| |
| |
| |
Mrs. Humphry Ward. Lady Rose's Dochter
Vertaald door Mevrouw Willumier.
Door Johanna van der Waals.
In bijna al Mrs. Humphry Ward's vorige boeken werden groote vragen behandeld: het Catholicisme, de moderne godsdienst, sociale toestanden. Dit is niet het geval in Lady Rose's Daughter; de vraag, die hier gesteld wordt, is alleen: is de heldin een avonturierster of niet. In dit boek hangt alles er dus van af, of de schrijfster de heldin zoo voorstelt, dat het oplossen van die vraag de moeite waard is. Er moet dus een karakter gegeven worden, dat meesleept, in spanning houdt, en dat ten slotte volkomen begrijpelijk wordt, als bij het einde het antwoord op die vraag gegeven is. Maar hierin is de schrijfster volkomen te kort geschoten.
Julie le Breton, de onwettige dochter van Lady Rose, wordt in Brussel opgevoed. Haar grootvader, Lord Lackington staat haar na den dood van haar ouders een jaarlijksche toelage toe op voorwaarde, dat hij nooit op eenige wijze aan het bestaan van het kind herinnerd zal worden. Als Julie zeven-en-twintig jaar oud is, komt zij als gezelschapsjuffrouw in huis bij Lady Henry, die haar afkomst kent, maar het geheim streng bewaart. Deze schikking schijnt voorloopig al heel gelukkig. Lady Henry
| |
| |
had zich niet vergist, toen zij meende, dat Julie met haar meesleepende, aantrekkelijke persoonlijkheid en haar sociale gaven de persoon zou zijn, die haar kwijnende salon weer nieuwen luister zou kunnen bijzetten. Julie zelf had ook onmiddellijk het voordeel van haar positie ingezien: zij komt in een kring, waar zij schitteren en heerschen kan. Zij slaagt volkomen: de Woensdagavonden worden nog meer gezocht dan vroeger; oude vrienden, die begonnen weg te blijven, nu Lady Henry oud en ziekelijk werd, komen terug, nieuwe gasten voegen zich bij de oude. Oogenschijnlijk blijft Lady Henry meesteres en is Julie niets dan dame de compagnie, maar alleen in schijn. In werkelijkheid weet iedereen, dat Julie de groote aantrekkingskracht is. Niemand is hiervan dieper overtuigd dan Lady Henry zelf. Zij wordt jaloersch, razend jaloersch. Op alle manieren begint zij Julie's leven onaangenaam te maken; haar bevelen worden op de vernederendste wijze gegeven; zij ontziet haar zelfs niet als er vreemden bij zijn. Julie draagt dit alles uiterlijk geduldig; nooit geeft zij een ongeduldig antwoord, de bevelen van Lady Henry worden schijnbaar getrouw opgevolgd. En dus had Julie al het recht aan haar kant? Neen, ofschoon Lady Henry moeilijk kan aangeven, waarin haar gezelschapsjuffrouw te kort schiet, haar gevoel van wantrouwen is volkomen gerechtvaardigd. Julie heeft haar verdrongen; willens en wetens heeft zij van haar macht om anderen aan zich te binden, gebruik gemaakt, om al Lady Henry's bedienden, al Lady Henry's vrienden op haar hand te krijgen. Ondanks haar voorgewende nederigheid en gedweeheid laat Julie geen gelegenheid voorbij gaan,
haar macht te vergrooten, en hierbij schrikt ze voor geen middelen terug. Nooit handelt zij rechtuit tegenover haar meesteres, alles tracht zij te bereiken door draaierijen en leugens. Dit alles doorziet Lady Henry, en zij beschouwt Julie dan ook als niets dan een avonturierster, in welke overtuiging zij alleen even aan het wankelen wordt gebracht, als zij hoort, dat Jacob Delafield met zijn schitterende vooruitzichten Julie tweemaal ten huwelijk heeft gevraagd en dat zij
| |
| |
