeengedrongen als in een dierenhok zie ik moeder en kinderen op den grond samenhokken. Ik vraag naar hun aanplantingen voor eigen behoefte: neen, daarvan wil de eigenaar niet weten, hij wil heer blijven op zijn eigen grond en geen last hebben. Hoe komen dan deze menschen aan hun voedsel? O, dat moeten zij maar koopen, van hem of anders van buiten af. En intusschen worden wij steeds gevolgd door een weenende vrouw, die telkens de handen opheft en kermt: Senor, Senor! De eigenaar maakt een afwerende beweging, maar ziet zich ten slotte genoopt haar een oogenblik te woord te staan. Haar man is pas gegeeseld door een opzichter. Niet daarover klaagt zij, maar wel dat de reden onrechtvaardig was. Hoe nu, wordt er nog gegeeseld in een republiek? Ja, dat is onvermijdbaar, wordt geantwoord; want de menschen moeten toch werken voor het vooruitbetaalde loon en anders er toe gedwongen worden. Verzet de overheid zich niet? Neen zeker niet, integendeel, zij helpt ons; don Porfirio wil dat het land vooruitgaat in voortbrenging, dat het uitvoert om de invoeren te betalen, die voor den bloei des lands onontbeerlijk zijn. De behoeftelooze Indiaan, wars van arbeid, moet daartoe gedwongen worden. Benito Juarez heeft daartoe een doeltreffende wetgeving in het leven geroepen. En dan wordt mij over die maatregelen het een en ander verhaald, dat mij later door verschillende menschen en op verschillende plaatsen wordt bevestigd en aangevuld, vooral door den Amerikaanschen opzichter die in Yucatan had gewerkt en mijn gedwongen ballingschap in quarantaine bij Havanna deelde. Ten einde zich van arbeidskrachten te verzekeren, schiet de Mexicaansche planter aan de niets bezittende inboorlingen geld voor, bijv. voor drank of voor de hooge kosten (ongeveer 50 Mexicaansche dollars), die de kerk verlangt voor het sluiten van zijn huwelijk. In Mexico moet elke schuld afbetaald worden, desnoods in arbeid; niemand mag zelfs het land verlaten zonder zijn schuld te hebben gedelgd. Buitendien verhindert de landheer veelal afkoop der schuld door een derde persoon, door bij | |
[pagina 112]
| |
het aangaan der leenings-overeenkomst te bepalen dat de terugbetaling alleen in den vorm van arbeid mag plaats hebben. Het loon is in deze buurt vijftig centavos per dag, niet slecht voor de tropen. Doch de inlander ontvangt het grootendeels in voedsel en goederen, mag niets zelf planten, moet alles koopen wat hij behoeft; en het is, zooals wij hiervoren zagen, in vele streken niet hooger dan een peso, een gulden per week. Uit de schuld komt hij zelden en mag toch het landgoed niet verlaten, vòòr dit is geschied. Op die wijze heeft zich de Mexicaansche landheer voorgoed van zijn arbeid verzekerd; plantages worden met de opgezetenen verhandeld; de lijfeigenschap is zonder naam opnieuw ingevoerd in een republiek, door een regeering, die al haar staatsstukken besluit met de woorden ‘Constitucion y Libertad’. De republiek del Salvador heeft soortgelijke bepalingen en gebruiken. In het aangrenzende Guatemala, dat Mexico zooveel mogelijk navolgt, evenzeer de kloosters, vijftig in aantal, opgeheven heeft, en nu het sterkst geregeerde gemeenebest is van Centraal-Amerika, zijn de bepalingen zelfs nog straffer. Daar moet de schuld afbetaald worden door persoonlijken arbeid van den schuldenaar zelf en kan die schuld dus niet door een ander, noch in geld, noch in arbeid, overgenomen worden. En de schuld is er buitendien bij overlijden verhaalbaar op de kinderen. Daar is dus een erfelijke slavernij geschapen. Deze wetenschap wijzigt de indrukken van den reiziger en vermindert het genot van de voortgezette schoone afdaling van het Mexicaansche hoogland naar zee. Ik spoor door oneindige aanplantingen van bananen en van sinaasappelen, die hier ongeveer duizend vruchten per boom opbrengen; de boomen leven gewoonlijk vijftien jaren. Wij zijn hier in de volle tropen. In Cordoba, waar ik een dag vertoef, staat men verbluft van den ontzettenden plantengroei. Palmen, plantanen, olijven en ananassen groeien hier in overdadige hoeveelheid, voornamelijk koffie, dat het district Cordoba in groote hoeveelheden uitvoert. Iets verder geniet men nog van schilderachtige watervallen; en | |
[pagina 113]
| |
dan heeft de schoonheid van den weg een einde genomen en wordt het landschap eentonig, tot Vera-Cruz is bereikt. De spoorweg van daar tot Mexico is de oudste in de republiek. In 1873 kwam hij gereed. De staatkundige onlusten in het land gedurende zijn bouw en de ontzagwekkende technische moeilijkheden, die het terrein en zijn schielijke stijging veroorzaakten, hebben de kosten opgedreven verre buiten verhouding tot den afstand, 424 kilometer; met haar uitrusting heeft de lijn juist honderd millioen gulden gekost. Hoe korter men in Vera-Cruz vertoeft, hoe beter. Trots vele pogingen tot verbetering, is de gezondheidstoestand er allerbedenkelijkst; gele koorts heerscht er elk jaar. Nu woeden er zwarte pokken, vomito en gele koorts schrikbarend. De stad gelijkt één groote modderpoel door den geweldigen regen. Het paardentrammetje rijdt gedeeltelijk door het water, gedeeltelijk een voet boven de straat, waarvan de aarde is weggespoeld. Geen mensch vertoont zich in deze stad des doods. Tegen hoog loon is men bezig te trachten verbetering in den toestand te brengen. Schepen zijn niet te zien. Mexico heeft geen vloot, noch voor oorlog, noch voor handel, en de vreemde lijnen ankeren een heel eind in zee, nauwelijks zichtbaar van de kust. Men is niet zuinig met formaliteiten en twee maal moet ik in den gietenden regen in een roeibootje heen en weer tusschen de stad en de boot der Amerikaansche Ward-lijn, die mij naar Havana zal brengen, de laatste maal vergezeld van een 15-jarig meisje uit Mexico en een Franschen graaf, die mij in de volgende dagen zooveel te doen zullen geven. Eindelijk stoomen wij weg, ankeren een uur uit den wal bij Progresso, waar wij niet mogen landen omdat daar evenzeer gele koorts heerscht, en zetten dan koers naar het oude Cuba. |
|