Onze Eeuw. Jaargang 3
(1903)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 961]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vaccinatie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 962]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of men vindt die wetswijziging daarin besproken, meestal in afkeurenden zin, daar de een klaagt: wij behouden te veel, de ander: wij behouden te weinig dwang. Nu is, daar onze wet op de vaccinatie ieder ouder in de kwestie betrekt, dit vraagstuk reeds daardoor ook voor iedereen van groote beteekenis, afgezien nog van het nut of het nadeel der vaccinatie zelf, en is het begrijpelijk dat men er veel over spreekt en schrijft. Jammer echter is, dat menigeen, hetzij vóór- hetzij tegenstander zich niet binnen de perken weet te houden, en daardoor het vraagstuk, opgesloten in deze twee dillemma's: vaccineeren of niet vaccineeren, dwang of geen dwang, niet nader tot de oplossing brengt, maar integendeel den strijd bitter en daardoor onvruchtbaar maakt, terwijl het toch steeds ieder weldenkend mensch er om te doen moet zijn de tegenpartij te winnen, en niet haar af te stooten. Maar er is nog iets anders, en wel dit. Wat over het vaccinatievraagstuk wordt geschreven is voor het grootste deel vervat in z.g. streng wetenschappelijke geschriften, vakbladen en -boeken. En toch zijn het niet enkel de geleerden, de vakmenschen, die hier oordeelen moeten. Al mogen wij aan de leden onzer volksvertegenwoordiging den eisch stellen, dat zij, als zij straks geroepen worden hunne stem uit te brengen over het nu ingediende z.g. pokkenwetje, dat niet ongemotiveerd zullen doen, maar vooraf degelijke studie zullen maken van dit vraagstuk, niet zij alleen hebben te oordeelen, want het geldt hier onze zaak, de uwe en de mijne, lezers, omdat wij staan voor het vraagstuk: vaccineeren of niet, dwang of vrijheid, naar welke zijde zullen wij trachten onzen invloed te oefenen? Doch dan is het noodig goed op de hoogte te zijn, en maar niet in het blinde meepraten, of meestemmen. Daarom is het, dat schrijver dezes het vaccinatievraagstuk, zoo goed hij dat kon, heeft onderzocht, en zijn resultaat hier wil meedeelen, daarbij trachtende deze drie vragen te beantwoorden:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 963]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.‘Onderwijzers, onderwijzeressen of leerlingen, die niet blijkens verklaring van een geneeskundige, met goed gevolg of meer dan eens de inenting der koepokken hebben ondergaan, of aan de natuurlijke kinderpokken (variolae) hebben geleden, worden in de scholen niet toegelaten. De vorm, de plaats en wijze van inlevering en bewaring dier verklaringen wordt bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur geregeld.’ Aldus luidt Art. 17 van de wet van 4 Dec. 1872. Staatsblad No. 124 tot voorziening tegen besmettelijke ziekten. In Art. 30 van diezelfde wet wordt genoemd de straf op de overtreding van dit en andere Artt. gesteld, bij Koninklijk Besluit van 28 Febr. 1873 Staatsblad No. 35, aangevuld bij K.B. van 27 Mei 1873 St.bl. No. 76 en gewijzigd bij K.B. van 14 April 1875 St.bl. No. 69 is de algemeene maatregel, in al. 2 van Art. 17 genoemd, vastgesteld, en daarmede is de Nederlandsche wetgeving op het gebied van vaccinatie ten einde. Wel wordt in Art. 18 van genoemde wet op de besmettelijke ziekten nog gezegd, dat elk gemeentebestuur op bepaalde tijden gelegenheid moet geven tot kostelooze inenting en herinenting, en eveneens is bij verschillende Koninklijke Besluiten een en ander geregeld aangaande de statistiek der verrichte vaccinatiën, en aangaande subsidiën te ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 964]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leenen onder bepaalde voorwaarden aan vaccinatiebureaux en parcs vaccinogènes, maar dit raakt niet het hart der kwestie. Dit zit geheel in Art. 17. En wat wordt nu in Art. 17 bepaald? Eigenlijk alleen dit, dat noch kinderen, noch onderwijzers eenige school mogen bezoeken zonder gevaccineerd te zijn, of aan de pokken te hebben geleden. In den vorm van eenige vragen kunnen wij terstond het totaal onvolledige van dit artikel aantoonen. Laat men allereerst maar eens hiernaar onderzoek doen, wat scholen zijn, en de wet laat u in het duister. De debatten in de Kamers naar aanleiding van dit artikel gevoerd en de verschillende processen, later hierover aanhangig gemaakt, toonen genoegzaam, dat er geen eenstemmigheid heerscht bij het beantwoorden van de vraag, wat men onder scholen heeft te verstaan. Dat de inrichtingen voor lager onderwijs hierin begrepen zijn, is duidelijk; maar de gymnasia, en de hoogere burgerscholen, en de academiën, die toch ook hooge scholen heeten? Verder ook ambachts-, naai-, brei- of bewaarscholen? En hoe moet er gehandeld worden met Zondagscholen en catechisatiën, die men godsdienstscholen kan noemen?Ga naar voetnoot1) Doch er is meer, n.l. deze vraag: wat is inenting der koepokken? Op het oog lijkt deze vraag vrij onnoozel, doch ze is het geenszins, want juist over den aard der in te enten stof laat de wetgever ons in het duister, en zijn, of liever waren de medici het niet allen eens. Wij laten rusten de praktijk van hen, die, zooals Mr. Keuchenius meedeelt in zijn Vaccine en Vaccinedwang bldz. 32, inentten met gewone koemelk, doch mogen den wetgever toch wel dezen eisch stellen, dat hij zich uitspreke over wat onder inenting der koepokken moet worden verstaan. Er is n.l. drieërlei methode van enten. De eerste, door Jenner zelf beoefend, bestond hierin, dat hij de stof, bekomen uit eene pokpuist veroorzaakt door toevallige aanraking van eene menschelijke hand met den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 965]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uier van een aan koepokken lijdend rund, voortentte van arm op arm, (Jennersche methode, of enten met humane lymphe). Deze methode voldeed echter op den duur niet. Zooals Dr. Wirtz t.a.p. bldz. 5 meedeelt, waren er vier redenen, waarom men van de Jennersche methode afzag. Vooreerst de meening, dat de koepokstof verzwakte. Ten andere beschikte de geneesheer niet altijd over een voldoende hoeveelheid lymphe. Ten derde was men niet meer genoodzaakt vaccine uit de entpokken te verzamelen, waartegen menigmaal bezwaar werd gemaakt. Eindelijk kwam in latere jaren als hoofdbezwaar, dat door de Jennersche methode ziekten, in de eerste plaats syphilis, overgebracht konden worden. Zoo kwam men tot een tweede methode. De koepokstof werd van den mensch teruggeënt