hem heeft afgewezen. Lady Henry wist niet, dat Julie althans de tweede maal een afdoende reden had, om aan geen huwelijk te kunnen denken; zij had op het eerste gezicht een hartstocht opgevat voor Kapitein Warkworth, een jong officier, die zich op een veldtocht onderscheiden had en nu hoopte benoemd te worden voor een belangrijke post. Julie neemt zich voor, hem die betrekking te bezorgen; zij weet, dat zijn kansen gering zijn, maar zij zal al haar invloed ten zijnen gunste aanwenden. Voor deze taak is zij ten volle berekend; de minister wordt zonder het te voelen omgepraat, generaals worden gevleid en bewerkt, en Julie triompheert. Warkworth, die zich eerst lijdelijk aan haar had overgegeven, begint langzamerhand haar hartstocht te beantwoorden, maar hij is verloofd met een rijk meisje en dat voordeel wil hij niet opgeven. De drie weken die hij voor zijn vertrek heeft, zal hij echter aan Julie geven; zij zullen vrienden zijn, vrienden, die elkaar alles toevertrouwen, die alle vreugde en smart samen deelen. Het uur van vertrek komt en het afscheid valt zwaar, te zwaar. Niet zoo zwaar, dat Warkworth er ook maar een oogenblik aan denkt, om zijn eigen toekomst in gevaar te brengen en afstand te doen van een rijk huwelijk, maar zoo zwaar, dat hij Julie uitnoodigt, om haar toekomst, haar eer aan hem op te offeren. Twee dagen zullen zij ver van allen, die hen kennen, op een klein plaatsje bij Parijs samen doorbrengen en zich geheel aan elkaar wijden. Maar zoover komt het niet. Jacob Delafield redt Julie ondanks haar zelf en tenslotte brengt hij er haar toe, met hem te trouwen. Dit huwelijk schijnt niet veel belovend en door alles, wat voorafgaat, meenen wij in staat te zijn te voorspellen, wat de
onvermijdelijke afloop zal zijn. Wij hebben Julie leeren kennen als een intrigante, die bij voorkeur de kromme wegen kiest; als een egoïste, die den man, die haar liefheeft, gebruikt, als zij hem noodig heeft, hem aanmoedigt, als zij zijn gelukkigen mededinger wil straffen, en die hem tenslotte uitspeelt tegen dien mededinger; als een vrouw vol eer- en heerschzucht; als een, die niet alleen
| |
| |
niet geeft om de gewone conventioneele opvattingen van moraliteit, maar die hoegenaamd geen moraliteit bezit; als een die niet alleen het niet noodig vindt, de gewone wetten en gebruiken te volgen, maar die zelfs niet eens de voorwaarde van ware liefde aan haar minnaar stelt. En die vrouw trouwt, zonder eenige liefde voor hem te voelen, een man zoo door en door eerlijk, dat hij zelfs de schaduw van een leugen verafschuwt; een man, zoo weinig ijdel en heerschzuchtig, dat hij de moeite en zorgen van zijn hoogen stand met vreugde op zich neemt, maar terugschrikt voor den staat en de eerbewijzen, die er mee verbonden zijn; een man, zoo door en door moreel, dat het bijna drukkend wordt. Wat moet van zulk een huwelijk komen? Zal Julie niet in wilden opstand moeten zijn tegen den man, die haar van haar minnaar afhield, die haar in haar diepe vernedering zag en haar overwon; zullen zijn opvattingen haar niet nu meer dan ooit klein en bekrompen toeschijnen, zijn idealen onbelangrijk of belachelijk? Zal zijn liefde tegen dit alles bestand blijven? En zoo hij nog eenige liefde kan blijven gevoelen, zal het hem mogelijk zijn, om nog een sprankje eerbied of achting te blijven koesteren voor een vrouw, die hij zoo diep gevallen weet, en die hem dagelijks moet schokken door haar volkomen gemis aan moreel gevoel? Zal er niet een andere Warkworth komen, die er haar toe brengt, de knellende banden van zulk een huwelijk te verbreken? Als wij een dergelijken afloop verwacht hadden zijn wij bedrogen; onze gegevens zijn niet juist of de gevolgtrekking is verkeerd. De schrijfster wil ons doen gelooven, dat Delafield, hoe critiseerend ook, zijn vrouw blijft liefhebben met een opziende en bewonderende liefde, dat Julie, hoe weinig vatbaar ook voor moraliteit, wordt getroffen door zijn karakter en hoe heerschzuchtig ook, er in toestemt het hertogdom op te geven, en dat zij verder voortleven in
wederzijdsche liefde en waardeering. Is er iets in Julie's vroeger leven, dat ons voorbereidt op deze plotselinge verandering? Er waren twee feiten geweest, die voor haar pleitten. Het eerste, was, dat zij vriendelijk en zorgzaam was geweest voor een
| |
| |
arm, kreupel meisje, dat haar nooit zou kunnen vergoeden, wat zij voor haar deed. Maar dit feit werpt geen nieuw licht op Julie's karakter: het was een algemeen doorgaande trek in haar, te willen behagen, overal en iedereen.
