Onze Eeuw. Jaargang 3(1903)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 274] [p. 274] Uit de bosschen van 't Sticht. Houtvelling. Matbleeke berken in grijzen mist, Weenende staat gij langs sparrenlanen. Waarom weent gij uw zilvertranen, Of gij uw einde wist? Grauw-groene dennen in winterwoud, Waarom schudt gij uw donkere kruinen, Starende over de ontredderde duinen En het gevelde hout? Hoor, uit de verte klinkt mat en dof, - Doodsklok der bosschen, die kermend zuchten, - Houthakkers bijl door de stille luchten, Als zij de stammen trof. Kil door het kreunende, steunende bosch Vaart daar een huivring van droef verderven: Stammen en takken er zwijgend sterven, Sterven op vaalgroen mos. Amersfoort, Dec. 1902. [pagina 275] [p. 275] Bloeiende brem. In gouden glorie gloeit de gele brem In 't purperbrons van bottende eikentop, Een lichtende offervlam, hoog laaiend op Een reuzenaltaar, - als een helle stem In 't kleurenkoor van groen- en bruinen knop; Een schelle lach in 't statig Requiem Voor dooden Winter, nu de Lente hem Begraven heeft op dorren heuvelkop. Aard-bloeme-licht in hemel-zonnegoud! Fel pinkstervuur op donkren heidehang Opjubelend in 't jonge voorjaarshout! De zomerbloemen slapen nog zoo lang! Gij komt als een luidruchtige heraut En schatert blij en luid uw lentezang. Amersfoort, Mei 1903. G.C. HOOGEWERFF. Vorige Volgende