op eene vaars. Dit is het eerst gedaan door Dr. M. Troja te Napels in 1805. Van de aldus gekweekte vaccine, die men animale lymphe noemde, in tegenstelling van de Jennersche humane, maar die beter den naam van retrovaccine kan dragen, entte men weder op den mensch. (Napelsche methode). In 1843 is door Negri een derde methode in toepassing gebracht. Ten behoeve van de praktijk is hij er toe gekomen de vaccine van rund op rund voort te kweeken, zooals Jenner het deed van mensch op mensch. Hij gebruikte daartoe alleen z.g. oorspronkelijke koepokstof, d.i. zulke, die verkregen werd van runderen, die de koepokken hadden, en niet dus pokstof, die reeds door een menschelijk lichaam was heengegaan (Negrische methode). Deze lymphe kan men in waarheid de animale noemen, en de koepokstof, door de pares vaccinogènes in Nederland verstrekt, is zuiver animaal, d.w.z. door inenting van kalf op kalf verkregen uit oorspronkelijke koepokken. Welke van deze methoden moet nu worden gevolgd? Van toepassing der 2e methode in de laatste decenniën hebben wij niets kunnen vinden, wèl echter van de 1e en van de 3e methode, nl. aldus: Terwijl sommige medici | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 966]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitsluitend animale lymphe gebruiken, zijn er nog andere, die met de eens door hen ontvangen animale lymphe nu verder enten van arm op arm, en dus humane lymphe gebruiken. In de laatste jaren echter zijn de medici van naam het er vrijwel over eens, dat de animale lymphe niet alleen de voorkeur verdient, maar uitsluitend moet worden gebruikt, omdat de humane lymphe te veel gevaar voor besmetting oplevert. Maar hiermede is de vraag: waarmee moet worden ingeënt, nog niet beantwoord. Immers, waar de wetgever tot vaccineeren dwingt, diende hij zeer zeker te bepalen, dat in het belang der gezondheid goede lymphe wordt gebruikt, en de vraag rijst, wat goede lymphe is. Het ligt voor de hand, dat de wetgever zich hier late voorlichten door deskundigen; maar waar het gevaar geenszins denkbeeldig is, getuige menig voorbeeld (vergelijk Vaccinevereering bldz. 76-90), dat door het gebruik van verkeerde lymphe gevaar voor ziekte en dood ontstaat, daar moet door den wetgever waarborg worden gegeven aangaande de zuiverheid en betrouwbaarheid der stof. ‘Zonder zulke wettelijke maatregelen,’ schrijft Mr. Keuchenius (t.a.p. bldz. 31) kan als tot beteugeling van kinderpokken deugdelijke koepokstof worden aangewend alles, wat de geneesheeren of vaccinateurs als zoodanig wenschen te doen doorgaan, en waartoe zij evenzeer het onschadelijkste vocht als het snelst werkende, doodelijke vergif mogen bezigen, mits het door hen slechts vaccinelymphe of koepokstof genoemd worde, en de schijn daarvan bewaard blijve.’ Met het gezegde is evenwel het gebrekkige der wet nog niet geheel aangetoond. Er is nog meer. Volgens Art. 17 moet de geneesheer eene verklaring afgeven, dat de onderwijzer of leerling met goed gevolg, of meer dan eens de inenting der koepokken heeft ondergaan, of aan de natuurlijke pokken heeft geleden. Die verklaring is van den volgenden vorm en inhoud: De ondergeteekende gevestigd te verklaart de koepokinenting verricht te hebben | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 967]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan geboren den wonende te en zich persoonlijk overtuigd te hebben, dat zich daarna
koepokken hebben ontwikkeld, die een zoodanig beloop hebben gehad, dat zij voorbehoeding tegen de kinderpokken zooveel mogelijk waarborgen. (Dagteekening) (Handteekening) En nu vragen wij, waar is hier de grens? Waaraan heeft de vaccinateur zich te houden? Hoe is het beloop van koepokken, die zooveel mogelijk voorbehoeding tegen kinderpokken waarborgen? Of zit die waarborg ook in het aantal? Gaat men de statistieken na, dan vindt men verschillende cijfers voor 1, 2, 3, 4 en meer goed en minder goed ontwikkelde pokken. Hoe moet de medicus nu handelen? De eenige maatstaf is zijn eigen verantwoordelijkheidsgevoel. En, om nu maar een paar uitersten te nemen, een vurig voorstander kan eischen dat er 50 goede pokken zich ontwikkelen, en een tegenstander kan, om aan de wet te voldoen met 2 prikjes van het lancet volstaan. Wie dan ook de praktijk raadpleegt zal bevinden, dat de eene medicus hierin geheel anders handelt dan de andere. En, al wederom, waar de Staat tot vaccineeren dwingt, daar zorge hij ook door wettelijke voorschriften, dat de onderdanen niet aan de willekeur der vaccinateurs worden overgeleverd. Uit dit alles blijkt zonneklaar, dat de wet op de vaccinatie dringend verandering behoeft. Reeds is, zooals wij in den aanvang van dit opstel schreven, eene wijziging van Art. 17 door de Regeering aan de Tweede Kamer voorgesteld, inhoudende de bepaling dat, terwijl voor openbare scholen de dwang gehandhaafd blijft, onder zekere voorwaarden bijzondere scholen vrijstelling kunnen bekomen, met dien verstande evenwel, dat bij uitbreking van eene pokkenepidemie de vrijstelling terstond weder wordt ingetrokken. Het is te hopen, dat de volksvertegenwoordiging in groote meerderheid dit wetsvoorstel verwerpe. En dat wel om deze redenen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 968]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vooreerst laat het al het gebrekkige van Art. 17 bestaan, brengt ons dus niets vooruit op het spoor eener goede wetgeving. En ten andere, kenmerkt de voorgestelde maatregel zich door verbazende halfheid. Is de regeering tegen vaccinatiedwang, ze schaffe den dwang af. Is ze er vóór, men trekke de lijn consequent door. Doch wat is nu het geval? In beginsel verklaart de regeering zich vóór vaccinatiedwang; immers alle openbare, en bij pokkenepidemie ook alle bijzondere scholen, mogen alleen door gevaccineerden worden bezocht. Maar waarom dan onder zeer moeielijke voorwaarden de bijzondere scholen gedeeltelijk vrijgesteld? Heeft men ongelijk, wanneer men ironisch beweert dat Minister Kuyper het Openbaar Onderwijs gaat bevoorrechten, terwijl toch de Vrije School altijd zijn sympathie heeft gehad? Immers komt zijn redeneering, sprekende uit de voorgestelde wetswijziging, hierop neer: vaccinatie is heilzaam, want anders zou de regeering er niemand toe dwingen. Voor zoover de kinderen nu de openbare school bezoeken, zal ik, regeering, hen met de zegeningen der vaccinatie begiftigen; maar de kinderen der bijzondere scholen, voor die komt het er minder op aan. De billijkheid brengt dus mede, dat men allen over één kam schere, en dus ieder of vrij late, of dwinge. In Engeland is voor eenige jaren de verplichting tot vaccineeren ook onder zekere voorwaarden opgeheven, en het gevolg is geweest dat in eenige maanden door 278000 personen bezwaren tegen de vaccinatie werden ingebracht, die dus ook voor hunne kinderen vrijstelling kregen. Dienzelfden weg zou het bij ons ook opgaan. Nu reeds wordt door meer dan een gezegd: ‘Ik wacht nog een poosje, met mijn kind te laten inenten, want de dwang gaat er af.’ En vraagt men naar de reden, waarom men zijn kind aan de vaccinatie wil onttrekken, dan is het antwoord: ‘Het doet zoo'n zeer’. En om die reden zal menigeen gemoedsbezwaren hebben. En bovendien, naar alle zijden is de voorgestelde wetswijziging onbillijk. De tegenstanders van vaccinatiedwang klagen: ‘Welk een voorsprong hebben de voorstanders van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 969]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vaccinatie boven ons, tegenstanders, want wij moeten eene menigte formaliteiten in acht nemen.’ De voorstanders van bijzonder onderwijs, tevens voorstanders van vaccinatie, klagen: ‘Als het Bestuur onzer school vrijstelling aanvraagt, moeten wij òf onze kinderen aan besmetting blootstellen, òf ze zenden naar eene school, waar het onderwijs ons gemoed bezwaart.’ De voorstanders van openbaar onderwijs, tegenstanders van vaccinatiedwang klagen: ‘De bijzondere school wordt voorgetrokken.’ Hoe men het dus ook wende of keere, in elk opzicht is het z.g. pokkenwetje, er een van dien aard, dat het maar het best is, het zoo spoedig mogelijk op te bergen opdat wij eindelijk eens krijgen een flinke wet op de vaccinatie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B.Bij het voorafgaande hebben wij uitsluitend gelet op wat onze wet op de besmettelijke ziekten ons thans geeft, of de regeering ons wil geven, zonder ons eenigszins ook maar in te laten met het eigenlijke vaccinatievraagstuk, waartoe wij thans overgaan. En dan moeten wij beginnen met te wijzen op een fout, die maar al te veel gemaakt wordt, deze n.l., dat men niet juist onderscheidt, en het vaccinatievraagstuk verwisselt met den vaccinatiedwang, of m.a.w. dat de een zegt: vaccineeren is nuttig, dus moet er vaccinatiedwang zijn, en de ander: dwang is nooit goed, en daarom niet vaccineeren. Doch zoo sticht men verwarring en daarom willen wij de kwestie liever aldus poneeren: Is vaccineeren nuttig, ja dan neen? In het tweede geval moet natuurlijk alle dwang ophouden. Dwingen tot iets wat niet nuttig is, getuigt slechts van onverstand. Alleen in het eerste geval, wanneer vaccineeren heilzaam is, kan men discussieeren over het àl of niet wenschelijke van dwang. Hiervan uitgaande doen wij dus onderzoek naar het nut der vaccinatie. Het spreekt vanzelf, dat wij hier een uitsluitend medisch terrein betreden, en daarom het oor moeten leenen aan de medici, die, en dit kunnen wij wel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 970]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van te voren zeggen, bijna allen voorstanders zijn van vaccinatie, hoewel er toch enkele medici van meer of minder naam zijn, die òf sceptisch zijn ten opzichte van het nut der vaccinatie, of als besliste tegenstanders zich doen kennen. Terwijl men nu vroeger, in de eerste jaren na de uitvinding van Jenner geloofde aan de absolute immuniteit voor pokken der ingeënten, is men al vrij spoedig daarvan teruggekomen, geleerd door de ervaring, dat de pokken nog vaak sporadisch, nu en dan epidemisch, een enkele maal pandemisch optraden; en voor de hand lag, dat de bewering nu ook opkwam: de vaccinatie is waardeloos; maar al komen na vaccinatie nog gevallen van pokken voor, daarmede is de waardeloosheid der inenting nog niet uitgemaakt, evenmin als het opgaat te zeggen: na invoering der vaccinatie verdwijnen eensklaps de pokken, ergo is vaccineeren een absoluut voorbehoedmiddel. Hier moet en kan alleen een degelijk onderzoek baten, (en zulk een onderzoek is dan ook door menigeen ingesteld), gepaard aan wat wij zouden willen noemen medische zekerheid over het causaal verband tusschen vaccinatie en afneming der pokken. Volkomen juist is, o.i. wat Dr. Van Dieren hieromtrent zegt: (Vaccinatiedebat bldz. 32). 1e. Als in een land na het invoeren van de vaccinatie de pokkensterfte nooit meer zoo hoog stijgt als te voren dikwijls het geval was, dan geeft dat te denken: welnu, dat geldt voor alle beschaafde landen. Let wel, ik ben voorzichtig; ik zeg niet, die waarneming bewijst afdoende dat de vaccinatie helpt, maar ik zeg alleen, die waarneming geeft te denken. 2e. als in de landen, waar de vaccinatie verplichtend is gesteld, de sterfte aan pokken voortdurend geringer is, dan daar, waar ze slechts vrijwillig wordt toegepast (België, Frankrijk, Rusland) dan worden we reeds veel gunstiger gestemd voor dit middel; 3e als de toestand het gunstigst blijkt daar, waar ook de revaccinatie verplichtend is gesteld (Pruisen), dan beginnen wij het nut waarschijnlijk te achten; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 971]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4e als in een goed begrensde bevolkingsgroep de pokkensterfte direct na het invoeren der vaccinatie voor goed sterk daalt, en wanneer diezelfde ervaring wordt opgedaan bij overeenkomstige bevolkingsgroepen in verschillende landen op verschillende tijdstippen, dan beginnen we de zekerheid te naderen; welnu, ten deze beroep ik mij op de legerstatistieken; 5e en als dan verder blijkt, dat bij een pokkenepidemie de niet ingeënten honderd maal meer kans, ja nog grooter kans hebben van aan pokken te sterven, dan de ingeënten, dán heeft men niet het recht om het nut der vaccinatie nog langer te betwijfelen, want dan heeft men zekerheid.’ Over elk van die vijf punten volgt thans een en ander ten bewijze. 