Onze Eeuw. Jaargang 3
(1903)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 609]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om de noord!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 610]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zee was immer Nêerlands glorie. Daaraan de herinnering levendig te houden, te versterken, zal het niet steeds blijven een arbeid welke grootelijks zich zelf loont?
't Is aan geen twijfel onderhevig, dat door de pogingen om langs het ijzig noord het zoele zuiden te bereiken, bij de Hollanders de begeerte wakker werd om hun geluk in de arctische zeeën te beproeven. Immers, de ongemeene rijkdom aan walvisschen en robben, waarop, blijkens de reisverhalen uit die dagen, die wateren mochten bogen, lokten als van zelf daartoe uit. Zoo kon het geschieden, dat, vroeger dan andere zeevarende volkeren, de Hollanders doordrongen tot breedten voorheen door geene enkele natie bereikt. Petrus Plancius en Gerard Mercator hebben de wetenschap in die dagen grootelijks aan zich verplicht, want vooral op hun aanraden werd het waagstuk ondernomen om langs de Russische- en Aziatische kust een veiliger weg naar China en Oost-Indië uit te vorschen. Bekend is het, dat Maurits en Oldenbarnevelt deze tochten zeer begunstigden; het was vooral ook op sterken aandrang van den Advocaat, dat de Staten-Generaal in 1596 eene premie van f 25.000 uitloofden aan hen, wien het zou gelukken door het noorden naar China te zeilen.Ga naar voetnoot1) Men weet hoe de Nederlanders op deze tochten ontdekkers werden van Spitsbergen (op 80o 11′) en het Beereneiland. Wat eerstgenoemd eiland betreft, dat in de geschiedenis der walvischvaarders zulk eene voorname rol speelt, geruimen tijd waren het de Hollandsche kaarten, die omtrent ligging, vorm en uitgebreidheid de meest betrouwbare inlichtingen verstrekten. De straten, kapen en baaien droegen tot voor korten tijd hoofdzakelijk namen, die een Nederlandsch oor bepaaldelijk moeten streelen. Daar vond men de Zuidkaap, de Klokbaai, Van Keulen's Riviertje, de Magdalenabaai, Smeerenburg, straat Hindeloopen en Wybe Jansz. Water. Jan Mayen ontdekte in 1611 het naar hem genoemde eiland, weldra het oord, waarheen zich vele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 611]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
walvischvaarders begaven om rijk beladen huiswaarts te keeren. Fabelachtig en in onze ooren ongelooflijk klinkend was de rijkdom der noordelijke zeeën aan vinvisschen. Zoo vindt men vermeld, dat een Hollandsche walvischvaarder, die in 1697 op hoop van zegen uitzeilde, tijdens dien tocht niet minder dan zeventien visschen prijs maakte. Bij en om Spitsbergen telde deze commandeur een groot aantal zwaar bevrachte schepen, even als het zijne gereed om den steven huiswaarts te wenden. Daaronder waren vooreerst 121 Hollandsche schepen met 1252, voorts 54 Hamburgers met 514, 15 Bremers met 119 en eindelijk 2 Emders met 2 visschen. ‘Onder alle deeze schepen was er niet één dat niets gevangen had, vele waren vol, hebbende het minste onder de Nederlanders drie visschen: deze gansche vloot derhalven, uitmakende een-honderd-twee-en-negentig schepen, bracht 1888 visschen thuis.’Ga naar voetnoot1) Ten jare 1711 kwam commandeur Klaas Pranger met 20 visschen uit Groenland terug en drie jaren later was een andere Hollander, Jan Adriaansz. de Jong, even gelukkig.Ga naar voetnoot2) Uit de Naamlijst, enz., van Van Sante, waarin eene opgave voorkomt van het getal schepen, dat sinds 1669 telken jare naar Groenland stevende, blijkt dat in 1683 het grootste getal walvischvaarders de Nederlandsche havens verliet. In dit jaar voeren 242 schepen onder Hollandsche vlag naar het noorden. Men ving 1349 visschen, die eene waarde van 43.454 vaten spek vertegenwoordigden. De meeste walvisschen werden gevangen in 1701 en wel ten getale van 2071, met 67.317 vaten traan. Uit deze cijfers kan eeniger mate afgeleid worden, dat de visscherij, met het oog op de haringvangst de ‘kleine visscherij’ geheeten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 612]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geenszins onbeduidende winsten aan den lande opleverde. Integendeel, er werden jaar op jaar groote voordeelen behaald, zoo beteekenend zelfs, dat zij - ik had reeds gelegenheid hieraan te herinneren - in niet geringe mate de afgunst en den naijver van andere zeevarende volkeren opwekten.Ga naar voetnoot1) Het juiste tijdstip, waarop men hier te lande voor het eerst schip en manschap ter walvischvangst uitrustte, wordt gewoonlijk op 1612 gesteld. In dat jaar verlieten twee Hollandsche schepen de havens, met bestemming naar het noorden. Vóór hen waren reeds Engelsche, Fransche, Russische en Spaansche zeevaarders naar deze hooge breedten gestevend, allen met hetzelfde doel voor oogen, dat ook den Hollander bewoog lijf en goed op deze gevaarvolle zeeën te wagen. Hij, de Hollander, werd daar echter voor een ‘lorrendraaijer’ (indringer) aangezien en wel door de Engelschen, die van 1604 af in deze streken jacht op den walvisch maaktenGa naar voetnoot2). Immers, Jacobus I beweerde recht te hebben op de zee welke de kusten van Spitsbergen bespoelt en wel in hoofdzaak daarom wijl dit eiland reeds in 1553 door den Engelschen zeevaarder Hugh Willoughby op zijne reis naar het noorden was ontdekt. De onhoudbaarheid van deze bewering springt in het oog wanneer men in aanmerking neemt, dat Willoughby, volgens eigen bekentenis niet verder noordelijk is geweest dan 72o, terwijl | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 613]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spitsbergen tusschen 76o en 80o ligtGa naar voetnoot1). De Staten kwamen hier tegen op en wel door indiening van eene memorie, waarin het goed recht der Hollanders werd gehandhaafd. Opsteller van dit om den inhoud zoo belangrijke stuk was Petrus PlanciusGa naar voetnoot2). De beide schepen werden genomen en van vangst en vischtuig