Onze Eeuw. Jaargang 5
(1905)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ontwerp ziekteverzekeringswet 1905
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij ziekte gegeven ook al is de zieke elders verzekerd; de uitkeering wordt voortgezet zoolang als de krankheid duurt; of: het halve loon wordt voor onbepaalden tijd gegeven; of eindelijk: ‘naar bevind van zaken’ of ‘naar omstandigheden’ wordt gehandeld. De werkgevers - aldus is de indruk, dien de kennisneming dezer reglementen of regelingen wekt - de werkgevers die, onverplicht, er toe zijn overgegaan aan hun werklieden zekere praestatie bij ziekte toe te kennen, en die de daarvoor vereischte uitkeeringen geheel voor eigen rekening nemen, komen er niet toe door allerlei voorschriften en bepalingen nauwlettend de gevallen te omschrijven, waarin wel of niet zal worden uitgekeerd. Hoofdzaak is voor hen te bepalen of heel of half loon (of een andere fractie) zal worden gegeven en hoelang; ook de vraag of de werklieden tevens elders verzekerd mogen zijn wordt veelal, nu eens in bevestigenden, dan weer in ontkennenden zin beantwoord. Vaak is er geen speciaal ‘fonds’, geen afgezonderd kapitaal, geen bepaalde instelling; soms berust alles op onbeschreven gewoonterecht. In één woord: ‘gemassregelt’ is er al zeer weinig; toezicht is er niet veel; men handelt ‘naar bevind van zaken’. Bij de andere groep - wij raadplegen nu reglementen van fabrieksfondsen, welke uitsluitend door de werklieden der onderneming worden beheerd - treft men bepalingen aan in dezen trant: de wachttijd is twee dagen, of langer, tot één week toe; men moet gedurende veertien dagen onder geneeskundige behandeling zijn om de uitkeering te kunnen ontvangen; nieuwe leden moeten zich binnen zekeren fatalen termijn opgeven met overlegging van een geneeskundig attest, waarna het bestuur bevoegd is een lid te weigeren; men moet drie maanden gecontribueerd hebben alvorens aanspraak te kunnen maken op het ziekengeld; elke week moet (voor het ontvangen van ziekengeld) opnieuw een doktersbriefje worden overgelegd, of wel dit geld wordt alleen uitgekeerd op vertoon van een door den bezoekenden commissaris [een ad hoc gedelegeerd bestuurslid] afgegeven ziekenbriefje; de penningmeester is bevoegd de betaling te schorsen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als hij twijfelt of het lid werkelijk ziek is; het recht op ziekengeld gaat voor vier weken te loor als het zieke lid in een tapperij of bierhuis wordt gevonden; wie te kwader trouw ziekengeld geniet kan als lid worden geschrapt; als iemand zonder schriftelijk bewijs van den geneesheer op straat wordt aangetroffen, houdt van dien dag af de uitkeering op; wie door een commissaris bij diens bezoek ‘op werkzaamheden hoe gering ook betrapt’ wordt [sic!], verliest het recht op uitkeering; als het bestuur oordeelt dat het zieke lid wel weer werken kan en hij weigert dat te doen, dan verliest hij voor zes weken het ziekengeld; men kan als lid worden geschrapt wegens wanbetaling der contributie tijdens vier weken. En omtrent het recht der leden op rekening en verantwoording van het gevoerd beheer o.a. dit: van den stand der kas kunnen de leden zich overtuigen door inzage te vragen van de contrôleboekjes der commissarissen, en door de maandelijksche aanplakking aan den ingang der fabriek (van een ledenvergadering blijkt hier niet); of wel: van de ontvangsten en uitgaven wordt aanteekening gehouden door een der belanghebbenden; wie belang stelt in den stand der kas, kan inlichtingen vragen aan den administrateur. Men ziet hoeveel macht hier de leden aan hun bestuur hebben gegeven, welke krasse voorzorgsmaatregelen er genomen zijn tegen simulatie, tegen misleiding en bedrog; hoezeer men vreest dat de kas - over welker stand de belanghebbenden nauwlijks het recht hebben zich in te lichten - geëxploiteerd wordt door lieden, die geen aanspraak op uitkeering kunnen doen gelden. Men is hier op zijn hoede; het bestuur houdt de koorden der beurs vast en ziet nauwlettend toe. De fabrieksfondsen, aan welker reglementen bovenstaande bepalingen zijn ontleend, mogen alle bona-fide-instellingen heeten; er is hier geen sprake van dat het bestuur zich verrijken wil ten koste der leden, of om gezochte redenen uitkeeringen, die gegeven behooren te worden, wenscht te weigeren. Het is alleen misbruik, waartegen men - en met gestrengheid - waken wil. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anders staat het met reglementen van fondsen, die - niet bepaaldelijk verbonden aan een industrieele onderneming - in eene of andere gemeente of groep van gemeenten openstaan voor allen, die zich daarbij willen aanmelden. Van sommige dezer zijn de bepalingen van dien aard - zoo gestreng, zoo arbitrair - dat de schijn gewekt wordt (en die schijn bedriegt dikwijls niet) alsof het bestuurderen niet in de eerste plaats te doen is om de ziekteverzekering op gezonde grondslagen te vestigen, om slechts tegen misbruiken te waken, alleen bedrog en misleiding tegen te gaan doch ieder te geven wat hem toekomt, maar alsof de machthebbers in deze organisaties vooral de bevoegdheid willen hebben ongunstige risico's te weren, alsof zij over voorwendsels moeten kunnen beschikken om leden, die wegens veelvuldige ziekte te veel van de kas vergen, te roieeren, alsof hier in één woord niet is volstrekte goede trouw, doch veeleer exploitatie der verzekerden door hen, die geldelijk bij de verzekering belanghebben. Het is ongetwijfeld aan dit soort van instellingen, dat Dr. H. Burger dacht toen hijGa naar voetnoot1) sprak van ‘den Augias-stal der ziekenfondswereld’, van ‘een aantal fondsen, die met geen ander doel zijn geschapen, dan om enkele personen te verrijken, ten koste zoowel van de verzekerden als van de geneeskundigen en apothekers’, van de ‘voldoend bekende exploitatie van een groot deel van den arbeidersstand’, van ‘uitzuiging.’ Wil men ook zoodanige fondsen geteekend zien door eenige sprekende proeven hunner bepalingen, zichier enkele draconische regels: wie weigert een commissaris bij ziekte om andere dan overwegende redenen (ter beoordeeling van het bestuur) in zijn woning toe te laten, verbeurt de uitkeering en het recht daarop voor den tijd van zes maanden, doch moet voortgaan met contributie-betaling. Of (de hierna volgende bepalingen zijn alle aan eenzelfde reglement ontleend): om lid te worden moet men 18 jaar of ouder zijn, doch niet ouder dan 40; men moet zijn van goede gezondheid en onbesproken gedrag; wie lid wil worden moet zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
persoonlijk ter vergadering vervoegen om op de eerstvolgende vergadering al of niet te worden aangenomen; uitkeering verkrijgt men eerst na drie maanden te hebben gecontribueerd; de penningmeester verstrekt de uitkeering alleen op een bewijs van den ziekencommissaris; wie zes weken achterstallig is in contributie-betaling wordt onverwijld zonder nadere kennisgeving geroieerdGa naar voetnoot1); mede wordt geroieerd hij die ter vergadering sterken drank gebruikende of zich niet ordelijk en bedaard gedragende, na eene waarschuwing door het bestuur zich verzet tegen zijn verwijdering uit de vergadering; ‘het bestuur of een gedeelte ervan is, met den naastbijwonenden commissaris verplicht eenmaal per week zich van den toestand der zieken te overtuigen of ook van de zijde van den geneesheer [sic!] of van den patiënt misleiding bestaat’, in welk laatste geval roieering van het lid onvermijdelijk is; hij die tijdens zijn ziekte werkzaamheden verricht hetzij binnen- of buitenshuis zal van zijn lidmaatschap zijn verstoken; ‘wie uithoofde der genomen besluiten of gehouden stemming met zijn medelid of -leden twist uitlokt en zulks door anderen kan worden bevestigd, zal onverwijld door het bestuur als lid worden geroieerd’; de uitkeering duurt nooit langer dan acht weken per jaar... Eindelijk uit een ander reglement nog dit: ‘het bestuur heeft het recht alle middelen tot controleering aan te wenden zonder daarvan aan de leden verantwoording schuldig te zijn.’Ga naar voetnoot2)
