Onze Eeuw. Jaargang 4
(1904)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
Rusland en Engeland in het Midden-Oosten en de Russische Financiën
| |
[pagina 107]
| |
doen gelden, en geen blijk geeft van eenig voornemen hoegenaamd om zijne toekomst zelf te vormen, dat opgehouden heeft, nog in die toekomst te gelooven, en dat zich met echt oostersche gelatenheid neerlegt bij wat het noodlot over hem zal gehengen. Mag dus van het Perzische volk met recht het spreekwoord gelden dat elk volk de regeering heeft die het verdient, dan is daarmede tevens gezegd, dat noch het volk, noch de regeering factoren zijn, waarmede men bij de verdere ontwikkeling der gebeurtenissen ernstig rekening zal hebben te houden, tenzij het onverwachte geschieden mocht en uit het volk zelf een leider zoude voortkomen, maar zelfs dan is het de vraag, of er genoeg nationale geestdrift voorhanden zou wezen, om den leider tot redder te maken. Als het waar is dat het leven der volkeren een afspiegeling is van het leven der individuen, dan mogen wij het Perzische volk gerust vergelijken bij een hulpeloozen, afgeleefden grijsaard, die in zijne jonge jaren flink aan alles heeft meegedaan niet alleen, maar die de wereld van zijne daden heeft doen weerklinken, zoo dat wij er thans nog soms den nagalm van hooren; die dagen van voorspoed, rijkdom en macht gekend heeft in de tijden van Darius en der Chosroën, in den tijd van Nadir Shah, toen hij Delhi hielp veroveren, maar ook dagen van armoede, ellende en slavernij, toen de Arabieren in de 9e eeuw zijn land veroverden, en er voor eeuwig hun stempel op zetten, toen Djengis Chan en Tamerlan in de 13e en 14e eeuw het nieuwe gebouw der Perzisch-Arabische beschaving woest in puin wierpen.... Soms denkt de oude man terug aan den tijd toen ‘de speer van den Perzischen krijgsman verre reikte’, dan blinken nog even de oude oogen, de dorre hand grijpt naar de speer, maar de arm is te zwak om die nog te voeren.... het oplichtende oog wordt weer duister.... de mond prevelt Arabische gebeden.... door de zwakke vingeren gaat het gebedensnoer. Troostend zegt hem de Koran, dat de glorie dezer wereld vergaat, dat alleen de wil van Allah blijft..... Is niet het rijk van Alexander in het stof gezonken, zijn niet de Mogols van | |
[pagina 108]
| |
Hindostan met troon en al verdwenen, heerscht Tamerlan's nazaat nog in Samarkand?.... Lang zal de ‘oude man’ het niet meer maken, maar zooals het met Alexander, Tamerlan en hemzelven gegaan is, zoo zal het ook den Ingliz (Engelschman) en den Oroes (Rus) vergaan. En zoo mijmert de oude zijn dagen door, terwijl om hem heen, aan zijn grenzen in het Zuiden, de jonge Europeesche beschaving hem op doet schrikken, hem roept en wenkt om mede te arbeiden aan het Groote Werk.... maar hij kan niet meer, hij is niet meer van dezen tijd. Evenals de regeering, zoo heeft elk volk ook den godsdienst dien het verdient; daarom kan het geen verwondering baren dat de Perzische beschaving zich door den Islam heeft doen versteenen en alle pogingen tot hervorming mislukt zijn. Wel trad in het midden der 19e eeuw Mirza Ali Mohamed ‘de Bab’ als hervormer op, en schijnt zich zijn aanhang nog steeds uit te breiden, maar of het Babisme, waarvan de algemeene invoering gelijk zou staan met eene revolutie, dit afgeleefde ras nieuw leven zal kunnen inblazen, moet sterk betwijfeld worden. Als Sjiïten staan de Perzen buiten den eigenlijken Islam. Reeds een paar eeuwen na de verovering van Perzië door de Arabieren, waardoor de Perzen met geweld van Vuuraanbidders tot Mohamedanen gemaakt werden, wisten zij den Arabischen mantel die hun was omgehangen, een Perzischen snit te geven. Zij maakten de zaak van Ali, die den Profeet had moeten opvolgen, tot de hunne. Ali's zonen, Houssein en Hassan, en hunne afstammelingen, verhieven ze tot heiligen, hetgeen te gemakkelijker was, naardien Houssein de dochter van den laatsten Sassanidenkoning van Perzië gehuwd had, waardoor het geheel een nationalen tint verkreeg. De afstammelingen van Houssein zijn de Imams, waarvan er twaalf geleefd hebben. De dertiende houdt zich verborgen, maar in de volheid der tijden zal hij, de Imam Mahdi, te voorschijn komen, om de geloovigen om zich heen te scharen. Evenals de nationale ijdelheid van Alexander den Groote een Pers maakte, heeft zij den Islam verperzischt. | |
[pagina 109]
| |
Maar daardoor is het tevens den Perzen onmogelijk gemaakt den Sultan van Turkije, zooals de meeste Mohamedanen, als geestelijk opperhoofd te erkennen. Zij erkennen alleen den dertienden Imam, en die is er nog niet. Het is duidelijk dat er bij eene dergelijke vaagheid geen sprake kan wezen van innerlijke kracht in de Sjiïtische kerk. Maar wat belangrijker mag heeten, is dat door de scheuring tusschen Sjiïten en Sunnieten de toch reeds zwakke Islam in het Midden-Oosten tot volslagen machteloosheid gedoemd is. Immers, van een samengaan van Turkije en Perzië kan nooit sprake zijn, veeleer van het tegendeel: herhaaldelijk heeft Rusland getracht het Turksch-Perzische antagonisme tot zijne doeleinden te gebruiken. In 1829 en 1857 werd den Shah door Rusland voorgesteld, gemeenschappelijk Turkije aan te vallen. Als belooning zou de Shah de heilige plaatsen der Sjiïten (Kerbela, Nadjaf en Kazimein in Mesopotamië) erlangen en daardoor in de oogen van zijn volk zeer in aanzien stijgen. Maar Engeland, dat toen nog evenveel invloed aan het hof te Teheran had als Rusland, wist den Shah, die wel geneigd scheen met dit land tegen Turkije samen te gaan, van zijne voornemens af te brengen. Hoe