Het tweede feit was belangrijker: zij had tot tweemaal toe Jacob Delafield en daarmee eer en grootheid afgewezen, en dit feit is het, zegt de schrijfster, ‘dat haar immer van de avonturierster onderscheiden zou. Zij wilde geld hebben en een naam. Maar ze wilde er geen te roekeloozen prijs voor geven.’ Julie zag volkomen in, hoe groot die prijs zou zijn. ‘Jacob Delafield! - neen! - Zij kromp huiverend ineen als ze aan hem dacht. Een wilskracht, welke zich langzaam ontwikkeld had, - indien al de verhalen van zijn school- en studietijd waarheid bevatten, - doch nu, geloofde ze, onverwinlijk; een mystieke natuur, een asceet; een man, achter wiens bescheiden of onverschillige houding, als vertrouwde hij nauwelijks zichzelf, zij met haar scherpen blik op het menschelijk karakter, een eeuwig critiseeren van anderen vermoedde, en een onverzettelijke, zeldzaam oprechte waarheidsliefde, een man, tegenover wien men zich altijd van zijn beste zijde moest vertoonen.’ Die prijs is voorloopig nog te hoog voor Julie. Voorloopig, want Julie deed volstrekt niet voor goed afstand van grootheid en eer. Het komt mij voor, dat zij de eerste keer meer Jacob nog niet aanneemt, dan dat zij hem beslist afwijst. Ze weet, dat zij altijd op haar besluit terug kan komen, en Jacob zelf weet zoo goed, dat haar besluit niet onherroepelijk is, dat hij na een jaar op zijn vraag terugkomt. Maar nu wordt zij gedreven door hartstocht en nu is haar manier van afwijzen een geheel andere, zooals de schrijfster zegt. Maar zelfs nu zet Julie de gedachte aan een huwelijk met Jacob volstrekt niet uit haar hoofd. Haar hartstocht gaat voor het oogenblik voor, maar als Warkworth haar teleurstelde, dan... ‘Het bloed steeg haar naar de wangen. Als het
zoover kwam, dat men alle gedachte aan liefde op zij moest zetten, alleen denken moest aan macht.... ja, dan...’ ‘Dan weer - als de liefde niet blijven kon, - macht, bevredigde eerzucht,
| |
| |
bleven. Zij wierp een haastigen blik in de toekomst, in de toekomst nà deze drie weken. Wàt kon ze er van maken?’ ‘Jacob Delafield? Was het, alles wel beschouwd, zoo onmogelijk? Eenige minuten dacht zij rustig er over na, wát er gebeuren zou, als ze met hem trouwde. Toen barstte ze eensklaps in tranen uit, en schreide - snikte, telkens met een gesmoorden uitroep - een zin uit haar kloostergebeden - onwillekeurig een God aanroepend, in wien zij maar half geloofde.’ Neen, Julie kan nog niet besluiten tot een leven, waarvan zij zoo terugschrikt, het zal een laatste toevlucht zijn, maar eerst zooveel mogelijk haar hartstocht bevredigen. De schrijfster heeft gedeeltelijk gelijk, door deze keus onderscheidt Julie zich van een avonturierster. Een avonturierster zou haar doel steeds in het oog gehouden hebben en er recht op af gegaan zijn. Dit is het, wat Julie nooit doet, en bijna had zij zich dan ook door haar hartstocht laten vervoeren, om de toekomst