beroofd. Salmon, een Engelsch schrijver, die de Hollanders zeer partijdig beoordeelt en er steeds op uit is doen en laten van onze landslieden in een ongunstig daglicht te stellen, zegt van dezen tocht het volgende: ‘Het volgende jaar rustte de Maatschappij (bedoeld wordt eene handelsvereeniging van Engelsche en Russische reeders) zeven of acht schepen uit onder opperbevel van Benjamin Jozef, als vlootvoogd, die den 13den van Mei van de rivier de Theems zeil ging, zijnde maar achttien dagen onder weg. Hier vonden zij vijftien zeilen, waarvan er twee Hollanders waren, vier Engelsche lorrendrayers en de overige Spanjaarden of Franschen. Alzoo de admiraal een lastbrief van den koning had, die alle vreemdelingen en andere, die van de Russische Maatschappij niet waren, verbood op deze kusten te visschen, joeg hij ze weg, dwong hen ledig t'huis te komen en ontnam den Hollanderen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 614]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hunne twee schepen met hun gereedschap, ter waarde van 130.000 gulden.Ga naar voetnoot1) 't Begin was derhalve verre van aanmoedigend, maar de Nederlanders van die dagen waren gelukkig geene lieden, die haastiglijk opgaven en lieten varen wat gebiedend moed en volharding eischte. Integendeel: ‘de ijver van onze Landgenooten werdt hierdoor geenszins uitgebluscht, maar veeleer ontstoken; weshalven twee jaaren naderhand wederom een schip te Hoorn werd uitgerust, 't welk met eene goede lading te huis kwam.’Ga naar voetnoot2) Deze bevredigende uitkomst, waarvan het gerucht de behaalde winsten bovendien niet weinig overdreef, werkte er krachtig toe mede, dat verscheidene ondernemende kooplieden de handen inéénsloegen om, zulks op het voorbeeld der jeugdige O.-Indische Compagnie, octrooi te verkrijgen voor de vangst van walvisschen in de poolzeeën van het noorden. Reeders uit Amsterdam, Schiedam, Hoorn, Enkhuizen en Middelburg stelden ter bereiking van dat doel inschrijvingen open, welke echter niet tot een afdoend resultaat schijnen geleid te hebben. Eenige Amsterdamsche kooplieden wendden zich kort daarna, op eigen krachten steunend, tot de Algemeene Staten met verzoek aan hen te willen toestaan en wel met uitsluiting van anderen ter walvischvangst ‘om de Noord’ te mogen varen. Zij verkregen daarop consent in een octrooi, waarbij hun werd toegestaan om met uitsluiting van alle andere ingezetenen der Vereenigde Provinciën gedurende den tijd van drie jaren ‘alleen te mogen handelen ende visschen op de kusten en de landen van Nova Sembla tot Fretum Dividis toe, daaronder begreepen Spitsbergen, Beereneiland, Groenland, en andere Eilanden, die onder de voorschreeve Landen zouden gevonden mogen worden.’Ga naar voetnoot3) Deze Handelsvereeniging, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 615]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veelal Groenlandsche of Noordsche Compagnie geheeten, werd op in het oog loopende wijze door de Staten begunstigd. In de eerste jaren voeren de walvischvaarders geregeld onder bescherming van Hollandsche oorlogschepen, zulks tegen betaling van eene bepaalde som, ‘lastgelt’Ga naar voetnoot1) geheetenGa naar voetnoot2). Deze maatregel lokte als van zelf represailles uit van Engelsche zijde en zoo kon het geschieden, dat de donder der kanonnen den visschers menigmaal eene zeer onwelkome afleiding bezorgde en hen op andere tijden tot eene overhaasten aftocht noopte. De visscherij werd in de eerste jaren uitgeoefend met behulp van Biscayers, die aanvankelijk als harpoeniers op de schepen der Compagnie dienden en daarop een zoo groote mate van gezag uitoefenden, dat zelfs de Schippers zich naar hunne bevelen behoorden te gedragenGa naar voetnoot3). Van hen leerden de Hollanders den weg naar Groenland en straat Davis kennen, verder gaven zij hun onderricht in de bereiding van traan en sermacetiGa naar voetnoot4). Zij werden echter alras door eigen harpoeniers vervangen, waarna zij veelal in dienst van Hamburg en Bremen overgingen. De visscherij zelf bleek al spoedig eene zeer beduidende onderneming, waarom dan ook weldra van verschillende zijden verzoeken om octrooi voor de vrije vaart op Groenland en straat Davis aan de beschikking van hunne Hoog Mogenden werd onderworpen. Tevergeefs nochtans. De Amsterdamsche reeders zagen op hunne bede hun recht eerst vier en daarna goedgunstiglijk nog twaalf jaren verlengd (1622). Bij de verlenging van het octrooi in laatstgenoemd jaar vindt men gewag gemaakt van de Zeeuwsche Compagnie. Deze maatschappij, het voetspoor volgende van hare oudere Hollandsche zuster erlangde dezelfde voorrechten en zoo waren het deze beide groote corporaties, welke tot 1634 de Statenvlag jaar uit jaar in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 616]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op breedten vertoonden tot nog toe door geen enkel schip van vreemde natiën bereikt. Niemand zal voorzeker den Brit beschuldigen van eene bijzondere voorliefde ten aanzien van Nederland en zijne bewoners. De geschiedenis van het verleden laat daarentegen zelfs een krachtig protest hooren. Lof van die zijde kan derhalve beschouwd worden als geuit zonder eenige bijbedoeling. Welnu, Daines Barrington, daartoe in staat gesteld door onderscheidene getuigenissen van Hollandsche kommandeurs, bekent volmondig, dat de Nederlanders verder dan eenig volk, de Engelschen niet uitgezonderd, in de hoogst noordelijke streken waren doorgedrongen. Zoo bericht de Groenlandsche kommandeur Waligt aan zijne reeders (de heeren Nicolaas en Jacob van Staphorst) bij ondergeteekend schrijven van 3 Januari 1673, dat hij eene breedte van bijna 84o had bereiktGa naar voetnoot1). De oostkust van Groenland, de derde groote weg die naar de poolzee leidt, is slechts door weinige expedities bezocht. In 1607 volgde Hudson, alvorens koers te zetten naar Spitsbergen, deze kust tot 73o noorderbreedte; ‘in de zeventiende eeuw kwamen Hollandsche walvischvaarders