is echter de houding veranderd! Wel mocht Fuad Bey, Groot-Vizier van Sultan Abdul Aziz, in zijn politiek testament zeggen dat niets hem meer verontrustte dan de toeneming van Ruslands invloed in Centraal-Azië en Perzië, en de onverschilligheid, waarmede Groot-Brittannië de regeering van den Czaar liet begaan. Sedert dien tijd hebben de gebeurtenissen Fuad Bey geenszins gelogenstraft. De Chan van Chiva en de Amir van Bochara zijn van onafhankelijke vorsten de gehoorzame vazallen van Rusland geworden, de Turkomannen zijn voorgoed onschadelijk gemaakt. In Perzië's hoofdstad worden rust en orde gehandhaafd door een brigade van Perzische kozakken d.w.z. Perzen in Kozakken-uniform, geoefend en aangevoerd door Russische officieren. De Russen zorgen er wel voor, dat hun brigade behoorlijk betaald wordt, en de Kozakken zijn dan ook de eenige soldaten in het rijk van den Shah, die als geregelde troepen in aanmerking komen. Voorloopig | |
[pagina 110]
| |
nog gering in aantal (2500), vormen zij de kern van het Russo-Perzische leger, waarmede Mesopotamië en de Bagdad-Spoorweg eenmaal aan de genade van de regeering te St. Petersburg zullen worden overgeleverd. Want hetgeen de Shah in de 19e eeuw, gerugsteund door Engeland, kon weigeren, zal hem in de 20e vermoedelijk bevolen worden. Wanneer Rusland gebruik zal gemaakt hebben van zijn recht, om in het Noorden van Klein-Azië spoorwegen aan te leggen, en wanneer Tiflis eenmaal door den ijzeren weg met Chanikin (aan de grens tusschen Mesopotamië en Perzië, in het Z.W.) verbonden zal wezen, dan ligt Anatolië van de geheele landzijde en in het Noorden open voor Ruslands agressie. Zal Turkije, zelfs gesteund door Duitschland, zich krachtdadig daartegen kunnen verzetten? Er valt natuurlijk niet aan te denken, want vanuit den Caucasus en Perzië zal Rusland in enkele dagen meer troepen naar die streken kunnen werpen, dan zijne tegenstanders in even zoovele weken. Is Ruslands veroveringspolitiek naar het Westen en Zuid-Westen dus gericht op Klein-Azië en Mesopotamië, in Zuidelijke en Zuid-Oostelijke richting zoekt dat land zich een weg te banen naar den Indischen Oceaan en Hindostan. Ook hier ligt zijn weg grootendeels door Perzië, en vermoedelijk ook door Afganistan en Thibet. Nog vormen die drie landen de bufferstaten tusschen de twee rassen die elkander de heerschappij over West-Azië betwisten. Hoezeer Rusland ook vooruitdringt, en hoe ontzaglijk ook het gebied is dat het heeft veroverd, heel veel meer dan woestijnen met enkele oasen is het niet rijker geworden. Ook al zou het de drie bufferstaten inlijven, dan zou het daarmede alweer niet veel aan vruchtbaar territoir winnen. Maar door de woestijnen van Centraal-Azië ligt de weg naar Hindostan en de warme zeeën. In die richting alleen, dat gevoelden de opeenvolgende heerschers van het koude land, ligt voor het Russische volk eene toekomst. Dichter bij die toekomst te geraken, daartoe worden alle krachten ingespannen, want het doel niet bereiken beteekent ondergang. | |
[pagina 111]
| |
Men schenkt algemeen te weinig aandacht aan den sedert geruimen tijd bedenkelijken toestand van de Russische financiën, en aan de zich steeds meer uitbreidende economische en agrarische crisis die in Rusland heerscht. Het land zelf, voor een zeer groot gedeelte van het jaar wegens het ruwe klimaat onbebouwbaar, levert nauwelijks genoeg meer op, zoodat de boeren, die ongeveer ⅞ van de bevolking uitmaken, de drukkende belastingen niet meer kunnen betalen zonder het graan, waarvan zij moesten leven, te verkoopen. Het zij ons vergund, hier eene zoo beknopt mogelijke beschouwing over Russische toestanden in te lasschen. Het is een in Rusland zelf algemeen bekend feit, dat de bekende streek der Zwarte Aarde langzaam maar zeker uitgeput raakt en dat in een groot gedeelte van die streek sedert jaren chronische hongersnood heerscht. De daar gedreven roofbouw, en de onkunde der bevolking, die bovendien door de regeering wordt uitgemergeld, hebben die vroeger zoo welvarende streek op den rand van den ondergang gebracht. Het is dan ook onmogelijk gebleken de belastingen verder op te drijven, zoodat het Ministerie van Financiën te St. Petersburg, ten einde de elk jaar terugkeerende enorme tekorten te dekken, zijn toevlucht heeft moeten nemen tot leeningen, hoewel het crediet van den Russischen Staat tot elken prijs in het buitenland hoog gehouden moet worden. Ten einde de begrooting sluitend te maken, worden de in het buitenland aangegane leeningen opgenomen onder het hoofd: ‘Buitengewone Ontvangsten’, en wel als: ‘uit den vrijen geldvoorraad der schatkist’. Maar hoe de schatkist aan dien vrijen geldvoorraad komt, daarover zwijgt de begrooting. Voorwaar een zonderlinge methode, der goêgemeent' zand in de oogen te strooien. Toch vinden ernstige bladen, zelfs in ons land, den toestand der Russische financiën gunstig, en wordt de begrooting van het land van Potemkin door argelooze Fransche, Duitsche en Nederlandsche renteniers werkelijk au sérieux genomen. Levert het land zèlf in Rusland weinig op, met de | |
[pagina 112]
| |
