Onze Eeuw. Jaargang 2
(1902)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 396]
| |
Een verdediging van Engeland?
| |
[pagina 397]
| |
zoo'n kwaad figuur niet tusschen al de prullige en verderfelijke geschriften, die er in Engeland over Zuid-Afrikaansche zaken, met en zonder ‘hoogere’ medewerking, verschenen zijn. Het kan beslist gerekend worden tot de geschriften, die de publieke opinie in Engeland hebben vergiftigd, en het Engelsche volk zal hem daarvoor wel ter verantwoording roepen als het beter inzicht krijgt in den toestand. Eenmaal zullen de oogen toch wel open gaan. Maar de plannen van Conan Doyle reiken verder. Hij wil ook de publieke opinie elders bewerken, en verwacht dit van zijn leugenboek. Calomniez sans cesse, il en reste toujours quelque chose! Er bestaat echter weinig kans, dat een niet-Engelsch lezer tot andere inzichten gebracht zal worden door dit nieuwe geschrift; slechts hij, die absoluut niets van de zaken weet, loopt gevaar verkeerd te worden ingelicht als hij uit dit boek alleen zijn kennis wil putten, en dat zal niet veel het geval zijn. Allicht weet men iets van de ware toedracht der gebeurtenissen, en dan zal men wel spoedig bemerken dat de schrijver niet geschroomd heeft de waarheid te verdraaien; onwillekeurig zal een verstandig man daardoor er toe gebracht worden de overige beweringen slechts onder voorbehoud als waarheden te aanvaarden. Toch kan het zijn nut hebben er op te wijzen hoe onbetrouwbaar deze gids is. Ook kan het gebeuren dat men een slecht ingelichten vriend op den goeden weg wil helpen en dan juist op het gewenschte moment niet de noodige gegevens tot zijn beschikking heeft: men zoude voor dergelijke gelegenheden opstellen, zooals dit er een wil zijn, kunnen gebruiken. Het is reeds een stout ondernemen de wereld te willen bewerken met eigen geschriften, maar hoe zal men qualificeeren de handelwijze van iemand, die dit tracht te doen door een aaneenschakeling van onwaarheden, waarvan hij weet dat het leugens zijn? En welken naam zal men moeten geven aan dezen vorm van aberratio mentis, den geestestoestand van hem, die meent dat al wat hij schrijft geloofd zal worden, ook wanneer hij geen bewijsstukken aanvoert tot staving van zijn beweringen, en die meent dat alle | |
[pagina 398]
| |
menschen zich laten bedotten, wanneer men slechts met de noodige brutaliteit de leugens opdischt? Niet slechts zijn eigen reputatie lijdt door de uitgave van dit boek, maar juist Engeland, dat hij verheffen wilde in de oogen der buitenlanders, heeft hij onberekenbaar nadeel toegebracht. Men zegge niet dat Engeland niet verantwoordelijk gesteld kan worden voor de handelwijze van een zijner bewoners, zelfs wanneer dat een Engelsch novellenschrijver van naam is, en dat niet alle Engelschen zijn als deze. Neen waarlijk, allen zijn niet gelijk deze, maar die anderen zijn nog steeds zeldzame uitzonderingen, en dan ... officieel wordt de publicatie en de verspreiding van dit boek in de hand gewerkt en ook particulieren, Lord Rosebery met zijn reusachtig fortuin voorop, steunen de onderneming. En Lord Rosebery werd genoemd de opvolger van Lord Salisbury, Premier van Engeland! Maar wat het allerbelangrijkste is: wanneer Engeland officieel Conan Doyle erkent als haar pleitbezorger, nadat het kennis genomen had van het pleidooi, dat hij houden zou, dan moet men tot het besluit komen, dat de verdediging van Engeland een hopelooze taak is; men had beter gedaan de zaak te laten rusten. Het meest onbeschaamde is wellicht het einde van de ‘Voorrede’: ‘Ik wil hier bijvoegen dat ik mijn bladzijden niet overladen heb met voortdurende verwijzingen. Mijne aanhalingen zijn betrouwbaar en kunnen desnoods altoos gestaafd worden’. Wanneer hij (eveneens in de voorrede) zegt: ‘Op dit oogenblik staan de redenen voor onze handelingen en de methoden, die wij hebben gebezigd, uiteengezet in vele Blauwboeken, verhandelingen en vlugschriften ...’, dan zegt hij dat opzettelijk, om zijn lezers in den waan te brengen dat hij ten minste die Blauwboeken gelezen heeft. Onmogelijk is het niet dat hij ze gelezen heeft, omdat zij in den handel zijn, maar als het waar is, vergroot dit het misdadige zijner handelwijze. In ieder geval heeft hij geen gebruik gemaakt van de Blauwboeken, ten einde zijn lezers beter op de hoogte te brengen. Dat was reeds daarom niet goed mogelijk, omdat toen hij het oorspronkelijke boek schreef, de ‘Blauw- | |
[pagina 399]
| |
boeken waarin de handelingen en methoden der Engelsche Regeering uiteengezet zijn’, nog niet bestonden. Conan Doyle heeft, zoo men wil, een fout begaan door op den titel van zijn boek te zetten ‘schrijver van The Great Boer War’. Hij die dat niet wist, zal daardoor op de gedachte gebracht worden dat boek - The Great Boer War - te lezen, en dan zal hij tot de verrassende ontdekking komen dat dit nieuwe boek ‘The War in South Africa,’ wat betreft de eerste helft eenvoudig overgeschreven is uit ‘The Great Boer War’ maar met dit belangrijke verschil, dat hij alles heeft weggelaten wat hij in zijn eerste boek ten nadeele der Engelschen en ongeveer alles, wat hij ten gunste der Boeren gezegd had. Daarentegen heeft hij er verschillende bijvoegsels ingelascht om de Boeren te belasteren en hun zaak in een valsch daglicht te plaatsen. Hij was in het eerste boek niet overdreven rechtvaardig jegens de Boeren, maar toen dit tegen het einde van 1900 verschenen was, bleek het hem dat de Jingo's het niet onverdeeld goedkeurden. De Engelschen, op slechts enkele uitzonderingen na, zijn van meening dat men den vijand helpt door de waarheid te zeggen in Engeland, en door de Regeering te waarschuwen, ten einde haar terug te doen keeren van het pad, dat zij bewandelt en dat ten afgrond leidt. Conan Doyle had het boek geschreven tijdens en kort na zijn verblijf in Zuid-Afrika, en de indrukken, die hij toen gekregen had, moesten blijvend zijn. En toch, in het jaar dat hij in Engeland teruggekeerd, in de kringen der Jingo's doorbracht, heeft men hem overtuigd dat hij veel kwaad gesticht had, met de enkele goede dingen te zeggen van de Boeren in zijn eerste boek. Hoe onbegrijpelijk het ook is, dat iemand zoo weinig respect kan hebben voor zijn eigen persoonlijkheid, dat hij een eenmaal gevestigde overtuiging geweld aandoet, en op aansporen van anderen klakkeloos verandert, zoo heeft toch Conan Doyle dit gedaan, en heeft als boetedoening dit nieuwe boek geschreven om den indruk weg te nemen, die door de uitgave van zijn eerste boek zou zijn ontstaan. Hij had moeten bedenken dat, wanneer hij toonde niet meer respect voor zich zelf te | |