Men moet, gelijk wij reeds opmerkten, niet reglementen als de laatstgeciteerde raadplegen voor een antwoord op de vraag welke bevoegdheden wel aan een bestuur moeten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden toegekend om misleiding en bedrog bij ziekteverzekering te weren. Voorbeeldig daarvoor schijnen ons wel de regelingen der door ons als bona-fide-instellingen gekenschetste fabrieksfondsen, in welker beheer uitsluitend door de werklieden zelve wordt voorzien. Uit den geest dezer statuten laat zich, naar ons voorkomt, een belangrijke wenk afleiden voor den wetgever, die er zich toe zet deze materie meer algemeen te gaan regelen. Waar werklieden de vrije hand hadden om hun ziekteverzekering geheel naar eigen inzicht omtrent de doeltreffendste wijze in te richten, daar zorgden zij vóór alles er voor zich te wapenen tegen simulatie, bedrog en misleiding. Van nabij en beter dan iemand anders bekend met de kunstgrepen, die gebezigd worden om onverdiende uitkeeringen te ontvangen, streefden zij er naar door streng toezicht, door het stellen van voorwaarden, door beperkende bepalingen misbruiken te weren. De noodzakelijkheid van dat toezicht, die voorwaarden en bepalingen was hun uit de praktijk gebleken; men kan zeggen dat hier elke dwangmaatregel correspondeert met een mogelijk gebleken poging tot fraude, welker mogelijkheid tot maatregelen van preventie en repressie leidde. Mag men niet uit de overweging van het bovenstaande afleiden dat de groote moeilijkheid bij de tenuitvoerlegging van ziekteverzekering is: de bestrijding van simulatie, en dat deze het best wordt opgelost door aan de werklieden zelven een groot aandeel toe te kennen in de organisatie en het beheer en bestuur der fondsen? Zal niet met name waar de overheid zelve handelend op dit terrein wil optreden, de bovengenoemde moeilijkheid zich in zeer sterke mate doen gevoelen? Is het niet waarschijnlijk dat, waar een ambtenaar en een werkman beiden gevaar loopen door een zich ziek meldend werkman om den tuin te worden geleid, dit gevaar voor den eerste grooter is dan voor den tweede? Zoo moet reeds uit dezen hoofde - om met Dr. Kuyper te sprekenGa naar voetnoot1) - de strekking der inmenging van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het staatsgezag zijn ‘om de zelfwerkzaamheid der organen van het maatschappelijk leven op te wekken, niet om die te vernietigen’; zoo moet men reeds uit dezen hoofde er op bedacht zijn ook hier ‘de zelfstandigheid en de spontaneïteit van de levensuitingen der maatschappij tegenover de te ver gaande indringing van het staatsgezag te verdedigen’. Reeds uit dezen hoofde... Er zijn voor de beperking van de Staats-taak tot noodzakelijke aanvulling nog andere goede gronden bij te brengen. Maar wij willen hier nu slechts dezen éénen grond, een ‘technischen’ zoo men wil, noemen, omdat over zoodanigen technischen grond het eens kunnen worden zij, die overigens verschillend denken over hetgeen de Staat wel en niet behoort te doen. Deze verzekering, ziekte verzekering, zal slechts dan met zoo min mogelijk misbruik van de zijde der verzekerden gepaard gaan, wanneer aan die verzekerden zelven een zoo groot mogelijk aandeel in organisatie, beheer en bestuur gegeven wordt. Ziedaar, meenen wij, de vingerwijzing voor den wetgever, die gelegen is in het eigenaardig karakter van de reglementen der werklieden-ziekenfondsen. Zoo heeft men het ook van stonde af aan in Duitschland begrepen. Een overzicht van het stelsel der Duitsche ziekteverzekeringswet legt daarvan een onwraakbaar getuigenis af.
De verzekeringsplichtigen - zoo luidt de hoofdregel dier wet - moeten worden opgenomen in de ambtelijke verzekerings-organisatie (‘Gemeinde-Krankenversicherung’) doch alleen voorzoover zij niet verzekerd zijn bij een der andere in de wet genoemde ziekenkassen. Van deze kassen kent de wet zes soorten. Door naast enkele algemeene dwingende bepalingen zeer veel als facultatief te noemen, heeft de wetgever voor verscheidenheid van inzicht nopens de meest gewenschte regeling groote ruimte gelaten; hij heeft ook de oprichting van particuliere kassen allerminst bemoeilijkt, integendeel, bevorderd. Als eerste der zes soorten moet genoemd worden de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Orts-Krankenkasse’, welke door een gemeentebestuur kan opgericht worden, zoodra minstens honderd verzekeringsplichtige beoefenaars van eenzelfde beroep aanwezig zijn. Wanneer meer dan de helft der in eenig beroep werkzame personen (en meer dan honderd) dit wenschen, kunnen ook de werklieden zelven tot de oprichting van zoodanige kas besluitenGa naar voetnoot1). De leden (verzekerden) worden gehoord over de statuten, welke door het gemeentebestuur worden vastgesteld. De werkgevers zijn geen lid, doch vertegenwoordigd in bestuur en algemeene vergadering, waarin zij niet meer dan ⅓ der stemmen uitbrengen (zij dragen ook het ⅓ in de premies bij). In de statuten worden aan de kas ver-strekkende ‘Selbstverwaltungs’-rechten gelaten. De wet zelve geeft ten aanzien dezer kassen slechts regelen van administratieven aard (belegging van gelden, reservefonds, rekening en verantwoording, toezicht van overheidswege). De tweede soort der ‘korporative’ kassen vormen de ‘Betriebs’ (of ‘Fabrik’-) Krankenkassen, waarop behoudens enkele uitzonderingen de bepalingen voor de Orts-Krankenkassen van toepassing zijn. Deze kassen worden door den ondernemer voor een of meer zijner ondernemingen opgericht. De ondernemer is daartoe bevoegd, wanneer hij in zijn onderneming 50 of meer verzekeringsplichtige personen in dienst heeft; vooraf moet de geldelijke soliditeit der kas vaststaan; in bepaalde omstandigheden, b.v. als het bedrijf een buitengewoon groot ziektegevaar oplevert, is de ondernemer tot oprichting verplichtGa naar voetnoot2). De verzekeringsplichtige werklieden der onderneming zijn van rechtswege lid der kas. De ondernemer heeft aanspraak op vertegenwoordiging in ‘Vorstand’ en ‘General-Versammlung’. De administratie wordt gevoerd op kosten en onder verantwoordelijkheid des ondernemers door een (door hem aangesteld) administrateur. De ondernemer moet aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kas een voorschot geven, wanneer de rekening niet sluit nadat de premies zoo hoog opgevoerd en de praestaties zoo laag gesteld zijn als de wet toelaat. De ‘Bau-Krankenkassen’ zou men Betriebskassen ad hoc kunnen noemen; zij worden opgericht bij (en voor den duur van) den bouw van eenig groot werk (spoorweg, kanaal enz.). Verdere soorten zijn de ‘Innungs-Krankenkassen’, d.z. gilde-ziekenfondsen voor gezellen en leerlingen, die in dienst zijn van een gilde-lid; de ‘Knappschaftskassen’, over-oude instellingen, bergwerkers-vereenigingen, door de wet als kassen erkend; eindelijk de ‘Hülfskassen’, die geheel vrij zijn in haar regeling van premies en uitkeeringen, welke laatste echter niet onder de wettelijke norm mogen dalen. Slechts voor hen, die niet tot een dezer ‘korporative’ kassen behooren, werkt de (dus zuiver aanvullende) overheids-verzekering: de Gemeinde-Krankenversicherung; zij is eene instelling der gemeente, bezit geen rechtspersoonlijkheid, geen bijzondere ‘Verfassung’, geen eigen organisatie. Het bestuur wordt door de organen der gemeente-huishouding