in die richting veel verder naar het noorden. De kaart van Van Keulen (1709) geeft, volgens hun opmetingen, de oostkust van Groenland tot op 77o, dan is er eene gaping - en verder kan men haar weer volgen tot 78o20′.’Ga naar voetnoot2) Dit echter slechts in het voorbijgaan. In 1634 kwamen ook de Friezen met het verzoek aan de handelsondernemingen van de Noordsche Compagnie te mogen deelnemen en daar dit op redelijke gronden bezwaarlijk van de hand kon worden gewezen - ofschoon van de zijde der belanghebbenden veel en velerlei werd aangevoerd om een lastigen mededinger zoo mogelijk te weren - stond men hun toe schepen in de vaart te brengen en te bevrachten. In 1642 was dit gemeenschappelijk octrooi krachteloos geworden en terecht oordeelden de Staten, dat verlenging in de gegeven omstandigheden, nu onderscheidene gewesten en aanzienlijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 617]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steden om opname solliciteerden, onwenschelijk mocht heeten. Mitsdien werd in dat jaar de Noordsche Maatschappij ontbonden. Van achteren bezien strekte, zooals trouwens spoedig overtuigend bleek, deze ontbinding den lande niet weinig tot voordeel. Het dooden der vrije concurrentie en als gevolg daarvan schromelijke opdrijving der onderscheidene handelsproducten leverde wel den deelhebbers groot gewin op, maar kon onmogelijk bevorderlijk zijn aan het algemeen vertier. ‘Meer dan bij andere Compagnieën van die dagen zien wij in de Noordsche Compagnie, ook na hare samensmelting in 1622 met een paar kleinere van denzelfden aard en strekking, het prototype van de groote monopolistische “kartels” onzer dagen. Gelijk bij deze was het doel door onderlinge samenwerking de concurrentie te vernietigen en dan door regeling onderling van productie en prijzen de markt der aangevoerde artikelen te beheerschen. Daarbij werd zorg gedragen voor het behoud van de zelfstandigheid der contractanten zoowel in het beheer als in de techniek van den handel, terwijl de verdeeling van de winst plaats had naarmate van de kapitaalkracht der verschillende firma's.’Ga naar voetnoot1) Opheffing van het Groenlandsche monopolie beteekende in den meest bepaalden zin vermeerdering van welvaart voor velen. Immers de vaart naar Groenland en Spitsbergen breidde zich sterk uit; in het laatst der zeventiende eeuw telde de vloot niet minder dan 260 schepen, bemand met 14000 matrozen,Ga naar voetnoot2) varensgasten, die om hunne uitmuntende leerschool meer dan eens den lande in tijden van ‘peryckelen’ gewichtige diensten bewezen.Ga naar voetnoot3) ‘Want het gaat vast,’ getuigt Luzac, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 618]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘dat de matroozen, welke tot de visscherij en noordschen handel gebruikt worden, de sterkste, en 't best in den scheepsdienst ervaaren zijn.’Ga naar voetnoot1) Voortaan waren alle Nederlanders, zoo zij zulks verkozen, gerechtigd ter walvischvangst uit te varen en de uitkomsten bewezen dat van die algemeen opengestelde gelegenheid, zooals werd opgemerkt, meer nog dan vroeger ruimschoots gebruik werd gemaakt. De walvischvangst nam van jaar tot jaar hooger vlucht en zoo ontstond in het hooge noorden eene levendigheid en een vertier, waarvan wij ons ten huidigen dage nauwelijks eenig begrip kunnen vormen. ‘De overvloed van traan, welke men jaarlijks aan den wal kookte, was in den beginne zo groot, dat men ledige schepen huurde, en dezelve, wanneer de vloot welgelaaden te huis was gekomen, naar Smeerenburg zond, om de overige traan af te haalen. Zelfs is 't gebeurd, dat Willem Ys, Commandant in dienst van de Noordsche Maatschappy, in één jaar twee reizen naar Jan Mayen Eiland gedaan, en telkens omtrent duizend quardeelen traan, zynde twee duizend in een jaargetyde, te huis gebragt heeft.’Ga naar voetnoot2) 't Ongekend geluk, dat den Hollanders op hunne reizen naar het noorden verzelde, was eene grievende en voortdurende ergernis voor Britsche reeders en hunne scheepskapiteins. Vandaar dat men reeds terstond bij den aanvang van het bedrijf van handtastelijkheden tusschen de beide zeevarende volkeren hoort gewagen. Billijkheidshalve mag ik niet verzwijgen, dat de Engelschen een onbetwistbaar recht hadden verkregen om betrekkelijk deze aangelegenheid zooal niet domineerend, dan toch min of meer als eischend op te treden. Immers lang voor Willem Barents de reis ondernam, waardoor hij zijn naam vereeuwigd heeft, begint de lange reeks van onderzoekingstochten naar de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 619]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
poolzee en wel met de uitzending van eenige Engelsche schepen onder bevel van Sir Hugh Willoughby, met de opdracht een weg naar Indië te zoeken (1553). In de vaste overtuiging, dat Sir Hugh Willoughby langs dien weg ongedeerd in de Indische zeeën zou aankomen, hadden zij, die de expeditie op touw hadden gezet, de schepen met lood bedekt om ze tegen de witte mieren te beschermen. Willoughby en zijn gansche equipage vonden een ellendigen dood op de noordkust van het schiereiland Kola, waar zij overwinterden, maar luitenant Chancelor bereikte den mond van de Dwina in de Witte Zee; vandaar ging hij over land naar Moskou, waar czaar Iwan de Groote hem zeer vriendelijk ontving en een paar jaar later keerde hij over zee naar Engeland terug. De welgeslaagde poging van Chancelor deed de Engelschen besluiten het onderzoek naar den noordoostelijken doortocht voort te zetten en in 1566 belastten zij Stephen Burrough met de leiding van eene nieuwe expeditie, die langs dien weg moest trachten China te bereiken. Burrough kwam iets verder oostelijk dan Chancelor, hij bereikte namelijk het eiland Waigatsch, maar werd door een storm belet in de Kara-zee door te dringen. Toch lieten de Engelschen zich door dit alles niet ontmoedigen en zonden in 1580 opnieuw schepen in dezelfde richting uit, ditmaal onder bevel