[pagina 400]
| |
hebben, hij moeilijk zou kunnen verwachten dat anderen hem achting zouden toedragen. Waarschijnlijk zullen zelfs de Jingo's hem slechts gebruiken als een middel tot hun doel. Het boek dient om te bewijzen dat Engeland het recht had aan haar zijde, toen de oorlog begon en dat, gedurende den geheelen oorlog het recht ook aan haar zijde bleef; noch één der ministers, noch Milner, noch één van diens voorgangers in Pretoria, Johannesburg, Kaapstad, Durban of elders in Zuid-Afrika heeft zich ook maar één fout te verwijten. Ze zijn even voortreffelijk als alle Engelsche generaals en alle soldaten. Het Intelligence Department, dat in zijn eerste boek er niet goed afkomt en waarvan hij daar zegt dat het slecht ingelicht was en dat het slecht gezorgd had voor het leger.... wordt nu groote lof toegezwaaid; het is feitelijk het eenige departement, dat volkomen op de hoogte was van den toestand vóór den oorlog; zijn opgaven omtrent de sterkte der Boeren, hun bewapening enz. waren volkomen juist. Hoe hiermede te rijmen is, dat volgens Conan Doyle het onwaar is, dat een groote natie een kleine vertrapt... dat het integendeel een strijd is tusschen een machtig, ontembaar, in het geheim tot de tanden gewapend volk en het in Zuid-Afrika, door haar goedigheid en goedgeloovigheid zwakkere Engeland!.... dat alles is niet te begrijpen. Al wat gedaan is in Zuid-Afrika van Britsche zijde is even voortreffelijk.... De concentratiekampen zijn het toppunt van gezondheid, als die mazelen er maar niet geweest waren en er niet zooveel kinderen gestorven waren tengevolge van de slechtheid, de domheid, de onverschilligheid der Boerenmoeders, en wanneer niet zooveel kinderen door slechte geneesmiddelen en geneesmethoden door deze moeders waren vermoord. Hij zelf, medicus, zegt het Dr. Kendal Franks na (officieel genoemd de meest bevoegde medische autoriteit in Zuid-Afrika) dat er kinderen gestorven zijn aan arsenicumvergiftiging omdat een moeder hare drie kinderen van top tot teen geverfd had met groene verf.... (de beroemde Afrikareiziger Selous, die met de Engelschen gevochten heeft in Rhodesia, maar te eerlijk is om te | |
[pagina 401]
| |
kunnen gedoogen dat er lasterlijke onzin van de Boeren verteld wordt, meldt ons wat die groene verf is. Het was toch al reeds wonderlijk, en onbegrijpelijk waar die arme drommels zooveel verf vandaan zouden halen in een concentratiekamp. Het is een in Afrika algemeen gebruikelijk middel om in velerlei gevallen zich kleinere of grootere gedeelten van het lichaam te laten insmeeren met de groene Eucalyptusolie, zooals het gebruikelijk is in onze Oost-Indische bezittingen om zich in te wrijven met de groene Kajoepoet-olie. Dat had nu die moeder gedaan). Eveneens ontleent hij aan Dr. Kendal Franks de onware en voor een medicus, die iets van zijn vak verstaat, meer dan domme bewering dat er kinderen gestorven zijn aan opiumvergiftiging door het gebruik van Essenz Dulcis i.e. Spiritus Nitri Dulcis... dat geen spoor opium bevat, en dat andere kinderen gestorven zijn aan vergiftiging met Tartar Emetic, door het gebruik van roode poeders... die echter zwavelantimonium bevatten en geen braakwijnsteen (Tartras kalico-stibicus). Conan Doyle wil het Engelsche volk ervan overtuigen dat het volstrekt onnoodig is nog iets aan die concentratiekampen te verbeteren ‘omdat de vrouwen en kinderen het daar beter hebben dan zij het thuis hadden’, en dat, terwijl een Chamberlain en een Milner (voordat het nieuwe boek van Conan Doyle het licht zag) bevreesd voor het oordeel der menschheid over de groote sterfte in die kampen, besloten hadden pogingen in het werk te stellen om, zij het ook ter elfder ure, nog te redden wat te redden was, en zooveel mogelijk een goeden toestand(?) tot stand te brengen. Het Blauwboek (Cd. 902), dat daarna verscheen bewijst ons hoe goed de toestand toen was. De sterfte wordt genoemd ‘deplorable’ (betreurenswaardig) en was ‘enormously high’ (ontzettend). Geen wonder.... men had de Superintendenten van de kampen zoo sterk mogelijk op het hart gedrukt dat zuinigheid in de eerste plaats moest betracht worden. Wij lezen nog in hetzelfde Blauwboek, dat ouden van dagen ‘slechts melk krijgen als zij het verdienen’. De rantsoenen, die verstrekt werden, waren hongerrantsoenen. Conan Doyle echter wil ons laten | |
[pagina 402]
| |
zien dat de voeding der kampbewoners niet zooveel te wenschen overliet, en hij geeft daarom een tabel van de voeding, om hen.... het groote publiek.... die nooit een Blauwboek onder oogen krijgen en hem dus niet kunnen controleeren, te doen gelooven, dat dit de dagelijksche spijslijst was. Wij komen op dit misdadig gedoe van Conan Doyle nog terug. Men zoude allicht denken, dat hij zelf gelooft wat hij schrijft, ofschoon dit natuurlijk onmogelijk is; hij weet wel dat zijn cijfers valsch zijn; maar de volgende bewering is zonder twijfel gefabriceerd met het doel het groote publiek des te meer te bedriegen, door aan zijn goede trouw geloof op te wekken. Hij vindt het toch een geluk, dat in die kampen (moordholen zijn het!) de vrouwen en kinderen en ook mannen in aanraking zijn gebracht met de Engelschen. De Voorzienigheid, die soms wonderlijke wegen bewandelt(!) zoude hier, in die kampen, het zaad doen ontkiemen van de verzoening! De geheele strekking van zijn boek is een reusachtige poging om alle lage hartstochten, die in een Engelschman tehuis kunnen opgewekt worden, aan te wakkeren en het toppunt van razernij te doen bereiken. Voorwaar een nieuwe manier om den oorlog spoedig te beeindigen! De tegenwoordige oorlogvoering schijnt hem niet doeltreffend genoeg en te zachtzinnig. Hij schijnt een algemeene moordpartij verkieselijk te vinden boven alles. De Boeren moeten behandeld worden als ‘brigands’ (roovers); hun vechten begrijpt hij niet, want bij de Vredesonderhandelingen heeft men hun alles toegestaan wat hun hart begeeren kon, zoo mogelijk nog meer dan dat; ‘niets is den vijand geweigerd behalve de onafhankelijkheid.’ Op deze onwaarheid komen wij nog terug. De Engelschen zijn volmaakt in hun recht, wanneer zij aanvoerders der Boeren, die zich in alle opzichten behoorlijk, ja zelfs, volgens het algemeene oordeel, te behoorlijk, namelijk overdreven zachtzinnig hebben gedragen... wanneer zij mannen van eer, die Engelsche gevangenen, officieren en soldaten en magistraatspersonen gastvrij hebben behandeld.... wanneer zij deze mannen doodschieten, omdat zij een Kaffer een pak slaag hebben laten geven of een | |
