Onze Eeuw. Jaargang 4
(1904)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 428]
| |
De jongste aanvallen op den Congo-staatGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 429]
| |
Deze coïncidentie deed mij met grootere belangstelling dan anders het geval zoude zijn geweest den strijd volgen, welke was aangebonden tegen de schepping van koning Leopold. En onder de bestudeering van het libel van Burrows en Canisius werd mijn lust gaande gemaakt, meer te weten van deze creatie, een der merkwaardigste uitingen der koloniale expansie van het vierde kwart der 19de eeuw. Van het een kwam ik tot het ander. Een boek van H.R. Fox Bourne: Civilisation in Congoland: A story of international wrong-doing, With a Prefatory note bij sir Charles W. DilkeGa naar voetnoot1), iets vroeger, nog in dit jaar echter, verschenen en dat ik voor een ander doel wel eens had bestudeerd, nam ik opnieuw ter hand. En nu had ik zooveel kwaads van den Staat gelezen, dat ik behoefte gevoelde aan woorden, welke hem verdedigden, althans een gunstiger licht op zijn handelingen wierpen. De boeken van Burrows en Fox Bourne moesten - reeds onmiddellijk meende ik het te voelen - overdreven, met een bepaalde bedoeling geschreven en dus in zooverre onwaar zijn.Ga naar voetnoot2) De verdediging heeft dan ook niet op zich laten wachten. Maar daarover later. Eerst toch wil ik met een enkel woord in de herinnering mijner lezers terugroepen de geschiedenis der stichting van den Onafhankelijken Congo-staat en de omstandigheden waaronder zij plaats vond, voorzoover althans mij noodig schijnt ter toelichting van de thans plaats hebbende gebeurtenissen. In September 1876 werd door den koning der Belgen te Brussel geopend de Conférence géographique internationale, door hem bijeengeroepen in een schrijven, dat den nadruk legde op deze bedoeling des Vorsten: ‘de discuter en commun la situation actuelle de l'Afrique, de constater les résultats atteints, de préciser ceux qui restent à atteindre.’Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 430]
| |
Een oogmerk, nader door Leopold II uiteengezet, waar hij bij de opening dezer bijeenkomst van aardrijkskundigen, ontdekkingsreizigers, staatslieden en andere belangstellenden van verschillende landen, het aldus omschreef: ‘Ouvrir à la civilisation la seule partie de notre globe où elle n'ait point encore pénétré, percer les ténèbres qui enveloppent des populations entières. Discuter et préciser les voies à suivre, les moyens à employer pour planter définitivement l'étendard de la civilisation sur le sol de l'Afrique centrale.’ De conferentie ging op het denkbeeld in. Zij sprak de wenschelijkheid uit, de onbekende gedeelten van Afrika wetenschappelijk te onderzoeken; te vergemakkelijken den toegang tot het binnenste van het donkere werelddeel voor de beschaving; aan te geven de middelen om te geraken tot de onderdrukking van den slavenhandel in Afrika. Een gezamenlijk internationaal plan diende te worden opgemaakt voor de doorvorsching van het reusachtig gebied, dat aan west- en oostzijde wordt overspoeld door den Atlantischen en door den Indischen Oceaan, dat ten zuiden paalt aan de Zambesi, ten noorden tegen Sudân aanleunt. Men hoopte een aantal ontdekkingsreizigers te winnen, welke van verschillende stations in reeds bekende oorden zouden uitgaan ter doorvorsching van het uitgestrekte nog onbekende terrein. Een rij van dergelijke stations zou dan verder gaandeweg zich uitstrekken van de eene zee tot de andere; zij zouden een verbindingsweg vormen dwars door Afrika van wereldzee tot wereldzee: stations, welke zouden dienen als uitgangspunten van nieuwe zendingen in de toekomst, maar tevens als wetenschappelijke middelpunten voor het beoogde geographische onderzoek, geographisch in de meest uitgebreide beteekenis van het woord. En ook als centra, vanwaar uit beschaving over de omgeving kon worden verspreid: gaandeweg en langzamerhand, waarvan de bestrijding van den slavenhandel een der beginselen zoude zijn. Het klonk als toekomstmuziek, zonder twijfel, maar toch - het sein was gegeven. Het was niet het minst de slavenhandel in het duis- | |
[pagina 431]
| |
terste Afrika, waartegen men te velde ging trekken: de slavenhandel met zijn verschrikkingen, die het leven van een deel der bewoners van dat binnenland ongetwijfeld tot een hel heeft gemaakt en, ter voldoening van de geldzucht en de inhaligheid vooral van Arabische slavenhandelaars en zielverkoopers, ellende gebracht over duizenden rampzaligen. Koning Leopold - die van den aanvang af de ziel is geweest van geheel dit pogen - heeft met groote bezwaren te kampen gehad; met moreele en materiëele, onder welke laatste de financieële niet het minst hebben gewogen. Van de comité's, in sommige landen opgericht, der toen gevormde Association internationale Africaine, welke het exploitatiewerk zoude verrichten, ging het Belgische van Zanzibar, aan de Oostkust, uit. Een aantal expedities werden uitgerust onder de auspiciën van of, misschien beter gezegd, dóór den Koning. De opofferingen aan menschenlevens en geld waren groot, maar de pogingen zouden leiden tot het eerst niet bedoelde of gewilde resultaat, een resultaat, zooals andere Europeesche machten eveneens - zij het in anderen vorm - bereikten, tot het stichten van een kolonialen staat, wel niet een Belgische bezitting, maar toch een koloniaal-politieke schepping van onze zuidelijke buren. De creatie toch van den Congo-staat - welke plaats vond zeer zeker niet zonder de stilzwijgende of uitgesproken goedkeuring van andere belangstellende of belanghebbende mogendheden - is een nationale daad der Belgen. Een nationale daad! Want al is de Congo-staat niet in strikten zin Belgisch territoir, het is een schepping der Belgen, met hun koning aan het hoofd.
Toch was het niet plotseling, dat de Belgische onderzoekingstochten, van de Oostkust af ondernomen, een dergelijk resultaat gingen hebben. Er was een gebeurtenis noodig, welke als het ware fixeerde in een bepaald plan de denkbeelden, welke aan het Brusselsche koningshof werden verwerkt aangaande Centraal-Afrika. Die gebeur- | |
[pagina 432]
| |
tenis was de terugkeer van Henry Morton StanleyGa naar voetnoot1) van een zijner beroemde Afrikaansche reizen. Het is bekend, dat toen men in Europa zich ongerust maakte over het lot van den ontdekkingsreiziger-zendeling David Livingstone, de eigenaar der New-York Herald, James Gordon Bennett, in 1870 een van zijn correspondenten, Stanley, die als stoutmoedig man zijn naam op verschillende tochten reeds had gemaakt, de opdracht gaf, den beroemden Engelschman te trachten op te sporen. Het doel der reis, die in Januari 1871 van Zanzibar uit begon, werd gelukkig bereikt: in November trof Stanley den zieken Livingstone aan bij den Oostelijken oever van het Tanganjika-meer. Drie jaren later onderneemt de kranige geamerikaniseerde Engelschman een nieuwen ontdekkingstocht in Afrika's binnenland. In November 1874 van Bagamojo aan de Oostkust vertrokken, bereikt hij met een deel zijner metgezellen den bovenloop van de Congo bij Njangwe, het uiterste punt tot op dat oogenblik door Europeanen van de Oostkust uit bereikt. Met booten verlaat hij, twee jaren na het begin van zijn pionierstocht, dit oord en na een moeitevolle, levensgevaarlijke reis van ettelijke maanden wordt de Atlantische Oceaan bereikt. In het midden van 1877 komt Stanley te Boma aan Afrika's Westkust. Bijna geheel de groote rivier - die behalve den benedenloop aan de Westerlingen grootendeels onbekend was - werd op dezen merkwaardigen en om zijne resultaten zoo hoogst belangrijken zwerftocht voor het eerst door het blanke ras bevaren. De terugkeer van Stanley is het beslissende oogenblik in koning Leopold's overleggingen. De beroemde tocht had doen zien, dat Centraal-Afrika in zich zelf had een heirbaan; dat de door de Brusselsche conferentie gedroomde verbindingsweg door de natuur zelve aan het midden van het donkere werelddeel was geschonken! Het was voor den Belgischen koning een openbaring! Nog nauwlijks in Europa teruggekeerd, wordt Stanley door | |
[pagina 433]
| |
den Vorst gewonnen voor diens plan, om daar in de Congostreken op te treden in een vorm, die toen nog nader diende te worden vastgesteld, maar die zoude leiden tot een in economischen en politieken zin gevestigde orde van zaken. In November 1878 werd opgericht het Comité d'études du Haut Congo, met zijn zetel te Brussel: het was een uiting van denzelfden geest als de Association Internationale Africaine, maar een meer precieze, meer onmiddellijk op het doel afgaande. Den 14 Augustus 1879 reeds bevond Stanley zich weder aan de monding der reuzenrivier en een week later weerklonk langs hare oevers de stoomfluit: - Het stoomschip zou - zooals een Belgisch schrijverGa naar voetnoot1) zich uitdrukt - de ‘conquistador’ worden van déze nieuwe wereld. Reeds op dezen eersten - moeitevollen - tocht voor rekening van het Comité d'études du Haut Congo, waarbij men de rivier opvoer tot de Stanley-Pool werden verschillende stations aangelegd en werd de omgeving, voorzoover zij in de oogen der nieuwe bezoekers onbeheerd terrein was, in bezit genomen; werden verder met verschillende hoofden van inlandsche stammen talrijke overeenkomsten gesloten, met de bedoeling het op dezen tocht in bezit genomen gebied te vrijwaren tegen latere eventueele mededingers: het gewone eigenaardig koloniaalpolitiek proces met zijn wederrechtelijken ondergrond, bedekt met een bodem van in wettigen vorm verkregen rechten, waarop de fundamenten zullen rijzen van het koloniaal-politiek gebouw in de toekomst. Want men legde toen den grondslag voor een territoriale macht, voor een Staat: administratieve regelingen vonden reeds toen plaats, en eigenaardig, het Comité van Brussel wierp zijn wetenschappelijke vlag over boord: de ‘Etudes’ werden uit den naam verwijderd en het trad op als de Association internationale du Congo. Met jeugdigen, krachtigen moed, die niet in overmoed ontaardde, ging de herdoopte vereeniging haar gang. Niet alleen de hoofdrivier, ook hare zijtakken werden geëxploi- | |
[pagina 434]
| |