van Pet en Jackman; zij kwamen in de Kara-zee, bereikten naar men meent zelfs den mond van de Kara en keerden toen terug. Zoo hadden de Engelschen bij hunne eerste poging op ellendige zeilscheepjes in oostelijke richting de grens bereikt, die men eerst drie eeuwen later zou overschrijden. Eenige jaren later zien wij de Nederlanders het spoor volgen, hen, hoewel onbestemd, door de Engelschen aangewezen. Willem Barents heeft in die dagen zijn naam onsterfelijk gemaakt door een drietal beroemde expedities, waarvan de laatste, na de ontdekking van Spitsbergen en het Beereneiland, hem op Nova Zembla den dood in de armen voerde. Ik herinner er terloops aan, dat Barents | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 620]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op dezen tocht tot op 79o 50′ doorzeilde, eene hoogte tot dusver door geen enkelen zeevaarder bereikt. Ook in de richting van Spitsbergen waren de Engelschen vroeger dan de Nederlanders als pioniers opgetreden. Hudson bereikte in 1607, op een klein en broos vaartuig van 80 ton, eene breedte van 80o 50′. Later zien wij Engelschen en Hollanders als om strijd zich meester maken van het uitgestrekte terrein, waar hooge winsten èn lichamelijk ongemak èn schipbreuk als bijkomende omstandigheden leerden beschouwen. Hun danken wij de eerste beschrijving van de kust van Spitsbergen en van den ganschen archipel. Volgens de mededeelingen, die zij ons omtrent de toestand van het ijs hebben achtergelaten strekte zich te dier tijde evenzeer als tegenwoordig eene dikke ijsmassa voorbij de 80o uit en was er tusschen haar en Spitsbergen slechts een klein vaarwater, waarvan de breedte aan groote veranderingen onderhevig was. Dan zijn er ten leste nog de tochten van Davis (1585, 86 en 87) naar de straat die zijn naam draagt. De hoogste breedte door hem bereikt is 73o; zijne schepen waren notedoppen, een van 50 en een zelfs van 35 ton. In het begin der volgende eeuw werd het werk van Davis voortgezet door Baffin (1616). Op een bijzonder gelukkige wijze kwam Baffin door het ijs, dat Melville baai meestal afsluit en ontdekte hij Smith-sound. Op 74o 15′ werd hij door het ijs tegengehoudenGa naar voetnoot1). Deze historische toelichting acht ik noodzakelijk wijl zij voldoende den hevigen strijd verklaart, welke in het hooge noorden tusschen de twee voornaamste zeevarende mogendheden van dien tijd ontbrandde, een strijd die gewisselijk min scherp gevoerd zou zijn geworden, wanneer niet de groote drijfveer stoffelijk eigenbelang ware geweest. Want èn door de reizen van Barents naar Spitsbergen èn door de tocht van Hudson langs de Groenlandsche kust was men bekend geworden met den verbazenden rijkdom der Noordelijke IJszee aan walvisschen, vinvisschen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 621]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
robben. Zooals ik reeds te kennen gaf bedekten weldra schepen van onderscheidene natiën dit gedeelte van den aardbodem, maar waren het vooral de Hollanders en de Engelschen, die in dezen afhoek elkander om het vinnigst bekampten. De kusten van Spitsbergen, thans zoo verlaten, waren destijds eene zoo gewenschte bezitting, dat meer dan eens daarover strijd ontbrandde waarin het recht van den sterkste doorslag gaf. Hoewel door Nederlanders ontdekt werd Spitsbergen reeds aanstonds geregeld door Engelsche schepen bezocht en zoo kan men lichtelijk begrijpen, dat zij met leede oogen aanzagen hoe hun meest gevreesde mededinger sinds 1602 baaien en golven in bezit nam, welke zij tot dusver onbetwist als hun eigendom hadden beschouwd. Hoewel het herhaaldelijk hand om hand ging kwam men nochtans ten slotte tot overeenstemming en besloot men het eiland in der minne te deelen, daarbij goedertieren, naar de gewoonte van machtige beheerschers, enkele kleine gedeelten aan Spanjaarden, Hamburgers en Denen overlatende. 't Was vooral Noordelijk Spitsbergen - het Amsterdammer eiland met het dorp Smeerenburg - dat in die dagen eene welvaart genoot, waaraan latere tijden helaas! slechts onbestemd de herinnering zouden bewaren. Smeerenburg! Is er typischer, voorbeeldiger naam voor eene nederzetting denkbaar, waar bereiding van traan schering en inslag was? In die echt Hollandsche kolonie, temidden van ijs en sneeuw en blootgesteld aan de tallooze onaangenaamheden van een onherbergzaam klimaat, spiegelde zich het maatschappelijk leven onzer voorvaderen, zij het dan ook al niet in al zijne schakeeringen, volkomen af. De Jongh c.a. zeggen daarvan het volgende: ‘Deze voordeelige vangst, welke onmeetbaare schatten aanbragt, gaf geene geringe levendigheid op het Amsterdammer Eiland, en het dorp Smeerenburg; de aanzienelyke vloot, welke met dubbeld volk bemand, jaarlyks derwaarts werdt gezonden, maakte deeze streeken tot een volkryk Land; en gelyk de Legers door vele Zoetelaars gevolgd worden, verzelden ook deeze de gelukkige Visschers naar de koude Gewesten van Groenland; elk bracht zyne medegevoerde waaren van Wyn, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 622]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brandewyn, Tabak, en diergelyke noodwendigheden, in zyne eigene huizen of pakhuizen, en zetten aldaar zyne winkels en herbergen op; andere bakten dagelyks versch brood, en kondigden, wanneer het uit den oven kwam, zulks door het blaazen op hunne hoorns der meenigte aan, zo dat Smeerenburg, omtrent denzelfden tyd met Batavia gesticht, toen geene mindere van bloey en voorspoed maakte, dan de thans zo beroemde Hoofdstad van Neêrlands-Indië’Ga naar voetnoot1). 