1. Vóór de invoering der vaccinatie werd niet overal opgave gedaan, en werden zelden statistieken gemaakt, aangaande pokkenepidemiën en pokkensterfte; toch beschikken wij over voldoende materiaal om ons een oordeel te vormen, materiaal, deels bestaande in cijfers, deels in andere, soms nog meer zeggende gegevens. Zoo, om bij het laatste te beginnen, zegt Hildebrandt, eene pokkenepidemie in Brunswijk in 1787 beschrijvende, dat, wie sterft zonder aan de pokken te hebben geleden, ‘er dieselbe im Mutterleibe müsse überstanden haben,’ en verhaalt Krantz van een eiland bij Groenland, waarop drie kleine kinderen werden aangetroffen, wier vader eerst het heele dorp begraven had en toen zelf gestorven was, allen aan de pokken. En nu de cijfers. In Zweden, waar sinds 1774 de jaarlijksche sterfte aan Variola bekend is, bedroeg deze voor de jaren 1774-1800 per jaar per 100000 inwoners 205. Voor Kopenhagen was het gemiddelde voor de jaren 1750-1800, 357. Voor Kopenhagen was dit gemiddelde voor de jaren 1750-1760, 676. Voor Londen was dit gemiddelde voor de jaren 1700-1800, 245, terwijl uit andere gegevens ook een gemiddelde sterfte blijkt van jaarlijks 250 à 300 per 100000. En nu na de vaccinatie? Wij willen niet overdrijven en stellen dus tegenover de genoemde cijfers geen andere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 972]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit de jaren onmiddellijk na 1800, toen, zooals bekend is, bijna nergens de pokken woedden; maar nemen eene reeks van jaren omstreeks 1870, in welk jaar weder een vreeselijke epidemie uitbrak. Welnu, in ons eigen land, Nederland, stierven in de jaren 1866-1881, in 16 jaren dus, aan de pokken 23381 personen, dat is gemiddeld per jaar 1461. Rekent men nu de bevolking van ons land in die jaren op 3½ millioen, (zeker niet te hoog, waar thans de bevolking meer dan 5 millioen bedraagt,) of 35 × 100.000, dan krijgt men voor die jaren een gemiddelde van 42 per 100.000. Nu waren van die 16 jaren de laatste 5 veel gunstiger dan de andere, welnu, wil men liever die laatste 5 jaren niet meerekenen, en alleen tellen het epidemiejaar 1871 met de voorafgaande en de volgende 5 jaren, dan krijgt men deze cijfers: in elf jaren, stierven er 23181 of per jaar 2108 of per 100.000 60. Nog sterker. In de 3 jaren 1780, 71 en 72, de kritieke jaren waren deze cijfers respectievelijk 20224, 6741 en 193, dus nog steeds beneden de cijfers van vóór 1800, waar het minimum 205, het gemiddelde 250 à 300 is. Zelfs in 1871, toen de epidemie juist heerschte, en er 15787 stierven, dus meer dan tweemaal zooveel als in de overige genoemde 15 jaren te zamen, is het sterftecijfer per 100000 inwoners 452, belangrijk lager alzoo, dan het gemiddelde voor Kopenhagen in de jaren 1750-1760. Wil men hiertegen aanvoeren, dat juist Nederland tot de z.g. slecht entende landen behoort, en goed entende landen wellicht andere cijfers zouden opleveren, welnu, in Zweden, waar reeds in 1810 de vaccinatie werd uitgeoefend, en in 1816 bij de wet verplichtend werd gesteld, stierven er in 1801-1810 gemiddeld per jaar per 100000 68.6 in 1810-1855 16.9 en in 1866-1881, dezelfde jaren die wij voor Nederland namen 23.1. Ook de andere landen wijzen alle dezelfde uitkomsten aan, zoodat wij wel gerechtigd zijn tot deze uitspraak: Uit een over lange jaren loopende waarneming is gebleken, dat na invoering der vaccinatie de pokkensterfte is afgenomen. 2. Wij gaan thans over tot vergelijking van landen mèt, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 973]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en landen zonder verplichte vaccinatie, en beginnen weder met Nederland, waar, zooals bekend is, in 1872 zijdelingsche dwang werd ingevoerd. Wij nemen nu ter vergelijking niet de epidemiejaren 1871 en 1872, maar de jaren 1866-1870 en 1873-1877. Welnu, in het eerste vijftal jaren vóór den vaccinatiedwang zijn er aan de pokken overleden 2854 en in het tweede vijftal, na invoering van den dwang kwamen voor 835 sterfgevallen. Noem dit toeval, goed, maar dan is het toch wel toevallig, dat ditzelfde toeval overal zou voorkomen. En dit toch is het geval. In alle landen, waar entdwang is ingevoerd, zien wij terstond na die invoering een daling in de pokkensterfte intreden. Naast die beschouwing en vergelijking van een land op zichzelf in verschillende tijdperken, staat die van verschillende landen en steden. Welnu, de statistiek wijst alweder aan, dat in goed entende streken de sterfte lager is dan in slecht entende. Nemen wij daartoe als voorbeeld de groote steden van Duitschland (goed entend) en de groote steden in slecht entende landen, dan zien wij dat dáár in Duitschland, waar de toestand het ongunstigst is, deze toch nog veel gunstiger zich vertoont, dan de gunstigste toestand eldersGa naar voetnoot1). Of wil men liever eene vergelijking niet tusschen steden, maar tusschen landen, welnu, uitzonderende alweder de jaren 1871-1875, toen Europa door de bekende pandemie geteisterd werd, geven wij de cijfers aan voor Duitschland en Oostenrijk, het eerste goed, het tweede slecht entend. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 974]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alles weder per 100000 inwoners, zoodat wij gerust kunnen zeggen: in landen of streken of steden met goede vaccinatie is de pokkensterfte geringer dan in landen etc. met slechte vaccinatie. 3. Wij noemden zooeven Duitschland, en wezen er op, dat daar van 1875-86 de sterfte aan pokken slechts 1.91 bedroeg, welnu, in Duitschland is niet alleen de vaccinatie, maar ook de revaccinatie verplichtend gesteld. In 1874 werd daar bepaald, dat ieder kind moet gevaccineerd zijn, vóór het een jaar oud is, en gerevaccineerd vóór het twaalfde jaar. En nu de uitkomst? Wij geven hier al wederom op de gemiddelde sterfte per 100000 inwoners, en dat wel voor de burgers, niet voor de militairen, eensdeels omdat wij daar straks op willen terugkomen, anderdeels omdat wij onze statistieken niet te gunstig willen nemen, en de pokkensterfte in het Duitsche leger belangrijk lager is dan in het overige deel des volks. Dat gemiddelde dan bedraagt voor de jaren 1850-1874 het getal 49, en voor de periode daarna nog iets minder dan 2. Vergelijken wij hiermede nog eens Oostenrijk, dan zien wij, dat daar vóór 1874 het gemiddelde sterftecijfer 53 bedraagt, weinig verschil dus met Duitschland, terwijl nà 1874 dat gemiddelde 62 is, met als maximum 94.8 in 1882 en als minimum 14.9 in 1893, maar in Oostenrijk bestaat dan ook geen wettelijk voorgeschreven revaccinatie. Ons dunkt, dat hieruit wel blijkt dat daar, waar revaccinatie is ingevoerd, de toestand gunstiger is, dan in andere landen. 4. En thans gaan wij over tot de legerstatistieken, en wel die van Duitschland, Frankrijk en Oostenrijk. In Duitschland is de revaccineering der recruten ingevoerd in 1834, de revaccinatie voor het geheele volk in 1874. In Oostenrijk is inenting der recruten ingevoerd in 1886. In Frankrijk wel in 1876 ingevoerd, maar eerst sedert 1882 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 975]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
streng toegepast. De uitkomst valt gemakkelijk uit deze vergelijkende tabel op te maken, waarin alle opgaven weder zijn gegeven per 100000 en per jaar.