teerd. De stoomschepen der Association kwamen tot de Stanley-watervallen Een veertigtal posten werden binnen een vijftal jaren opgericht, een 500 tal ‘contracten’ - om in onze koloniale terminologie te spreken - werden met inlandsche hoofden binnen dat half decennium gesloten, waarbij de opperhoogheid van de Association werd aanvaard. Een staat was ontstaan. En al mocht zijn oorsprong in onzen tijd zonderling schijnen, nu hij te zoeken was bij een privaatrechtelijke vereeniging, de elementen, noodig voor een staat, waren in niet te miskennen, zij het nog rudimentairen, vorm aanwezig: het staatsterritoir was omgrensd, zijn bevolking in één verband omsloten, zijn regeering aangewezenGa naar voetnoot1). Dit feit is van beteekenis voor de internationale verhoudingen, waarin de Congostaat zich thans bevindt. En voorzooverre mocht worden gemeend, dat een staat, om staat te zijn, door andere staten moet zijn erkend, óók dan werd al spoedig aan dit vereischte voldaan. En het was niet te verwonderen: de koloniale mogendheden moesten het ook in eigen belang achten, dat de onmetelijke uitgestrektheid van Centraal-Afrika niet ging toebehooren aan een andere rivale macht. Zij moesten het in eigen belang toejuichen, dat een particulier initiatief, als dat der Association, daar optrad, waardoor zich als van zelf daar een neutrale macht ging vormen: immers geen gevaarlijke naijver, geen disproportioneerende machtsvergrooting van anderen kon dan schade doen aan eigen nationaal belang. In April 1884 erkenden de Vereenigde Staten van Noord-Amerika uitdrukkelijk de Brusselsche Association als de regeering van den Congostaat. In November van dat jaar volgde Duitschland, nog vóór de opening van het straks te noemen Berlijnsche Congres. Andere mogendheden zijn gevolgd.Ga naar voetnoot2) Belangrijker gebeurtenissen nog vonden spoedig plaats, in 1885. | |
[pagina 435]
| |
II.Het internationale karakter van het optreden der Westersche machten in Midden-Afrika in de tweede helft der 19de eeuw is niet te miskennen. Geen der groote machten van Europa en Amerika heeft lust gevoeld, een van hare collega's daar heer en meester te laten. Zoodra het vraagstuk van Centraal-Afrika in het midden der negentiende eeuw ernstig ter sprake kwam, moest het worden een internationaal vraagstuk. Het is dit geworden. Den 15 November 1884 werd te Berlijn geopend de bekende Afrikaansche conferentie, waartoe de belanghebbende Mogendheden waren uitgenoodigd door Duitschland in vereeniging met Frankrijk. Een internationaal koloniaal congres van te meer beteekenis, juist omdat het werd gehouden in een tijdperk van buitengemeene koloniale expansie van verschillende Europeesche grootmachten. Het kan natuurlijk niet op mijn weg liggen, hier ook maar in het kort den loop na te gaan dezer conferentie. Alleen die resultaten er van, welke noodig zijn om te doen begrijpen den strijd, welke thans tegen den Congo-staat is aangebonden, wil ik met een enkel woord hier aanroeren. Enkele data dienen nog vooraf te gaan. Nadat den 26 Februari 1885 de Berlijnsche conferentie was gesloten, werd koning Leopold in April van genoemd jaar door de Belgische Volksvertegenwoordiging gemachtigd, de souvereiniteit te aanvaarden van den jongen staat; de kronen van beide staten zouden echter zijn gescheiden en alleen een persoonlijke unie zou de verhouding daartusschen teekenenGa naar voetnoot1). Den 2 Mei aanvaardde de koning der Belgen de kroon van van den nieuwen staat, waaraan binnenkort officiëel de naam werd gegeven van L'état indépendant du Congo, terwijl 's Vorsten titel die zoude zijn van ‘Souverein’. Eindelijk werden den 1 Augustus 1885 onder de auspiciën | |
[pagina 436]
| |
van Duitschlands rijkskanselier aan de Mogendheden door den souverein van 't grootste deel van Centraal-Afrika medegedeeld de toenmalige grenzen van den Staat, welke neutraal gebied gingen vormen, in aansluiting aan artikel 10 der straks te bespreken Congo-acteGa naar voetnoot1). Geen bezwaren der Mogendheden daartegen werden vernomen bij de antwoorden, op deze mededeelingen gegeven. | |
III.Om op de Congo-conferentie terug te komen. Een aantal Mogendheden namen daaraan deel: behalve Duitschland en Frankrijk, Oostenrijk, Hongarije, België, Denemarken, Spanje, de Vereenigde Staten, Groot-Brittannië, Italië, Nederland, Portugal, Rusland, Zweden en Noorwegen en Turkije. Den 26 Februari 1885 werd door de bevolmachtigden van deze statie de z.g. Congo-acte geteekendGa naar voetnoot2), tot welker bepalingen de Etat Indépendant toetrad. De bepalingen van dit staatstuk - ik wil er hier reeds dadelijk op wijzen - gelden niet alleen den Onafhankelijken Congo-staat. Zij strekken haren invloed en rechtsmacht over uitgestrekter gebied uit: n.l. over 't geheele gebied van het z.g. conventioneele Congo-bekken. Terwijl de stichting van België's koning geheel begrepen is in het met dezen term aangeduide verbazend uitgestrekte gebied, vallen daarbinnen ook gedeelten van Fransch Congo (de Noordelijke buurman van den Etat Indépendant), van Portugeesch West-Afrika (dat daaraan ten Zuiden paalt), van het Noordelijk deel van Britsch Centraal-Afrika (dat de Zuidoostergrens vormt), van het noordelijk gedeelte van Mosambiek, van Duitsch en Britsch Oost-Afrika (waardoor de Congostaat ten Oosten wordt bepaald). Al deze bezittingen van Europeesche koloniale machten, welke dan vallen binnen het overeengekomen gebied van het Congo-bekken, en dus | |
[pagina 437]
| |
niet alleen de onafhankelijken Congo-staat, zijn aan de bepalingen der Berlijnsche acte onderworpen. In de tweede plaats: de Congo-staat - al heeft hij zich dan ook bij de bepalingen dier acte aangesloten - is niet (zooals wel eens wordt beweerd) bij dit staatsstuk gecreëerd; hij bestond vóórdat de Conferentie werd bijeengeroepen en gaf gedurende het Congres aan de Mogendheden kennis van zijn erkenning door verschillende staten.Ga naar voetnoot1) Zijn bestaan werd dan ook niet betwist; evenmin was in de acte sprake van het stichten van een Congo-staat: zijn bestaan werd eenvoudig als een feit aangenomen, zelfs toegejuicht. L'Etat Indépendant is dus niet bij de Acte geschapen onder de voorwaarden in die acte vervat; zijn bestaan is uit een internationaal-rechtelijk oogpunt daarvan niet afhankelijk verklaard. Dit kon eenvoudig niet, omdat hij reeds bestond en omdat zijn bestaan bij het Berlijnsch congres geen punt van bespreking, laat staan van beslissing, zou uitmaken. Welke zijn nu de bepalingen der Acte, waarop het hier aankomt? In de eerste plaats de eerste artikelen van haar eerste hoofdstuk: De handel (le commerce) van alle natiën zal in het conventioneele Congo-bekken volledige vrijheid genieten. Alle vlaggen, zonder onderscheid, zullen vrijen toegang hebben, aan de kust, op de rivieren, enz. binnen het omschreven gebied. - Elke differentiëele behandeling (traitement différentiel), zoowel van schepen als van goederen is verboden. Geene macht, die uitoefent of zal uitoefenen souvereiniteits-rechten in het Congo-bekken, mag in handelsaangelegenheden monopolies of privileges verleenen van welken aard ook (ne pourra y concéder ni monopole ni privilège d'aucune espèce en matière commerciale.)Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 438]
| |
Dus het beginsel van volledige vrijheid van handel en verkeer is het eerste, door de Congo-acte uitgesproken; en uitgesproken in zijn meest onbekrompen en volledige beteekenis. Geen bevoordeeling van welken aard ook ‘en matière commerciale’ van den een - wie hij ook zij - boven den ander; geen bevoorrechting ook in dit opzicht van b.v. België boven andere staten. Artikel 6 bevat een niet minder gewichtig principe, dat evenals zijne voorgangers duidelijk aanwijst de ideeën der tijden waarin zij zijn vastgesteld. Alle machten, die in het conventioneele Congo-bekken souvereiniteitsrechten uitoefenen, verbinden zich, - ieder in háár gebied - maatregelen te nemen tot instandhouding (‘conservation’) der inlandsche bevolking en tot verbetering van haar moreelen en materiëelen toestand; mede te werken tot onderdrukking van slavernij en handel in negers, zonder onderscheid van nationaliteit of godsdienst; te beschermen en te begunstigen alle godsdienstige, wetenschappelijke en weldadige inrichtingen en ondernemingen, welke opgericht zijn met het doel, de inboorlingen te onderwijzen en hun de voordeelen der beschaving te doen deelachtig worden; in bijzondere bescherming te nemen de Christelijke missies; te verleenen volledige gewetens- en godsdienstvrijheid zonder eenige beperking. Verder wordt in artikel 9 gestipuleerd, dat de machten, die in het Congo-bekken souvereiniteit uitoefenen of zullen uitoefenen, niet zullen toestaan, dat dit gebied als markt of als doorgang worde gebruikt voor den handel in slaven van welk ras of nationaliteit ook; dat zij met alle hun ten dienste staande middelen zullen trachten, dezen handel te keer te gaan en dien te doen bëeindigen en zullen straffen hen, die zich daaraan schuldig maken. De humane behandeling van den inlander, de bestrijding | |
[pagina 439]
| |
van den slavenhandelGa naar voetnoot1), de onderdrukking der slavernij, zijn onder de op de Berlijnsche conferentie besproken Afrikaansche vraagstukken zeker niet onder de minst belangrijke. Maar de behartiging van de quaestie der vrije commercie - de economische beteekenis dus der opening van het Congo-bekken voor den Europeeschen handel - is zeer stellig het meest op den voorgrond getreden; zooals zij ook nu nog weer in de eerste plaats op den voorgrond verschijnt. | |
IV.De jongste aanvallen nu op den Onafhankelijke Congostaat hebben hieraan hun ontstaan - althans zoo beweren de aanvallers - te danken, dat dezen meenen, dat zijn regeering niet heeft voldaan aan de verplichtingen, welke de Congo-acte voor de bezitters van gebied in het conventioneele Congo-bekken heeft vastgesteld. Het is niet de eerste maal, dat dergelijke beschuldigingen zijn geuit. De vroegere laat ik rusten, om alleen de aandacht mijner lezers te bepalen bij die van den laatsten tijd. De vroegere hebben weinig meer dan zuiver geschiedkundige beteekenis, ook omdat zij in belang geheel zijn overvleugeld door die van den allerlaatsten tijd, welke bovendien de hooge waarde der actualiteit bezitten. En die een voorloopig succes hebben gehad. Deze aanvallen komen dan in de eerste plaats van Engelsche zijde, want al is de heer Canisius een Amerikaan, het feit, dat het door hem met den heer Burrows geschreven werk in Londen is verschenen, geeft te denken. Ook de arbeid van den heer Fox Bourne is quite English | |
[pagina 440]
| |