't Ongekend geluk, dat meer dan een halve eeuw de ondernemingen der walvischvaarders bekroonde, was eene sterke prikkel voor velen om uit eigen middelen zoowel schip als bemanning uit te rusten en zoo groeide het aantal vaartuigen dat onder Hollandsche vlag den steven naar het noorden wendde van jaar tot jaar aan. De Groenlandsche visscherij bereikte omstreeks 1630 den grootsten omvang. Volgens geloofwaardige berichten zijn van 1669-1780 meer dan 55.000 walvisschen aan de kust van Groenland gevangen. De visscherij in straat Davis was vooral niet minder loonend, wat op te maken is uit het feit, dat weldra evenveel schepen daarheen als naar Groenland vertrokken. De ‘Hooge Overheid’ liet zich aan deze visscherij bijzonder gelegen liggen. Zij trachtte het bedrijf zooveel mogelijk aan te moedigen en verleende den walvischvaarders steeds hare krachtdadige bescherming. Zoo wij dit ook al niet uit andere omstandigheden wisten af te leiden, dan zouden ons nog altijd de plakkaten ten dienste staan, die omtrent deze aangelegenheid van meer dan gewone landsvaderlijke zorg afdoend getuigenis geven. In de allereerste plaats is de Regeering er vooral op bedacht de winsten van het bedrijf in de zakken der onderdanen te doen vloeien. Dies zal niemand aan de vangst mogen deelnemen, die zijn schip in vreemde havens uitrust. Sterker nog. Met verlies van goed en leven wordt ieder gestraft, die tonnen, sloepen en andere gereedschappen op de visscherij betrekkelijk, uitvoert en aan vreemden verkoopt. Dezelfde straf treft ieder, die hier te lande zijn schip uitrust met het voornemen om buitenlandsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 623]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maatschappijen zijne diensten aan te biedenGa naar voetnoot1). Evenmin is het geoorloofd visch, traan en wat dies meer zij in den vreemde aan den man te brengen. Overtreding van dit gebod wordt gestraft met verbeurdverklaring der goederen en eene boete van 1000 pond. En opdat aan deze bevelen zooveel mogelijk voldoening zal worden gegeven, wordt van ieder vertrekkend schip eene borgstelling van f 6000 geëischt, welke vervalt wanneer schip en lading huiswaarts zijn gekeerd. Geen commandeur, harpoenier of sloeproeier en wie er meer ter vangst uitvaart, zal de stoutigheid mogen begaan zich in dienst van vreemden te stellen, tenzij hij door omstandigheden onafhankelijk van zijn wil daartoe genoodzaakt ware gewordenGa naar voetnoot2). Tal van andere bepalingen regelen de verhouding tusschen kapiteins en scheepsvolk, tusschen de commandeurs onderling, alsmede tusschen reeders en bemanning van het schip. Uit alles spreekt overdreven landsvaderlijke zorg om eene mild vloeiende bron van inkomsten zooveel mogelijk te exploiteeren tot vulling der algemeene kas. De rijke baten uit Oost en West, waarop voor en na zich velen blind hebben gestaard, waren oorzaak, dat de niet minder loonende tochten naar het noorden nauwelijks de aandacht van den geschiedvorscher tot zich trokken. Gansch ten onrechte evenwel. Ten bewijze daarvan laat ik hier eenige cijfers volgen, die nadere toelichting van wat ik beweerde volkomen overbodig maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 624]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan zuivere winst werd in zestig jaren ontvangen eene som van f 14.126.463. Het getal schepen, dat van 1719-1778 op de kust van Groenland voer, bedroeg 7284. Aan winst werd in dien tijd (volgens eene eenvoudige becijfering uit bovenstaand lijstje) een bedrag verkregen van f 17,325,160, voor elk schip dus ongeveer f 2377. In dien zelfden tijd werden 3161 schepen naar straat Davis uitgerust. De voordeelige ontvangst over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 625]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al die jaren bedroeg, zooals wij zagen, f 14,128,463, wat voor ieder schip ongeveer op f 4469 uitkomt. De visscherij op straat Davis blijkt dus financieel het voordeeligst te zijn geweest, waarbij echter niet uit het oog moet worden verloren, dat de schepen een maand vroeger vertrokken, eene omstandigheid, welke grootere uitgaven onvermijdelijk maakte. Als nu uit deze opgaven iets valt af te leiden, dan buiten kijf deze gevolgtrekking, dat 's Lands geldmiddelen door belastingen, boeten, verplichte stortingen en voorts door gedwongen koop en verkoop van al, wat voor de vangst benoodigd was en later werd aangevoerd, in niet geringe mate profiteerden van een bedrijf, dat op zulke gelukkige uitkomsten kon wijzen. Aan den rijkdom der noordelijke zeeën, die men onuitputtelijk waande, moest echter onverbiddelijk eenmaal een eind komen. Er braken tijden aan, welke op kentering van het getij wezen. De dolle wedijver tusschen verschillende zeevarende volkeren waar het betrof het afmaken van talrijke scholen vinvisschen, het wild naar zich toe halen, zonder te letten op leeftijd en meerdere of mindere prijswaardigheid, nam ten leste zulke buitensporige verhoudingen aan, dat op den duur eene ongunstige wending in den keer van zaken wel niet kon uitblijven. Zij bleef ook niet uit. Een bedenkelijk verschijnsel voor toekomstige visschers was alreede het feit, dat de walvisch meer en meer in lengte afnam. Werden er voorheen niet zelden exemplaren buit gemaakt, die op afmetingen van schier 200 voeten konden bogen, latere geslachten bereikten zelden grooter lengte dan 50-80 voet.Ga naar voetnoot1) Daarbij bleef het echter niet. De gejaagde, rusteloos vervolgde dieren gingen er van lieverlede toe over veiliger schuilplaatsen op te zoeken. 