bevolkingGa naar voetnoot1) is het nog treuriger gesteld; ook intellectueel is het Russische volk stiefmoederlijk door de natuur bedeeld. Sedert meer dan twee eeuwen in aanraking met de beschaving van West-Europa, heeft het zich daarvan oneindig minder eigen gemaakt dan Japan in twintig jaren. In Rusland staat de plattelandsbevolking, (⅞ van het totaal), op lager trap dan die van Turkije of Perzië. Dommer en veel bijgelooviger dan de Turksche en Perzische boer, is de moesjik daarbij luier en aan den drank verslaafd. Sedert de opheffing van de lijfeigenschap is de bevolking van het platteland dermate toegenomen, dat de landbouw, die het toch reeds tegen de wetenschappelijke methoden der beschaafde landen, en vooral van Amerika, moest afleggen, geen levensonderhoud voor de aangroeiende millioenen oplevert. Daarom zon de regeering op het in het leven roepen van een industrieel proletariaat. Maar daartoe moest ook met alle geweld eene groote industrie in het leven worden geroepen. En die kon er niet komen zonder enorme invoerrechten op de voortbrengselen dier industrie; vandaar dat het leven in Rusland duurder is dan ergens ter wereld, de fabrikanten in de industrie-centra zooals Moskau, Kief, Lods, Jaroslaw, enz.. schatten verdienen en dikwijls in het buitenland verspillen, maar verreweg het grootste gedeelte der bevolking voortdurend in armoede toeneemt,Ga naar voetnoot2) en niet in staat is de drukkende belastingen op te brengen. Had de Russische regeering ook maar de helft van hetgeen jaarlijks aan de bescherming van eene kunstmatig in het leven geroepen industrie verspild wordt, aan verbetering van het volksonderwijs besteed, hoe geheel anders zou het er met Ruslands toekomst uitzien. Maar de Goden slaan met blindheid diegenen, die ze willen verderven. | |
[pagina 113]
| |
Daarom verzet zich de regeering, die reuzenkliek van tchinovniks, (ambtenaren), met hand en tand tegen alles wat de bevolking geestelijk zou kunnen verheffen en hun ten slotte de macht zou kunnen ontnemen. Om het buitenland met zijne renteniers, onontbeerlijke melkkoeien van het Ministerie van Financiën, zand in de oogen te strooien, worden met veel ophef en tromgeroffel in de Russische bladen en in de buitenlandsche die door het Ministerie betaald worden, commissies benoemd om den Czaar over de nooden des volks, over de oorzaken van den ondergang van den landbouw enz. verslag te geven. Lijvige rapporten worden uitgebracht, zittingen zonder tal worden gehouden, en... er wordt niets gedaan. Intusschen zijn boeren- en arbeidersopstanden in een groot deel des rijks chronisch geworden. Als het heel erg wordt, komen de Kozakken, en met sabel en knoet wordt de orde zoogenaamd hersteld.Ga naar voetnoot1) Dat het geestelijk peil van het Russische volk nog zeer laag staat, is genoegzaam bekend, en de Kerk doet al het mogelijke om de geestelijke duisternis te bestendigen. De eerbied, die aan heiligenbeelden wordt bewezen, grenst aan het ongeloofelijke, en heeft den christelijken godsdienst in dit land tot afgoderij verlaagd. Dat het christelijk geloof hier maar alleen uiterlijk wordt beleden, en het volk nog bijna even woest van aard is als ten tijde van Wladimir den Groote, is nog onlangs te Kisjeneff gebleken. Zijn dus de resultaten van de economische en financieele politiek, die de regeering gedurende de afgeloopen 15 jaren gevolgd heeft, verre van gunstig, in één opzicht is zij geslaagd; zij heeft nl. genoeg kapitaal naar Rusland weten te trekken om de groot-industrie te vestigen. Laat ons even nagaan hoe haar dat is gelukt. In de allereerste plaats moest de goudwaarde van den roebel worden vastgesteld. Dit zoo zijnde, was Rusland plotseling ‘zur Goldwaehrung herangewachsen’. In een land zonder parlement, onafhankelijke rekenkamer, of publieke opinie, gaat dat | |
[pagina 114]
| |
heel gemakkelijk, vooral wanneer men juist een politieken bondgenoot, een soort van schatrijke weduwe, als Frankrijk heeft gevonden. Want zonder er duchtig op los te leenen was er van den gouden standaard natuurlijk niets gekomen. Een gouden Imperiaal van tien roebels gold, wegens de roekelooze uitgifte van papieren geld, 15 papieren roebels, en daar men den koers niet dwingen kon, werd eenvoudig ge-oukaseerd: een gouden Imperiaal geldt 15 roebels. De goudstukken van 10 roebels werden versmolten, op hetzelfde gewicht gelaten, en omgemunt in stukken van 15 roebels. C'est simple comme bonjour. Wat zou men zeggen van een Minister van Financiën in den Haag, die onze gouden tientjes op hetzelfde gewicht liet ommunten in stukken van 15 gulden? Wie zal zeggen dat niet over eenigen tijd de Russische regeering weer met de overmatige uitgifte van papieren geld zal beginnen, en zoodra de koers op 20 roebels is gevallen de stukken van 15 roebels zal doen ommunten in stukken van 20? Zoodra de gouden standaard op deze - geenszins moderne - wijze was ingevoerd, werd de papier-circulatie grootendeels vervangen door de nieuwe goudstukken, waarvan de voorraad natuurlijk werd aangevuld door het te Parijs en elders geleende goud. Maar om dat goud in Rusland te houden, mag de wisselkoers op het buitenland niet op goudpari komen; zoodra dat gevaar dreigt, wordt dadelijk een leening gelanceerd. Te Berlijn en Amsterdam, als men te Parijs wat onwillig wordt. En dan weer eens te Parijs, zooals nog in Juli 11. Op die manier werden er van 1887 tot heden ongeveer 2000 millioen roebels geleend, zoodat op het oogenblik het totaal der Russische Staatsschuld het schrikbarend cijfer van 6500 millioen roebels overschrijdt (meer dan 8400 millioen gulden.) Op zichzelf is hier niet veel tegen, ware het niet dat het grootste deel dier schuld in buitenlandsche handen is. Voor rente en aflossing is ongeveer een vierde deel van de staatsinkomsten noodig, maar zonder de ‘buitengewone ontvangsten’ (leeningen n.l.,) zou het er met rente en aflossing treurig uitzien. En zoodra die | |
[pagina 115]
| |