[pagina 403]
| |
kafferspion hebben gefusilleerd. Dit wordt dan ‘moord’ genoemd. Dat het fusilleeren van Kaffers, onderdanen van Transvaal en Oranje Vrijstaat, die Transvalers en Vrijstaters hebben verraden, te verdedigen is, komt niet in hem op. Zelf verdedigt hij het doodschieten van rebellen, maar vindt het een schande, wanneer een hoogst enkele keer Boerenverraders, die in handen der Boerencommandanten gevallen waren, na veroordeeling door een krijgsraad werden doodgeschoten. Die ‘rebellen’ worden, zelfs wanneer zij veroordeeld zijn tot den dood, o, zoo lief behandeld (pagina 116 van de Engelsche en pagina 127 van de Hollandsche uitgave) ‘Gedurende 8, 10 dagen krijgt de patient Fransche champagne van het fijnste merk, bij groote hoeveelheden te gelijk, dan oude cognac, eindelijk portwijn, stout of Ale (naar keuze), met 5 of 6 eieren per dag in cognac of melk opgelost; om eindelijk een volledig menu te bereiken, waarvan ik ofschoon geheel gezond niet de helft zou kunnen hebben verorberen. Ziedaar dus nog een voorbeeld van de bloeddorstigheid waarmee de Engelsche slachters dezen oorlog volgens de Europeesche Pers gevoerd hebben’ ... ‘de patiënten, men houde dit in het oog, waren Kaapsche Rebellen, ieder oogenblik kunnende geëxecuteerd worden...’ Onder het goede, dat hij in zijn eerste boek van de Boeren vertelde, komt o.a. het volgende voor: ‘De Boeren zijn het slachtoffer geweest van gemeenen laster. Zij, die het meest hebben gezien van de Boeren te velde, zijn het edelmoedigst in de beoordeeling van hun karakter. Dat de Boeren de witte vlag heschen als een schelmstreek in koelen bloede bedacht, om onze menschen buiten hunne schuilplaatsen te lokken, is een absoluut lasterlijke leugen ... hun heldhaftigheid in twijfel trekken is onze overwinning verkleinen. Het oordeel van mijzelf zoude waardeloos zijn, maar dit is... het resultaat van veel onderzoek.’ In zijn nieuwste boek verklaart Conan Doyle dat de Boeren zich wel aan de misdaad schuldig gemaakt hebben, niettegenstaande zijn vroeger oordeel (geen jaar te voren) niet op losse gronden berustte, niet zijn eigen oordeel was, maar het resultaat van veel onderzoek! | |
[pagina 404]
| |
Reeds de titel van het eerste hoofdstuk in het eerst verschenen werk ‘The Boer Nations’ is veranderd in zijn tweede werk in ‘The Boer People’. Welk een kwaadaardig verschil! Ten bewijze hoe hij alle min of meer edele of onpartijdige beweringen in het tweede boek heeft weggelaten diene het volgende: (‘The Great Boer War’ Hoofdstuk I pag. 1) ‘Neem een groep Hollanders van het type, dat zich 50 jaren verdedigde tegen de gezamenlijke macht van Spanje ten tijde toen Spanje de grootste macht ter wereld was. Meng deze met het onbuigzame Fransche Hugenotenbloed, die huis en haard prijs gaven en hun vaderland voor goed verlieten na de Herroeping van het Edict van Nantes. Het product moet ongetwijfeld zijn een der meest geharde, levenskrachtige, ontembare rassen, die ooit ter wereld gezien zijn. Neem dit ontzagwekkende volk en oefen het in zeven opvolgende geslachten in voortdurenden krijg tegen wilden en roofdieren, onder omstandigheden, die geen zwakkeling overleven kan; zorg dat zij buitengewone oefening krijgen in het hanteeren der wapenen en de kunst van paardrijden; geef hun een land, dat bij uitstek geschikt is ter oefening van den jager, den schutter en den ruiter. Eindelijk, laat hun militaire eigenschappen geadeld worden door het krachtige fatalisme van het Oud-Testamentische geloof en een vurige en onbluschbare vaderlandsliefde. Vereenig al deze eigenschappen en al deze aandriften in één enkel individu, en gij hebt den Boer van heden - de meest geduchte tegenstander, die ooit in den weg stond van ‘Imperial Britain.’ Dit alles vond hij zelf te mooi voor zijn tweede boek, dat slechts de Boeren beschimpt en belastert. Bovengenoemde passage is vervangen in zijn tweede boek door de eerste 7 regels van het eerste Hoofdstuk, waarin hij o.a. zegt: ‘Het is onmogelijk het Zuid-Afrikaansche vraagstuk ... te waardeeren, zonder eenige kennis, hoe oppervlakkig ook, van de vroegere geschiedenis’. Men zoude verwacht hebben dat Conan Doyle den lezer zou hebben ingelicht omtrent die geschiedenis. Is het noodig dat die | |
[pagina 405]
| |
kennis ‘oppervlakkig’ is? Had Conan Doyle zijn lezers niet beter kunnen inlichten? En is hij in werkelijkheid niet juist zóó oppervlakkig, als hij wenscht dat zijn lezers zullen zijn bij de lezing van zijn boek? Hoe is toch mogelijk dat hij niet beseft dat er ook beter ingelichte menschen zijn? ‘Van de geheele collectie Britsche staten is er waarschijnlijk niet één, waarop onze aanspraken zoo onbetwistbaar zijn, dan de Kaapkolonie’, en wel, omdat het veroverd is niet alleen, maar gekocht. Afgezien daarvan dat dit onjuist is, omdat de Kaapkolonie niet ‘verkocht’ is aan Engeland, is het toch ook wel zonderling de bewering te lezen, dat het grootste recht van een volk op het verkrijgen van souvereiniteit over een ander volk is, dat de souvereiniteit wordt gekocht. Koning Willem I was genoodzaakt de Kaap en de bezittingen in Zuid-Amerika, Demerary, Essequibo en Berbice aan Engeland af te staan, omdat Lord Castlereagh den afstand eischte, en de £ 6 millioen, die betaald werden, waren bestemd als vergoeding (door Nederland te betalen) aan den Koning van Zweden voor den afstand aan Frankrijk van Guadeloupe, en aan Nederland voor den bouw van forten aan de Fransche grenzen. In de conventie van Londen 13 Augustus 1814 wordt ook niet gemeld, dat £ 6 millioen betaald werden voor den aankoop van de Hollandsche koloniën. Engeland besliste dat het deze wilde houden, als vergoeding voor het tijdelijk bewaren dezer gewesten, een handelwijze die zelfs Engelsche geschiedschrijvers afkeuren (Th. Rogers ‘Ceylon and the Cape of Good Hope retained by the English after the war was over, contrarily I think to good faith and justice’.) Engeland heeft, hoe dan ook, door het verdrag van Londen aanspraak gekregen op het bezit van de Kaapkolonie en dit bezit is daardoor rechtmatig geworden. Hoe Conan Doyle zich echter de aanspraken voorstelt, die Engeland kan doen gelden op elk afzonderlijk individu in dat land, is ons niet duidelijk. Hij schijnt te meenen dat Engeland zoowel het bezit van het land heeft gekocht als het bezit van de aldaar wonende menschen, een standpunt dat slechts verdedigd kan worden door den slaven- | |
[pagina 406]
| |