't Eerst verdwenen de walvisschen uit den omtrek van Spitsbergen en Jan Mayeneiland. Smeerenburg herinnerde nog slechts door zijne talrijke ledige pakhuizen en kokerijen aan den bloeitijd van weleer. Het eens zoo bevolkte dorp was volkomen uitgestorven en had schijn noch schaduw van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 626]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vroegere heerlijkheid behouden. Heel enkel was het een door den storm van het rechte pad afgeweken vaartuig, dat in de eenzame bochten van het eiland voor eene wijle een veilige schuilplaats zocht. Dan braken ruwe matrozen af, wat door storm en ouderdom toch weldra bezweken zou zijn en staken vuren aan zoo groot, dat een gansche rij van gebouwen in vlammen opging. Men dient het den Nederlanders tot hunne eere na te geven, dat zij bij deze ongunstige vooruitzichten niet moedeloos van een bedrijf afzagen, dat zich hun in betere tijden zoo uitermate genegen had betoond. ‘Omtrent denzelfden tyd toen men de Visschery in 't ys moest ondernemen en menigmaal met schraal geluk en groot verlies van Schepen, lieten de Engelschen en Denen dezelfde varen,’ klaagt SalmonGa naar voetnoot1). Niet alzoo de Hollanders. Zij verstonden, al was het dan ook door eigen toedoen, dat de bakens verzet behoorden te worden. Dies schroomden zij niet hunne prooi te vervolgen op plaatsen waar de risico van het bedrijf oneindig grooter was. Een tijdlang werd de visscherij aan de zoom van het ijs voortgezet, maar toen ook daar de toestand van het groote zeedier niet langer houdbaar bleek en het zich een schuilplaats onder het ijs koos, aarzelde men niet schip en bemanning te wagen aan eene onzekere uitkomst, welke in veler oog nog altijd groote voordeelen beloofde. En wederom is het den Brit een' doorn in het vleesch, dat zijne landslieden den Hollander maar stillekens zijnen gang laten gaan. De Engelschen bleven thuis, en gaven voortaan aan hun lastigsten mededinger vrij spel. ‘Men moet ook bekennen, dat de Hollanders deze zeeën thans beter kennen, dan wij Engelschen, alzo zy ze gedurig bevaren hebben. Zy kennen ook den aard der walvisschen en hebben veel meer en beter Harponiers, dan wy, die genoodzaakt zyn vreemdelingen te huren, die in onzen dienst willen overgaan.’Ga naar voetnoot2) Als Salmon een blik in de toekomst had kunnen werpen, wellicht zou hij dan zich meer berustend in de in zijn oog betreurenswaardige omstandigheden hebben geschikt. Want zijne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 627]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landslieden hebben revanche genomen. De Hollanders zijn in de kwade jaren, die ras naderden, door de Engelschen volkomen schaakmat gezet. En zoo kon het gebeuren, dat, door verdubbelde krachtsinspanning aan de eene en onverschilligheid en lamlendigheid aan de andere zijde, op eenen heilloozen dag smadelijk een bedrijf werd opgegeven, dat èn roem èn eer èn voordeel meer dan 100 jaren ruimschoots had aangebracht! Het verloop der ijsvisscherij, eer het dat einde nam, wensch ik kortelijk ter kennisse van den lezer te brengen. Zooals ik reeds te verstaan gaf, week de walvisch ten laatste ook van den ijsrand. Menigmaal gebeurde het, dat men verplicht was de lijnen, waaraan de harpoen was bevestigd te kappen en zoo de visch gelegenheid te geven zich aan het gevaar te onttrekken. Want maar al te vaak werd door het gekwetste dier het ijs opgezocht, wat manschap en boot dood en vernietiging voorspelde. Dan werd als laatste redmiddel de lijn prijsgegeven en mocht men van geluk spreken, wanneer alles zonder averij afliep. Voor het scheepsvolk waren deze ontmoedigende gebeurtenissen zeer nadeelig; hoe rijker lading hoe grooter winsten en hoe aanzienlijker ieders uitkeering. Een walvisch van middelmatige lengte werd, wanneer hij niet te mager was, op 2000 rijksdaalders geschat. Geen wonder, dat de bemanning, aan den zoom van het ijs soms weken wachtende op visschen welke zich niet lieten zien, den commandeur dringend aanspoorde van den gewonen gang van zaken af te wijken en de jachtprooi tusschen ijsschots en ijsberg te vervolgen. En zoo zien wij als tragisch slot den Hollander het bedrijf in het ijs voortzetten. Tallooze gevaren, zwaar lichamelijk letsel, schipbreuk en ontijdigen dood waren niet bij machte, daarin verandering te brengen. Wel deden dit de slechte uitkomsten, gepaard aan verlies van schip en goed. Zeer vele reeders zagen van het bedrijf af. De schepen werden verkocht, de pakhuizen gesloopt of tot andere doeleinden gebezigd en gereedschappen en werktuigen van de hand gedaan. Vooral aan den Zaankant, waar veel langer dan 100 jaren de walvischvangst eene niet geringe welvaart | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 628]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder alle standen der bevolking had bevorderd, beteekende staking eene grievende teleurstelling voor velen en broodsgebrek voor anderen. Over den omvang van het bedrijf, over de levendigheid en het vertier dat het daar aanbracht staan ons vertrouwde inlichtingen ten dienste. In 1697 behoorden van de 117 schepen die naar Groenland stevenden 78 aan de Zaan. In dat jaar gaven de noordwesten winden en het hooge water vele schepen gelegenheid om, zonder ankeren of lossen, voor de werven aan de Zaan te varen om daar winterlaag te houden. Het was toen dat Peter van Rusland deze schepen bezocht, wat door Jacob Honig in dezer voege wordt verhaald: ‘Om dezen tijd gebeurde er iets, dat nooit te voren zoo beleefd was. De Groenlandsvaarders voor Zaansche rekening toch, die in het Vlie binnengevallen waren, konden door den N.W. wind en het hooge water begunstigd, zonder ankeren of lossen, voor de werven aan de Zaan, waar zij winterlaag hielden, aankomen. Zoodra Peter dit vernomen had, begeerde hij die schepen te zien, en voldeed gaarne aan het verzoek van Cornelis M. Kalf (een aanzienlijk Zaansch reeder) om over te komen. Zooveel mogelijk was deed men hem alles, wat tot de visscherij betrekking had, kennen, en niets was hem aangenamer dan de sloep te zien uitzetten, en op den roep van “Val! Val!” alles te zien gereed maken, alsof het den visch gelden zou. De spoed en orde, die bij dit alles in acht genomen werden, verwierven bovenal zijnen lof. Denzelfden dag moest hij ook alles zien, wat met deze belangrijke visscherij in eenige betrekking stond, zooals het baardsnijden, de traankokerijen, de lijmhuizen, enz’Ga naar voetnoot1). De meeste commandeurs die ter walvischvangst uitliepen waren afkomstig van de Zaan. Afgescheiden van de risico aan de uitoefening van het bedrijf verbonden - verlies van schip en goed door Franschen, Engelschen en Duinkerkers, door bezetting in het ijs, enz, - was deze vaart naar het noorden van grooten invloed op de algemeene welvaart der Zaanlanden, daar