en wordt bij het publiek geïntroduceerd door niemand minder dan het welbekende parlementslid Charles W.Dilke. Buitendien: Fox Bourne is secretaris der Aborigines Protection Society, alweder dus zéér EngelschGa naar voetnoot1). Dat de aanvallen scherp bedoeld zijn, leeren ons reeds de titels: ‘De vloek van Midden-Afrika’, dat is nu niet de slavenhandel, zooals men vroeger meende, neen! dat is de Congostaat. Verder: ‘Beschaving in Congoland; een geschiedenis van internationaal onrecht’, zegt het niet genoeg? En de inhoud van beide boeken is zulke titels waard. Het zijn pamfletten, althans de beide gedeelten, waaruit het boek der heeren Burrows en Canisius bestaat. Het boek van Fox Bourne staat veel hooger, is ernstiger bedoeld, maar is zóó door en door partijdig, dat men eigenlijk niet recht begrijpt, hoe een ernstig man niet inziet, dat die partijdigheid - zij zij dan een niet bedoelde, een onbewuste partijdigheid - onmiddellijk in het oog springt van den onbevooroordeelden lezer. Volkomen juist zegt dan ook een brochure, onlangs verschenenGa naar voetnoot2) en getiteld: La vérité sur la Civilisation au Congo par un Belge, over het boek van Bourne het volgende: ‘Sous le titre “Civilisation in Congoland”, un livre vient de paraître, qui réédite, soigneusement collectionées, les attaques et accusations dirigées, en divers temps, contre l'État du Congo.’ En niet onaardig vervolgt de schrijver: Cette compilation n'est pas complète. Elle omet de reproduire, à côté des attaques, les réfutations et rectifications auxquelles elles ont donné lieu. La présente brochure a pour but de combler cette lacune involontaire (sic!) de l'auteur.’ Na gezette lezing van Bourne's boek is o.i. geen ander oordeel mogelijk, tenzij men bepaald anders wil oordeelen. Het boek is niet een onpartijdig relaas, 't is een aanval.... | |
[pagina 441]
| |
Zoo goed als het boek van Burrows-Canisius. Maar dit schijnt mij veel onsympathieker. Het boek is hier en daar unfair en wordt soms.... onhebbelijk, op zijn zachtst uitgedrukt. Vooral wanneer men bedenkt, wie de schrijvers zijn. Èn Guy Burrows èn Edgar Canisius zijn ambtenaren geweest in dienst van den Staat, en beiden in tamelijk hooge posities. Burrows van 1894-1897, en van 1898-1901. Hij keert toen naar Engeland terug, omdat zijn ‘verband’ - zoude de Oost-Indische Compagnie zeggen - is geëindigd. Daarna vraagt hij, opnieuw in dienst van den Staat te mogen treden. Erg happig zijn de autoriteiten daarop nietGa naar voetnoot1) en onze Guy keert niet aan de boorden der groote rivier terug. Ik noemde jaartallen. Waarom? Omdat zij doen zien, dat Burrow's beschuldigingen niet zonder bepaalde bewijzen zoo maar zijn te aanvaarden en omdat zij tevens doen zien, dat zijn houding niet bepaald fair is te noemen. Toen hij in 1897 met verlof in Europa was, had hij een paar malen een onderhoud met mannen van de pers: met mannen van de Etoile Belge en van Reuters Office. Deze gesprekken luiden gunstig - mag men wel zeggen - voor den Congo-staat. In den Times van 17 December 1897 b.v. is opgenomen Burrow's onderhoud met Reuter. En wat lezen wij: ‘....Au sujet des histoires d'atrocités (wij komen hiermede op éen der punten, waarvan de regeering van den Congostaat wordt beschuldigd: wreedheden en gruwelen, bedreven tegen de inboorlingen) au sujet des histoires d'atrocités, je ne nierai pas que, dans les premiers joursGa naar voetnoot2) de l'existence de l'Etat, il ait pu s'en passer; mais par la suite, elles ont, pratiquement, disparuGa naar voetnoot2).’ En verder omtrent een andere grief: ‘Le payement aux officiers et agents belges de commissions sur la productien du caoutchouc et de l'ivoire a été aboli depuis la fin de 1895. Dans mon propre district du Haut-Uelé, la récolte du caoutchouc a toujours été effectuée sans dureté ni cruauté; - en fait, le caoutchouc est apporté | |
[pagina 442]
| |
de plein gré par les chefs, qui en reçoivent le payement en échange’. Iets vroeger (26 September 1897) was in de Etoile Belge het gesprek medegedeeld, dat Burrows met een medewerker van dit blad had gehad naar aanleiding van allerlei schandalen, omtrent den Staat verspreid door een zekeren Salusbury, die in 1895 een halfjaar aan den Congo had doorgebracht en heel wat daarvan te vertellen had à la ‘Heer Jurriaan’. Burrows heeft hem gekend, ‘ce triste personnage’ en - ‘c'est un devoir pour moi de le proclamer’, zooals hij zegt - hij heet liegen al wat Salusbury ten nadeele van de toestanden in Centraal-Afrika heeft rondgestrooid. En dit betreft alweder punten, thans opnieuw tegen den Staat in 't debat gebracht. ‘J'ai fait partie au Congo de la même expédition que Salusbury; je connais par conséquent la région qu'il a traversée et je puis certifier que les faits dont il prétend avoir été témoin n'existent que dans son imagination.... Quant à ses accusations contre l'Etat du Congo et les officiers belges qui le servent elles manquent de base. C'est sans contrainte aucune que les indigènes s'enrôlent dans la force publique. La récolte de l'ivoire et du caoutchouc ne donne lieu à aucune atrocité... Je ne prétends par que tout soit parfait au Congo; certes il se commet parfois des abus, mais je dois à la vérité de déclarer que le Gouvernement ne demande qu'à les redresser et á punir ceux qui s'en rendent coupables.’ En verder: ‘En ce qui concerne les relations du pouvoir avec les indigènes, elles ne laissent rien à désirer dans les regions que j'ai traversées.... Les officiers belges ne brutalisent pas leurs hommes à plaisir, ainsi que l'a affirmé Salusbury; aussi les soldats sont-ils très attachés à la plupart de leurs chefs blancs.’ En dan over de inzameling van ivoor: ‘A propos de l'ivoire, il est bon qu'on sache que c'est en vain qu'on essayerait de s'en procurer en violentant les indigènes... Pour en obtenir, il faut s'adresser aux roitelets noirs qui consentent généralement sans difficulté à payer la contribution que l'État leur impose et en échange de laquelle il assure la sécurité de leur frontières et leur procure les | |
[pagina 443]
| |
mille et un bienfaits de la civilisation.’ Ergerlijke mishandelingen van den inboorling, waarvan Salusbury gewaagde? ‘Les histoires de mains coupées qu'on a racontées contiennent une pure légende. Je n'ai jamais vu mutiler un indigène vivant. Quant aux moeurs anthropophagiques de certaines peuplades du Congo, elles ne sauraient être imputables aux blancs qui font ce qu'ils peuvent pour les modifier, mais qui n'y pourront réussir qu'à la longue...’ Zóó het oordeel van Burrows in 1897 over den staat, dien hij had gediend. In 1903 wordt diezelfde staat, dien hij van 1898-1901 weder dient, door hem genoemd: de vloek van Midden-Afrika. Is dan na 1898 de toestand zoo in ongunstigen zin gewijzigd? 't Heeft er niets van: men sla slechts het boek van Fox Bourne op en men zal zien, dat ook in tijden vóór 1897 door sommigen de toestanden in Midden-Afrika alles behalve rooskleurig werden geschilderd. Men leze Burrows zelf, en men zal feiten aangehaald vinden óók antérieur aan 1898. Trouwens, de heer John Geo Leigh, die een voorwoord aan Burrows' boek heeft toegevoegd, haalt daarin voorbeelden aan juist uit 1894 tot 1897 (Burrows' eerste dienstverband) en spreektGa naar voetnoot1) van de ‘very repugnant duties’, die zijn client gedurende zijn zesjarigen dienst had te vervullen en vervuld heeft ‘to the entire satisfaction of the authorities’: zou, indien er verschil was in die ‘duties’ in de tijden van het eerste verband (1894 tot 1897) en die van het tweede (1898 tot 1901), daarop niet zijn gewezen? Maar hoe te denken over een man als Burrows, die zich gunstig uitlaat over zijne regeering in de pers; die tegenover anderen spreekt over de ‘very repugnant duties’, die hij heeft te vervullen en ook vervult - tot groote tevredenheid zijner chefs; die in 1901 weder in dienst wenscht te treden van een staat, die zulke zeer stuitende plichten van hem heeft gevorderd, en die eindelijk in 1903 over diezelfde regeering een boek de wereld inzendt, als: The Curse of Central Africa? Gesteld, dat misschien - ik weet er niets van, maar ik wil hem gaarne de maat volmeten - gesteld dat misschien ter - geringe - veront- | |
[pagina 444]
| |
schuldiging kon worden aangevoerd, dat de materieele noodzakelijkheid - vuil geld heeft ook koopkracht - hem heeft gedwongen opnieuw in dienst te treden van den Staat, dan strijdt het toch tegen de meest rudimentaire begrippen van kieschheid, dat hij dienzelfden staat, in zijn boek genoemd ‘that governmental monstrosity’,Ga naar voetnoot1) afbreekt op de wijze als hij doet. Eén enkele aanhaling uit zijn werk, die doodend moest zijn voor den Congo-staat, als Burrows in dit opzicht was een betrouwbaar man, maar die thans op den schrijver zelf terugvalt: ‘It has been mij duty in the past to act as an official in certain of the branches of the State service, during which I was brought into contact with its methods of material regeneration - for of anything moral in the Congo Free State I am still ignorant’.Ga naar voetnoot2). Wanneer men deze uitspraak legt naast de uitingen van 1897, wat dan te denken van den ernst van den man, die ze uitspreekt? Dat misstanden in den Congo-staat bestaan hebben, niemand die er aan twijfelt, maar als er op gewezen wordt door captain Guy Burrows, dan ben ik althans zoo vrij, ze niet aan te nemen zonder nader bewijs. En Canisius? Ook hij is ambtenaar van den Congo-staat geweest; eveneens is hij employé geweest van de Société Anversoise du Commerce au Congo. Van beide weet hij heel wat kwaads te vertellen. Toch vraagt hij in September 1901, om weer in dienst te treden van den Congo-staat. Zijne diensten worden niet aanvaard en dit wordt hem den 30sten September medegedeeld. Den 17den November - dus zes weken later - schrijft Burrows, toen te Londen, aan den heer Liebrechts, secretaris-generaal van het Binnenlandsch Departement van den Congo-staat te Brussel: ‘M. Canisius is here; he says that he is engaged in writing a book on the Congo.’ Zeker, schrijft de Secretaris-Generaal, wij weten er alles van: ‘I heard that M. Canisius was spreading certain calumnies about the State.’ Wat te zeggen van iemand, die, terwijl hij nog ternauwernood aan | |
[pagina 445]
| |
de regeering van den Staat heeft gevraagd om een betrekking, gaat beginnen aan een boek als het onderhavige? Wat ook van iemand als Burrows, die, na al wat gebeurd is en nadat de Congoleesche regeering hem mededeelt, dat Canisius laster over den Staat - hun beider voormalige regeering - verspreidt, zijne krachten met die van Canisius vereenigt, om The Curse of Central Africa het licht te doen zien?