handelaar of door iemand, die met dezen sympathie gevoelt. In den tegenwoordigen tijd zal een ieder het een absurditeit vinden, te meenen, dat een gouvernement, door het betalen eener geldsom, eenig ander recht kan koopen op een individu, dan de gewone souvereiniteitsrechten over de ‘inwoners’. De Boeren, die de Kaapkolonie verlieten en het land uittrokken, onverschillig of zij alleen gingen of in een kleiner of grooter gezelschap, waren vrije mannen, die zich vrij mochten bewegen in de kolonie en die ook het recht hadden zich daarbuiten te begeven. Wanneer het Engelsche gouvernement een wet had uitgevaardigd, waarbij besloten was tot het in bezit nemen van het land ten Noorden van de Oranjerivier, tot zoo ver als het wilde, dan zou er eenige grond zijn voor de bewering, dat de Boeren, die zich naar die streken begaven, Britsche onderdanen bleven: maar aangezien Engeland dit geweigerd en pertinent verklaard heeftGa naar voetnoot1) een dergelijke annexatie van dat grondgebied noch te begeeren noch te bedoelen - kan er geen sprake zijn van eenigen band tusschen de voortrekkers der Boeren, die het land verlieten en het Engelsche bewind. In de overtuiging, dat het Amerikaansche volk beslist dom is en even goedgeloovig als de gemiddelde Engelsche lezer, waarover Conan Doyle slechts oordeelen kan, tracht deze door een voorbeeld het den Amerikanen duidelijk te maken, hoe logisch, hoe correct, ja hoe zelfopofferend ter wille van vooruitgang en beschaving Engeland gehandeld heeft, door die Boeren voortrekkers onophoudelijk te vervolgen om hen tot onderwerping te brengen, en hoe gerechtvaardigd haar gedrag is in verband met dezen oorlog. ‘Stel u voor’ zegt hij hun op pag. 11 ‘dat de Hollandsche | |
[pagina 407]
| |
bevolking van de oorspronkelijke Hollandsche kolonie in Amerika, na de stichting van de Vereenigde Staten, naar het Westen was getrokken en daar nieuwe staten had gesticht onder eigen vlag, en verder, dat de bevolking van Amerika deze westelijke staten had aangevallen, dan zoude zij zich voor hetzelfde vraagstuk zien gesteld, als waarvoor Engeland nu staat. Wanneer zij ontdekt hadden, dat deze nieuwe staten beslist anti-Amerikaansch en buitengemeen vijandig aan den vooruitgang waren, dan zouden zij ondervinden dezelfde vermeerdering van moeilijkheden, waarmede de Britsche staatslieden hadden te kampen.’ Hij vindt die voorstelling van zaken zóó mooi, dat hij haar nog eens op pag. 24 herhaalt. Ook hier heet het weer, dat die nieuwe staten ‘anti-American and highly unprogressive’ zijn (i.e. anti-British). Om de vergelijking volmaakt in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid (?) onderstelt Conan Doyle hier nog ‘dat die nieuwe staat in het Westen, Californië was, dat het goud in Californië een groote toestrooming van Amerikaansche burgers had te weeg gebracht, dat deze burgers door ontzaglijke belastingen werden geruïneerd en slecht werden behandeld, en dat zij Washington doof hadden gemaakt door het uitschreeuwen van de hun aangedane beleedigingen.’ ‘That would be a fair parallel to the relations between the Transvaal, the Uitlanders and the British Government’. Inderdaad zeer ‘fair’, het hangt er maar van af op welk standpunt men zich plaatst en welke eischen men aan fairheid stellen wil. De onderstelling van Conan Doyle, dat voortrekkers uit New-York in Californië een onafhankelijken staat zouden gesticht hebben die door Amerika overweldigd werd, is een onmogelijke veronderstelling; het is toch algemeen bekend, dat de Amerikaansche staat ontstond door een federatie van verschillende staatjes, die zich aaneensloten onder de leus ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap’. Het is duidelijk dat Conan Doyle op deze slinksche wijze de overtuiging tracht ingang te doen vinden, dat de Boerenstaten werkelijk ‘unprogressive’ waren. Dit woord kan twee beteekenissen hebben. In den algemeen gebruike- | |
[pagina 408]
| |
lijken zin bedoelt het ‘gekant tegen den vooruitgang’ maar het kan ook beteekenen ‘niet progressief,’ ‘niet vooruitstrevend in politieken zin’. Even absurd als de beschuldiging zou zijn, wanneer men de eerste beteekenis van het woord wilde toepassen, even absurd is de beschuldiging in het tweede geval. Hoe men over politieke kwesties ook denken mag en het al of niet wenschelijke van algemeen stemrecht moge verdedigen of afkeuren, een feit is het zeker, dat men in geen geval de beschuldiging van nietvooruitstrevend te zijn, mag toepassen op deze beide Boerenstaten, waar algemeen stemrecht heerschte, en wel het allerminst heeft Engeland daartoe het recht, zooals een ieder weet, die een weinig op de hoogte is van Engelsche toestanden. De tijd vereischt voor het verkrijgen van kiesrecht, werd eerst verlengd, toen de toevloed van vreemdelingen onrustbarend werd, omdat de vreemdelingen erkenden dat, ook indien men hun het kiesrecht verleende, zij toch zouden blijven weigeren de plichten te vervullen van den burger, meer in het bijzonder de plichten van den burger Boer, om ten allen tijde gereed te staan tot verdediging van het land. Toen het openlijk bekend werd, dat in het bijzonder het Engelsche element onder de uitlanders toch pogingen aanwendde om het kiesrecht te verkrijgen (terwijl zij halstarrig weigerden hun burgerplichten te vervullen.... het kiesrecht was voor hen slechts een middel tot het doordrijven van voor hen belangrijke besluiten) eerst toen stelde de Transvaalsche regeering eenige beperking voor het kiesrecht in, door een tijd aan te geven gedurende welken men in het land moest geleefd hebben, alvorens kies- en stemrecht te kunnen verwerven. En het is een Engelschman, die hun dat verwijt! Men zou het hebben kunnen billijken, wanneer het Engelsche gouvernement de Boeren vervolgd had, omdat zij hen te vooruitstrevend vond. Conan Doyle wil onpartijdig zijn en schijnbaar is hij het ook in den volgenden zin: ‘Het Engelsche gouvernement had de historische fouten en de historische deugden van Britsch bestuur. Het was zacht, rein, eerlijk, taktloos en onstandvastig. Over het geheel zou het heel goed geschikt hebben, | |
[pagina 409]
| |