Uit deze vergelijkende tabel blijkt zeer duidelijk: a dat daar, waar de recruten worden gevaccineerd, het aantal ziekte- en sterfgevallen aanmerkelijk daalt; b dat het goed entende Duitschland, wat het leger betreft, in veel gunstiger condities verkeert, dan het slecht entende Oostenrijk of Frankrijk; c dat bij invoering van revaccinatie voor het geheele volk, het leger een lager percentage aanwijst, dan voorheen. Ons dunkt, dat wij, zooals Dr. van Dieren zeide, nu toch al wel de zekerheid beginnen te naderen, dat er verband is tusschen vaccineeren en revaccineeren eenerzijds, en afneming van ziekte- en sterfgevallen aan variolae anderzijds, en dat het laatste een gevolg is van het eerste. 5. Het laatste punt rest ons nog, de ziekte- en sterftekans aan pokken voor gevaccineerden en ongevaccineerden. De eisch, door tegenstanders der vaccinatie hier aan de statistiek gesteld is niet gering. Immers, men vraagt niet minder, dan eene opgave voor een bepaald land, of voor een bepaalde streek, van alle personen, met aanwijzing van ouderdom, en al of niet gevaccineerd zijn, en zulke opgaven bestaan nergens. Dan is uw zaak ook hopeloos, zeggen de tegenstanders. Neen zoo erg is het niet. Als wij maar weten, hoeveel menschen ziek waren of gestorven zijn, en hoe oud | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 976]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zij waren, hoeveel van dat aantal waren ingeënt, en hoeveel ingeënten en oningeënten aan de pokken hebben geleden, en daaraan zijn gestorven, dan zijn wij klaar. Stel b.v. er sterven in een land in een jaar 20000 menschen, waarvan 15000 ingeënt, en 5000 niet. Daarvan leden aan pokken 5000 ingeënten en 4000 niet ingeënten, en stierven dus aan andere oorzaken respectievelijk 10000 en 1000, dan concludeeren wij: Van 15000 ingëenten stierven 5000 dus ⅓ of 33⅓% en van 5000 niet ingeënten 4000, dus ⅘ of 80% aan de pokken, dus is de sterftekans voor niet ingeënten 2 ⅖ of 240% maal grooter dan voor ingeënten. Deze methode, door Korösi, den bekenden statisticus uit Budapest bedacht, en door ons thans slechts zeer elementair weergegeven, om niet al te uitvoerig te worden, is door hem toegepast, en wel, nu niet wat sterfte, maar wat ziekte betreft, op 20574 personen in 19 hospitalen in Hongarije, gedurende het jaar 1886, met onderscheiding van alle zieken naar den leeftijd, naar de kwalen waaraan zij leden, en naar het al dan niet gevaccineerd zijn. Zijn resultaten deelt hij mede in de beide door ons genoemde werken van zijn hand. En wat blijkt nu? Dit, dat van 1-5 jaar de niet ingeënten viermaal meer gevaar loopen aan variolae te lijden dan wèl ingeënten, welk cijfer voor den leeftijd van 5-20 jaar 4½ en van 20-30 jaar 2 bedraagt. Boven de 30 jaar stonden hem niet genoeg personen ten dienste, om daaruit eene eenigszins betrouwbare conclusie te trekken. Doch ook naar de sterftekans heeft hij een onderzoek ingesteld, loopende over 20306 personen, en komt dan tot dit resultaat dat niet inenten het gevaar aan de pokken te sterven verhoogt voor den leeftijd van 1-5 jaar met 250 procent, voor den leeftijd van 5-20 jaar met 900 procent en voor den leeftijd van 20-30 jaar met 1700 procent. Zulke cijfers spreken. Toch, hoeveel die cijfers, berustende op officieele gegevens ook zeggen, toch zou het voorbarig zijn nu te beweren: tegen het nut der vaccinatie kan niets meer worden ingebracht. Want niet alleen kan, maar is er een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 977]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en ander tegen aangevoerd, en wel allereerst dit: Niet vaccineeren, maar isoleeren en desinfecteeren zijn de afdoende middelen tegen de pokken, en dus moet er in die richting worden gestuurd. Vooral legt de nota der Nederlandsche regeering, opgenomen in Vaccinevereering, daarop den nadruk. Voor verschillende landen gaat die nota na, hoe het verloop der pokkenepidemiën in de vorige eeuw is geweest, en redeneert dan aldus:Ga naar voetnoot1) Het is waar, dat na de invoering der vaccinatie overal de pokkensterfte snel daalt, maar uit het post nu tot het propter te concludeeren, zou zeer voorbarig zijn. Daar kunnen allerlei andere oorzaken hebben medegewerkt, of uitsluitend gewerkt, om die sterfte te doen afnemen. Doch wat zien wij? Zoodra een land gaat besluiten goede maatregelen te nemen ter desinfecteering en isoleering, daalt de pokkensterfte voorgoed, ergo helpen deze maatregelen afdoende. Maar wat is deze redeneering anders dan ook uit het post tot het propter te besluiten? Dit is zuiver meten met twee maten. Wil men uit het afnemen der pokkensterfte na invoering van strenge isolatie tot het causaal verband tusschen die twee besluiten, dan moet men ditzelfde verband aannemen voor de vaccinatie. Dr. Schouten, in zijn Medische bezwaren legt eveneens den nadruk op desinfecteeren en isoleeren, en niemand zal ontkennen, dat deze middelen uitstekend werken, mits ze worden toegepast. En hier juist schuilt de groote moeielijkheid. Alleen door dwang, door zeer sterken dwang zal men de menschen kunnen bewegen al hunne kranke huisgenooten naar barakken te zenden, terwijl nog steeds de mogelijkheid openblijft, dat de patiënt, vóór hij in de barak aankomt, anderen besmet. En hoe moeten bij isoleering de verplegers of verpleegsters handelen? Dr. Schouten t.a.p. bldz. 76 geeft ons dit aan. ‘Verplegers en verpleegsters kunnen zich naar hartelust laten vaccineeren en revaccineeren’!!! Hoe het intusschen in ons eigen land met het isoleeren gesteld is, leert ons de epidemie te Oud-Beierland in 1883, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 978]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar de toepassing der wettelijke voorschriften veel tegenwerking ondervond. (Vaccinevereering bldz. 61). Wat nu het desinfecteeren betreft, alweder, het is een uitstekend hulpmiddel, doch praktisch onuitvoerbaar. Iedere poklijder verlangt naar de hulp van zijn medicus en zoo hij dat niet doet, is zijn huisgezin nochtans verplicht den geneesheer kennis van het ziektegeval te geven, en hem bij den lijder toe te laten, opdat deze, als het geval dan is geconstateerd, naar eene barak worde vervoerd. Doch wil men nu uitsluitend zijn kracht zoeken in desinfectie, gepaard met isolement, dan is het zeer zeker eisch, dat de medicus, vóór hij een anderen patiënt bezoekt, of ook maar met iemand in aanraking komt, zichzelf geheel desinfecteere, wat practisch onuitvoerbaar is. Nu, bij bestaande vaccinatie, moet bij een eventueel pokkengeval ook wel