‘buitengewone ontvangsten’ ophouden, hetgeen op een niet ver meer verwijderd tijdstip zeer waarschijnlijk plaats zal hebben, zal het der Russische Regeering uiterst moeilijk vallen, aan hare buitenlandsche verplichtingen te blijven voldoen, zonder het met zooveel moeite verkregen goud weder naar West-Europa te exporteeren. Maar goud heeft Rusland noodig voor Mantsjoerije, goud voor het bouwen van een vloot, goud voor Perzië, Thibet, Afghanistan, goud om te bereiken zijn doel: Hindostan en de warme zee. Zoo is dan, in zéér vluchtige trekken geschetst, de economische, intellectueele, en financiëele toestand van het volk, dat de pretentie heeft Azië te willen beheerschen en daarmede de wereld. Een volk dat, nog niet eens leerling, zich als meester wil voordoen. Een volk van 120 millioen zielen, dat aan staatslieden, geleerden, kunstenaars, nog niet de helft heeft weten te produceeren van wat Nederland in de 17e eeuw met zijn minder dan één millioen opleverde. Een volk, dat na 200 jaren wrijving met de West-Europeesche beschaving, daarvan niet veel meer heeft weten over te nemen dan de Champagne en de Wagon-Lits, en dat ons als modeproduct een naargeestige, ziekelijke literatuur voorzet, waarvan de romanhelden òf krankzinnigen òf misdadigers zijn, dat een regeering tolereert, die zich alleen door een soort van schrikbewind kan staande houden, en die om zich van een lastig intellectueel deel der bevolking te ontdoen, geen beter middel weet toe te passen dan moorden op groote schaal zooals de Sultan deed met zijne Armeniërs, [die zich trouwens aan oproer hadden schuldig gemaakt, hetgeen met de Joden in Rusland hoegenaamd niet het geval was.]
De vraag is slechts, of Europa lijdelijk zal toelaten eene machtsuitbreiding van dit grootendeels barbaarsche volk in Azië, eene machtsuitbreiding, die niet alleen de intellectueele duisternis in Azië nog zal vermeerderen, maar ook een groot deel van dat onmetelijke gebied voor | |
[pagina 116]
| |
Europa economisch zal sluitenGa naar voetnoot1) en bovenal een bestendig gevaar voor de veiligheid van Europa zal opleveren. Op dat gevaar is reeds herhaaldelijk gewezen; niemand minder dan Napoleon trachtte het met wapengeweld te bezweren. Ook heden ware dat middel erger dan de kwaal, maar is het niet een dwaasheid, te wachten tot Rusland genoeg goud tot zich zal getrokken hebben om economisch onafhankelijk te worden? Het Russische volk heeft op moreel en intellectueel gebied nog te weinig voor de beschaving gedaan, dan dat West-Europa zich zou mogen neerleggen bij de gedachte, dat voor dàt volk eene wereldheerschappij zou zijn weggelegd. Wij zullen thans onderzoeken hoe de verhouding is tusschen Rusland en Engeland in Perzië, dat, meer nog dan Thibet en Afghanistan, het brandpunt is geworden van de rivaliteit der beide mogendheden. Op den voorgrond moet gesteld worden de vraag, waarin het heterogene der Russische en Engelsche belangen in Perzië bestaat. Die vraag is niet moeilijk te beantwoorden. | |
[pagina 117]
| |
Rusland, dat zich het sterkst gevoelt, en voor hetwelk Perzië langs de geheele Noordergrens open ligt, verlangt niets liever dan den ondergang van dat rijk, waardoor een der belangrijkste slagboomen, die Rusland in dit deel van de wereld van Hindostan en de warme zee scheiden wegvalt. Engeland dat het grootste belang heeft bij de integriteit van Perzië als bufferstaat, zou dat land gaarne sterk genoeg zien om dien rol ad infinitum te blijven spelen, niet minder maar ook niet meer, omdat een machtig Perzië ook in de Engelsche kraam niet te pas komt. Toen Mohamed Shah in 1857 voor Herat het beleg sloeg, en het Perzische rijk in oostelijke richting wilde uitbreiden, maakte Engeland daarvan een casus belli. Op verschillende punten in de Perzische Golf werden troepen aan wal gezet, de Nomaden van Fars en Arabistan werden met Britsch goud onzijdig gehouden, en ware niet in hetzelfde jaar de Sepoyopstand uitgebroken, de Shah zou er niet zonder verlies van grondgebied zijn afgekomen. Hij brak echter het beleg van Herat op, de Britsche troepen verlieten het Perzische grondgebied, en tot niet geringe verluchting van de regeering te Teheran werd eene eervolle vrede gesloten. Maar zij vergat de ontvangen les niet. Van veroveringsplannen, in welke richting ook, werd voor goed afgezien. Toen dertig jaren later de Zil-es Sultan (zoon van Nasr-ed-Din Shah, en broeder van den tegenwoordigen koning), gouverneur van Ispahan en van een groot aantal provinciën was geworden, en blijk gaf van te veel energie, - hij beschikte over een uitstekend gedrild leger, bestuurde zijn gebied met ijzeren hand, en werd algemeen verdacht van het voornemen, zijn vader bij de eerste gelegenheid de beste van den troon te stooten -, heeft Engeland geen vinger uitgestoken om hem in zijne positie te handhaven. De Zil immers was een begaafd man, heerschzuchtig, eerzuchtig, gewetenloos waar het er op aan kwam zijne plannen door te zetten, handhavende de openbare orde en veiligheid, den handel aanmoedigend; een heerscher, zooals de Perzen dien gaarne hebben, een die hen imponeerde, en die op een grooten aanhang kon rekenen, die | |
[pagina 118]
| |