wanneer het tevreden was geweest, de zaken te laten, zooals het ze gevonden had: maar de gewoonten te wijzigen van het meest conservatieve der Teutonische rassen, was een gevaarlijke onderneming....’ Merkwaardig! het Britsch bewind altijd rein en eerlijk! Conan Doyle is een geschiedschrijver, maar Theal is het ook. Het verschil tusschen beiden is, dat Conan Doyle de geschiedenis maakt, die hij schrijven wil, en dat Theal beschrijft wat geschied is. Dit maakt eenig verschil en vandaar wellicht, dat Theal nog al duidelijk verklaart, dat het Britsche bestuur ‘thoroughly corrupt’ door en door rot was, en dat hij ons vertelt dat Lord Somerset zich verrijkte door te knoeien met het verleenen van concessies van land en andere zaken. Conan Doyle wil beslist oorspronkelijk zijn; vandaar dat hij niets schijnt te lezen van wat een ander geschreven heeft. Dit geeft allicht aanleiding tot onwetendheid, en hoe onwetender men is, des te meer recht heeft men ook onwetendheid te veronderstellen bij anderen. Op dit punt ten minste heeft Conan Doyle ondervinding: hij weet wat men den Engelschen zooal kan opdisschen. En wat blijft er nu nog over van die onpartijdigheid? Want tegenover dat zachte, reine, eerlijke Engelsche bestuur staat het taktlooze en onstandvastige bestuur. Hoe schijnbaar hard en ronduit deze verklaring ook schijnt te zijn, zoo is zij toch nietszeggend voor hem, die iets van de zaken weet. Die wonderlijke samenvoeging van te zamen onbestaanbare eigenschappen van het Engelsche bewind, dient slechts om den lezer den indruk te geven van onpartijdigheid. Is het gedrag van het Engelsche gouvernement juist genoeg ... om niet te zeggen hard genoeg beoordeeld door de twee qualificaties van taktloos en onstandvastig? Immers neen. Wat waren de grieven van de Hollandsche bevolking tegen het Engelsche bewind? In de eerste plaats, dat in strijd met alle plechtige beloften ‘dat de Hollandsche bevolking de voorrechten zou blijven genieten, die zij genoten had op het gebied van godsdienst, taal en rechtwezen’ op zekeren dag bepaald werd dat voortaan slechts de Engelsche taal geoorloofd zou zijn in de gerechtshoven, zoodat de Hollandsche | |
[pagina 410]
| |
bevolking moest goedvinden, dat over haar recht gesproken zou worden in een taal, die zij niet verstond. Een tweede grief was, dat men ook bepaalde dat plotseling alle slavernij moest ophouden, zonder dat men de gelegenheid gaf aan hen, die slaven in bezit hadden, om maatregelen te treffen zoodanig, dat men het gemis dier slaven op dien dag minder zwaar zou voelen. Men moge de afschaffing der slavernij toejuichen, toegeven zal men toch dat het niet onmogelijk zou zijn geweest om overgangsmaatregelen te nemen, en dat het in Zuid-Afrika, zoowel als in Amerika verstandiger zou geweest zijn, wanneer men den nieuwen toestand niet zoo plotseling in het leven geroepen had. Dit daargelaten, was aan de opheffing der slavernij nog een andere grief verbonden. Het Engelsche gouvernement, dat volgens Conan Doyle kleurenblind is (en dat wellicht juist daardoor, willen wij er aan toevoegen, bijzonder fijn onderscheidingsvermogen bezit voor wit en zwart ... en dat zich zoo bijzonder tot het zwarte aangetrokken schijnt te gevoelen), dat gouvernement had beslist dat de slavenhouders zouden worden schadeloos gesteld: zij bestemde daarvoor £ 20 millioen, waarvan £ 3 millioen bestemd was voor Zuid-Afrika. ‘Wij verdeden ons geld, wij ruineerden onze West-Indische koloniën en wij fokten ontevredenheid in Zuid-Afrika, waarvan wij het eind nog niet gezien hebben,’ zegt Conan Doyle, en toch deden de Britten het uit pure (zwarte) menschlievendheid. Was de schadevergoeding, die aan de Zuid-Afrikaners was toegedacht reeds belachelijk klein, deze vergoeding werd nog geringer door de bepaling dat de schadeloosstelling te Londen betaalbaar was, zoodat zij, die geen gevolmachtigde te Londen hadden, hun aanspraken moesten verkoopen aan agenten van de Bank van Engeland, zoodat er slechts een minimaal bedrag overbleef, dat zóó weinig aanspraak mocht maken op de benaming van ‘schadevergoeding’, dat vele Boeren ronduit weigerden iets daarvan in ontvangst te nemen. Met recht kon getuigd worden, dat het Engelsche bewind hen bedrogen had en bezittingen en bronnen van inkomsten had afgenomen zonder er iets noemenswaards voor te vergoeden. | |
[pagina 411]
| |
Zonder twijfel waren daardoor vele Boeren geruïneerd, en dan durft Conan Doyle nog te spreken van het ruineeren der steeds meer schatten verzamelende millionairs in Johannesburg! Nadat Conan Doyle de meer genoemde tirade gehouden heeft, om den Amerikanen duidelijk te maken onder welke omstandigheden zij voor hetzelfde probleem zouden hebben gestaan, waarvoor de Britten nu geplaatst zijn - nu in 1902 - en nadat hij hun uitgelegd heeft hoe die Boeren anti-Britsch en onprogressief zijn, laat hij daar plotseling op volgen ‘Ten tijde van hun overdracht aan de Britsche vlag telden de kolonisten 30 duizend man. Zij waren slavenhouders en die slaven waren even talrijk als zij zelf.’ En dan vervolgt hij pag. 12: ‘Het Britsche gouvernement in Zuid-Afrika heeft altijd de onpopulaire rol gespeeld van vriend en beschermer van den inboorlingbediende. Het was juist hierover dat het eerst twist ontstond tusschen de oude nederzetting en het nieuwe bestuur. Een opstand, waarbij bloed vergoten werd, volgde op de inhechtenisneming van den Hollandschen Boer, die zijn slaaf had mishandeld. Deze werd onderdrukt en 5 van de deelhebbers werden gehangen. Deze straf was onnoodig streng en buitengemeen onverstandig.’ De niets kwaads vermoedende lezer zal het wel apprecieeren dat Conan Doyle den moed heeft de dingen te noemen bij den waren naam, maar ... welk een qualificatie voor de onzalige gebeurtenissen te Slachtersnek en dan ... deze quasi-onpartijdige uitval, die feitelijk nietszeggend is, brengt den lezer ongemerkt heen over de onware voorstelling van zaken. Hij merkt het niet op, dat Slachtersnek niets te maken heeft gehad met de afschaffing der slavernij. Het gruwelijke schouwspel te Slachtersnek had plaats op 9 Maart 1816, terwijl het Parlement van het Vereenigde Koninkrijk eerst in 1834 besloot, dat in December van datzelfde jaar alle slavernij zou ophouden. De geschiedenis van Slachtersnek is een gansch andere. Wij moeten daarvoor even teruggaan in de geschiedenis. Nadat de Engelschen in 1814 het bestuur van de Kaapkolonie voorgoed overnamen, richtten zij vele nieuwe instel- | |
[pagina 412]
| |