te vergooien, die zij zich als de eenig mogelijke voorstelde. Overal treft het mij, dat Julie zich laat leiden door personen of omstandigheden; nooit vormt zij haar leven, of kiest zij haar weg zelf. Het komt mij dan ook allervreemdst voor, dat de schrijfster herhaaldelijk van een krachtige persoonlijkheid spreekt. Waarin toont zij die kracht? Bij Lady Henry stonden een flink karakter twee wegen open: òf zich zelf te beheerschen en het Lady Henry naar den zin te maken, òf haar eigen weg te gaan en met haar te breken. Julie doet geen van beide, en wordt weggestuurd. Nu staan haar vrienden klaar: haar vriendin, de ‘Duchess’ zet haar in een gemeubileerd huis; Dr. Meredith legt haar litterair werk voor, zij neemt in geen enkel opzicht een initiatief. Dan haalt
Warkworth haar over, hem naar Parijs te volgen, maar Delafield vangt haar op, zet haar in den trein en brengt haar naar huis. De ‘Duchess’ neemt haar over en voert haar naar Italië. Dan trouwt Jacob haar. Het schijnt mij niet gemakkelijk, iemand te vinden, die zich meer willoos overgeeft dan Julie.
Maar in dit boek wordt niet alleen een immoreel
| |
| |
karakter beschreven, het is een boek, waarin niet éen der personen gezonde begrippen over goed en kwaad schijnt te hebben. Zelfs op de oogenblikken, dat de schrijfster haar karakters nog zoo slecht niet vindt, toonen zij dit gebrek aan inzicht. Niet alleen heeft Julie in het begin nooit éen oogenblik begrip, hoe groot haar schuld is, als zij de liefde tracht te winnen van een man, die een ander trouw beloofd heeft, maar als het haar gelukt is, durft zij ernstig verklaren: ‘Ik ben niet jaloersch nu. Ik ben niet tegen haar. En - als zij alles wist, - zou zij ook niets tegen mij hebben.’ Het zou merkwaardig zijn, te weten, waarop zij deze bewering grondt. En dan later schijnt het haar toe, dat zij niets kiescher kan doen, dan het arme kind, dat nooit aan Warkworth's liefde getwijfeld heeft en dat ziek is geworden door de droefheid over zijn dood, oppassen. Zij voelt niet de brandende schaamte, die het haar onmogelijk moest maken, de naïve mededeelingen over zijn liefde aan te hooren, terwijl zij wist, dat Warkworth nooit iets anders beoogd had, dan zijn toekomst te verzekeren en dat zijn liefde voor een ander was.
De schrijfster wil ons Warkworth ook niet als volkomen slecht voorstellen. Als Julie hem teleurstelt, en hij weet dat zij voor hem verloren is, dan komt er een oogenblik van zedelijk bewustzijn, van berouw. Maar zijn berouw bestaat alleen hierin, dat hij blij is, dat deze zonde hem onmogelijk is gemaakt, en volstrekt niet in het breken met een grootere. Hij denkt er nog niet aan zijn toekomst op te geven; hij gaat voort het meisje, dat hij niet waardig is, te bedriegen. En als hij dan stervende is, dan keert hij toch weer terug tot Julie, en met zijn laatste gedachten verraadt hij weer het meisje, dat hem zoo vertrouwt.