wie weet welke verreikende plannen koesterde. Misschien dacht hij aan eene herstelling van het rijk der Sefaviden met Ispahan als hoofdstad, en rekende daarbij op de hulp van Engeland, of hoopte daarop. Van Rusland, dat wist hij, was niets te verwachten; daarom stak hij zijne Engelsche sympathieën geenszins onder stoelen of banken. Maar het hielp niets. Toen zijn Koninklijke Vader, achterdochtig geworden, hem door een soort staatsgreep van zijn macht wist te berooven, liet Engeland den Zil aan zijn lot over. Maar juist daardoor speelde dat land in de kaart van Rusland. Want nu was de eenige man van beteekenis in Perzië voor goed van de baan geschoven, de eenige man, dien het Perzische volk misschien nog als leider zou hebben aangenomen, was onschadelijk gemaakt. Van dien tijd af dagteekent de zeer overwegende invloed van Rusland aan het hof te Teheran. Want van toen af aan stond het vast dat de zwakke Nasr-ed-Din, opgevolgd zou worden door zijn onnoozelen zoon, den tegenwoordigen Shah, die als zoon eener prinses het voorrecht had boven den Zil, en als Kroonprins reeds vroeger door de beide mogendheden was erkend. Wel poogde de Engelsche regeering de gemaakte fout te herstellen. De city van Londen moest er aan gelooven. De energieke en bekwame gezant, die tusschen '80 en '90 de Koningin aan het hof van den Shah vertegenwoordigde, Sir Henry Drummond Wolff, werkte de oprichting in de hand van de Imperial Bank of Persia, de Persian Bank Mining Rights Corporation en de Imperial Tobacco Corporation of Persia, waarvan alleen de eerste nog bestaat. Ook bewerkte hij de opening van de Karoen-rivier (in Zuid-Perzië,) voor den handel van alle natiën. Maar als tegenwicht verwierf Rusland iets dat voor dat land veel meer waarde had: het uitsluitend recht om in Perzië spoorwegen te bouwen; die concessie is kort geleden weer vernieuwd. Van de drie groote Engelsche ondernemingen was de Tobacco Corporation het meest geschikt tot uitbreiding van den Engelschen invloed, daar men over het geheele land bijkantoren opende, die door | |
[pagina 119]
| |
Britsche onderdanen bestuurd werden. Maar de directie liep te hard van stapel, en de enorme uitbreiding, die men in korten tijd aan de zaken gaf, en het feit dat men het door de regeering verleende monopolie met alle geweld wilde benutten, veroorzaakte ontstemming bij de bevolking, zoodat de Shah wegens de dreigende houding zijner onderdanen genoodzaakt was, de concessie te herroepen. De Corporation was dus genoodzaakt te likwideeren, en de aandeelhouders ontvingen eene groote schadevergoeding, die den Shah door de Engelsche regeering werd afgeperst. Dat men daardoor te Teheran juist niet meer vertrouwen in Engeland kreeg, is te begrijpen. De handelwijze van de Britsche regeering werd door de liberale partij in het Lagerhuis scherp gelaakt, maar het baatte niets, en de Shah moest van de Imperial Bank of Persia het geld leenen dat voor de schadevergoeding noodig was. De Bank echter verlangde en verkreeg de douanerechten van de Perzische Golf als zekerheidsstelling; maar hierover later. Enkele jaren verliepen, totdat in 1896 Nasr-ed-Din vermoord werd. Intusschen hadden eenige Russische kooplieden concessie verkregen voor het bouwen van een straatweg van Resht naar Teheran, en voor het oprichten van eene Bank van Leening in de hoofdstad. Beide concessies werden later door de Russische regeering overgenomen. De concessionaris van den straatweg bleek niet bij machte het werk ten einde te brengen, daar de financieele bezwaren te groot waren. Maar de Russische regeering die wel inzag dat die weg een uitstekend middel was om haar invloed in Noord-Perzië uit te breiden, schoot de noodige gelden voor en nam ten slotte den geheelen weg over. De concessionaris van de Bank van Leening verzekerde zijne regeering, dat hem van Engelschen kant een belangrijk bedrag voor de concessie was geboden, en bewerkte daardoor dat de Russische regeering die van hem overnam. Het Ministerie van Financiën te St. Petersburg zond de noodige beambten uit, die de concessie onder de doodonschuldige benaming: ‘Banque de Prêts de Perse’ | |
[pagina 120]
| |
exploiteerden. De zaken bestonden uit het voorschieten van gelden op roerende goederen, niets meer of minder dus dan een pandjeshuis. Die brave Russen, vond men, legden het leelijk tegen de Engelschen af. De Engelsche Bank immers was ‘Imperial’, bezat een ‘Charter’ van Koningin Victoria, was de Rijksbank van Perzië, en had het monopolie voor de uitgifte van Banknoten. (Daarmede had zij veel succes en bewees, en bewijst nog, den handel, die tot nog toe van een fiducair ruilmiddel zoo goed als verstoken geweest was, groote diensten; wegens den val in de waarde van het zilver heeft zij echter haar kapitaal moeten reduceeren). De brave Russen gingen intusschen bedaard met hun Bank voort. De beambten, die met de leiding belast waren, bleken uiterst middelmatige persoonlijkheden te zijn, en hoewel het een ‘secret de polichinelle’ was, dat de Banque de Prêts eigenlijk eene branche was van de Staatsbank te St. Petersburg, bevroedde niemand dat het ‘pandjeshuis’ dienst deed als een vooruitgeschoven post der Russische politiek, zooals later zou blijken. Nasr-ed-Din, die bitter weinig voor zijn volk had gedaan, hoewel gezegd moet worden dat hij zich voor een oostersch vorst niet al te onverantwoordelijk had gedragen, liet zijn land in denzelfden toestand van verval achter als waarin hij het gevonden had, toen hij den troon beklom. Wel was de handel, dank zij den langdurigen toestand van vrede waarin het land verkeerde, sterk toegenomen, wel was de macht der regeering over het geheele rijk geconsolideerd, waartoe de aanleg van telegraaflijnen door de Engelschen niet weinig had bijgebracht, maar het leger was verwaarloosd, in alle takken van administratie heerschte de schromelijkste verwarring, voor verbetering der communicatiemiddelen was niets gedaan, en de schatkist bleek slechts een klein deel te bevatten van hetgeen men verwacht had. De troonopvolger, die thans als Moezaffer-ed-Din Shah de kroon draagt, had veel geld noodig om diegenen in zijne omgeving te bevredigen, die hem op den troon konden handhaven, ook bleek hij van eene ongelooflijke spilzucht bezield te zijn. Het was dus geen wonder dat het restant | |