gevoerd. De gemeente is eigenares van het vermogen dezer kas; zij is met al haar bezittingen aansprakelijk voor de schulden der kas; zij int de bijdragen. Mogelijk is dat eenige gemeenten zich voor dit doel vereenigen of dat een ‘Kommunalverband’ op dien voet de verzekering uitoefent. De verzekerden en de werkgevers hebben geen medezeggenschap in deze organisatie. Wat de praestaties betreft, de wet laat hier een zekere ruimte, doch stelt allereerst een minimum vast, dat ook voor de Gemeinde-Krankenversicherung geldt: kostelooze geneeskundige behandeling, geneesmiddelen en zoogenaamde ‘kleine’ heelmiddelen (brillen, breukbanden enz.), een en ander te verstrekken van den aanvang der ziekte af, voorts: bij ongeschiktheid tot werken, doch eerst van den derden dag af een ziekengeld, zijnde 50% van het dagloon, dat als grondslag strekt voor de premie-berekening. Deze praestaties worden gegeven zoolang de ziekte duurt, doch niet langer dan 13 weken na den aanvang der ziekte of - bij ongeschiktheid tot werken - na de eerste verstrekking van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ziekengeld. Voor dit alles kan in de plaats treden opneming en verpleging in een ziekenhuis; alsdan kan aan hen, wier kostwinner de verpleegde was, de helft van het ziekengeld worden toegekend. Ziedaar het algemeen wettelijk minimum. Voor de Orts-, Betriebs-, Bau- en Innungskassen komt bij dit minimum nog: ondersteuning van kraamvrouwen (kraamgeld, gelijk aan het ziekengeld, uit te keeren vier weken na de bevalling) en begrafenisgeld (twintig maal het dagloon des verzekerden). De Hülfs-kassen moeten tenminste evenveel praesteeren als de Gemeinde-Krankenversicherung; het minimum der Knappschafts-kassen is even hoog als dat der Betriebskassen. De wet - zoo ziet men - stelt dus voor de ‘korporative’ kassen het minimum hooger dan voor de ambtelijke verzekering. Zij gaat in die richting verder door voor de mogelijkheid van praestaties boven het minimum een nauwere grens te bepalen voor de gemeenten dan voor de andere kassen. Bij besluit van den gemeenteraad kan het ziekengeld, dat van gemeente-wege wordt verstrekt, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk reeds van den eersten dag der ongeschiktheid tot werken worden gegeven, kan ook ziekengeld voor Zon- en feestdagen worden gegeven, kan op verzoek der verzekerden kostelooze genees- en heelkundige behandeling met genees- en kleine heelmiddelen ook gegeven worden aan hun gezinsleden; onder bepaalde omstandigheden kan - wanneer er voortdurend voordeelige saldo's zijn - het ziekengeld worden verhoogd, kunnen duurdere heelmiddelen worden verstrekt, kan ‘Rekonvaleszentenfürsorge’ ter hand genomen worden, kunnen kraamvrouwen worden ondersteund en een begrafenisgeld uitgekeerd. Maar bij de Orts-, Betriebs-, Bau- en Innungskassen is de grens der verhooging van het minimum veel ruimer gesteld: hier kan de duur der ondersteuning bij ziekte worden vastgesteld op een langeren tijd dan dertien weken, tot één jaar toe; de wachttijd kan voorwaardelijk of onvoorwaardelijk worden ter zijde gesteld; het ziekengeld kan op een hooger bedrag (dan 50%) worden bepaald, tot een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maximum van 75%; bij verpleging in een ziekenhuis kan den verpleegde bij wijze van zakgeld zeker deel van zijn ziekengeld (tot het ⅛) worden gegeven; na het einde der ondersteuning bij ziekte kan voor den tijd van een jaar aan herstellenden een bad- of lucht-kuur worden verstrekt; het kraamgeld kan van vier op zes weken worden gebracht; het begrafenisgeld kan tweemaal hooger zijn dan het wettelijk minimum enz. enz. enz. Deze wettelijke verruimingen der minima gelden tevens als maxima; daarboven mogen deze kassen niet gaan, wel de Knappschafts- en Hülfkassen, voor welke alleen minima, geen maxima gesteld zijn. In verband hiermede bepaalt de wet dat bij de Gemeinde-Krankenversicherung de premie niet meer mag zijn dan 1½%, ten hoogste 2% van het ‘ortsübliche’ dagloon, maar bij de Orts-, Betriebs-, Bau- en Innungs-Kassen mag de premie, voorzoover zij ten laste der verzekerden zelf komt, 2% of 3% zijn en dus voor verzekeringsplichtigen (voor wie de werkgever ⅓ suppleert) van 3% tot 4½%. De Duitsche wetgever - dit blijkt uit het bovenstaande wel duidelijk - heeft zijn voorliefde voor de georganiseerde, voor de ‘korporative’ kassen in het stelsel der wet zelve doen uitkomen; hij heeft de toetreding tot zoodanige kassen aantrekkelijker willen maken dan de verzekering bij het ambtelijk orgaan (de gemeente), waaraan hij de taak van aanvulling, waar noodig en voorzoover noodig, toedacht. De verzekerden niet tot die ambtelijke organen aanlokken, hen integendeel daarvan afhouden, dat heeft de Duitsche wetgever gewild.Ga naar voetnoot1) En dat heeft hij ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bereikt: op 1 Januari 1902 waren in Duitschland tegen ziekte verzekerd 9.152.103 personen, waarvan niet meer dan 1.370.704 bij gemeenten verzekerd waren; alle overigen behoorden tot ‘korporative’ kassen. Terwijl het aantal der tegen ziekte verzekerden van jaar tot jaar in Duitschland toeneemt, blijft het getal der cliënten van de Gemeinde-Krankenversicherung vrijwel stabiel, zoodat de winst is voor de georganiseerde kassen en dus de verhouding tusschen het ledental van deze en het cijfer der bij gemeenten verzekerden steeds gunstiger wordt. Wat men in Duitschland - niet alleen, doch wel voornamelijk - bij de organisatie der ziekteverzekering wilde bereiken, was dat - gelijk gezegd werd in de Memorie van Toelichting tot de (Duitsche) Ongevallenwet (1884) - den arbeiders een ‘Selbstverwaltungsthätigkeit’ zou worden opengesteld, welke hen zou opvoeden tot ‘positiven Mitarbeit an gemeinnützigen Aufgaben.’ In het algemeen was men van oordeel dat daardoor bij de arbeiders een grootere belangstelling zou worden gewekt in de voor hen geschapen verzekerings-instellingen; dat de arbeiders daardoor gevoel van aansprakelijkheid voor hun werkzaamheden ter zake van het beheer en bestuur zouden krijgen en daardoor objectief zouden leeren oordeelen; dat mogelijk wantrouwen hunnerzijds tegen die instellingen zou worden weggenomen; dat zij uit eigen aanschouwen en ervaring de moeilijkheden zouden leeren kennen die zich bij de gestie dezer verzekering zouden voordoen en daardoor voorzichtiger zouden worden in hun kritiek over eventueele gebreken; dat het naast elkaar werken van werkgevers en werknemers met gelijke rechten en plichten zeer veel zou bijdragen tot verzoening der sociale tegenstellingen, terwijl door vrije bespreking in gemeenschappelijke comité's menig verschilpunt zou wegvallen. De deelneming der verzekerden aan het beheer en bestuur der ziekenkassen is dan ook ruim toegemeten: het bestuur der Orts-Krankenkasse, hetwelk de loopende administratie voert, bestaat (behalve de vertegenwoordiging der werkgevers) uit de verzekerden, welke door de leden der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kas uit hun midden worden gekozen. De algemeene vergadering bestaat uit de gezamenlijke verzekerden of uit door hen gekozen vertegenwoordigers; deze algemeene vergadering heeft over de belangrijkste quaesties van beheer en bestuur te beslissen. Dezelfde bepalingen gelden ook voor de Betriebs- en Bau-Krankenkassen met dit verschil dat volgens de statuten van deze kassen de ondernemer of iemand namens hem voorzitter van het bestuur en van de algemeene vergadering kan zijn. Maar wat men in Duitschland door het boven geschetste stelsel vooral heeft zoeken te bereiken, is dat door de nauwe onderlinge betrekkingen van de leden der kas simulatie zooveel mogelijk zou worden bestreden.