Dat verontwaardiging en zucht tot verbetering hunne pennen hebben bestuurd, wil er dan ook bij mij volstrekt niet in. En ik maak mij sterk, dat nooit deze aanvallen het licht zouden hebben gezien, als de Congostaat was een staat zonder toekomst. Maar het uitgestrekte koloniale rijk, die stichting der Belgen, aan de oevers der groote rivier en aan die harer zijtakken, heeft een groote toekomst op commercieel en verder economisch gebied; en nu zijn er afgunstigen, die niet genoeg aan de Congo-ruif kunnen plukken. Inde irae, inde lacrymae! - lacrymae crocodilorum! Want de economische staatkunde, in de laatste jaren door de Congoleesche regeering gevolgd, waardoor vele van de voordeelen, welke het grondgebied van den Staat oplevert, in handen komen van enkele handelslichamen en vooral van Belgen, heeft kwaad bloed gezet en het wil mij voorkomen, dat daarin vooral de oorzaak te zoeken is van het optreden van sommige EngelschenGa naar voetnoot1). Dat de groothandel van het Vereenigde koningrijk achter de schermen zit en dat Burrows, Canisius, Fox Bourne e.t.q. | |
[pagina 446]
| |
bewogen worden - willens dan of niet - door draden getrokken van achter de coulissen, lijdt bij mij geen twijfel. Speelpoppen zijn zij vooral, of zij het dan al weten of niet: speelpoppen, hetzij dan de draden, waaraan zij vastzitten en die hunne bewegingen regelen, opgezweepte wrok en afgunst, hetzij zij gesuggereerde menschlievende belangstelling in het lot der inboorlingen zijn. Dat hebzucht in 't spel is, dat er zijn, die gaarne het ‘ôte-toi de là que je m'y mette’ zouden in toepassing brengen, het boek van Burrows doet het op bijna naïeve wijze zienGa naar voetnoot1). Hij dringt aan op een nieuwe Afrikaansche conferentie te Berlijn en op - een verdeeling van het gebied van den Onafhankelijken Congo-staat, indien ‘the peoples, or adventurers, adjudged guilty of malpractice, did not forth with mend their ways’. Ziet-ge, 't is zoo gemakkelijk: ‘The vast basin of the Congo, it is not uninteresting to note, readily lends itself to a scheme of partition among the three principal Powers possessing the adjoining territories.’ Namelijk Engeland, Duitschland en Frankrijk. Arm Portugal, dat ook meê heeft gedaan in het gehuil tegen den Congo-staat, mag toekijken.... misschien tot zijn eigen West-Afrika mag verdeeld worden. De verdediging heeft op vermakelijke wijze van Burrows' verdeelingsplan gebruik gemaakt. In La Vérité sur la Civilisation au Congo heeft men al vast opgenomen een kaart, waarop staat afgebeeld ‘Le partage de l'Etat Indépendant du Congo, suggéré par G. Burrows’. Het ondeugende zit er in, dat uit die kaart onmiddellijk blijkt, wat natuurlijk niet zoo dadelijk te zien is in den tekst, dat aan Engeland zoude worden toegekend bij de vriendelijke plannen van Burrows het leeuwendeel; een grooter gebied dan aan de beide andere mogendheden te zamen. | |
V.De verdediging.... De Belgen hebben op de bres gestaan; zij hebben gevaar gezien. Gevaar van boeken als van Burrows? | |
[pagina 447]
| |
Zeker - omdat Burrows enz. stroomannen zijn. En omdat onze zuiderburen zeer goed weten, hoe gevaarlijk dergelijke practijken kunnen worden. Stroomannen voorop en als het zaakje marcheert, de werkelijke leiders meer op den voorgrond, tot eindelijk de politiek gaat meêspreken. In de Belgische Volksvertegenwoordiging heeft de Belgische regeering de gelegenheid gehad, haar Congoleesche zuster te verdedigen, toen dier beleid werd aangevallen door den afgevaardigde Van der VeldeGa naar voetnoot1). Maar ook in de pers is de verdediging aan het woord gekomen: in couranten, in tijdschriften, in afzonderlijke werken. Ik noemde reeds: La Vérité sur la Civilisation au Congo, par un Belge, en wil thans nog wijzen op een andere sympathieke uiting onzer Zuidelijke broeders. Er is nl. opgericht eene Fédération pour la défense des intérêts Belges à l'étranger en deze geeft brochures in het belang van haar doel uit. No. 1 verscheen - in het Engelsch, Fransch en Duitsch - in Juli 1903 en heet La vérité sur le Congo, om door meerdere te worden gevolgd, toen dit noodig bleek. En dit bleek het geval te zijn. Het zaad door Burrows en de zijnen gezaaid, is ontkiemd, heeft wortel geschoten. In Amerika zijn zendelingen ongerust geworden; in Portugeesch Congo begint men de dagen van vroegere macht te betreuren en uit onmachtige boosheid met slijk en steenen te werpen naar 's buurmans huisGa naar voetnoot2); in Duitschland wordt reeds lang de trom geroerd: ik wijs op een boos artikel in de Kölnische Zeitung van 5 Juli 1903 onder den omineusen titel: Der Kongo-staat vor dem Richterstuhl. In Engeland zou men blijkbaar wel gaarne Duitschland er voor spannen, indien ten minste mijn en anderer vermoeden juist is, dat Burrows slechts een spreektrompet is, waardoor anderen hun wil verkonden. Wanneer het boek van Burrows aandringt op het bijeenroepen eener nieuwe Berlijnsche Afrikaansche conferentie, dan begint hij een | |
[pagina 448]
| |
diepe buiging te maken voor Duitschland en zijnen monarch: ‘There presides to-day over the destinies of Germany a monarch of exalted views, most catholic sympathies, and unrivalled energy, who is the master of mighty legions, but the pledged guardian of peace, whose personal influence in the councils of nations is greater, perhaps, than was ever exercised by a single man. He has already achieved much for his own people and for the cause of civilisation; for each he may do more; but all humanity would be his debtor were he to take initial action towards securing for the downtrodden millions of Central Africa those blessings of equitable rule which his and other Governments have unwittingly but surely denied them’. De beleefdheid wordt ietwat koel beantwoord in de brochure van prof. Dr. K. von Stengel, die een zeer onbevangen uiteenzetting geeft van de vragen en twistpunten. In zijn ‘Vorrede’ laat hij zich o.a. als volgt uit: ‘Ich habe hervorzuheben versucht, dass das deutsche Interesse keineswegs verlangt, dass die Reichsregierung in besonders hervorragendem Maasse sich an dem Vorgehen gegen den Kongo-staat beteilige und dass wir bei dieser Gelegenheit wenigstens keinen Anlass haben, dem Rufe der Engländer: “The Germen to the front” zu folgen.’