[pagina 121]
| |
van de schatten van Nasr-ed-Din reeds spoedig opgeteerd was. Toen dan ook de regeering in gebreke bleef de interest en aflossing op haar schuld aan de Imperial Bank te betalen, legde deze beslag op de Douane ontvangsten van Bender-Bushire, en inde de rechten zelve. De Perzische regeering trad nu in onderhandeling met buitenlandsche geldschieters, ten einde eene staatsleening af te sluiten, maar, wegens het geringe vertrouwen dat men in haar had en ook omdat de garantie, die bestond uit de Douanerechten van de havens in de Perzische Golf, zonder steun van Engeland toch waardeloos was, slaagde de regeering niet. De Shah klopte om hulp aan bij de Britsche regeering zelve, en bood haar zeer voordeelige voorwaarden aan. De toenmalige Groot-vizier Amin-ed-Dowleh, leidde de onderhandelingen, die reeds zeer ver gevorderd waren, toen de Groot-vizier plotseling werd ontslagen en vervangen werd door zijn voorganger Amin-es-Sultan, die wegens zijne Russische neigingen bekend stond. De onderhandelingen, van Engelschen kant toch reeds niet con amore geleid, werden plotseling afgebroken, (einde 1898). Het plan eene leening te sluiten scheen voor eenigen tijd op de lange baan geschoven te zijn. De regeering behielp zich met voorschotten van particulieren. De Belgische Douaneambtenaar Naus werd belast met de hervorming van dezen tak van administratie, en slaagde erin de inkomsten sterk te vermeerderen. Intusschen was de toestand in Zuid-Afrika zeer gespannen geworden en scheen men in Engeland teveel te doen te hebben om eenige aandacht te wijden aan wat er in Perzië voorviel. Misschien ook had de regeering van Koningin Victoria, ten einde zeker te zijn van Ruslands neutraliteit, den machthebbers te St. Petersburg te verstaan gegeven dat zij aan eene vermeerdering van Ruslands invloed in Perzië niets in den weg zoude leggen. Hoe dit ook zijn moge, in Februari 1900 werd onverwachts bekend, dat de Shah van de Banque de Prêts 22½ millioen roebels had geleend, op voor Perzië tamelijk voordeelige voorwaarden. Als zekerheidstelling waren de Douaneontvangsten van de | |
[pagina 122]
| |
havens aan de Caspische zee, alsmede die van Tabriz en Meshed aangewezen. Men vermoedde ook dat in het contract geheime clausules waren die betrekking hadden op een nieuw in te voeren tarief van invoerrechten, en misschien ook op het doorlaten van Russische troepen over Perzisch grondgebied onder zekere omstandigheden. Dat de Engelsche regeering wist dat Rusland bezig was groote voordeelen te behalen, maar om zekere redenen haar antagonist liet begaan, bleek uit de latere bevordering van den Britschen gezant te Teheran, Sir Mortimer Durand, (tijdens wiens verblijf te Teheran de Engelsche regeering dit échec leed), tot Ambassadeur te Madrid. Wel verkreeg Engeland van den Shah een uitbreiding van de concessie voor den aanleg van telegraaflijnen op Perzisch grondgebied, welke daarin bestond, dat van een punt op de reeds bestaande lijn Bender - Bushire - Shiraz - Ispahan - Teheran eene branche zou gebouwd worden naar een punt aan de grens van Britsch-Indië, in het Zuid-Oosten van Perzië. Aan den bouw dier lijn, die vermoedelijk door een deel van het grensgebied Seïstan naar Nushki aan de Indische grens zal loopen, wordt met grooten spoed gearbeid, en men hoopt nog voor het einde van dit jaar Kerman te bereiken. Gemiddeld worden per dag 4 K.M. gebouwd, hetgeen veel is als men in aanmerking neemt dat de Engelschen hunne telegraaflijnen in Perzië zeer soliede bouwen. Uit dezen spoed blijkt wel dat men te Londen en Calcutta groote waarde hecht aan de totstandkoming der lijn; immers Engeland's invloed in het Z.-O. van Perzië moet er belangrijk door toenemen. Niet minder dan dertig telegraafkantoren zullen aan de nieuwe lijn gebouwd worden; en het bedienend personeel wordt natuurlijk Engelsch. Daar in Seïstau, dat bovendien ver van de hoofdstad verwijderd is en waar de invloed der Perzische regeering betrekkelijk gering is, ligt voor Rusland door dit afgelegen gebied in de eerste plaats de weg naar Indië. Daarom is de wedloop der beide mogendheden vooral op deze provincie gericht. Kort geleden besloot de Imperial Bank tot oprichting van eene branche te Nasirabad, de hoofdplaats van | |
[pagina 123]
| |
Seïstan, een ongezond oord,Ga naar voetnoot1) waar wel niet veel winst voor eene Bank te behalen zal zijn, want de handel is er zeer gering. Men mag dus aannemen dat de Bank hier op financieelen steun van de Engelsche regeering kan rekenen, welke daarmede klaarblijkelijk de politiek van de Russische wil volgen. nl. commercieele belangen onafscheidelijk te verbinden aan politieke. De Banque de Prêts is intusschen omgedoopt in ‘Banque d'Escompte’. De vroegere middelmatigheden zijn vervangen door een man naar het hart van den heer Witte, den heer Grube, een man van zaken met ruimen blik, en voorzien van zeer uitgebreide bevoegdheden. Hij heeft opdracht van zijne regeering om de handelsbetrekkingen tusschen Rusland en Perzië met alle hem ten dienst staande middelen uit te breiden en financieel te steunen. Wegens de hooge rechten in Rusland op de grondstoffen der industrie en op machinerieën kunnen de Russische fabrikanten in de meeste artikelen niet tegen West-Europa concurreeren; daarom wordt de Russische export door uitvoerpremiën aangemoedigd, de spoorwegvrachten tot de Perzische grenzen zijn gereduceerd, en de Bank geeft aan hare klanten, die goederen uit Rusland betrekken, alle mogelijke faciliteiten. Vermoedelijk is men te St. Petersburg van plan, het cijfer van den Russo-Perzischen handel zoo hoog mogelijk op te voeren, al zij het ook ten koste van groote geldelijke opofferingen, ten einde bij elke verandering in | |