lingen op; onder deze, die, hoewel goed bedoeld, toch geenszins in goede aarde vielen, was de instelling van de omgaande gerechtshoven (Circuit Courts) wel de meest gehate. De ontevredenheid, die door de oprichting dezer rechtbanken was ontstaan, was aan de Engelschen zelf te danken, in de eerste plaats aan de Engelsche zendelingen van de London Missionary Society. Een van de eerste rechtsgedingen, die voor het nieuwe gerechtshof behandeld werden, was een openlijke aanklacht door dat genootschap ingesteld tegen de Boeren, die zich zouden hebben schuldig gemaakt aan de meest onmenschelijke wreedheden tegen de inboorlingen. De zendelingen beweerden toch o.a. dat er meer dan 100 Hottentotten waren vermoord. De faciliteiten, die het Gouvernement gaf voor het oproepen van getuigen, voornamelijk zwarte, waren den Boeren een doorn in het oog. Niettegenstaande het geheele proces uitliep op een vrijspraak, zagen toch de Hollandsche Boeren daarin niets anders dan een mislukte poging om hen verdacht te maken en te kwellen. Dergelijke aanklachten kwamen zóó veelvuldig terug, dat het voor de Boeren onuitstaanbaar werd herhaaldelijk te moeten verschijnen voor de gerechtshoven zonder schijn van reden, alleen ten gevolge van de aanklacht van een Kaffer, die wraak wilde nemen; ook wanneer er vrijspraak volgde, had de Boer er het meest onder geleden. De Boeren besloten hun ontevredenheid hierover te doen blijken en, omdat zij geen ander middel wisten, besloten zij bij de eerste de beste gelegenheid niet meer te verschijnen. De eerst volgende gelegenheid, die zich voordeed betrof Frederik Bezuidenhout van Graaff Reinet. Toen deze niet geliefde te verschijnen, liet men hem afhalen door een peleton Hottentotten. Op grievender wijze hadden de Engelschen niet de Boeren kunnen bejegenen, daar juist een hunner groote grieven was, dat men de Zwarten steeds boven hen voortrok en dat men hen, die zelf geen wapens mochten dragen, in bedwang hield door gewapende Politiehottentotten. Bezuidenhout, die beslist weigerde te verschijnen, werd eenvoudig dood geschoten; zijn broer, die openlijk schande hierover geroepen had, | |
[pagina 413]
| |
werd vervolgd. De ontevredenheid werd toen zóó groot, dat een 400 burgers openlijk opstonden. Om aan dezen opstand den kop in te drukken, werd een groote troepenmacht, voornamelijk Hottentotten op hen afgezonden, die Jan Bezuidenhout doodschoten en 60 Boeren gevangen namen; dezen werden streng gestraft met harden arbeid of verbanning; zes zouden er worden opgehangen, op den heuvel waar zij elkander trouw hadden gezworen, in verplichte tegenwoordigheid van vrouwen en kinderen. Toen de vijf Boeren hingen (de zesde moest voor zijn straf met den strop om den hals eerst toeschouwer zijn) brak de galg. De omstanders meenden dat de veroordeelden vrij zouden zijn van alle straf; maar zooals in een Engelsch bericht te lezen is, zij hadden ‘het ineenstorten der galg beschouwd als een uitnoodiging des Allerhoogsten om vergevingsgezind te zijn, terwijl de beul slechts had te gehoorzamen aan de Engelsche wet.’ Dit was Slachtersnek. (Pag. 13 Hollandsche Uitg.) ‘Met misplaatste grootmoedigheid bewilligde de Engelsche regeering een zeer matige tuchtiging van de Kafferstammen, die in 1834 de Boeren aan de grenzen hadden overvallen.’ Deze Kafferstammen waren gekomen van de streek ten O. van Vischrivier, die toen de grens vormde tusschen de Kaapkolonie en het binnenland. De Boeren hadden langen tijd blootgestaan aan de invallen dezer wilde Kaffers, maar men lette eenvoudig niet op hunne klachten en weigerde hun toe te staan zich van wapens te voorzien. Eindelijk scheen het, dat men gehoor gaf aan hun klachten, en hoewel het bleek dat men de tuchtiging der Kaffers nagenoeg uitsluitend door de Boeren zelf wilde laten geschieden, gaven zij gretig gehoor aan den oproep, nadat zij van wapens waren voorzien. Het verdrijven der Kaffers van het grondgebied der kolonie was ongetwijfeld een koloniale aangelegenheid; desniettegenstaande wilde men de kosten der expeditie geheel laten dragen door de weinige burgers, die er het voordeel van geplukt hadden. Het misnoegen groeide aan tot verontwaardiging toen het bleek dat het Engelsche gouvernement het vee van de Boeren, dat deze | |
[pagina 414]
| |
zelf hadden teruggehaald van de Kaffers, op vendutie verkocht om de kosten van het salarieeren der Engelsche troepen te dekken. Toen daarover onaangenaamheden ontstonden, was Lord Glenelg, Secretaris van Koloniën, zoo onheusch de Boeren op grove en ongegronde wijze te belasteren, en om de maat vol te meten, gaf hij aan de Kaffers het door de Boeren op hen veroverde land terug, teneinde die Kafferstammen goed te stemmen en verdere invallen af te koopen. Men begrijpt dat deze handelwijze voor de Boeren ondragelijk was en dat zij het gedrag van Engeland verachtelijk vonden. Inderdaad: ‘het bestuur had de historische feilen en deugden van Britsch gezag overal; het was zachtzinnig, zuiver, eerlijk, maar taktloos en onlogisch.’ Laat ons hooren wat tegenover deze uitspraak van Conan Doyle, gezegd is door geschiedschrijvers van naam, die zonder in het oog vallende bijbedoelingen, de geschiedenis van dezen tijd hebben meegedeeld. James Anthony Froude (‘Oceana’ Tauchnitz-Edition Volume 2435 pag. 43): ‘De Kaapsche Hollanders.... gaven zich over, omdat zij in de meening verkeerden dat, gelijk tevoren geschied was, de bezetting van hun land door de Engelschen slechts tijdelijk zou zijn en dat het land ten slotte aan hen terug gegeven zou worden, wanneer de strijd voorbij was. Het land werd niet terug gegeven. Op het congres in Weenen werd het voor goed overgedragen aan de Engelschen zonder dat men hun toestemming gevraagd of verkregen had.... Zij werden behandeld als adscripti glebae, een integreerend deel van den overgedragen grond. Zij voelden dit; de minder bezadigden stribbelden tegen; men noemde deze “rebellen” en zij werden doodgeschoten en opgehangen op de gewone manier.... Wij rechtvaardigden onze verovering tegenover ons zelf.... en wij stelden ons zelf aan als kampioenen van de gekleurde rassen tegenover hen, alsof zij verdrukkers en roovers waren geweest.... Wij hebben hen niet netjes en niet verstandig (unfairly as well as unwisely) behandeld en wij schenken nooit vergiffenis aan | |
[pagina 415]
| |