Voorloopig hebben de Engelschen de leiding op zich genomen. Reeds zijn de Congo-aangelegenheden in Juli 1903 een voorwerp van debat geworden in 't Lagerhuis; reeds heeft de Engelsche regeering haar eerste woord gesproken, en wel in de richting van het in Burrows' boek ontwikkeld plan tot het bijeenroepen eener nieuwe Berlijnsche conferentie. ‘To the Berlin Conference of 1885 the European nations and the United States are indebted for the ignominy of having collectively sanctioned the created and continued existence of that governmental monstrosity, the Independent State of the Congo. To a second gathering of the representatives of the Powers in the same capital most of us look for an attempt to atone for the misplaced confidence of the first.... What would another | |
[pagina 449]
| |
African Conference signify, and what would it effect? It would show that the conscience of the Powers had awakened; that the nations had determined that ruthless massacre and rapine should cease....’ Het denkbeeld eener tweede conferentie is dus de wereld ingeworpen, ook officiëel; en wel tegelijk met het denkbeeld, de verschilpunten te onderwerpen aan de beslissing van het Haagsche Arbitrage-hof. Den 8 Augustus van dit jaar heeft n.l. de Engelsche regeering aan haar vertegenwoordigers bij de Hoven der verschillende Staten, welke de acte van 1885 hebben geteekend, doen toekomen een Despatch.... in regard to alleged Cases of Ill-Treatment of Natives and to the Existence of Trade Monopolies in the Independant State of the Congo, een staatsstuk, waarin de grieven, welke geuit worden tegen den Onafhankelijken Congostaat, in enkele korte termen worden uiteengezet. Waar ik nu die grieven nog met een enkel woord wil bespreken, doe ik dit het gemakkelijkst aan de hand van deze depêche, beter dan aan die der nòg meer vage en meer wijdloopige beschuldigingen van Burrows en de zijnen, waarvan die in de dépêche de quintessens zijn. Trouwens, indien de andere bovengenoemde mogendheden op het in het schrijven der Britsche regeering geopperde denkbeeld ingaan,Ga naar voetnoot1) dan zullen waarschijnlijk de daarin vervatte klachten wel de hoofdschotel van het diplomatieke menu gaan uitmaken. De regeering van den Congo-staat verder heeft op de Engelsche nota geantwoord den 17 September 1903:Ga naar voetnoot2) beschuldiging en verdediging kunnen dus tegelijk worden samengevat. Twee aangelegenheden behandelt vooral de Engelsche nota: I. de naturellen-politiek der Congo-regeering; II. hare handelsstaatkunde. In de eerste plaats dan komt daarin ter sprake de behandeling der inboorlingen; en de Britsche regeering stelt ernstig de vraag ‘whether the Congo State can be | |
[pagina 450]
| |
comsidered to have fulfilled the special pledges, given under the Berlin act, to watch over the preservation of the native tribes, and to care for their moral and material advancement.’ Uit herhaalde en menigvuldige inlichtingen nu, welke de Britsche regeering heeft verkregen van philanthropische vereenigingen, van handels-corporaties, uit persberichten, van hare consuls, meent zij blijkbaar deze vraag niet geheel bevestigend te kunnen beantwoorden, al erkent ze niet juist te weten, ‘to what extent these accusations may be trueGa naar voetnoot1)’. De behandeling der inboorlingen van den Congo-staat zou - volgens de beschuldigingen - ten zeerste te wenschen overlaten; van mishandeling zoude dienen te worden gesproken. Volkomen terecht onderscheidt de nota tusschen twee soorten van gevallen: de op zich zelf staande gevallen, van ‘ill-treatment of natives’, bedreven door afzonderlijke personen, het zij door ambtenaren van den Staat of particulieren; en de minder goede behandeling, waarvan de inboorlingen het slachtoffer zouden zijn ten gevolge van het regeerstelsel, door de Congoleesche regeering in practijk gebracht ten opzichte van de inboorlingen. Het is vooral ten aanzien van het laatste, dat de nota zich uit. Trouwens, waar zij zelve uitdrukkelijk spreekt van ‘cases in which white officials have been convictedGa naar voetnoot1) of outrages on natives,’ waarin ligt opgesloten, dat in die gevallen een gerechtelijk onderzoek heeft plaats gevonden, kan een buitenlandsche regeering als de Engelsche zich toch ook zelfs niet met een schijn van recht op de Congo-acte beroepen om zich te mengen in deze zuiver binnenlandsche aangelegenheid van den Congo-staat. Want - en hierbij dien ik even stil te blijven staan - de bepalingen der Congo-acte van 1885 houden eigenaardige beperkingen en begrenzingen in van de souvereiniteitsrechten der staten, welker gebied ligt binnen het conventioneele Congo-bekken. En juist op grond van het feit, dat zij zijn beperkingen en begrenzingen van die hooge rechten, zijn zij strictae interpretationis. Waar nu de | |
[pagina 451]
| |
Congo-acte in zeer algemeene termen de verplichting oplegt aan de staten binnen het Congo-bekken te zorgen, ieder in zijn gebied, voor de instandhouding der inlandsche bevolking en de verbetering van haar moreelen en materieelen toestand; waar nu verder de Engelsche nota uitdrukkelijk erkent, dat onderzoek heeft plaats gevonden in verschillende gevallen van op zich zelf staande mishandelingen van inboorlingen; waar zij dus erkent, dat de Congoleesche justitie daarvan kennis neemt; daar kan zij toch moeilijk op grond van die algemeene voorschriften van artikel 6 der Congoacte inmenging in deze binnenlandsche aangelegenheid van den Congo-staat vorderen. Op zijn hoogst zoude kunnen worden aangenomen, maar ook dit wordt door deskundige personen, waaronder Engelschen, betwistGa naar voetnoot1), dat zijn justitie niet staat op de hoogte van haar taak, dat zijn regeering die justitie niet tot haar plicht brengt; maar de justitie van den Congo-staat is niet onderworpen aan het toezicht der regeeringen, welke de Congo-acte hebben geteekend. De Engelsche nota laat dit punt dan ook verder rusten. Slechts even aangeroerd worden ook gevallen van ‘grave maladministration and ill-treatment’, waarvan Britsche onderdanen in den Congo-staat het slachtoffer zouden zijn geworden. Terecht wordt in de nota opgemerkt, dat deze aangelegenheden niet in dit verband tehuis behooren, dat deze alleen betreffen de verhouding tusschen het Britsche gouvernement en dat van den Congo-staat. Maar de nota wijst er n.b.! terloops op, dat, wanneer zelfs Engelsche onderdanen, die dicht bij Boma, de hoofdplaats, wonen en die zich kunnen beklagen bij hun consul, het slachtoffer worden, dat dan de arme inboorlingen er nog wel veel erger aan toe zullen zijn: een redeneering, die te wenschen overlaat. De hoofdgrief in dit verband ligt dan ook elders: tegen het eigenlijke bestuurssysteem van den Congo-staat (‘the system of administration’) ten opzichte der inboorlingen is de eigenlijke aanklacht gericht. Zijn geheele naturellen- | |
[pagina 452]
| |
politiek is volgens de nota in strijd met artikel 6 der Congo-acte. Volgens de inlichtingen, door het Britsche Gouvernement verkregenGa naar voetnoot1), zouden door den Congo-staat geene maatregelen worden genomen om de inboorlingen op te leiden voor industrieele doeleinden (for industrial pursuits) en zouden zij aan zich zelf worden overgelaten zonder eenige ondersteuning in hun bestuur of in hun verdere aangelegenheden (affairs); zoude de wijze waarop inlandsche werkkrachten worden geprest voor den arbeid, en soldaten voor militaire diensten, dikwijls slechts weinig verschillen van die waarop vroeger slaven werden verkregen; zoude geweld (‘force’) thans evenzeer vereischt worden om de inboorlingen te voeren naar den arbeid als vroeger om den gevangen slaaf te vervoeren; zoude onophoudelijk dwang uitgeoefend moeten worden om te verkrijgen de inzameling van het quantum boschproducten dat aan ieder dorp is opgelegd als overeenkomende met het bedrag aan dagen arbeid, door de bevolking verschuldigd en zoude deze dwang dikwijls worden uitgeoefend door onverantwoordelijke inlandsche militairen en zonder contrôle van Europeesche officieren. Er was geklaagd in het debat in het Lagerhuis, dat het doel van de regeering van den Staat niet zoo zeer was de zorg voor en het bestuur over de inboorlingen, als wel het trekken van inkomsten: welk laatste gebeurde door middel van een stelsel van gedwongen arbeid, dat alleen in naam van slavernij verschilde, enz. Vóór ik de verdediging der regeering van den Congostaat mededeel, wil ik zelf op enkele omstandigheden wijzen, die mij in dit verband niet geheel zonder belang schijnen te zijn. Ik heb reeds opgemerkt, welke de zegsmannen zijn der Britsche regeering: o.a. hare consuls. Nu zegt de nota op een andere plaats, dat het der regeering van Groot-Brittannië tot voor korten tijd niet noodig is voorgekomen, een grooten consulairen staf in den Congo-staat er op na te houden. Ik wijs er op, dat het Congoleesche antwoord daarentegen zegt, dat sedert 1888 ‘des consuls | |
[pagina 453]
| |
anglais avec juridiction sur le Congo’ zijn aangewezen door de Engelsche regeering en dat een er van, Pickersgill, een groot deel van den Congo-staat heeft bereisd.Ga naar voetnoot1) In 1901 had Engeland echter daar geplaatst als consul een bekwaam ambtenaar ‘of wide African experience’; maar tot op de uitvaardiging der depêche was diens tijd vooral in beslag genomen door klachten van Britsche onderdanen (klachten, die nb. met geheel deze aangelegenheid niets te maken hebben) en hij had nog geen tijd gehad om in het binnenland te reizen en door persoonlijk onderzoek in loco kennis te verkrijgen van den toestand van het enorme gebied. Het blijkt dan ook, dat onder de beschuldigers verderop in de nota worden genoemd ‘British officers’ in gebieden aangrenzend aan dat van den Staat, dus niet in dat van den Staat zelf; terwijl een andere beperking wordt gemaakt, doordat in de nota wordt verklaard, dat de meer ernstige grieven tegen den Staat meest alle betrekking hebben op de streken van de Boven-Congo en van diens zijtakken. En omdat dit streken zijn, waar de bodem (volgens de nota) wordt geëxploiteerd door den Staat zelf of door handelslichamen, welke met den Staat nauw zijn verbonden, en omdat de afzonderlijke handelaar (‘independent trader’) daarvan wordt geweerd, wijl zijne belangen niet strooken met die van den eigenaar of gebruiker van den bodem, is het moeilijk ‘to obtain independent testimony.’ Dus ook hier is de beschuldiging er niet een van het zuiverste water, is de bron troebel. In dit opzicht troffen mij verder de berichten uit de allerlaatste tijden, dat de heer Casement, Engelsch consul in den Staat, op last zijner regeering een onderzoek had ingesteld in de Boven-Congo. Het onderzoek zou zes maanden duren, maar toen hij twee maanden onderzocht had, had de heer Casement (is dit de man ‘of wide African experience’?) voldoende materiaal. Zijn rapport is nog niet bekendGa naar voetnoot2), | |
[pagina 454]
| |