degelijk desinfectie en isolatie worden toegepast, doch, waar het nut der vaccinatie blijkt, daar is het beter voorkomen dan een eenmaal bestaand kwaad uitroeien, en dat de vaccinatie nuttig is, wel, Dr. Schouten, heeft (zie Vaccinatiedebat bldz. 45 en 46) zelf erkend, dat vaccinatie tijdelijk immuun maakt voor pokken. Van dit punt mogen wij niet afstappen, zonder nog het oor geleend te hebben aan een ander bezwaar, door de tegenstanders der vaccinatie aangevoerd, dat n.l. aan de inenting gevaren verbonden zijn; en iedere medicus geeft toe, dat die gevaren bestaan. De vraag is alleen, of zij niet zooveel mogelijk kunnen worden afgeweerd, en of zij zoo groot zijn, dat zij tegen het nut der vaccinatie opwegen. En dan is na invoering der animale vaccinatie werkelijk het gevaar voor besmetting door vaccineeren, bepaaldelijk wat syphilis betreft, zeer verminderd, zoo niet geheel opgeheven, mits de noodige voorzorgen slechts worden in acht genomen. Die voorzorgen beginnen bij het parc vaccinogène, waar geen lymphe worde afgeleverd, die niet eerst deugdelijk is onderzocht, en verkregen alleen van kalveren, die na het winnen der vaccine zijn geslacht en gezond bevonden. De vaccinateur zorge, maar dat is iets dat vanzelf spreekt, voor zuiver houden van zijn instrumenten, en aseptisch verbinden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 979]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der wonden. Waar dit wordt in acht genomen, daar kunnen zeer zeker zich nog ziekteverschijnselen voordoen, maar wat is absoluut zonder gevaar? En zijn de gevaren aan de inenting verbonden nu nog zoo groot? Leest men Medische bezwaren van Dr. Schouten bldz. 47-69 dan zegt men: de zaak staat hopeloos, laat ons toch ophouden met vaccineeren. Tot dezelfde conclusie komt men, als men leest, wat door denzelfden geneesheer op het vaccinatiedebat in Utrecht in zijn inleiding is gezegd, nl. dit: (t.a.p. 24) ‘Elke vaccinatie wordt gevolgd door ziekelijke afwijkingen. Soms doen zich voor heftige lokale verschijnselen, begeleid door hooge koorts en door complicatiën van den kant van respiratie- en digestie organen en der nieren. Erisypelas (roos) komt veelvuldig voor en is nooit met zekerheid te voorkomen.’ Edoch diezelfde Dr. Schouten, verklaart dienzelfden avond in het debat (t.a.p. bldz. 47): ‘Ik wensch er tegen op te komen dat ik zou beweerd hebben, dat die gevaren zoo groot en veelvuldig zijn.’ Nu weet ieder wel, wat hij er van te denken heeft; doch als schrijver dezes tegenstander van vaccinatie was, zou hij in dit geval zeggen: non tali auxilio. Terecht voerde Dr. Vroesom de Haan dan ook tegen hem aan, dat het Genootschap ter bevordering der Koepokinenting in Rotterdam in 1901 20186 vaccinaties en revaccinaties had verricht, waarvan het verloop bij allen was nagegaan, met dit resultaat, dat geen enkel ernstig gevaar was gebleken. En nog sterker komt de overdrijving van de gevaren uit, door de mededeeling, dat hij (Dr. V.d.H.) Dr. Schouten alle adressen der gevaccineerden had opgegeven, met uitnoodiging samen te onderzoeken of er ook schadelijke gevolgen waren, op welk verzoek, in 1901 gedaan, 7 Januari 1903 nog geen antwoord was ingekomen. Wij meenen dus, gerust te kunnen zeggen, dat de gevaren ver in de minderheid blijven tegenover het nut der vaccinatie. Wil men eindelijk nog aanvoeren, dat de chemische samenstelling der vaccine niet bekend is, dan antwoorden wij met de opmerking, dat dit eveneens het geval is met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 980]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
menig ander middel van organischen oorsprong, en dat er wel geen medicus in Nederland gevonden zal worden, die precies de samenstelling weet van vleesch en groenten, die ieder dagelijks zonder eenig bezwaar tot zich neemt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C.Het zou zeker gemakkelijk vallen, nog meer, veel meer te zeggen over het nut der vaccinatie, maar het voorafgaande is, naar onze meening, duidelijk genoeg, om aan te toonen, dat zij, die vaccinatie en revaccinatie voorstaan, goeden grond onder de voeten hebben. Is dit zoo, dan komt de vraag op, of er nu ook vaccinatiedwang mag bestaan, en dit vraagstuk moet uit een tweeledig oogpunt beschouwd worden, nl. uit een staatsrechtelijk, en uit een godsdienstig oogpunt. Heeft de Staat het recht zijn burgers te dwingen zich te onderwerpen aan eene operatie, al is zij dan nog zoo klein? Ziedaar de vraag, die beantwoord zou moeten worden, doch aan welker principieele beantwoording wij ons thans niet zullen wagen, omdat wij dan den voet zouden moeten zetten op het doornige veld der bespiegelingen over de grenzen der staatsmacht in het algemeen. Doch wij behoeven dit ook niet te doen. Het treft nl. zoo, dat het antwoord op de door ons gestelde vraag van staatsphilosophie, door den diepst denkenden juist onder de tegenstanders der wet van 1872, is afhankelijk gesteld niet van eene theorie over de grenzen der staatsmacht, maar van de beslissing eener ‘quaestio facti,’ waaromtrent ons althans redelijke twijfel niet mogelijk schijnt. Immers, de heer Lohman schrijftGa naar voetnoot1): ‘Ik was.... tegenstander van inentingsdwang, tenzij bewezen kon worden, dat oningeënten voor anderen gevaarlijker zijn dan ingeënten.’ Indien wij dit bewijs dus leveren, zijn wij gereed, en wij meenen het te kunnen leveren. Voorop staat dit: Vaccineeren maakt niet absoluut, doch slechts relatief immuun. Leverde inenting absolute beschutting, dan waren de oningeënten alleen gevaarlijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 981]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor zichzelf; nu kunnen ook gevaccineerden aan de pokken lijden en sterven, alleen is de ziekte- en sterftekans veel geringer (zie bldz. 976). Nu volgt hieruit dit: Waar de niet-gevaccineerden, onder overigens gelijke omstandigheden, vier- of vijfmaal meer kans bieden, door de pokken aangetast te worden dan de wèl-gevaccineerden, leveren zij: 1o het gevaar op spoediger door de pokken te worden aangetast, en dus besmetting onder het volk te brengen, 2o als meer vatbaar, het gevaar om, als goede geleiders der besmetting, deze onder het volk te verbreiden. Dit gevaar is niet denkbeeldig, maar bestaat werkelijk. Nu kan men wel hiertegen aanvoeren, dat meer dan eens eene pokkenepidemie uitgebroken is, terwijl de eerste lijder gevaccineerd was, maar dit argument houdt natuurlijk geen steek, omdat het hier niet gaat om één speciaal geval, maar om den algemeenen regel. Wij