[pagina 124]
| |
het tarief het grootst mogelijke gewicht in de schaal te kunnen werpen. Zoo kost bijv. geraffineerde suiker te Bakou ongeveer 6 roebels per poed, en bedraagt de uitvoerpremie met de teruggave van den accijns tezamen ongeveer 3 roebels per poed, zoodat de Russische regeering jaarlijks een geschenk van ongeveer 9 millioen roebels aan Perzië maakt. Maar de arme Moesjik heeft geen geld om dure suiker te koopen, en van de hem afgeperste belasting profiteert Perzië, waar het suikerverbruik per hoofd der bevolking zeer hoog is. Op katoenen goederen bedraagt de uitvoerpremie gemiddeld 20%; en toch gelukt het Rusland slechts met veel moeite den handel in manufacturen uit te breiden, hoewel Engelsche goederen den veel langeren weg van de Golf te volgen hebben en niet van staatswege beschermd worden. Ontegenzeggelijk heeft Ruslands handel in Noord-Perzië zich gedurende de laatste 10 jaren sterk uitgebreid maar die uitbreiding is geen gezonde, is niet het gevolg van ondernemingsgeest of van grootere voortreffelijkheid der Russische producten en kan alleen gehandhaafd worden zoolang Rusland op den thans ingeslagen weg voortgaat en de Russische financiën het uithouden. Of het ontslag van den heer Witte hierop invloed zal uitoefenen, is vooralsnog niet te zeggen; maar dat er in Rusland velen zijn, die de in Azië verspilde millioenen liever aan Ruslands zoozeer veronachtzaamde binnenlandsche belangen gewijd zouden zien, is algemeen bekend. In 1901 en 1903 sloot de Shah, die het geld aan reizen naar Europa en op andere wijzen verspilde, verdere leeningen met Rusland, zoodat Perzië thans aan dat land ongeveer 34 millioen roebels schuldig is. Als belooning voor zijne bereidwilligheid verkreeg Rusland dat in het nieuwe tarief van invoerrechten, dat in Februari 1903 in werking trad, de artikelen, die Rusland produceert, slechts laag belast worden, terwijl waren zooals zijden manufacturen, thee, garens, lakens, luxe-artikelen e.d., die Rusland zelf moet importeeren, thans het driedubbele van vroeger, en in enkele gevallen nog meer moeten betalen. Wij stippen | |
[pagina 125]
| |
hier aan dat tot Februari 1903 het tarief gold, dat bij het tractaat van Turkomantchai was vastgesteld, nl. 5% ad valorem en dat al de tractaten, die Perzië met vreemde mogendheden heeft afgesloten, op dat tractaat gebaseerd waren. Wel behouden die mogendheden, waaronder ook Nederland, het recht van op den voet der meest begunstigde natie behandeld te worden, en heeft men dus den schijn weten te bewaren, maar daar het tarief alleen met het oog op Russische belangen is ingericht, heeft dat land daarmede een groot voordeel behaald. Ook kan Rusland beslag leggen op de douane-inkomsten van het Noorden, zoodra de Perzische regeering in gebreke mocht blijven interest en aflossing over de geleende gelden te voldoen, en dan het tarief toepassen zooals met de Russische belangen strookt; tenzij Engeland, hetgeen geenszins onwaarschijnlijk is, er toe mocht overgaan, den Shah uit den nood te helpen door hem een jaarlijksche subsidie toe te kennen, voldoende voor interest en aflossing over het van Rusland geleende bedrag. Tot op het midden der 19e eeuw ontving Perzië een subsidie van de Britsch-Indische regeering, dus ware eene dergelijke handelwijze niets nieuws in Engelands politiek ten opzichte van Perzië, terwijl hiermede tevens het meest afdoende middel gevonden ware ter neutraliseering van Ruslands financieel overwicht te Teheran. Want de Shah heeft zich wel verbonden geen geld te zullen leenen dan van Rusland, maar het staat hem vermoedelijk vrij, een subsidie aan te nemen. Voor het behoud van Afghanistan als bufferstaat betaalt de Britsch-Indische regeering den Amir jaarlijks ongeveer £ 150,000; mocht dus de integriteit van Perzië gevaar loopen, wat beteekenen dan voor Engeland de circa £ 200,000 per jaar, noodig om aan de regeering te Teheran hare financieele onafhankelijkheid tegenover Rusland terug te geven? Is de Caspische Zee een Russisch meer geworden, de Perzische Golf wordt meer en meer een Britsche zeeboezemGa naar voetnoot1). | |
[pagina 126]
| |
De Sultan van Muscate ontvangt financieelen steun van Engeland, Bahrein en Koweit zijn Britsche protectoraten. Stoomvaart onder Britsche vlag op de Karoen rivier wordt door de Engelsche regeering gesubsidieerd. Beloutsjistan is een Engelsch protectoraat en de Britsche Resident te Bender-Bushire heeft meer macht in de Perzische Golf dan de Gouverneur, die door den Shah is aangesteld. Onlangs bezocht de Onderkoning van Britsch-Indië met een eskader oorlogschepen de Golf. Lord Curzon, die beter dan elk ander Engelsch staatsman van de Perzische quaestie op de hoogte is, laat zich gelden, hij, die elken Engelschen Minister, die aan Rusland zou veroorloven, vasten voet in de Golf te vatten, een landverrader heeft genoemd. Duidelijker demonstratie dat het Engeland in de Golf ernst is kan men zich nauwelijks denken. Maar dat Engeland in Centraal-Azië nog lang niet het veld heeft geruimd, zooals ons reeds gebleken is uit den aanleg der nieuwe telegraaflijn, wordt nog duidelijker uit de oprichting te Londen van de Persian Transport and Road Company Ld. met een kapitaal van £ 100,000, - dat echter niet aan de markt gebracht is. Men mag dus aannemen dat de Britsche regeering de voornaamste, zoo niet de eenige aandeelhoudster is. De Company zal van de Imperial Bank de concessie overnemen voor den aanleg van een weg van Teheran naar de Perzische Golf, welke concessie deel uitmaakte van die, welke aan de Bank bij hare oprichting was verleend. De Bank heeft dat deel harer concessie nooit geheel geëxploiteerd, maar beperkte zich tot aanleg en de exploitatie van een weg van Teheran naar Koum en Sultanabad, ten einde hare rechten te behouden. Die rechten, waarover het ons te ver zou voeren in bijzonderheden te treden, zijn voor de uitbreiding van Engelands | |