Is dit doel in Duitschland bereikt? Neen, zeide de Staatssecretaris voor Binnenlandsche Zaken, graaf Posadowsky, toen hij in zijn merkwaardige redevoering (Rijksdag 2 Maart) op ‘Einheitlichkeit’ en op een ‘Unterbau unter berufsmäsziger Leitung’ voor de sociale verzekering in Duitschland aandrong. Neen, zeide hij, de simulatie is een zoo groot kwaad geworden, dat wij de door mij genoemde veranderingen juist ter wegneming van dàt euvel moeten aanbrengen. Onze Duitsche werklieden zijn bevangen door een ‘rentekramp’; de ziekenkassen fungeeren feitelijk als instellingen tot leniging van werkloosheid; zoodra de eerste sneeuw valt, stijgt aanmerkelijk het aantal ‘zieken’; en dat alles wijst er op dat de contrôle niet deugt, dat de fout schuilt aan den wortel van den boom, dat de in eerste instantie beslissende organen niet voor hun taak berekend zijn en dat zij zullen moeten wijken voor andere organen, welke onder ‘berufsmäszige’ leiding beter zullen werken... De nieuwere denkbeelden omtrent organisatie der Duitsche sociale verzekering, welke tot veler verrassing de Regeering bleek te deelen, zijn, gelijk de Duitsche pers naar aanleiding dezer Rijksdag-rede herinnerde, allerminst reeds tot een ‘communis opinio’ geworden. Ontstaan in den engen kring der hoofden van groote staatsverzekerings- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
organen, dus het eerst geopperd door mannen, die door den aard van hun werkkring zekere voorliefde voor ‘Vereinheitlichung’ en voor ‘berufsmäszige Leitung’ koesteren, zijn zij voorshands nog niet veel verder gekomen, en waren zij tot nog toe gebleven desiderata, waarover in de kringen der verzekeringsspecialiteiten gedebatteerd werd. De vraag werd opgeworpen of de samensmelting der verschillende verzekeringen zou moeten geschieden door de stichting van een ‘territoriale’ of van een ‘berufsgenossenschaftliche’ organisatie of wel van eene, die beide grondslagen in zich vereenigde. De aanhangers der territoriale organisatie knoopten aan hun stelsel vast het systeem der kapitaaldekking; zij, die een beroepsgenootschappelijke regeling wilden, stonden het omslagstelsel voor. Ziekte- en invaliditeits-verzekering berusten reeds nu op territorialen grondslag, maar een samensmelting van die beide scheen moeielijk, o.a. omdat de kringen der verzekerde personen elkaar niet dekken. Tegen vereeniging van ongevallen- en invaliditeits-verzekering rezen weer andere bedenkingen, terwijl een combinatie van ongevallen- en ziekteverzekering wederom andere bezwaren opleverde: het beroepsgenootschap - zoo zeide men - is door heel zijn organisatie ongeschikt om de ziekteverzekering uit te oefenen, want deze laatste eischt instellingen van geringen omvang, waarbij de verzekerden het grootst mogelijk geldelijk belang moeten hebben bij den financieelen toestand der instelling, opdat elk afzonderlijk geval onder voortdurend toezicht der belanghebbenden sta en misbruiken dus uitgesloten worden, terwijl de ongevallenverzekering juist vordert dat zooveel risico's als maar mogelijk door eene zelfde instelling worden gedragen. Deze en andere argumenten waren reeds vroeger aangevoerd tegen het nu van Regeeringswege ondersteunde denkbeeld eener centralisatie der verzekeringen, een denkbeeld, waarvan vaststaat dat het geen instemming vindt bij de besturen der Duitsche kassen en waarvan men kan zeggen dat het - voorzoover daarmee samenhangt gelijktijdige bureaucratiseering der (ziekte-)verzekering - lijnrecht in- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat tegen de uitdrukkelijke intenties van den (ziekte-) verzekerings-wetgever. Het is hier de plaats om de vraag te herhalen, die wij boven reeds stelden: is niet, waar een ambtenaar en een werkman beiden gevaar loopen door een zich ziek meldend werkman om den tuin te worden geleid, dat gevaar voor den eerste grooter dan voor den tweede? Acht de Duitsche Regeering bestrijding van het ‘Simulantentum’ eisch eener verbetering der ziekteverzekering, hoe kan zij dan tevens meenen dat aan dien eisch zal worden voldaan door de beslissing over uitkeeringen te onttrekken aan de belanghebbenden, die alle kunstgrepen kennen, en deze beslissing op te dragen aan ambtenaren? Laat het waar zijn dat reeds onder het bestaand régime misleiding en bedrog vrij veelvuldig voorkomen, dan is toch zeker te voorzien dat zij slechts te weliger zullen tieren, wanneer de ‘berufsmäszige Leitung’ voor de contrôle door vakgenooten in de plaats treedt.
Mag dus - trots het opkomen in Duitschland van centraliseerings- en bureaucratiseeringsplannen, waarmee intusschen, gelijk boven reeds gezegd werd, wel hoogere ambtenaren, maar niet de meer direct bij de verzekering betrokkenen en daaraan verbondenen hun instemming betuigd hebben - mag dus aan wettelijke regeling der ziekteverzekering de eisch gesteld worden dat zij de zelfwerkzaamheid der organen van het maatschappelijk leven opwekke en tegenover de te ver gaande indringing van het staatsgezag de zelfstandigheid en de spontaneïteit van de levensuitingen der maatschappij verdedige; dan rijst de vraag of en hoe aan dien eisch voldoet het door onze Regeering ingediend ontwerp ‘Ziekteverzekeringswet 1905’. Terwijl de inhoud van dit ontwerp bekend verondersteld mag worden, moge hier niettemin de aandacht worden gevestigd op enkele trekken der ontworpen wetsvoordracht, welke voor het vinden van een antwoord op de bovenbedoelde vraag van overwegende beteekenis schijnen. Het ontwerp kent niet meer dan drie soorten ziekenkassen: de districts-, de erkende en de ondernemers-zieken- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kassen. In beginsel worden de verzekeringsverplichtigen vrijgelaten in de keus van de kas, welker verzekeringsgebied hun woonplaats omvat, behoudens deze (aan de Duitsche wet ontleende) beperking: dat wanneer aan een onderneming een ondernemers-ziekenkas is opgericht, de verzekeringsplichtige werklieden dier onderneming gehouden zijn zich bij deze kas te verzekeren; deze kas mag dus niet door statutaire bepalingen een dezer personen uitsluiten, maar zij mag ook geen anderen dan dezen verzekeren; zij zal dus zijn een ondernemings-fonds, een ‘Betriebs-Kasse’ in den eigenlijk zin van het woord. Over dit soort van kassen spreken wij nader. Voorzoover dus de verzekeringsplichtigen niet zijn aangewezen op een voor hen werkende ondernemers-ziekenkas zijn zij geheel vrij in de keuze tusschen eene erkende en de districts-ziekenkas. Doch nu moet al dadelijk gereleveerd worden dat de districts-kassen - rijks-instellingen - naar des ontwerpers bedoeling niet voorzoover er behoefte aan mocht blijken te bestaan opgericht zullen worden, maar er reeds aanstonds zijn zullen en haar deuren voor de verzekeringsplichtigen zullen openzetten. Bij bestuursmaatregel wordt - voordat de wettelijke ziekteverzekering effect begint te sorteeren - het Rijk verdeeld in verzekeringsdistricten op dien voet dat geen gemeente tot meer dan één district zal behooren en geen district minder dan 5000 inwoners zal tellen. In elk district nu is een districts-kas. Wel kunnen zoodanige kassen, indien en voorzoover zij overbodig blijken, worden opgeheven, kunnen districten worden gesplitst en kan een deel van een district bij een ander worden gevoegd, doch de leidende gedachte bij de organisatie is deze: dat er over heel het land van stonde af aan rijksinstellingen zullen zijn ter verzekering van hen, die daartoe door de wet worden verplicht. En deze rijks-instellingen werken niet - gelijk in Duitschland de Gemeinde-Krankenversicherung - ‘ohne besonderen Verwaltungsapparat.’ De districts-kas wordt bestuurd door een directeur, die evenals zijn plaatsvervanger door de Kroon wordt benoemd; de directeur wordt bezoldigd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den plaatsvervanger kan een vergoeding worden toegekend. Er zal voorts zijn een staf van ondergeschikte ambtenaren, door den Minister benoemd. De plaatsvervanger des directeurs wordt eventueel op zijn beurt weer vervangen door den voorzitter van den raad van toezicht, welke dignitaris mede door de Kroon wordt benoemd; de (vijf) leden van dezen raad worden niet bezoldigd, doch ontvangen presentiegeld en vergoeding voor reis- en verblijfkosten. De uitgaven, welke dit bijzondere ‘Verwaltungsapparat’ zal vorderen, gelden als administratiekosten der districts-kassen, voor welke kosten op de vooraf berekende netto-premies der verzekerden een opslag wordt gelegd, met dien verstande echter dat deze opslag voor elken verzekerde niet meer mag zijn dan 4/10% van zijn dagloon; wat alsdan aan die administratiekosten ontbreekt, zal uit 's Rijks schatkist gesuppleerd worden; het daarvoor benoodigd bedrag wordt geraamd op ongeveer f 350.000 per jaar. Ziedaar hoe de ontwerper de ambtelijke organen voor ziekteverzekering heeft meenen te moeten regelen. Er is een schijnbaar onbeteekenende bepaling in het ontwerp, welke echter mede aantoont hoezeer verzekering bij de districts-kas als regel en verzekering elders als uitzondering gedacht is. Wanneer iemand verzuimd heeft binnen den gestelden termijn na den aanvang van zijn verzekeringsplicht zich te verzekeren, dan wordt hij door den verzekeringscontroleur zijner inspectie verzekerd. Deze met toezicht belaste ambtenaar nu vraagt hem niet of hij bij eene erkende dan wel bij de distritskas verzekerd wenscht te zijn; neen, de controleur heeft alleen te onderzoeken of de persoon in quaestie zich bij eene bepaalde kas had moeten verzekeren en in dat geval bezorgt hij 's mans verzekering bij die kas, doch is dit het geval niet, dan verzekert hij hem bij de districts-kas. Waarbij te bedenken is dat eene verzekering bij eene erkende of bij eene districts-kas geschiedt voor onbepaalden tijd; zij eindigt slechts door dood, huwelijk of verhuizing van den verzekerde of door het wegvallen van zijn verzekeringsplichtigheid; de verzekering bij de erkende kassen eindigt boven- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dien in de gevallen in haar statuten bepaald en hier is dus ruimte voor vrijheid tot uittreding mogelijk; ten aanzien der verzekering bij eene districts-kas bestaat zoodanige vrijheid niet; behoudens de bovengenoemde gebeurlijkheden (dood enz.) geldt hier als leus: eens bij de rijks-instelling verzekerd, blijft verzekerd. Welke is volgens het ontwerp de positie der erkende en der ondernemers-kassen? Voordat wij deze, en wel allereerst die van de laatste nagaan, moet herinnerd worden aan een zeer sprekenden trek van de ontworpen regeling, deze n.l. dat eene verzekering bij eene erkende of ondernemerskas geen aanspraak kan geven ‘op andere dan de bij deze wetbepaalde schadeloosstellingen’. In art. 53c wordt n.l. gezegd: eene erkenning eener kas wordt niet verleend ‘indien niet in de statuten... is bepaald dat eene verzekering bij de ziekenkas ter voldoening aan artikel 1 of ingevolge artikel 12 geen aanspraak kan geven op andere dan de bij deze wet bepaalde schadeloosstellingen’, m.a.w. voor wat de wettelijke verzekering betreft, moet de erkende ziekenkas met haar praestaties vasthouden aan de wettelijke norm. En de M.v.T. betoogt in haar aanteekening bij deze alinea waarom de ‘bevoegdheid der ziekenkas om schadeloosstellingen uit te keeren, hooger dan in de wet bepaald’ niet kan worden verleend, doch voegt daaraan toe: ‘wil eene ziekenkas den verzekeringsplichtige de gelegenheid geven zich voor hoogere schadeloosstellingen te verzekeren, zij zal zulks door middel van eene afzonderlijke overeenkomst kunnen doen. Met eene dergelijke aanvullende verzekering bemoeit het ontwerp zich niet...’. De wetgever kon inderdaad bezwaarlijk aan het bestuur van een kas en een werkman verbieden om bij afzonderlijk contract, geheel buiten de wet om, eenig beding te maken nopens meerdere schadeloosstelling. Doch in de statuten mag niet zijn bepaald dat de verzekerde als zoodanig aan zijn wettelijke verzekering meerdere aanspraken zal kunnen ontleenen dan de wet hem toekent. Iets dergelijks is bepaald voor de ondernemers-kassen. Hier (art. 103o) wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als statutaire bepaling geëischt ‘dat eene verzekering bij de ziekenkas geen aanspraak kan geven op andere dan de bij deze wet bepaalde schadeloosstellingen’. Men ziet, de redactie is hier beknopter, gewaagt niet van de door de wet (artt. 1 en 12) bedoelde verzekering. De M.v.T. verwijst naar art. 53c. Het is dus duidelijk in welk opzicht het Nederlandsch ontwerp te dezer zake van de Duitsche wet verschilt: ginds de toeleg om de verzekering bij de ‘korporative’ kassen op ruimer leest te schoeien dan bij de ambtelijke instelling en daardoor voor de verzekerden de toetreding tot de eerste aantrekkelijker te maken dan tot de tweede: ginds een wettelijk minimum van praestaties, dat voor de georganiseerde kassen hooger is dan voor de publieke, en voorts de uitbreiding der praestaties boven dat minimum ook voor deze minder beperkt toegelaten dan voor gene. Hier een wettelijke norm, gelijkelijk geldend voor de verzekering onverschillig bij welk soort van kas; de wettelijke verzekering dus over heel de linie op één peil gehouden; alleen toegestaan - wat dan ook niet verboden kon worden - dat wie bij een particuliere kas ruimer praestaties bedingen wil, dat ook doen kan, doch onder de uitdrukkelijke verklaring (in de M.v.T.) dat de wet zich daarmede niet inlaat. Uitbreiding der praestaties werd in Duitschland bij de georganiseerde kassen regel; zij zal dat in Nederland ongetwijfeld niet worden, omdat bestuurderen van zoodanige kassen hier meenen zullen niet verder te moeten gaan dan de wet bepaalt. Gewaagd toch is het zeker niet te voorspellen dat, waar de wetgever het denkbeeld van ruimere schadeloosstellingen dan door hem bepaald zoozeer op den achtergrond plaatst, dit denkbeeld niet - of niet dan in zeer geringe mate - zal doordringen tot de kringen der particuliere