willen zelfs toegeven, dat het gebeuren kan, dat bij eene reeks epidemieën de eerste ziektegevallen voorkomen bij veel meer wèl- dan nietgevaccineerden, doch verzoeken dan wel in aanmerking te nemen het aantal van hen, die wèl- en die niet-ingeënt waren. Stel b.v. het aantal gevaccineerden op 900, dat der niet-gevaccineerden op 100, dus op 1/10 van de geheele bevolking. Nu zal 60 maal de eerste poklijder een gevaccineerde zijn, en 40 maal niet, dan mag men niet concludeeren, dat de ingeënten het eerst worden aangetast. Integendeel. Volgens de verhouding van 1: 9 zouden, zelfs als in 90 gevallen de eerste lijder gevaccineerd was, de kansen nog maar gelijk staan, en wij aarzelen dan ook geen oogenblik te verklaren, dat de niet-ingeënten een gevaar opleveren voor de samenleving. Een analoog voorbeeld maakt de zaak nog duidelijker. Er zijn huizen gedekt met riet, anderen met pannen, zink, of iets dergelijks. De huizen van de eerste soort, met een brandbare bedekking, leveren natuurlijk meer brandgevaar op, dan die van de tweede soort, met een onbrandbare bedekking. Nu zal niemand beweren, dat in een huis van de tweede soort geen brand uitbreken kan, of ook, uit het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 982]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
feit, dat er in een stad als Amsterdam veel branden voorkomen in huizen met pannen gedekt, en nooit in een huis met riet gedekt, de gevolgtrekking maken, dat rietbedekking dus geen brandgevaar oplevert, want er zijn in Amsterdam zulke huizen niet. Maar wat doet men wel? Men prijst den maatregel van bestuur, waarbij bevolen wordt, dat binnen de bebouwde kom eener gemeente riet niet als bedekking mag worden gebruikt, omdat het brandgevaar oplevert. Welnu, dit passe men slechts toe op het vraagstuk van den vaccinatiedwang, en zegge: taak der regeering is te zorgen, dat in een welgeordende maatschappij geen ongevaccineerden voorkomen, uitgezonderd natuurlijk de kinderen, die te jong en alle personen, die te zwak zijn voor deze operatie, ter beoordeeling van den geneesheer-vaccinateur, die hierin handelen moet naar eer en geweten. In de tweede plaats wordt gevraagd: Heeft de staat het recht, om, ook al is dit voor wering eener epidemie nuttig, eene operatie te gelasten, en dus de burgers aan het lijf te tasten, of moet het lichaam der onderdanen der regeering heilig zijn? Is dit laatste het geval, dan kieze men partij voor absolute weerloosheid, en verwerpe het bestaan zelfs van legers. Wat doet de staat thans? Uit de burgers recruteert hij zich zijn leger, om het in tijd van oorlog te kunnen gebruiken tegen den vijand, en dan de lichamen der soldaten prijs te geven aan den dood. Nu zouden wij vragen: wat is erger aan het lijf tasten; het eerste of het laatste? Als men bedenkt, dat in het laatste geval de burgers gedwongen worden, hun geheele lichaam met al hun tijd en krachten over te geven, om als het gevaar dreigt, tot behoud van het geheele land, dat lichaam te verliezen, en in het tweede geval een kleine operatie te ondergaan, opdat er geen gevaar dreige, en er dus geen lichamen verloren gaan, en de burgers gespaard blijven, dan kan het antwoord, dunkt ons, niet twijfelachtig zijn, maar moet het luiden: door het leger legt de staat erger dwang op, dan door de vaccinatie. Maar de staat treedt zoo in de rechten der ouders, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 983]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
luidt een nieuw bezwaar. Willen de ouders hun kinderen laten vaccineeren, goed, maar de ouders alleen zijn in deze zaak meester, en de staat mag niet in hun rechten ingrijpen. Ons antwoord luidt: Dat recht der ouders is slechts betrekkelijk, en niet volstrekt. In elken geordenden staat zijn er reeds wetsartikelen, waartegen niemand protest aanteekent, die de absolute vrijheid der ouders over hunne kinderen beperken. Als voorbeeld noemen wij het verbod eigen kinderen te mogen dooden, of prijs te geven aan de prostitutie. Het is hier weder dezelfde vraag, zij het in anderen vorm, als die ons straks bezig hield, die n.l. naar het geoorloofde van entdwang. Nu zagen wij boven, hoe, zelfs volgens de praemissen van Mr. Lohman, die waarlijk geen voorstander van staatsalmacht is, daar hij juist voor de vrijheid der burgers opkomt, de staat den onderwijzer mag noodzaken zich te doen vaccineeren. Wij zagen, dat zulks mag op dezen grond, wijl een oningeënt onderwijzer, de kinderen met wie hij van dag tot dag in één lokaal verkeert, aan te groot gevaar blootstelt. Nu mag men zich onzentwege gerust de macht en het recht der ouders over het lichaam van hun kind zeer groot denken en zeer heilig, grooter en heiliger dan de macht en het recht van den onderwijzer over zijn eigen lichaam zal toch wel niemand haar noemen. Welnu, waar dan de laatst genoemde macht voor wettelijk gebod en wettelijken dwang op dit stuk geenszins onaantastbaar is gebleken, daar zal ook, waar de motieven dezelfde zijn, de eerstgenoemde eveneens zich moeten laten welgevallen, op dit punt aan banden te worden gelegd; zoodat wij zien, dat, van welke zijde ook beschouwd, het recht tot vaccinatiedwang op deugdelijke staatsrechtelijke gronden berust. Thans rest ons nog het bespreken der gemoedsbezwaren, die voortspruiten uit een godsdienstig oogpunt, en dan sta op den voorgrond dit, dat wij gaarne het recht van gewetensbezwaren erkennen, en willen dat de regeering hiermede rekening houde. Doch dan moeten er ook werkelijk zulke bezwaren zijn, en moet hij, die ze heeft, ook weten dat, en waarom hij ze heeft. Een enkel: ik heb er bezwaar tegen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 984]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan natuurlijk niet volstaan. En evenmin richt men iets uit met groote woorden, als: het getuigt van verblindheid des harten, het is een Godonteerende gruwel, het is een satansmiddel. Dat zijn wel woorden, maar geen bewijzen. Doch, waar werkelijk zulke bezwaren bestaan, daar brengt o.i. het recht dat ieder heeft op vrijheid van conscientie mede, dat de staat zijn bezwaar eerbiedige. Voor werkelijk bestaande bezwaren moet en zal er ook wel iets op te vinden zijn. Maar in de meeste gevallen wil het ons voorkomen, dat menigeen zegt ze te hebben, zonder te weten waarin zijn bezwaar eigenlijk bestaat. Van al de werken, door ons genoemd en geraadpleegd, is er dan ook slechts één, dat werkelijk gewetensbezwaren noemt n.l.: Bezwaren tegen den vaccinedwang door M.J. van der Hoogt. Deze schrijver geeft een drietal