hen, die wij beleedigd hebben.... Niettegenstaande onze plechtige verbintenissen, kwamen wij geheel willekeurig als verdrukkers tusschenbeide. Het komt niet te pas verdragen te breken, zelfs niet met de beste bedoelingen, en wij hadden juist dat gedaan, waartoe wij ons beslist verbonden hadden om het niet te doen (Pag. 49).... geen Boer in Zuid-Afrika was in staat geloof te schenken aan Engelsche beloften. De wijze waarop wij handelden of toestonden, dat onze vertegenwoordigers handelden, was onbeschaamd in zijn cynisme (pag. 50). De belooning werd gegeven in kruit en wapens, die wij plechtig beloofd hadden niet aan de inboorlingen te zullen verschaffen. Tienduizend geweren werden verdeeld in twee of drie jaren onder de omringende Kafferstammen, als een onmiddellijke bedreiging tegen de Hollandsche bevolking, die nu een halven cirkel van gewapende mannen om zich heen had.... (pag. 52). Wij nemen slechts nota van hun fouten; wij vergeten de onze’. Merkwaardigheidshalve wil ik hieraan toevoegen een, als het ware profetische uiting van Froude in 1885: (pag. 68). ‘Hun wensch was waarschijnlijk een algemeenen oorlog te verwekken, de Hollanders te prikkelen en er toe te brengen om den eersten slag te slaan, die dan aan Engeland het recht zou geven haar geheele kracht in werking te stellen om hen te vernietigen. Ik kan nauwlijks gelooven dat Engelsche ministers bepaald een dergelijke bedoeling hebben; wel hebben zij de toevlucht genomen tot bulderen om de Boeren te overbluffen en deden zij het minste wat men van hen zou kunnen verwachten; maar desalniettemin gingen zij een weg op, die eindigen moest òf in onmacht òf in opheffing der constitutie, die wij eenmaal aan Zuid-Afrika hebben opgedrongen, toen het ons goed dacht. De geschiedenis van Ierland herhaalt zich weer - alsof Ierland reeds niet genoeg ware’. En pag. 70 ‘President Kruger (President van Transvaal) zeide mij in Londen, dat elke stap, dien de Engelschen genomen hadden in Zuid-Afrika gedurende de laatste 12 jaren, diè zoude geweest zijn, dien hij zelf zou hebben aanbevolen, wanneer het zijn wensch ware geweest de banden met Engeland te verbreken, met één enkele | |
[pagina 416]
| |
uitzondering, en dat was de bekentenis van ongelijk, die Lord Carnarvon tegenover den Oranje-Vrijstaat had afgelegd en de vergoeding, die hij gegeven had voor het rooven van de diamantvelden’. G. Mc. Call Theal. (History of the Boers in South Africa 1887 en ‘Story of South Africa’) ‘Vrijhandel werd beloofd, maar die belofte werd niet gehouden... de Boeren werden niet beschermd tegen de invallen van de inboorlingen... het Britsche bestuur was door en door verdorven... de Engelschen weigerden halsstarrig zich te richten naar de billijke wenschen en behoeften van hen, die zij bestuurden... Heftige ontevredenheid werd veroorzaakt door het vervangen van de Hollandsche door de Engelsche taal in alle gerechtelijke zaken ... Toen de Engelschen het eerst moeite deden om de heerschappij over de Kaapkolonie te verkrijgen, beloofden zij aan de Hollandsche bevolking de slavernij in stand te zullen houden, ten einde hen gunstig te stemmen tegenover hen zelf en vijandig tegenover de Franschen, die voorgesteld hadden de slavernij af te schaffen. Toch werd door hen daarop de slavernij afgeschaft, niettegenstaande de Boeren vrijwillig in gelijke richting handelden, en hoewel het langzamerhand zonder twijfel toch tot afschaffing der slavernij gekomen zou zijn, doordat zij alle vrouwelijke kinderen vrij maakten bij de geboorte. Er zijn weinig menschen, die zooveel reden hadden tot ontevredenheid’. Theal meldt ook dat Lord Charles Somerset er niet tegen opzag zich persoonlijk te bevoordeelen bij het verpachten van land, en dat hij eveneens zich verrijkte door handel te drijven in paarden met het gouvernement. G.H. Perris. (Blood and Gold in South Africa Pag 7). ‘Wat betreft het karakter van het vroegere gouvernement van de Kaapkolonie, behoeven wij slechts in het geheugen te roepen dat het bewind, dat Conan Doyle beschrijft als zachtzinnig, zuiver en eerlijk, handelingen bevat als: de afschaffing van de rechterlijke macht en de uitvoerende macht der Kaapkolonisten en hare vervanging door de persoonlijke wetten van den gouverneur; de opheffing van het Hooggerechtshof; de onderdrukking van de Hollandsche | |
[pagina 417]
| |
taal in de gerechtshoven en andere takken van dienst, ofschoon ⅚ van de bevolking geen andere taal verstond. Verder het ontnemen van alle municipale rechten; het toestaan van omkooping van het bestuur der kolonie; het werven van Hottentotten als soldaten en politie en het gretige gebruik, dat men van hen maakte om den burgers processen op te dringen. Te recht zal men het met Theal eens zijn, dat er weinig menschen zullen zijn, die zooveel reden tot ontevredenheid hebben als de Boeren’. Conan Doyle: (Pag. 12) ‘De Engelsche regeering heeft altijd de rechten van de inboorlingen op eerlijke en menschlievende wijze willen regelen’. Fortescue Carter (A Narrative of the Boer War 1882). ‘Wij hebben altijd gebluft op onzen rechtvaardigheidszin tegenover de inboorlingen en op ons verlangen om hen rechtvaardig te behandelen, terwijl wij door onze handelingen slechts de bewijzen gaven van het nietszeggende van onze bewering. Voor den Engelschman is het noodzakelijk zijn geweten te sussen, nadat hij de Kaffers van hun land heeft beroofd. Wij maken ons wijs dat wij het doen om de Kaffers te verbeteren en te verhinderen, dat zij onder elkander bloed vergieten, maar tot die gedachte komen wij eerst, wanneer wij zelf ons aandeel in het bloedvergieten hebben gehad...’ ‘Engelands politiek tegenover de inboorlingen. Het is een politiek, die de oorzaak is geweest van meer bloedvergieten in Zuid-Afrika, dan eenige andere daad. Deze politiek is even onstandvastig als het water; den eenen dag den inboorling paaiende, den volgenden dag hem bestraffende; heden hem aansporende om kwaad te doen en morgen hem straffende voor zijn misdaden; het eene oogenblik hem ranselende en aan de ketting leggende, maakten zij het andere oogenblik excuses voor de behandeling van zooeven. Even spoedig als een overtuiging in iemands hersens kan ontstaan, even spoedig is de inboorling er van overtuigd geworden, dat de schitterende eigenschappen van den Engelschman, trots zijn rechtvaardigheidszin en zijn oprechtheid, slechts bedrog zijn.... zijn oordeel is, naar ik meen, | |
[pagina 418]
| |
