Onze Eeuw. Jaargang 4
(1904)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |
Maannacht.
Traag drijft de maanboot over 't mat-blauw meer
Langs witte sterren-lelies die de nacht
Ontluiken deed met fijn-albasten pracht
In 't zuiv're, stil-gekomen zomerweer.
De vederboomen staan zoo schimmig-teer
Aan d'oever, droomend hoe weer glans hen wacht,
Verlangend naar de morgenzon, die zacht
Hen zalven zal met licht in reine sfeer.
Schoone aarde, sluim'rend in het mystisch licht,
Dat heerlijk u omstreelt, magnetisch-mild,
Ravijnen, heuv'len, stroomen blank doortrilt, -
'k Aanzie van verre uw lief'lijk aangezicht,
Van hoogen heuvel, aan wiens voet gij spreidt
Tot mijn geluk uw breede heerlijkheid.
|
|