verzekeringskassen. En daartoe bestaat te minder aanleiding, waar reeds de wettelijke norm der schadeloosstellingen hoog is en de kosten dezer verzekering reeds op den voet der wet niet gering zullen zijn. Hoog is de wettelijke norm der door den Nederlandschen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wetgever voorgestelde uitkeeringen enz. in vergelijking met de Duitsche praestaties. Men oordeele: zoowel de Gemeinde-Krankenversicherung als de Nederlandsche districts-kas verleent bij ziekte genees- en heelkundige behandeling, genees- en kunstmiddelen, maar de districts-kas verleent dit alles ook per se aan de gezinsleden van den verzekeringsplichtige, de Gemeinde-Krankenversicherung niet per se:Ga naar voetnoot1) het Duitsche ziekengeld bedraagt 50% van het loon, het Nederlandsche zal zijn 70%. De Gemeinde-Krankenversicherung verschaft geen verloskundige hulp, geen kraamgeld, geen begrafenisgeld; de districts-kas verschaft dat alles wel. - Het verschil tusschen het Duitsch minimum en de Nederlandsche norm voor de praestaties der ambtelijke verzekerings-organen is dus aanmerkelijk. Er bestaat dus uit dien hoofde ook zooveel te minder aanleiding om zich nog hooger uitkeeringen te bedingen dan de wet reeds toekent. En een tweede reden voor onthouding in die richting zal gelegen zijn in het feit dat de premies, benoodigd om daaruit deze hooggestelde uitkeeringen te bekostigen, zelve ook reeds zoo hoog zijn dat niet velen vrijwillig zich nog hoogere verplichtingen zullen willen opleggen. Ook hier mag een vergelijking met Duitschland niet achterwege blijven. Wij zeiden boven reeds dat de premie bij de Gemeinde-Krankenversicherung niet meer mag zijn dan 1½%, ten hoogste 2% van het loon; dit moet aldus worden verstaan: de normale premie is hier 1½% en eerst wanneer blijkt dat op dien voet de rekening niet uitkomt, mag 2% worden geheven. Daar nu de werkgever bij deze verzekering als fixum bijdraagt ⅓ der premie, beloopt dus de normale premie van den werkman die bij de Gemeinde-Krankenversicherung is verzekerd, 1% (des werkgevers premie ½) of ten hoogste: voor den werkman 1⅓% (werkgever ⅔%). Gaat men uit de gegevens, welke de M.v.T. tot het Nederlandsch ontwerp te dier zake bevat, na welke bijdragen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(in percenten van het dagloon) door den Nederlandschen werkman over de 10 verschillende loonklassen voor de verzekering bij de districtskas zullen moeten worden opgebracht, dan komt men tot het navolgend staatje:
Bedenkt men hierbij dat de normale premie bij de Gemeinde-Krankenversicherung voor den werkman is 1% van diens loon, bij de ‘korporative’ kassen 2% (of, zoo èn patroons en werklieden dit goedkeuren 3%), dan ziet men hoezeer er ook in de hooge premie-bijdragen, van den Nederlandschen werkman gevorderd, voor dezen met name in de lagere loonklassen allerminst aanleiding zal bestaan om zich nog meer uitkeeringen te bedingen dan de districtskas hem volgens de wet reeds toekent. Kort samengevat kan de conclusie dus luiden: ginds heeft men de organisatie der ambtelijke verzekering op zoo bescheiden voet - en dan ook voor den werkman zoo goedkoop - ingericht dat deze verzekering haar karakter als ‘noodhulp-inrichting’ behield; ten onzent wil men de organisatie dier ambtelijke verzekering schoeien op de leest van zoo groote vrijgevigheid - en die verzekering wordt dan voor den werkman ook zoo duur - dat er van uitbreiding nog daarboven langs den weg der verzekering bij particuliere kassen geen sprake zal zijn. Bezien wij nu allereerst de positie der ondernemerskassen, en stellen wij de vraag of die positie in het ontwerp aldus is geregeld dat van Nederlandsche werkgevers kan verwacht worden dat zij dergelijke kassen zullen oprichten, of de reeds nu door hen opgerichte kassen naar den eisch der wet zullen reorganiseeren. Welke is die positie? Het is de ondernemer, die het verzoek om erkenning | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der ondernemers-kas tot de Kroon moet richten; van hem moet dus het initiatief tot de oprichting uitgaan, doch bij dit verzoek moet blijken dat de overgelegde statuten zijn vastgesteld door de vergadering van vaste werklieden der onderneming - in welke vergadering de ondernemer hoogstens evenveel stemmen kan uitbrengen als de werklieden samen. Tevens moet daarbij blijken dat het voorloopige bestuur volgens de bepalingen der wet is samengesteld, d.w.z. dat de kleinste helft des bestuurs door den ondernemer is benoemd. De erkenning wordt niet verleend voordat de ondernemer zekerheid heeft gesteld. Terwijl de geldmiddelen worden beheerd door een secretaris-penningmeester, welken de ondernemer benoemt en welke op diens kosten en onder diens verantwoordelijkheid fungeert, moet de ondernemer zoo noodig aan de kas een voorschot geven. Blijkt dat de kas op den duur voor tekorten staat en stelt de ondernemer voor een tariefsverhooging, dan ontmoet hij de wetsbepaling, die hem voorschrijft dat het tarief der ondernemers-kas niet hooger mag zijn dan dat der plaatselijke districts-kas (welke kas - gelijk men zich herinnert - een Rijks-subsidie voor administratiekosten ontvangt). Is echter nog binnen de wettelijke limiet een tariefsverhooging voor de ondernemers-kas mogelijk en brengt de ondernemer een daartoe strekkend voorstel in de algemeene vergadering, dan wijst de wetgever hem er op dat in deze algemeene vergadering de door hem (ondernemer) benoemde bestuursleden een aantal stemmen uitbrengen dat gelijk is aan de helft van het aantal stemmen der werklieden. De vrijheid, die den ondernemer overblijft, is: de beëindiging der erkenning van de kas te vragen, de kas dus op te heffen; bij de liquidatie komen dan eventueele tekorten ten laste des ondernemers. In de Eerste Kamer (3 Februari d.j.) zeide de heer Regout van deze bepalingen dit: ‘De wetsontwerper heeft zich [eveneens] niet genoeg in de feitelijke toestanden ingedacht, wanneer hij bij de verdere regeling der ondernemers-ziekte-kassen de desbetreffende bepalingen zoo be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwarend maakt, dat in strijd met zijn bedoelingGa naar voetnoot1) ook de best georganiseerde ziektekassen met eigen bestuur van de arbeiders zelf door de invoering van de bepalingen van het ontwerp vermoedelijk allen zullen moeten verdwijnen, omdat, niettegenstaande een bedoeling van handhaving, feitelijk de doodstraf voor de ondernemersziektekassen wordt uitgesproken.’ Wil men nu de bewijskracht dezer uitspraak verzwakken, door er aan te herinneren dat hier een werkgever aan het woord was, en door dan de vraag te stellen of zoo iemand niet al spoedig van oordeel zou zijn dat aan ondernemers te weinig medezeggenschap is toegekend, dan moge daartegenover dit worden opgemerkt: daar de wetgever zich de oprichting van zoodanige kassen heeft gedacht als een daad des ondernemers, komt het hierbij juist in 't bijzonder aan op het punt in hoever ondernemers tot de oprichting van een dergelijke kas zich zullen aangetrokken gevoelen. Ziehier overigens een oordeelvelling van een in deze geheel neutraal persoon, den reeds door ons genoemden Dr. H. Burger (t.a.p.): ‘bij de zoogenaamde ondernemerszieken-kassen is aan de verzekerde werklieden een - waarlijk overdreven! - macht toegekend’, waarop, na motiveering dezer uitspraak, volgt: ‘mochten deze bepalingen wet worden, dan moet, zoover ik zie, het onmiddellijk gevolg wel zijn dat al de ondernemers-ziekenfondsen van het tooneel verdwijnen’. Bij de overweging der vraag of bestendiging van bestaande en oprichting van nieuwe ondernemers-kassen onder vigueur der ontworpen wet mag worden verwacht, behoort men - naar ons voorkomt - zich wel rekenschap te geven van hetgeen de ontwerper met die kassen bedoeld heeft. Hij heeft deze verzekerings-instellingen niet, gelijk de Duitsche wetgever, ‘Betriebs’- of ‘Fabriks-’-kassen genoemd, in de samenstelling van het woord niet den nadruk daarop gelegd dat zij aan een onderneming verbonden zijn, maar veeleer door de benaming doen uitkomen dat zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
creaties van ondernemers zullen moeten zijn. Wij wezen er reeds op dat het de ondernemer is, die het verzoek om erkenning tot de Kroon moet richten en van wien dus ook het initiatief tot de schepping zal moeten uitgaan; hij ook die - gelijk de M.v.T. - zegt ‘een geldelijk risico bij zijne ziekenkas loopt’ en daarom ‘bevoegd is te allen tijde de erkenning der kas als ondernemersziekenkas te doen eindigen’. Dit alles nu wekt de verwachting dat hij - de ondernemer - dan ook een overwegend aandeel zal hebben in het beheer en bestuur der instelling, welke de M.v.T. zelve ‘zijne ziekenkas’ noemt. Doch juist dit is het geval niet. De bepalingen nopens de samenstelling van het bestuur en het stemrecht in de algemeene vergadering passen veeleer in het kader eener regeling voor eene instelling, welke als schepping der werklieden eener onderneming zou moeten gelden. En hierin nu is een zeker dualisme onmiskenbaar. Het risico is - gelijk de M.v.T. erkent en trouwens uit de ontworpen artikelen direct blijkt - voor den werkgever, maar het zijn de werklieden, die door hun meerderheid van stemmen de beslissing hebben over alle elementen, welke het risico des ondernemers bepalen zullen. Dat een zoodanige regeling juist niet ondernemers tot het op- of inrichten van kassen naar dit wettelijk model verlokken zal, valt gereedelijk te gissen. Maar bij dit alles moet nog één punt in aanmerking worden genomen. Welk deel der premies zal ten laste komen der ondernemers, welk ten laste der werklieden? Mocht het blijken dat de verzekerden het meest tot de op te brengen middelen bijdroegen, dan zou hun overwegende invloed gerechtvaardigd kunnen heeten. ‘The tax-payer is the tax-layer.’ In Duitschland staat de zaak, gelijk men zich herinnert, aldus: bij de Betriebs-Kassen (en ook bij de Orts-Kassen) mogen de premies, voorzoover zij ten laste van de leden zelve komen, niet hooger zijn dan 2% of - met goedkeuring van patroon en werklieden - 3%; de bijdrage van den patroon is als fixum het ⅓, zoodat de premie kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn 3% of ten hoogste 4½%.Ga naar voetnoot1) De werklieden betalen hier dus tweemaal zooveel als de ondernemer; zij hebben dan ook tweemaal zooveel stemmen als de patroon. Terwijl men deze laatste bepaling ook in ons ontwerp terugvindt, staat het daar met de verhouding der bijdragen van ondernemers en werklieden anders geschapen. Ons ontwerp kent twee beginselen, die op de verhouding dier bijdragen van grooten invloed zijn: de gezinsverzekering als wettelijk gevolg van de verzekering des arbeiders; en het beginsel dat het meerdere dan normale (of laagste) ziektegevaar ten laste van den werkgever komt. Wanneer men nu als voorbeeld neemt een ondernemers-kas, welker tarief even hoog is als dat der districts-kas en men gaat uit het (in de M.v.T. meegedeeld) tarief voor districtskassen na, welke bijdragen in percenten van het dagloon komen ten laste van werkgevers, welke ten laste van werklieden, dan komt men tot het navolgend staatje:
Ter vergelijking herinnere men zich dat het premieaandeel in de Betriebs-Kasse voor den Duitschen werkman wisselt tusschen 2% en 3% en voor den Duitschen werkgever tusschen 1 en 1½%. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan dit staatje zouden ongetwijfeld verschillende beschouwingen kunnen worden ontleend. Wij bepalen ons tot de beantwoording der vraag in hoever de verhouding der premie-bijdragen van werkgevers en werklieden rechtvaardigt het toekennen aan de laatsten van tweemaal zooveel stemmen als aan de eersten. Dit antwoord ligt voor de hand: de bonte verscheidenheid der verhoudingen maakt elken vasten regel omtrent stemrecht tot volstrekte willekeur. In de laagste gevarenklasse (I) en de laagste loonklasse (1) betaalt de werkman 5 maal zooveel als zijn patroon; rijst hij tot de tweede loonklasse, hij draagt 25 maal zooveel bij als zijn werkgever, in de derde ook 25 maal, in de vierde 15 maal, in de vijfde: 7½ maal, in de zesde: ruim 5½ maal, in de zevende bijna 6 maal, in de achtste 4½ maal, in de negende weinig minder en in de tiende bijna 3½ maal. Men kan deze berekeningen over de andere gevarenklassen voortzetten; men zal zien dat, gelijk de geldende beginselen deden verwachten, de werkgever hier relatief meer gaat bijdragen; in de hoogste gevarenklasse (IV) betaalt de werkgever bij loonklasse 4 b.v. 2 tegen den werkman 3, bij loonklasse 8 betalen beiden evenveel, idem bij loonklasse 9, terwijl in de hoogste loonklasse (10) der hoogste gevarenklasse de werkgever meer dan de arbeider betaalt. Is dan niet door onzen ontwerper gedachteloos uit de Duitsche wet de bepaling nageschreven dat den ondernemer de helft van de stemmen der verzekerden toekomt? Wat het ontwerp op dit punt dan wel had behooren te bepalen? In antwoord op die vraag dit: de bonte verscheidenheid der verhoudingen van premie-bijdragen is ontstaan door de wettelijk-verplichte gezinsverzekering en door het brengen van heel het meerdere dan normale ziektegevaar ten laste van den werkgever. In Duitschland kan, gelijk wij zagen, ook het gezin worden verzekerd, maar daarvoor stort dan het gezinshoofd afzonderlijke contributies. In Duitschland is er geen progressie in de werkgevers-premiebijdragen naar gelang van grooter ziektegevaar; de Duitsche wetgever is klaarblijkelijk van oordeel geweest dat de meerdere kosten der verzekering van een arbeider, die (uit het oogpunt van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ziekte) gevaarlijk werk verricht, reeds gedisconteerd worden in hooger loon, zoodat uit het loon-surplus het premiesurplus door den werkman kan worden gedragen.Ga naar voetnoot1) Onze ontwerper had slechts deze twee denkbeelden over te nemen gehad om de moeilijkheid te ontgaan, waarin hij zich nu heeft gebracht.