maar moet leelijke dingen bevatten. In dezelfde berichtenGa naar voetnoot1) is sprake van een brief eens zendelings aan de Daily News, waarin gezegd wordt, (moet er stemming worden gemaakt?) dat ‘geen taal de verschrikkelijkheid zou kunnen weergeven van het stelsel waarbij zulk een behandeling van inboorlingen toegelaten is, als hij daar heeft gezien. Openlijk worden de gruwelijkste daden gepleegd. Doodslag en afhakken van handen, zoodat de dood er na volgt, omdat de inboorlingen zich tegen hun uitbuiters verzetten, zijn aan de orde van den dag.’ Vergis ik mij, of straalt in dit alles weer niet dadelijk door de overdrijving, die op zich zelf reeds doet twijfelen aan de waarheid? Is het aan te nemen, dat, na al de - het zij dan ware of valsche - bestrijding, welke de Congostaat heeft te verduren gehad, en welke gevaar voor hem kunnen opleveren, de toestand zoo erg kon gebleven zijn, al is hij dan misschien vroeger zoo geweest? Gesteld, dat onze buren in 't algemeen zulke onmenschen warenGa naar voetnoot2), dat zij dergelijke mishandelingen op groote schaal, ik zou bijna zeggen: systematischGa naar voetnoot3), òf zelf bedrijven òf toelaten. Zou dan terwille van zelfbehoud alleen reeds de regeering van den staat niet al het mogelijke doen, om het althans in deze phase, waarin l'Etat Indépendant verkeert, te verhinderen, ten minste te bedekken? Zou de dwarskijker Casement dan ook niet bedwarskeken zijn door de Congoleesche regeering? Voorloopig neem ik het Casementale rapport niet maar zoo voetstoots aan. Te minder, | |
[pagina 455]
| |
omdat ook hier l'histoire se repète. Al dergelijke of soortgelijke klachten zijn vroeger eveneens gehoord. Afgekapte handen? Oud nieuws, schon dagewesen Vriend Salusbury vertelde er van in 1895 en dito Burrows verhaalde in zijn goede dagen ze nooit te hebben gezien. In de Boven-Congo zou de toestand het ergst zijn? In de Morning Post in Januari 1903 zegt de Engelsche ingenieur GreyGa naar voetnoot1), dat hij zich zelf overtuigd had in Katanga, dat daar in elk geval in de twee laatste jaren de Europeesche ambtenaren de inboorlingen zoo veel mogelijk met zachtheid en rechtvaardigheid behandelen. Ik kies geen partij; ik leg bewering naast bewering. Sir Harry Johnston, Britsch regeeringscommissaris voor het Oeganda-protestaraat, zegtGa naar voetnoot2) in het Geographical Journal - een zuiver wetenschappelijk tijdschrift - van Januari 1902, dat hij in den Congo-staat overal de naturellen in vriendschappelijke verhouding vond tot de Belgische autoriteiten. In den Times van 9 October 1901 verklaart de Protestantsche zendeling A.J. Bowen (ik neem juist een Protestantschen missionaris, omdat men van een Katholiek misschien partijdigheid ten voordeele van den Congo-staat zoude kunnen veronderstellen, om welke reden ik ook natuurlijk geen enkel oordeel van Congo-autoriteiten zelf aanhaal), in den Times verklaart reverend Bowen: dat hij zoo gelukkig is te kunnen constateeren, dat de toestanden aanmerkelijk verbeterd zijn wat betreft de behandeling der inlanders en dat de Staat gestreng straft hen die zich aan mishandeling schuldig maken, Europeanen niet uitgezonderd.Ga naar voetnoot3) In hetzelfde blad van 26 November 1901 laat D. Mohun, oud-consul der Vereenigde Staten in den Congo-staat, zich uit als volgtGa naar voetnoot4): ‘L'administration est maintenant établie sur une base solide et ferme, et tous les agents prennent un intérêt intelligent à leur travail. Il en résulte que les scandales sont une histoire du passé.’ Eigenaardig is | |
[pagina 456]
| |
ook in dit verband het adresGa naar voetnoot1) door de Britsche Baptist Missionary SocietyGa naar voetnoot2) den 7 Januari 1903 aan den souverein van den Congo-Staat aangeboden waarin zij haar dank uitspreekt voor den steun, door hem verleend aan ‘tous les efforts sagement entendus, mis en oeuvre pour instruire et pour relever la condition de ses sujets indigènes habitant le territoire de l'Etat Indépendant du Congo.’ Nog eens: ik kies geen partij, ik leg bewering naast bewering. En nu de verdediging van den Congo-staat op dit gedeelte der beschuldiging, implicite in de Engelsche nota vervat. Het standpunt, waarop zij zich stelt, is m.i. het eenig mogelijke en geheel juist. De Congoleesche regeering verwijt de Engelsche nota hare vaagheid. Zij wijst er op, dat hypothesen en veronderstellingen vooral vormen den grond van de daarin vervatte beschuldigingen, die door hare hevigheid, door de passie, waarmeê zij aan den man worden gebracht en door haar aantal reeds twijfel wekken aan haar juistheid. ‘La note anglaise procède surtout par hypothèses et par supposition: “il a été allégué.... il a été rapporté... il est aussi rapporté...” et elle en arrive à dire que “le gouvernement de Sa Majesté ne sait pas précisément jusqu' à quel point ces accusations peuvent étre vraies”. C'est la constatation que, aux yeux du gouvernement britannique lui-même, les accusations dont il s' agit ne sont ni établies ni prouvées.’ Maar geen nota nam de Engelsche regeering van de herhaalde verdediging op verschillende beschuldigingen, ook door den Congostaat zelf. Toen den 11den Maart 1903 lord Cranborne in het Lagerhuis ten opzichte van mishandeling der naturellen verwezen had naar officieele documenten - de depêches der consulaire ambtenaren -, vroeg de regeering van den Congo-staat, of zij dan mededeeling mocht ontvangen der feiten, waarom het ging. Zij ontving geen antwoord. ‘Nous réitérons cette demande.’ Nu zal er wel antwoord komen. Consul Case- | |
[pagina 457]
| |
ment is immers op een zesmaandelijksche reis uitgezonden, die een tweemaandelijksche is geworden, en hij heeft een zak vol schandalen meegebracht. De regeering van den Congo-staat ontkent niet, dat er wel misdaden in zijn zoo uitgestrekt gebied waarover thans ruim 200 grootere of kleinere vestingen van den Staat zijn verspreidGa naar voetnoot1), zijn voorgevallen, maar de Engelsche nota erkent zelf immers, dat de justitie er tegen optreedt. En buitendien, - zijn andere landen er vrij van? Dat er zijn, die ongestraft zijn gebleven, mag toch geen reden zijn, aan te nemen, - zooals de Britsche nota doet - dat juist deze de meerderheid vormen; gebeurt het in andere landen niet, dat misdadigers aan den arm der gerechtigheid ontsnappen? Maar vooral: op al uwe meetings, in al uwe geschriften, in al uwe gesprekken, keert gij altijd, o Engeland! terug tot dezelfde feiten, tot dezelfde getuigenissen: ‘les accusations coutumières de cruauté.’ Breng dan toch nieuw materiaal, zoo klinkt het tusschen de regels door, als ge overtuigen wilt! Ook is het, volgens het antwoord op de nota, opmerkelijk - ik wees er reeds op -, dat de aanvallen pas zijn begonnen in een tijd, dat de Congostaat begint te bloeien: wat vooral dagteekent van 1895Ga naar voetnoot2). En vóór dien tijd werd immers de Staat bestuurd volgens dezelfde denkbeelden, zoowel ten opzichte van de naturellenstaatkunde als van de handelspolitiek. Toch gebeurde dit toen: ‘sans que ces philanthropes et ces commerçants, de l'opinion desquels fait état le début de la note, s' en montrassent préoccupés’. Toen werd, zegt het antwoord een beetje boos, de term ‘Congo atrocities’ alleen gebruikt naar aanleiding van slechte behandeling van den inlander door Engelsche en andere avonturiers in den Congostaat, zooals getuigd wordt op bldz. 155 der Transactions van 1890-1896 der - Aborigines Protection Society. Maar thans is alles de schuld van den Staat: en hoe meer deze zal gaan bloeien, hoe sterker de aanval zal worden, die | |
[pagina 458]
| |
zich steunt op bijzondere en op zich zelf staande feiten, en zich kleedt in het kleed van menschelijkheid en gerechtigheid, om het ware doel te verbergen, dat echter in hun ongeduld is ontbloot door pamflettisten en parlementsleden, die de verdeeling van den Congo-staat reeds vooruit hebben gepredikt! Wat nu betreft de verdere grieven, welke de Engelsche nota formuleert tegen de eigenlijke naturellen-politiek, zij komen hierop neer, dat onder allerlei vormen de Staat te drukkende lasten legt op de inheemsche bevolking: belastingen (impôts), militaire diensten (force publique) en wat men noemt gedwongen arbeid. Dat lasten in 't algemeen ook op de inheemsche bevolking van een land worden gelegd, daartegen zal - zoo meent het antwoord - toch wel geen bezwaar kunnen worden ingebracht. Dat zij deelt in de belastingen, spreekt van zelf, maar ten overvloede wijst de Congoleesche regeering op Engelsche en Duitschen koloniën in Afrika, waar overal den inlander belastingen zijn opgelegd. In Duitsch Oost-Afrika mogen zij worden opgebracht in geld, in natura of in arbeid. Eveneens in Noord-Rhodesië. In Sierra Leone (Engelsch territoir) in geld of in natura, terwijl de wenschelijkheid wordt betoogd, ook dáár mogelijk te maken betaling in arbeid. De betaling van belasting in arbeid (een systeem, waaromtrent in gééne koloniale staatkunde nog het laatste woord is gezegd) wordt toegepast in den Congo-staatGa naar voetnoot1). De ‘force publique’ in den Congo-staat bestaat uit 15 duizend inlandsche manschappen op een bevolking van op zijn allerminst genomen 14 millioen zielen. Een gedeelte hiervan zijn vrijwilligers; het overige wordt door conscriptie verkregen. In al de districten van den Staat worden deze lichtingen geheven en zijn regeering komt dan ook op tegen het verwijt in de Britsche nota, dat ‘the men composing the armed force of the State were in many cases recruited from the most warlike and savage tribes, who not infre- | |
[pagina 459]
| |
quently terrorized over their own officers and maltreated the natives without regard to discipline or fear of punishment.’ Trouwens, het belang van den Staat zelf zou zich verzetten tegen het overwegend maken van dergelijke elementen in het legerGa naar voetnoot1) en niet onvermakelijk wordt juist naar de buitensporigheden verwezen, welke de ongeregelde hulpbenden van het Britsch protectoraat Oeganda hebben bedreven en naar een opstand in de Britsche kolonie Sierra Leone. Streng wordt de discipline gehandhaafd door de Europeesche officieren, grootendeels Belgen, maar ook Italianen, Zweden, Noren en Denen. Nu is het niet alleen het antwoord op de nota, dat deze verdediging aanvoert, uitingen van verschillende zijden in deze zelfde richting zijn bij menigte aan te halenGa naar voetnoot2). Dat de inboorlingen aan zich zelf worden overgelaten en dat niets wordt gedaan voor hun bestuur (‘administration’), dat de ambtenaren van den Congo-staat zich daarmede niet inlaten? Lord Cranborne heeft immers zelf er op gewezen, den 20sten Mei 1903, dat de administratie van den Congo-staat in zekeren zin een zeer hoogen graad van ontwikkeling heeft bereikt: spoorwegen zijn aangelegd, stoombooten gaan over de rivieren, hospitalen zijn opgericht en geheel het raderwerk van justitie en regeering (‘police’) is in werking gebracht. En in het Engelsche Lagerhuis werd gewezen op het verbod van invoer van alcoholische dranken; op de invoering der vaccine; op de onderdrukking van den slavenhandel. En hoe oordeelde de Engelsche Consul Pickersgill, die thans in de Britsche nota niet schijnt mede te tellen, in 1898?Ga naar voetnoot3) ‘Le bien-être de l'Africain, a-t-il dûment été recherché dans l'Etat du Congo?’ Na deze vraag te hebben gesteld, beantwoordt hij haar in eenige zinsneden, die ik hier verkort weêrgeef: ‘L'Etat a restreint le commerce des spiritueux.... Les guerres entre tribus ont été supprimées sur une vaste éten- | |