[pagina 127]
| |
invloed in Centraal Perzië, tot Teheran, van groot belang. Men heeft dan ook te Londen begrepen dat het particuliere initiatief hier te kort moest schieten en dat, daar alle Russische ondernemingen in Perzië van St. Petersburg uitgaan en door den Staat bekostigd worden, er voor Engeland niets overblijft dan het voorbeeld van den heer Witte te volgen. Intusschen heeft Rusland concessie verkregen voor den aanleg der wegen van Tabriz naar Teheran en van Kazvin naar Hamadan, en legt het voor rekening der Perzische regeering een telegraaflijn aan van Teheran naar Resht. Zoo staan dan de partijen zoo scherp mogelijk tegenover elkander, trachten elkanders invloedsfeer wederkeerig te beperken, en zoo dikwijls de gelegenheid zich voordoet, op elkanders terrein inbreuk te maken. Wat zal de toekomst brengen? Wij behooren niet tot hen die eene verdeeling van het rijk der Meden en Perzen zeer aanstaande achten. De Zieke Mannen van het Oosten hebben een taai leven. Waarschijnlijk zullen nog heel wat geslachten komen en gaan voor en aleer het Perzische staatsgebouw inéénzinkt, want alleen een revolutie, die in het Perzische rijk een toestand van anarchie schept, zou voor Rusland aanleiding kunnen zijn tot ingrijpen. Het vredelievend karakter der bevolking, benevens hare geringe energie, maken eene revolutie echter verre van waarschijnlijk.
In 1834 kwamen de beide mogendheden overeen, de integriteit van Perzië als bufferstaat te zullen eerbiedigen, en in hoofdzaak hebben zij zich sedert dien tijd daaraan gehouden. Wel hebben beide, zooals wij gezien hebben, voortdurend getracht hun invloed te vermeerderen: Engeland langs zuiver economischen weg (aanleg van telegrafen, wegen, subsidie voor stoomvaart, oprichting van eene Bank, enz.), Rusland, tot voor weinige jaren, door bedreigingen en machtsvertoon, een systeem dat, vermoedelijk onder den overwegenden invloed van den heer Witte, gedurende het afgeloopen decennium is vervangen door eene sterk verbeterde en vermeerderde uitgave van het Britsche. Want | |
[pagina 128]
| |
ook Rusland legt wegen en telegrafen aan, subsidieert stoomvaartlijnen, richtte eene Bank op, en heeft den Shah financieel van zich afhankelijk gemaakt; het besteedt millioenen aan exportpremies ter vermeerdering van den afzet zijner nijverheidsproducten, die op geen open markt tegen West-Europa kunnen concurreeren. En wij mogen gerust aannemen dat Rusland gedurende de laatste tien jaren meer dan 100 millioen roebels heeft ten offer gebracht ten einde voor zijn suiker en manufacturen in Noord-Perzië een afzetgebied te scheppen, de uitbreiding van den Engelschen handel in Noord-Perzië te stuiten, en ook, sedert korten tijd, zelfs in de Perzische Golf een nieuw débouché te openen. De bouw van den weg van Resht naar Teheran kostte Rusland zeker 8 millioen roebels (zonder het geringste vooruitzicht dat de exploitatie ooit genoeg zal opleveren om zelfs de kosten van onderhoud goed te maken), en aan den Shah leende de Banque d'Escompte tot nog toe ongeveer 35 millioen roebels.Ga naar voetnoot1) De stoomvaart op de Caspische Zee wordt gesubsidieerd; de spoorwegtarievenGa naar voetnoot2) voor Russische waren bestemd naar Perzië zijn sterk gereduceerd. Met Thibet heeft Rusland nog zeer kort geleden een tractaat afgesloten, en ook in Afghanistan wordt aanhoudend getracht, den Moscovischen invloed vasten voet te doen vatten. Met de Chans van Beloutsjistan worden, gelijk men nog kortelings uit berichten van Centraal-Azië heeft vernomen, vriendschappelijke betrekkingen onderhouden. Zoo geraakt dan de invloed van het groote noordelijke | |
[pagina 129]
| |
rijk meer en meer naar het Zuiden en nadert Hindostan van bijna de geheele landzijde; geen stap wordt voorwaarts gedaan zonder de zekerheid, dat men niet terug zal behoeven te treden; geen parlement of wisselende partijinvloed bindt de handen der regeering; men is consequent, men weet wat men wil. Daarin, naast het goud waarmede Parijs, Berlijn en Amsterdam steeds gereed staan, ligt Ruslands kracht. Het autocratische, nog half barbaarsche land, met zijne middeleeuwsche staatsinstellingen, waar de machthebbende kliek in alle verlichting een gruwel ziet, verdringt den weldadigen invloed van de zooveel hooger staande rassen van West-Europa, die in de worsteling tusschen Albion en Moscovië in dit deel der wereld niets vermogen te zien dan een strijd, die hunne belangen niet raakt, en die tusschen Engeland en Rusland alleen moet worden uitgestreden. Zal de Slavische duisternis zich ten slotte over het grootste gedeelte van Azië uitbreiden? Zal men zelfzuchtig genoeg zijn om Engeland alléén de voor dat land misschien te zware taak op te dragen, het Russische Gevaar van Azië af te wenden? Ik eindig dit opstel met vragen, want daaruit bestaat de toekomst. |
|