zij niet minder dan aan veertig ambachten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 629]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voordeel schonkGa naar voetnoot1). Van hoe groote beteekenis deze visscherij was op den dagelijkschen gang van zaken blijkt overtuigend uit de klachten die geslaakt werden, wanneer eenig ongeval te betreuren viel. In Juli 1677 hadden de Franschen een groot getal Groenlandsvaarders genomen en drie schepen verbrand, waardoor de Zaan en Oost- en West-Zaandam in het bijzonder groot verlies leed, ‘zoodat er eene algemeene ontroering ontstond en kermen en klagen meer als ooit te voren geschied was, wegens de zaken van Groenland’Ga naar voetnoot2). Ook de stad Hoorn deelde in de welvaart, welke Zaandam en omstreken in die dagen kenmerkte. In 1683 voeren uit Hoorn 29 schepen naar Groenland; in 1697 werden er zelfs vreugdevuren ontstoken, wegens het sluiten van den vrede met FrankrijkGa naar voetnoot3). In dat jaar waren de Groenlandsvaarders uit die stad zeer gelukkig. Het schip ‘Schagen’, commandeur Schagen had 24 walvisschen gevangen en ook de andere waren genoegzaam vol spekGa naar voetnoot4). Nu het getij verloopen was zeilden vele commandeurs voor buitenlandsche reeders uit; vooral deden dit de Zaanlanders, liever dan te huis eene onzekere toekomst af te wachten. In de haven van Hamburg en Bremen werden als gevolg van een en anderGa naar voetnoot5) een beduidend grooter getal schepen uitgerust, dan in al de Hollandsche steden te zamen. Straks oefenden partijtwisten en den aankleve van dien zulk eenen noodlottigen invloed, dat ook de weinige reeders die tot nog toe, trots alle belemmerende omstandigheden, geregeld hunne vaartuigen hadden uitgezonden, den ongelijken kamp opgaven. Van 1779 af ging het bedrijf met reuzenschreden achteruit. Er zeilden in dat jaar nog 45 schepen onder Hollandsche vlag, die 2133 vaten spek van 36 visschen naar huis voerden. De onkostenreke- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 630]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ning bedroeg f 479,850 en het saldo f 320,535, zoodat in dat jaar verloren werd eene som van f 159,315. Een eigenaardig en tevens zeer opmerkelijk verschijnsel is voorzeker bij dezen min bemoedigenden gang van zaken het actief optreden van buitenlandsche reeders. Was in Holland het bedrijf ten doode gedoemd, in den vreemde tartte men het noodlot door jaar op jaar een grooter aantal schepen te laten vertrekken. Hollandsche commandeurs en hunne maats waren steeds welkom en zoo voer menig landsman onder vreemde vlag naar Groenland en Straat Davis, zich gelukkig achtend, dat hij het bedrijf kon voortzetten, door vader en voorvader zoolang met eere uitgeoefend. Van hunne lotgevallen in het ijs zijn twee merkwaardige geschriften bewaard gebleven. Ik bedoel het Kort, doch echt verhaal van Commandeur Marten Jansen, weegens het verongelukken van zyn schip, genaamd Het Witte Paard, en nog negen andere scheepen de welke alle verongelukt zyn, in Groenland, door de bezetting van 't West Ys, ten jaare 1777 (Amsterdam 1778) en voorts het Dagboek eener reize ter Walvisch- en Robbenvangst, gedaan in de jaren 1777 en 1778, door den Kommandeur Hidde Dirks Kat, met een kaart van Groenland. (Haarlem, 1818). Uit eerst genoemd werkje dat thans vrij zeldzaam voorkomt, zal ik het een en ander overnemen om het groote gevaar aan de uitoefening der ijsvisscherij verbonden nader te laten uitkomen. Kommandeur Jansen verhaalt dan o.m. als volgt: ‘Den 17 September (1777) hadden wij harden wind uit het O.N.O. en zware kruijing van het ijs, waardoor het schip van Kommandeur Kastrikom van achteren een gat kreeg en heel lek werd. Wij moesten toen vijf pompen aan den gang houden en zetten de victualie en 's volks goed op eene schots. In den avond verloor Kommandeur Groot zijn schip, waarvan wij ter nauwernood de victualie borgen. Den 8sten stopten wij het lek van ons schip, waardoor wij lens kregen en het met ééne pomp gaande konden houden. Toen namen wij de victualie weder in en het volk werd op de twee nog overig zijnde schepen verdeeld. Het schip van Kommandeur Broertjes was nog digt. Den 9 September kregen wij een weinig ruimte, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 631]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doch hadden zware deining en eene hooge zee, waardoor wij van elkander raakten. Ook werd ons schip weder zeer lek en ontramponeerd. Het zag er toen voor onze beide schepen, met het volk van vijf schepen bemand en nog eenig volk van het schip van Kommandeur Klaas Kuiken, dat al vroeg gebleven was, met zich voerende, zeer droevig uit. Wij waren toen op 65 gr. N.Breedte en dreven nogal hard Westwaarts op, alle dagen het land in het gezigt hebbende. Nu begon ons den moed te ontvallen. Wij konden daags slechts tweemaal een klein rantsoen schaffen, en dagelijks vertoonden zich zeer groote ijsbergen, daar wij tusschen door dreven. Het schip kraakte geweldig, en wij moesten, bij het zinken af, onophoudelijk pompen. Wij bevalen ons Gode aan en baden het mogt Hem behagen ons uitkomst en redding te geven. Den 30 September vermeerderden onze smarten, doordien Kommandeur Broertjes ook zijn schip verloor. Hij kwam met zijn volk, zooals zij gingen en stonden, den 1 October bij ons aan boord. Zij hadden van hunne victualie niets kunnen bergen, doordien het ijs aan losse schotsen lag.’ ‘Nu was ons schip er maar alleen, en waren wij, weinig victualie hebbende, belast met al de manschap van alle de gebleveneGa naar voetnoot1) schepen. Dienzelfden achtermiddag kwam nog bij ons aan boord Hans Christiaansz van Hamburg met 50 mannen, die hun schip op den 30 September aan den zeekant verloren hadden. Wij waren toen op 64 gr. en dreven nog al hard om de Zuid-west bij het land langs. Met 286 zieken, welke zich thans bij ons aan boord bevonden, hadden wij daags niets meer dan ieder tien lepels eten tot rantsoen, waarom het volk, om den honger te stillen, het tandvleesch, dat tusschen de walvischbaarden zit, opat en de scheepshonden slagtte. Wij dreven toen in eene bogt tot op 5 mijlen van land. Twaalf mannen enterden naar den wal, doch konden het vaste land niet krijgen, maar kwamen op een eiland, daar zij zwarte bessen vonden. Dit was op 63 gr. Wij dreven nog al hard Zuidwaarts en ons schip | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 632]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kraakte gedurig door het kruijen van het ijs. Doch dit alles was slechts een begin van onze rampen, dewijl de dag van den 11 October ons lot geheel scheen te beslissen. Wij verloren toen ons laatste schip. Het werd geheel aan stukken gekruid en verpletterd. Wij borgen ter nauwernood nog de victualie op eene schots ijs. Wij moesten van de eene schots op de andere springen om ons leven te behouden. Alle vervoegden wij ons op de schots daar de victualie opstond. Onze toestand was toen naar. Er werd een vreeselijk gejammer en gekerm gehoord, en wij zonden onze gebeden hemelwaarts om hulp. Wij sloegen op de schots twee tenten op, om ons verblijf daarin te houden; doch wij waren in gedurige vreeze van onder de ijsbergen door te gaan, maar zij draaiden ons allen nog gelukkig voorbij’. ‘Den 12 October dreven wij op de schots met een' harden gang om de Zuid tot 60 gr. 50 min. N. Breedte. Het ijs was somtijds digt en dan weer geheel open met eene hooge deining. Wij zagen geene uitkomst van redding en dachten niet anders dan van honger te zullen sterven, of door de schotsen weggespoeld te worden, dewijl wij gedurig door ijsbergen heen dreven. Den 13den dito des morgens lag het ijs weder digt gesloten. Wij hadden nog drie sloepen bij ons, maar konden er geen gebruik van maken. Wij besloten het ijs te verlaten en naar land te zoeken. Ieder man had nu dertien beschuiten brood, en hiermede gingen de Kommandeurs Jeldert Jans Groot, Hans Christiaansz en ik (Marten Janzen) met nog veertig mannen over het ijs naar den wal. Wij kwamen toen op een eiland, waar wij den nacht blijven moesten. Een gedeelte van het volk bleef op de schots bij de tenten, en eenige kwamen, bezuiden ons, op de eilanden, daar het ijs bij langs liep. Ook raakten er eenige onder de schotsen.’ ‘Den 14 October enterden wij van het eiland, zoo wij meenden, naar den vasten wal, maar bevonden het gebroken land te zijn, daar wij over heen konden zien. Wij zagen ook tot onze verwondering volk van de inboorlingen aan land staan. Ik, die eenige woorden van hunne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 633]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taal kan spreken, terwijl ik op Straat Davids gevaren heb, smeekte hen om bijstand. Zij kwamen ons met hunne schuiten te hulp en bragten ons aan land en in hunne woningen’...
In het onmetelijk gebied der Poolzeeën van het noorden wordt nog steeds ijverig jacht gemaakt op het groote zoogdier, dat door vorm, afmetingen en meer andere kenmerken verwantschap met voorwereldlijke wezens verraadtGa naar voetnoot1). Schotten, Denen en Noren, trouw geholpen door Amerikanen, passen in onze dagen het uitroeiingssysteem zoo nauwgezet toe, dat de walvisch weldra eene even groote bijzonderheid zal zijn als de oeros, die nog slechts sporadisch hier en daar in Lithauen wordt aangetroffen. Ed. Retterer, die geruimen tijd geleden in de Revue Scientifique over den walvisch en de walvischvangst beteekenende bijzonderheden ter kennisse van den lezer bracht, verhaalt van eene jacht op dit dier, waarvan hij ooggetuige was. De omstandigheden waaronder deze jacht gehouden werd zijn zeer merkwaardig, daar zij een juist denkbeeld geven van de verdelgingsmethode, welke thans meer en meer gevolgd wordt. Retterer verhaalt dan: ‘De heer Foyn heeft drie schroefstoombooten, 20 meter lang, die snel loopen en op het voorsteven een kanon dragen, dat in alle richtingen draaien kan. Men schiet op de walvisschen op 30 meter afstand; het projectiel bestaat uit een scherp ijzer, waarop een granaat en een harpoen bevestigd zijn. Zoodra een walvisch onder schot komt, schiet men het kanon af: met de ijzeren punt dringt ook de granaat en de harpoen in het lichaam van het dier, dat tracht te vluchten, zoodra het zich gekwetst gevoelt, maar de vier ijzeren punten van den harpoen brengen, als het dier vlucht, een hamertje in beweging dat op een dopje met knalkwik neerslaat, zoodat de granaat ontploft. De walvisch wordt onmiddellijk gedood; gewoonlijk zinkt hij, maar door de harpoenlijn kan men hem meestal weer naar de oppervlakte krijgen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 634]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zijn de dagen van den walvisch geteld? Waarschijnlijk wel. Maar, sedert eenige jaren bestaat in Noorwegen eene wet, die de vangst slechts toelaat van Juli - October. De mogelijkheid is niet buitengesloten, dat door de kleinere winsten de vangst gestaakt wordt. Dan zou zich de geschiedenis van den bever herhalen, die, bijna uitgeroeid, zich thans rustig voortplant, nu de mensch het middel heeft uitgevonden om zijn huid te vervangen. Daarover zal de toekomst uitspraak doen! Hier kan ik gevoegelijk eindigen. Wel rest mij betrekkelijk dit onderwerp nog zeer veel merkwaardigs, maar ik wensch de stof niet uit te putten, ook al wijl de grenzen voor dit opstel gesteld niet behooren overschreden te worden. Het oud-vaderlandsche bedrijf ‘de kleine visscherij’ is sinds lange reeksen van jaren opgehouden te zijn eene loonende factor van de welvaart onzes volks. De herinnering aan wat zij eenmaal vermocht blijft echter voortleven, zij het dan ook spaarzaam en onbevredigend. Want slechts en kelen weten te verhalen van wat eens het gemeen goed van allen was. Mogen deze regelen er toe bijdragen om de belangstelling in dit gewichtig onderdeel onzer historie op te wekken, bij anderen te verlevendigen en te versterken, het vaderland tot roem, de nagedachtenis van vele brave lieden tot niet geringe eere! |
|