[pagina 460]
| |
due.... L'Etat doit être félicité pour la sécurité qu'il a garantie à tous ceux qui vivent à l'abri de son pavillon.... Hommage est aussi à rendre au Gouvernement du Congo en raison de la diminution du cannibalisme.... Le joug des fameux arabes esclavagistes a été brisé, et le trafic des êtres humains a été considérablement diminué parmi les indigènes eux-mêmes.’ Verder wijst deze in de Britsche nota niet vermelde Britsche consul er op, hoe de arbeid der naturellen wordt betaald, hoe scholen voor hen worden geopend. Geheel in overeenstemming hiermeê is de wijze, waarop de regeering van den Congo-staat de zendelingen steunt bij hunne pogingen, den inboorlingen onderwijs te geven, en wat verder met hun werkkring verband houdt. Ik zou echter te veel van het geduld mijner lezers vorderen, indien ik verder nota en antwoord op den voet volgde, te meer, wijl ik nog een tweede punt heb te bespreken; wèl het belangrijkste, maar ten aanzien waarvan ik zeer kort kan zijn. | |
VI.Het tweede hoofdpunt n.l., waarop de Britsche nota doelt, is de handelsstaatkunde der Congoleesche regering. Zooals ik reeds opmerkte, is het beginsel van volledige vrijheid van handel en verkeer het eerste, door de Congoacte uitgesproken, en wèl uitgesproken in zijn meest volledige beteekenis. Wat heeft nu in den Congo-staat plaats gevonden, volgens de Britsche nota? Met uitzondering van een betrekkelijk klein gebied aan de Beneden-Congo, dat particulier eigendom was ten tijde der inbezitneming, en van de kleine stukken grond, waarop zich bevinden de woningen der naturellen of hun bouwgrond voor eigen gebruik (‘cultivation patches’), is het geheele gebied domein van den Staat of is het privaateigendom der bezitters van landconcessies. Op deze beide laatst genoemde terreinen mag alleen de Staat of de houder der concessies handeldrijven - altijd volgens de Engelsche ‘despatch’ - met de producten van den bodem. De | |
[pagina 461]
| |
producten, ingezameld dáár door de naturellen, worden gerekend te zijn het eigendom van den Staat of van den concessionaris. Op die wijze zou de vrijheid van commercie van anderen worden een doode letter: immers komt hij bij de inboorlingen om handel te drijven, hij kan zijne eigen goederen niet verruilen tegen de producten des lands of deze niet tegen contanten inkoopen, want de vruchten des bodems zijn geen eigendom der inboorlingen, maar van den Staat of van de maatschappijen. Nu ontkent de Engelsche regeering niet, dat de Staat het recht heeft, het domein te verdeelen in bona fide bezitters (‘occupants’); evenmin, dat de naturellen het recht hebben verloren om over dergelijke verdeelde landen rond te zwerven (to roam over) en de producten in te zamelen. Maar wel beweert zij, dat zoo lang ‘unoccupied land’ nog niet individueel wordt bezeten, en de opbrengst alleen door den inboorling kan worden geoogst, deze vrij moet zijn om over de opbrengst te beschikken zooals hij goed vindt. En dit laatste zou ook het geval moeten zijn, waar uitgestrekte terreinen wel zijn geschonken aan personen of maatschappijen, maar dezen niet zelf het land in gebruik kunnen nemen of zijn producten inzamelen, maar dit moeten overlaten aan de naturellen. Het antwoord van den Congo-staat is gemakkelijk. Onze economische politiek strijdt niet met de Congo-acte. Daarin is alleen sprake van handel, ‘commerce’ en van ‘matière commerciale’, terwijl het hier geldt de agrarische wetgeving van den Staat: vragen dus van grondeigendom en grondbezit, waarvan in de Congo-acte geen sprake is. Er wordt daarin niet gesproken van ‘lois foncières’; de vraagstukken van grond-eigendom en agrarische wetten zijn daarbij niet aangeroerd. Het woord ‘commerce’ is daar gebruikt in zijn gewonen, gangbaren zin. Er kan niet mee bedoeld zijn en er is niet mee bedoeld, ook in te grijpen in de agrarische wetgeving van den Staat, dit vraagpunt van zuiver binnenlandsch bestuur. Deze wetgeving dagteekent van 1 Juli 1885Ga naar voetnoot1) en is in | |
[pagina 462]
| |
consequentie doorgezet sedert 1891, toen gebleken was, dat de bestuurskosten den Staat in financieele moeilijkheden zouden brengen en men daarom besloot, het uitgestrekte staatsdomein productief te maken en de groote schatten, o.a. aan ivoor en caoutchouc, te exploiteeren ten bate der schatkist. In 1885 nl. was in principe aangenomen: ‘Nul n'a le droit d'occuper sans titre des terres vacantes ni de déposséder les indigènes des terres qu'ils occupent; les terres vacantes doivent être considérées comme appartenant à l'Etat.’ Men kreeg bij deze regeling drieërlei soort grondbezit: 1o. dat van particulieren-niet-inlanders, hetwelk dezen hadden bezeten vóór 1 Juli 1885; 2o. grondbezit van inlanders, dagteekenende van vóór dezen datum; 3o. staatsdomein: wat niet viel binnen de beide eerste termen, werd als staatsdomein beschouwd. Van dit privaat domeinGa naar voetnoot1) dan is sedert een gedeelte aan particulieren (vooral groote Belgische maatschappijen) overgegaan: in privaat eigendom (door verkoop of afstand) of in privaat bezit (door huur of erfpacht), terwijl van een ander gedeelte het genot der opbrengst van den bodem is afgestaan aan maatschappijen. Op de verdere agrarische politiek van den Congo-staat ga ik niet in, omdat deze geen onderwerp van bespreking in de nota uitmaakt. Dat nu in den loop der jaren, sedert 1891, de agrarische staatkunde geleid is in een richting, welke het domein zeer beslist ten bate der schatkist en van maatschappijen, daarmede in betrekking, deed exploiteeren, is zeker. Maar dit wordt ook niet ontkend door de regeering van den Congo-staat. Vandaar dat op daarmede samenhangende vragen hier niet meer behoeft te worden ingegaan en alleen de termen der Britsche nota en van het antwoord behoeven te worden besproken. Maar wèl wordt ontkend, dat daarmede de handelsvrijheid wordt belemmerd; wèl, dat daarmede de Congo-acte wordt geschonden. De vraag is deze: heeft de Congo-acte bedoeld, den Staat wetten voor te schrijven in zijn agrarische politiek, toen zij onbelemmerde vrijheid van handel voorschreef? De vraag | |
[pagina 463]
| |
is te meer belangwekkend, omdat hare beantwoording niet alleen geldt voor den Onafhankelijken Congo-staat, maar ook voor de Duitsche, Engelsche, Fransche, Portugeesche terreinen binnen het conventioneele Congo-bekken. Mocht zij in bevestigden zin worden beantwoord, dan zijn ook al deze staten voor die terreinen belemmerd in hunne vrijheid ten opzichte van het vraagstuk van eigendom van den bodem. Nu is wel opmerkelijk, dat de Britsche nota niet ontkent het recht der Congoleesche regeering, ‘to partition the State lands among bonâ fide occupants, or that the natives will, as the land is so divided out among bonâ fide occupants, lose their right of roaming over it and collecting the natural fruits which it produces.’ Zoodra dit recht van den Staat wordt erkend, valt m.i. de grondslag weg voor dit gedeelte der Engelsche nota. Daarmede toch erkent de Britsche regeering het recht van den Staat, om over zijn domein te beschikken en dan toch ook over de opbrengst van zijn domein. Het toch zou in de practijk geene beteekenis hebben, indien de gronden, waarover de Staat ging beschikken, óók onder deze voorwaarde in eigendom, erfpacht of welk ander bezit ook konden worden uitgegeven, dat de opbrengst daarvan niet mocht komen ten bate der nieuwe eigenaars of bezitters. Evenmin indien - zooals sommigen willen - de Staat wel zoude hebben het recht te vervreemden den bodem, niet echter het recht, om af te staan aan anderen de opbrengst van den grond geheel of gedeeltelijk. Tegen het principe der agrarische wetgeving van 1885 is geen protest aangeteekend; maar nu tengevolge van de consequente doorzetting van het principe sedert 1891 blijkt, dat de voordeelen van den Congo-staat in handen komen vooral van den Staat zelf en van de bovenbedoelde concessionarissen, nu komt de rumor in casa. Wat niet heelemaal te verwonderen is, maar wel inconsequent. Er zijn er, die zich op een ander standpunt stellen, op het m.i. nog al zonderlinge, dat de uitgifte van grond door den Staat aan maatschappijen op zich zelf zou strijden | |
[pagina 464]
| |
met art. 5 van de Congo-acteGa naar voetnoot1). ‘Einen ausdrücklichen Erwähnung (in de Congo-acte) dessen, dass es im Hinblick auf die garantierte Handelsfreiheit in erster Reihe unmöglich ist, das wertvollste der Verkehrsgüter, den Grund und Boden, dem öffentlichen Verkehr zu entziehen, bedarf es - volgens dezen - weiter nicht.’ Stelde de Britsche regeering zich op het standpunt, dat dus de bodem op grond van de bepalingen der acte door den souverein van den Congostaat niet zoude mogen worden vervreemd en uitgegeven, zij zou m.i. in dit geval een wel zonderling en in elk opzicht voor bestrijding vatbaar standpunt hebben ingenomen, maar toch zou zij op grond van die meening (gesteld zij ware juist en men kon daarvoor de opinie winnen) het pleit kunnen gewonnen zien. Maar thans? Als het recht van den Staat op de verdeeling van het domein wordt aangenomen, is hiermede ook zijn geheele agrarische wetgeving als wettig erkend, ook al spruiten daaruit gevolgen voort, die niet geheel beantwoorden aan de zeer vrijzinnige denkbeelden, welke bij het vaststellen der Congo-acte hebben vóórgezeten. In de practijk trouwens zou - nu de Britsche nota aanneemt het recht van den Staat om het domein uit te geven - door anderen niets gewonnen zijn, ook al werden hare bezwaren in theorie ondervangen. Binnenkort zou de verdeeling dier ‘vast areas’ tòch plaats hebben; rechtstreeks of indirect zoude de opbrengst van die deelen toch komen aan de maatschappijen, die thans de groote concessionarissen zijn. Nog eens: de grondslag der meening van de Britsche nota, dat de agrarische staatkunde van den Staat indruischt tegen artikel 5 der Congo-acte viel weg, toen zij erkende ‘that the State has the right to partition the State lands among bonâ-fide occupants’. En volkomen juist m.i. karakteriseert het antwoord van den Congo-staat de nota in dit opzicht in de volgende bewoordingen: ‘Il n'est pas une de ces (3) propositions (waarin de nota haar bezwaren te dezen opzichte formuleert) qui ne semble exclure | |
[pagina 465]
| |
les deux autres, et à vrai dire ces contradictions aboutissent à la négation du droit de concession’.