En dit gemis aan inzicht in wat werkelijk goed is, treft ons in allen: in Lady Henry, die nooit een ander gevoel aan den dag legt dan dat van heerschzucht en jaloezie; in de ‘Duchess’, die geen hoogeren stelregel heeft dan dezen: wat goed is voor Julie is deugd, wat slecht is voor Julie is zonde; die daarom Julie aanmoedigt en ondersteunt in haar draaierijen, die man en kinderen
| |
| |
verlaat, om maanden lang Julie op te passen, die juicht in het huwelijk, dat Julie tot hertogin maakt, al weet zij dat het van haar kant gesloten wordt zonder eenige liefde; in een geheelen kring van personen, waaronder vele achtenswaardige mannen, die de onkieschheid begaan, als de meesteres van het huis ziek is, heimelijk bij de gezelschapsjuffrouw hun opwachting te maken; in Jacob Delafield, die de moraliteit verpersoonlijkt, en die Julie, met haar volkomen gemis er aan, boven alles bewondert en hoog stelt.
Wat de techniek van het boek aangaat, die schijnt mij ook niet altijd onberispelijk. Om de omstandigheden mogelijk te maken, heeft de schrijfster haar toevlucht moeten nemen tot een reeks van de treffendste toevalligheden, waarvan elk een beslissenden invloed op den gang van zaken heeft. Op het kritieke moment, als Warkworth in Parijs is, waarheen Julie hem zal volgen, ontmoet hij toevallig Jacob Delafield, die toevallig daar ook voor zaken is. Warkworth veinst dien middag naar Rome te zullen vertrekken, maar zeer toevallig ziet Jacob hem 's avonds weer, en wel juist als W. een rijtuig neemt; zelfs hoort Jacob toevallig, dat hij den koetsier beveelt naar het Gare des Sceaux te rijden. Dit is voldoende om Jacob, die ondanks zijn hoogen eerbied voor Julie, toch niet veel goeds van haar verwacht, de geheele zaak te doen begrijpen. Als Julie aan het vorige station uitstapt staat Jacob daar. Maar hoe zal hij Julie dwingen, terug te gaan? Het allertoevalligste komt nog. Jacob was juist dien dag in het bezit gekomen van een zeer uitvoerig telegram, waarin de ‘Duchess’ hem meedeelde, dat dien morgen Lord Lackington een beroerte had gehad, dat de toestand zorgelijk was, dat hij telkens naar Julie vroeg, dat zijn dochter wegens ziekte nog in Florence was, dat de toestand allertreurigst was, dat zij aan Julie's huis haar adres in Brugge had gekregen en daarheen had getelegrapheerd. Waarom de ‘Duchess’ zulk een buitengemeen lang telegram aan Jacob zond, die niets met de zaak te maken had, is niet te verklaren,
| |
| |
tenzij dan voor het gemak van de schrijfster, want niets anders had Julie tot terugkeer kunnen brengen.
Een ander voorbeeld. Het meisje, met wie Warkworth verloofd was, bleek juist Julie's nichtje, Aileen, te zijn en wel haar eenige nichtje. Dit meisje wandelt zeer toevallig in Zwitserland langs het bankje, waar Julie zit en laat daar juist voor Julie's voeten een envelop vallen, wat tot een kennismaking leidt. Daar juist op dit oogenblik de krachten van Aileen uitgeput zijn, is zij gedwongen, even bij Julie te komen rusten. En juist op dit oogenblik, nu de twee mededingsters in Warkworth's liefde bijeen zijn, hooren zij beiden tegelijk uit een krant het bericht, dat Warkworth dood is.
En toch, ondanks alles, wat tegen het boek ingebracht kan worden, het is niet te ontkennen, dat het een boek is, dat prettig leest en dat pakt. De stijl is uitstekend, en men komt toch ook meermalen onder den indruk, dat het een ‘clever’ boek is. Het is dan ook volkomen begrijpelijk, dat er een Hollandsche vertaling van verschenen is. |
|