uitspraken der Heilige Schrift aan, die men als bezwaren kan laten gelden. ‘Zijt niet bezorgd tegen den morgen, want de morgen zal voor het zijne zorgen’ heeft Christus gezegd, en daarom is het ongeoorloofd voorbehoedmiddelen te gebruiken tegen rampen, die mogelijk niet komen. ‘Die gezond zijn hebben den medicijnmeester niet van noode, maar die ziek zijn’, luidt een tweede woord des Heeren, daarom mag door een geneesheer geen operatie op een gezonde worden toegepast ten einde hem te beschermen tegen eene ziekte, waarvan volstrekt niet bewezen is, dat hij haar onder de leden heeft, of dat zij over hem komen zal. ‘Gij zult den Heere, uwen God niet verzoeken’ is een derde gezegde, en dus heeft men geen vrijheid zichzelven of door eigen toedoen anderen ziek te maken en daardoor moedwillig het leven in gevaar te brengen. Wat nu de eerste uitspraak betreft, moet men hierop letten, dat Christus niet spreekt over het zorgen, maar wel over het bezorgd zijn, en dat Hij voorzorgsmaatregelen nergens afkeurt. Integendeel. Hij prijst den onrechtvaardigen rentmeester, die, als hij het gevaar ziet komen, bijtijds zijn voorzorgsmaatregelen neemt (Lukas 16: 1-13). Hij noemt de maagden, die uit voorzorg olie medenemen, terwijl hare lampen gevuld zijn en lang kunnen branden, maar die dit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 985]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen doen, voor het geval, dat zij eens olie te kort kwamen, wijs, en de anderen, die dezen maatregel verzuimden, dwaas. (Matth. 25: 1-12). En wat Christus ons hier leert, wordt op menig gebied door iedereen in toepassing gebracht. Daar zijn er slechts weinigen, die gewetensbezwaren hebben tegen assurantie, of die, om de vruchten in hun tuin te beschermen, geen schutting durven plaatsen, omdat zij 't ongeoorloofd achten hun have tegen een brand, hun vruchten tegen een Noordenwind, die mogelijk niet komen zal, te beveiligen. En wie zal het afkeuren, dat iemand bij betrokken lucht een parapluie medeneemt? Hij weet immers ook niet of het zal gaan regenen. En is dat niet een voorbehoedmiddel tegen een gevaar, waarvan de komst niet in onze, doch alleen in Gods hand ligt? Deelt men dus het eerste bezwaar, het is best, doch men zij consequent, en trede nooit of nergens prophylactisch op. Aangaande de tweede uitspraak zouden wij willen vragen eens te letten op het verband, waarin ze voorkomt. Men vraagt aan Christus, waarom Hij met zondaren eet en drinkt, en dan geeft Hij het bekende antwoord, dat dus blijkbaar niet een medische, maar een ethische uitspraak is. Daarmede is de kracht van dit woord op het geval, dat ons bezig houdt, gebroken, en blijft van de argumentatie niets over, dan wat reeds in het eerste bezwaar was genoemd. En al weder vragen wij naar de praktijk. Het is toch immers voldoende bekend, dat iedereen tegenwoordig zijn varkens inent tegen de gevreesde vlekziekte. Welnu, kan men dan niet evengoed zeggen: (en wij schrijven dit geenszins neer met eenige profane bedoeling, doch alleen om der waarheid getuigenis te geven) de gezonde varkens hebben den veearts niet noodig? Rest ons nog: ‘Gij zult den Heere, uwen God niet verzoeken.’ Doch is het God verzoeken, wanneer ik gebruik maak van middelen, door God mij ter hand gesteld? Al geven wij gaarne toe, dat veel medici (wij zeggen helaas!) niet met een Godsbestuur rekenen, daarom is de medische wetenschap toch wel een gave, een zeer schoone gave Gods. Er zijn dan ook inderdaad zeer velen, die God uit den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 986]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grond huns harten hebben gedankt voor de zegeningen, die Hij in de vaccinatie aan de menschen, die geen zegen hadden verdiend, heeft geschonken. En wij willen daarom de kwestie juist omkeeren, en zeggen: als wij weten, dat vaccineeren ons kan beschutten tegen pokken, en wij maken van dat middel geen gebruik, dan stellen wij ons roekeloos aan gevaar bloot, en dan juist verzoeken wij God. Zoo blijft er van de genoemde gemoedsbezwaren niet veel over, doch waar ze gedeeld worden, daar heeft zeer zeker de wetgever er mede te rekenen. Toch hoort men juist in ons land veel over gemoedsbezwaren tegen de vaccinatie spreken. Vraagt men naar de oorzaken van dit verschijnsel, dan zeggen de tegenstanders van vaccinatiedwang: De schuld ligt bij hen, die vóór vaccineeren zijn. Zij werpen de gemoedsbezwaren op, om dan ons, tegenstanders, te verwijten dat wij slechts een kudde godsdienstige dweepers vormen, en alles, wat niet voor fijn wil doorgaan in hun schuitje te krijgen, maar wij tegenstanders van vaccinatiedwang hebben wel degelijk andere bezwaren.Ga naar voetnoot1) Doch de ervaring leert, dat de voorstanders van vaccinatie en vaccinatiedwang juist die gemoedsbezwaren niet over- doch eer onderschatten, en er daarom vaak geen rekening mee willen houden. Zou het niet eenigszins anders zijn? ‘Arglistig is het hart, meer dan eenig ding,’ zoo verwijten de tegenstanders aan de voorstanders van dwang, doch zou dit wapen niet hen zelf treffen? Wij kunnen begrijpen, dat ons volk, aan vrijheid gewoon, zich tegen elken dwang aankant, terwijl het tevens alles wat nieuw is aarzelend aanvaardt, zoo het er zich niet heftig tegen verzet. Wie nu dat verzet steunt, wie nu maar tegen dien dwang ageert, is, of heeft veel kans te worden, een populair man, en zou dat niet bij velen de reden zijn, waarom zij het vuur van verzet aanstoken, en daardoor de gemoedsbezwaren overdrijven? Wij willen niemand beschuldigen, doch vragen alleen, en constateeren dit, dat het vreemde feit zich voordoet, dat de tegenstanders van den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 987]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dwang zelven verklaren, de gewetensbezwaren zijn niet overwegend, en nochtans op die gewetensbezwaren in vage termen zinspelen. Laat men ook in dezen eerlijk zijn, en aan ieder bezwaar zijn juiste plaats geven. Wij komen dus tot deze slotsom. Vaccineeren is nuttig, vaccinatiedwang is geoorloofd. Daarnaast willen wij gaarne erkennen, dat er bij andere personen bezwaren kunnen zijn èn tegen de vaccinatie zelve, èn tegen den dwang. Waar nu onze wetgeving op dit punt veel, om niet te zeggen alles te wenschen overlaat, daar hopen wij, dat zij worde vervangen door eene betere, die, steunende op het nut der vaccinatie, deze verplichtend stelt voor iedereen, daarbij evenwel rekening houdende met werkelijk bestaande bezwaren, doch niet schromende denkbeeldige bezwaren te negeeren. |
|