Er is meer. En ik volg nog even het antwoord van den Staat. De Britsche nota doet het denkbeeld aan de hand, om de Congo-aangelegenheden te brengen bij het Haagsche Hof van Arbitrage, en ook in het Fransche parlement is dit denkbeeld reeds ter sprake gekomen. Nu maakt de Congo-staat daartegen bezwaar. Zijn antwoord zegt, dat zijn regeering nooit heeft opgehouden, de arbitrage in geschillen van internationalen aard aan te bevelen. Maar hier geldt het volgens het antwoord ‘des questions de souveraineté et d'administration intérieure’ en deze heeft ‘la doctrine courante toujours exclues des décisions d'arbitres’. En m.i. heeft de vorm der Britsche nota zelf (o.a. het erkennen in principe der rechtmatigheid van de agrarische wetgeving) voldoende aangetoond, dat het hier laatstgenoemde vragen, die van ‘souveraineté et administration intérieure’, geldt. Buitendien wijst het antwoord er handig op, dat Engelands denkbeeld van verwijzing naar het Arbitragehof niet alleen kan gelden voor den Onafhankelijken Congo-staat, maar ook zou betreffen Fransch Congo en de overige gebieden binnen het conventioneele Congo-bekken. Immers volgens de Britsche Kamers van koophandel zoude ook daar een politiek worden gevoerd, z.g. strijdig met de Berlijnsche acte. En ten slotte doet het goed, de Congoleesche regeering te zien wijzen op den balk in het oog der Engelschen, die thans den splinter zoeken in dat van andere koloniale mogendheden. De Engelsche regeering ‘n'a certes pas échappé aux critiques que lui ont valu ses guerres multiples et sanglantes contre les populations indigènes ni aux reproches de violenter les natifs et de porter atteinte à leur liberté. Cependant il ne soit exprimé à la Chambre des Communes d'autre regret que celui du chiffre élevé des dépenses. Alors que ces attaques adressées à l'Angleterre l'ont laissée indifférente, il y a lieu d'être surpris de la | |
[pagina 466]
| |
voir aujourd'hui attacher une toute autre importance à celle dirigée contre l'Etat du Congo’. | |
VII.Volkomen juist. In den Congo-staat is niet alles, zooals het wezen moest: er zijn zaken voorgevallen wat betreft de behandeling van den inlander, die streng te veroordeelen zijn. Maar het past geen onzer koloniale mogendheden met een geschiedenis achter den rug, daarom den steen te werpen op de regeering van den Etat Indépendant: laten zij de hand steken in eigen boezem en zien of zij zelf dan ‘lotis manibus’ zijn gebleven. De oprichting en de inrichting van den Congo-staat is menschenwerk en wel menschenwerk op dat allermoeielijkste der terreinen van menschelijken arbeid: de koloniale politiek. Koloniale politiek, die altijd begonnen wordt ter wille van het belang der koloniale mogendheid; waar altijd de minderwaardigheid van den inlander een der hefboomen is van de staatkunde. En de moeilijkheden, door de Congoleesche regeering ondervonden, waren niet geringer nu de Congo-acte van Berlijn haar ten opzichte van naturellenpolitiek en handelsstaatkunde aan zekere voorschriften bond. Vergeleken met de grootste der koloniale mogendheden heeft zij nog dit in haar nadeel, dat koloniale staatkunde en koloniale practijk voor haar een novum was: en wij weten het allen, in dit novum wordt niet gemakkelijk ingeleefd zonder misgrepen, zonder misdrijven, zonder misdaden ook! ‘Il ne faut pas demander à la jeunesse les fruits de l'âge mûr!Ga naar voetnoot1) Dat de Congoleesche regeering gestruikeld is, verkeerde daden heeft verricht; dat onder zijne ambtenaren, naast veel goede elementen, ook verkeerde hebben gewerkt, dat er onder hen geweest zijn en nog zijn, die hebben ondergaan dezen eigenaardigen invloed van het verblijf onder de tropen, dat bij sommigen zekere min gunstige karakter- | |
[pagina 467]
| |
trekken tot ontwikkeling brengt, is zeker; ik wil het zondenregister desnoods verlengen. Dat de Congo-staat allereerst eigen bestaan mogelijk wil maken en dan eigen voordeel zoekt; dat zijn regeering daarbij heeft geprofiteerd van bevoegdheden, omtrent wier in practijk brengen de Congo-acte niet heeft voorzien, ik erken het onmiddellijk. Maar wat ik ontken is, dat zij zich heeft onttrokken aan hare verplichtingen bij het onderteekenen van die acte op zich genomen; wat ik ontken is, dat door de jongste aanvallen op haar gericht bewezen is, dat hare naturellenpolitiek minder goed of slechter zoude zijn, dan de staatkunde, die andere machten zouden invoeren, als haar het heft in handen werd gegeven. Geen enkele deugdelijk gemotiveerde reden is er vooralsnog m.i., (vooral niet als men de politiek ziet door andere koloniale machten van Afrika gevolgd), om te denken, dat de inmenging van de mogendheden, welke de Congo-acte hebben geteekend, zal strekken tot heil der naturellen, geen enkele ook, dat zij zal kunnen dienen tot wijziging der economische politiek van den Congostaat. Het menschenwerk zou ook dan menschenwerk blijven, mèt al zijn onvolkomenheden. Met nog grootere onvolkomenheden vermoedelijk, omdat naijver en hebzucht de drijfveeren zijn van den aanval op den huidigen toestand.
Naschrift. Nadat mijn artikel (oorspronkelijk een lezing, in Leiden en Den Haag gehouden in December 1903 en in Februari 1904) reeds geruimen tijd voor de pers gereed lag, werd bekend het rapport van consul Casement. De Congoleesche regeering liet niet na, van antwoord te dienen. Ook hier weer in dit nieuwe Britsche staatsstuk dezelfde droevige tactiek als die, welke door het in mijn opstel besproken antwoord van den Congo-staat op de Engelsche regeeringsnota op de kaak is gesteld. Rapport noch terugwijzingGa naar voetnoot1) er van geven mij dan ook | |
[pagina 468]
| |
aanleiding anders daarvan melding te maken dan pro memorie. Van veel meer belang is de loop van het proces, waarop ik in 't begin mijner uiteenzetting doelde. Den 25sten en 26sten Maart l.l. is dit geëindigd met de veroordeeling door den Engelschen rechter van Guy Burrows en den uitgever Everett tot schadevergoeding aan de Belgische officieren, welke het geding waren begonnen, terwijl de verkoop van het boek in Engeland is verboden. Zeer opmerkelijk is het, dat de schrijver ten slotte moest erkennen, de in zijn luguber boek vervatte beschuldigingen niet te kunnen staven en ze terugnam. Geheel de loop der zaak stelt mij in het gelijk in mijn oordeel over het pamflet. De advocaat der Belgische eischers, Sir Edward Clarke, volgde bij het instellen van zijnen eisch dan ook ongeveer denzelfden gedachtengang, als ik meende te moeten volgen. Erger nog dan wat ik kon denken is wat hij mededeelde over pogingen van den uitgever, om den secretaris-generaal van den Congo-staat te Brussel te bewegen, het auteursrecht voor België te koopen!!! Het proces maakt een diep treurigen indruk, wat de beweegredenen van het publiceeren van het boek aangaat. Uit geheel den aanval - uit zijn vorm en inhoud beide - blijkt zoo duidelijk de toeleg, den Congo-staat in kwaad gerucht te brengen en dit niet ter wille van verbeteringen, maar ter wille van eigen voordeel. De Engelsche regeering is met Burrows en de zijnen in hoogst verdacht gezelschap. Leiden, 26 Maart 1904. |
|