Een woord nog over de erkende kassen. De ontwerper, in zijn M.v.T. verklarend dat hij zich met de organisatie en de administratie dezer kassen ‘niet meer dan bepaald noodig is’ bemoeit, heeft als behoorend tot dit noodige gerekend tal van bepalingen, welke velen tamelijk hinderlijk en belemmerend zullen toeschijnen. Zijn voornaamste taak heeft hij hierin gezocht dat hij de financieele soliditeit dezer instellingen wilde waarborgen en dat hij voorkómen wilde oprichting van instellingen, welker doel zou zijn winst te behalen. Om die laatste mogelijkheid af te snijden heeft hij bepaald dat het dividend (bij naamlooze vennootschappen, welke als ziekenkassen zouden fungeeren) niet meer zijn mag dan 4% en dat ook het reservefonds binnen een wettelijke limiet moet worden gehouden. De opmerking van Dr. H. Burger (t.a.p.) dat deze bepalingen door op winst beluste bestuurders gemakkelijk te ontduiken zijn, schijnt ons zeker juist. Stelt men de vraag of onder de werking der ontworpen ziekteverzekeringswet het oprichten van vele erkende kassen mag worden verwacht, dan valt het zeker niet licht daarop een categorisch antwoord te geven. Aangemoedigd is dit oprichten - gelijk wij reeds betoogden - niet. De locale openbare ziekenkassen (districtskassen), welke van overheidswege over het geheele Rijk worden ingesteld, zullen aan de erkende kassen een niet gering te schatten mededinging aandoen. Vooreerst: zij zijn bekleed met het gezag van officieele instellingen; heel haar gestie is van overheidswege | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geregeld; de Staat is zonder eenig voorbehoud aansprakelijk voor de voldoening der schadeloosstellingen, welke volgens de wet door eene districts-kas zijn verschuldigd en op deze niet kunnen worden verhaald. Voorts worden de districtskassen financieel door den Staat gesteund: de Staat verleent bij het in werking treden der wet haar een voorschot, en - indien bijzondere omstandigheden zulks wenschelijk maken - kan door de Kroon te allen tijde uit 's Rijks schatkist aan de districts-kas een voorschot worden verleend; dit voorschot moet ‘zoo mogelijk’ binnen twee jaar worden terugbetaald. De Staat eindelijk geeft aan haar eigen kassen een bijslag in de administratiekosten. Bovendien herinnert men zich de bepaling dat zij, die verzuimd hebben zich tijdig te verzekeren, door den controleur bij de districts-kas worden ingescheven. Neemt men aan dat de geneigdheid tot het oprichten of in stand houden van ondernemers-kassen niet groot zal zijn, dan zal van deze zijde niet veel verzekeringsmateriaal aan de erkende kassen worden onttrokken. Doch wel is om de boven opgesomde redenen te voorzien dat het aan erkende kassen zwaar zal vallen tegen de districts-kassen te concurreeren. Anders dan bij de ondernemers-kassen is voor haar bepaald, dat haar tarief hooger mag zijn dan dat der districts-kas, doch het is wel volkomen duidelijk dat een hooger tarief (bij gelijkheid van praestaties) voor de erkende kas een zeer noodlottig element zou zijn in haar strijd tegen de districts-kas. Men kan voorspellen dat de bureaucratische inrichting der districts-kassen zal leiden tot hooge administratiekosten, en men zou geneigd zijn daaraan de opmerking toe te voegen dat de erkende ziekenkas, mits zuinig beheerd, daardoor wellicht met een lager tarief dan de openbare kas zal kunnen uitkomen. Doch juist zou zoodanige opmerking niet zijn, immers niet meer dan 4/10% van het dagloon zal aan de verzekerden bij de districts-kassen boven hun netto-premie voor administratiekosten worden in rekening gebracht; het overige suppleert het Rijk. Erkende ziekenkassen zouden dus wat haar kosten van beheer be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
treft beneden de 4/10% van het dagloon moeten blijven. Zullen wellicht de tarieven der districts-kassen te hoog worden berekend, zoodat hierin een factor voor vruchtbare mededinging door erkende kassen kan gelegen zijn? Het is niet vooruit te zeggen. Blijken de officieele tarieven metterdaad te hoog, zij kunnen verlaagd worden. Zal de verplichting tot zekerheidstelling den erkenden kassen zwaar vallen? Alles zal hier van den desbetreffenden bestuursmaatregel afhangen. En deze bestuursmaatregel is de eenige niet, welks inhoud voor de erkende kassen van overwegend belang kan zijn. Haar statuten mogen geen bepaling bevatten, welke ‘in strijd is met deze wet of met een op deze wet berustenden bestuursmaatregel of welke eene strekking heeft, daarmede in strijd.’ Men ziet dat vooral de laatste woorden ruimte laten voor allerlei opvattingen. En dat een zeer strenge opvatting daarvan in de bedoeling des ontwerpers ligt, bewijst zijn toelichting tot dit voorschrift. Men oordeele: omtrent de ‘middelen’ der erkende ziekenkassen bepaalt het ontwerp alleen dat de premies berekend worden naar één vast tarief, geldend voor alle verzekerden, of naar meerdere vaste tarieven, elk geldend voor zeker gebied; het tarief wijst voor elke gevarenklasse voor de verschillende loonklassen de dag-premie aan. In de ‘algemeene bepalingen’ nopens het opbrengen der benoodigde middelen treft men geen voorschriften aan, welke b.v. gedeeltelijke restitutie van premies aan sommige verzekerden zouden verbieden. Ten aanzien van het tarief der districts-kas is echter bepaald dat bij de berekening der verzekeringskosten van het gezin niet in aanmerking komt verschil in gemiddelde samenstelling van het gezin noch ook verschil in ziekte- en sterftegevaar der gezinsleden. Deze bepaling trouwens doelt alleen op de berekening der premie. Doch de M.v.T. zegt het navolgende: ‘Gesteld, dat in de statuten [der erkende kas] is bepaald, dat aan personen, die bij de ziekenkas zijn verzekerd, eene restitutie van premie kan worden verleend, indien zij in het laatste kalenderjaar geen gezinslid hebben gehad, dat schadeloosstelling van de ziekenkas heeft ontvangen, of dat aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verzekeringsplichtigen, die bij de kas zijn verzekerd, telken jare een zeker gedeelte van het bedrag, dat in het afgeloopen kalenderjaar aan premiën is ontvangen, kan worden uitgekeerd en wel aldus, dat zij elk daarvan meer ontvangen, naarmate zij met hun gezin minder kosten wegens schadeloosstelling aan de kas hebben veroorzaakt, dan zou van zulk eene bepaling het gevolg kunnen zijn, dat de kosten der verzekering voor een verzekeringsplichtige, die bij de ziekenkas was verzekerd, practisch afhankelijk waren van de omstandigheid of hij al dan niet een gezin had of al dan niet den leeftijd had overschreden, waarop gemiddeld het ziektegevaar begint toe te nemen. Aangezien volgens de ontworpen regeling zulke omstandigheden juist geen invloed mogen uitoefenen op het bedrag der premie, zou dus eene bepaling in de statuten als boven bedoeld zeker eene strekking hebben in strijd met de wet’. En dus niet worden geduld. Wij meenen dat bij een dergelijke opvatting, een - men mag wel zeggen - arbitraire opvatting van de bevoegdheid der Kroon tot het weigeren der erkenning wegens statutaire bepalingen, welker strekking strijdt met de wet, aan de erkende kassen al zeer weinig vrijheid zal worden gelaten zich naar eigen inzicht (behoudens natuurlijk waarborgen tegen misbruiken) te organiseeren en dat deze bevoegdheid aldus leiden kan tot het aanleggen van een keurslijf, waarin die erkende (en ook de ondernemers-) kassen zich zullen moeten voegen op straffe van anders te worden geweerd.
Het bovenstaande bevat zeker niet alles wat te releveeren zou vallen, wanneer de vraag gesteld wordt of het stelsel van het ontwerp - gelijk het stelsel der Duitsche wet - bedoelt of althans tot gevolg zal hebben: het opwekken van de zelfwerkzaamheid der organen van het maatschappelijk leven, het verdedigen van de zelfstandigheid en de spontaneïteit van de levensuitingen der maatschappij tegenover de te ver gaande indringing van het staatsgezag. Maar het bovenstaande kan wel reeds genoeg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden geacht om de conclnsie te wettigen dat het Nederlandsch ontwerp - indien het al (gelijk beweerd is) inderdaad die strekking heeft - toch zeker niet dat gevolg zal hebben, dat het tegenovergesteld gevolg met groote waarschijnlijkheid kan worden voorspeld. Waarom dat te betreuren is? Het werd in den aanhef onzer beschouwingen reeds gezegd: mede daarom wijl alleen door de welgevestigde medewerking der belanghebbenden deze verzekering op technisch-deugdelijke wijze kan worden uitgeoefend. In zijn ‘Proeve van pensioneering voor werklieden en huns gelijken’ schreef Dr. A. KuyperGa naar voetnoot1) dat de overheid tusschen beide moet treden ‘niet met het doel om aan het particulier initiatief den nekslag te geven en het voor altoos op zijde te dringen; maar juist omgekeerd, om zich aan wat het particulier initiatief alsnog vermag, aan te sluiten; dit te sterken en de zaak daarheen te leiden, dat later de overheid zich weer kunne terugtrekken.’ Welnu, gezette overweging der bepalingen van dit ontwerp wekt wel allerminst den indruk dat sterking van het particulier initiatief hieruit zal voortvloeien, dat een grootendeels zich terugtrekken der overheidsbemoeiing later verwacht mag worden. Zij, die de door ons aan Dr. Kuyper's geschriften ontleende uitspraken niet beschouwen als ‘oude plunje’, doch als de formuleering van beginselen, welke aan alle sociale wetgeving ten grondslag moeten worden gelegd, zullen ook ten aanzien van dit ontwerp er op moeten aandringen dat deze beginselen inderdaad daarin worden belichaamd. |
|