heden ten dage slechter dan het ooit te voren geweest is’. Dit is geschreven in 1882. De rol van beschermer der inboorlingen is in dezen oorlog door de Engelschen zoo opgevat, dat zij, die, wanneer zij zich neutraal hielden, niet het minste gevaar liepen, gewapend werden ‘om zich zelf te beschermen,’ juister gezegd, om de Engelsche troepen te helpen beschermen. Conan Doyle (Pag. 12). ‘Een ras van dapperen kan de slachtoffers op het slagveld vergeten; maar nooit die, welke op het schavot gevallen zijn. Het maken van politieke martelaars is de uiterste verbijstering van den politicus.’ Het is wel te betreuren dat die teekenen van ‘uiterste verstandsverbijstering’ zich nog zoo herhaald hebben. Men denke aan Coetzee, Lotter, Scheepers en zoovele anderen. Wanneer deze gerechtelijke moorden geschied waren vóór de publicatie van het boek, zouden wij gewis de waarheid er niet in te lezen hebben gekregen. Conan Doyle (pag. 14-15). ‘Maar nu aan het einde van hun grooten tocht gekomen, na alle hinderpalen van afstand, van natuur en van woeste vijanden, zagen de Boeren juist datgene, wat zij het minst begeerden, wat zij zoo ver gekomen waren om te vermijden, n.l. de Britsche vlag. De Boeren hadden Natal van binnen bezet, maar Engeland had hetzelfde gedaan ter zee’. (Het minder fraaie Hollandsch is van den vertaler van Conan Doyle.) De niets kwaads vermoedende lezer zal begrepen hebben, dat Natal reeds door Engeland bezet was vanuit Durban, toen de Boeren daar binnen vielen, komende over de Drakensbergen uit den Oranje-Vrijstaat; wat Conan Doyle daarop laat volgen: ‘het was enkel de verovering van Natal door de Boeren, welke haar - de Britsche regeering - er toe bracht, het als een Britsche kolonie op te eischen,’ zal hem voorkomen niet in strijd te zijn met het voorafgaande. Immers men zou kunnen denken, dat Natal door de Engelschen bezet was en in het bezit was van Engelschen, terwijl Engeland verzuimd had het als een kolonie te erkennen. Niets is echter minder waar dan dit; want de Boeren hadden zich reeds jarenlang gevestigd in de streek tusschen | |
[pagina 419]
| |
de Drakensbergen en de zee, hadden daar een republiek gevormd, voordat het Engelsche bestuur er aan dacht om tusschenbeiden te komen. Eerst later zond Engeland een expeditie over zee om de Boeren uit Natal te verdrijven. Eenige Engelsche handelaars hadden zich in Durban gevestigd en dat was toen het punt van uitgang voor de Engelsche expeditie. In het geheele binnenland van Natal was er niet ééne nederzetting van de Engelschen. De verklaring voor deze expedite kan men eveneens bij Conan Doyle vinden.... als men het weet (pag. 15). ‘In zekere mate was het een merkwaardige episode, dit geschermutsel van soldaten met voortrekkers; want het kwam neer op de afsnijding van den Boer van de zee en het beperken zijner eerzucht tot het land’ (welk een verfijnd sarcasme en welk een huichelarij)! ‘Was de strijd op andere wijze geëindigd, dan zou een nieuwe en allicht geduchte vijand gevoegd zijn bij de vlaggen der zeevolken.’ De goede lezer heeft bij het lezen hiervan Conan Doyle bedankt, dat hij zoo goed van de Boeren dacht, dat hij hen in staat achtte niet alleen om goed te vechten te land, maar ook geweldig te worden ter zee, maar het is eigenlijk niets anders, dan een mededeeling van de reden, die Engeland er toe bracht de Boeren uit Natal te verdrijven. Eerst toen het den Engelschen bleek, dat de Boeren werkelijk Natal in bezit hadden, sloeg hun de schrik om het hart en zonden zij de expeditie uit. Men bezette eerst de kustplaatsen, om den invoer van wapenen te beletten; men beweerde zelfs zekerheid te hebben dat de Boeren kanonnen en oorlogschepen hadden besteld; eenige bevestiging van deze geruchten schijnt er echter nooit gekomen te zijn. Men ziet welke rechten Engeland had op Natal. Zij bestonden absoluut niet en de Boeren zijn uit Natal gejaagd op dezelfde onverantwoordelijke, onwettige en onheusche wijze, als waarop zij op vele plaatsen door de Engelschen verdreven zijn. Conan Doyle (Pag. 18) ‘Vijf en twintig jaren lang na de Zandrivierconventie (1852) hadden de burgers der Transvaalsche Republiek een woelig en geweldadig bestaan | |
[pagina 420]
| |
gevoerd; zij vochten onophoudelijk met de inboorlingen en somwijlen met elkander. Nu en dan was er ook een kleine botsing met het Hollandsche Republiekje ten zuiden. Regeeringloosheid was er het gevolg van’. Froude (Oceana Pag. 41)... ‘gedurende twintig jaren voor deze gebeurtenis (het rooven der diamantvelden in den Oranje-Vrijstaat in 1871) was er een toestand van betrekkelijke vrede in Zuid-Afrika’. Na de bespreking van het tractaat van Zandrivier (1852) zegt hij (Pag. 46): ‘Met ééne uitzondering, die ik straks zal aangeven, waren deze tractaten in acht genomen gedurende 17 jaren, en het land kwam tot rust. De troebelen op onze eigen grens hielden op, het land kwam tot kalmte en had geen geschiedenis. De nieuwe staten gingen niet achteruit, maar bloeiden. De Boeren spreidden zich uit over een oppervlakte zoo groot als Frankrijk. Zij legden hun twisten met de inboorlingen bij, zonder veel te vechten. In Transvaal leefde een millioen inboorlingen in vrede, te midden van hen, met hen werkende en voor hen werkende’. Die uitzondering, waarvan Froude gewaagt, betreft een der meest belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis van Zuid-Afrika; maar waarover Conan Doyle verstandiger vindt het stilzwijgen te bewaren, n.l. de roof der diamantvelden te Kimberley. Er zijn meer dergelijke gebeurtenissen, die toevallig(?) in zijn boek ontbreken. Froude noemt dit geval dan ook ‘wellicht de schandelijkste bladzijde in de jaarboeken van de Engelsche koloniale geschiedenis.’ Wij moeten even terug gaan in de geschiedenis en ontmoeten dan tevens een ander staaltje van Conan Doyle's vergeetachtigheid (waar hij het nuttig vindt). In het tractaat van Zandrivier had Engeland zich plechtig verbonden zich niet te zullen mengen in geschillen tusschen Boeren en inboorlingen en, (vervolgt Froude pag. 46) ‘het aan hen over te laten, òf zich als een scheidsmuur te plaatsen tusschen onszelf en het binnenland van Afrika, òf ten onder te gaan, zooals algemeen als waarschijnlijker werd beschouwd, in den ongelijken strijd met de krijgshaftige Kafferstammen, die hen in aantal oneindig overtrof- | |
[pagina 421]
| |
fen.... Maar over het geheel was hun wijze van optreden tegenover de inboorlingen niet zonder succes. Er hebben geen opstanden plaats gegrepen van zwarten tegen blanken in Transvaal. Het gezag bleef gehandhaafd zonder schrikaanjaging en zonder strengheid. Tooneelen, zooals de uitroeiing van Langalalabele'stam in Natal of de moordpartij te Koegas, die de Kaapkolonie ontsierde in 1878, zijn nooit geëvenaard in de onafhankelijke Hollandsche staten... Toen wij den Oranje-Vrijstaat verlieten, lieten wij den Boeren als aandenken een niet bijgelegd geschil over de grensregeling met de Basoeto's. Wij hadden er genoeg van zelf met hen te gaan vechten, en wij lieten het over aan den President en den Volksraad te Bloemfontein, de geschillen bij te leggen, als zij er kans toe zagen. Zij konden het niet op vredelievende wijze vinden. In 1865 brak de oorlog uit tusschen den Oranje-Vrijstaat en de zonen van Moshesh. Deze duurde vier jaren en eindigde, omdat de Basoeto's niet langer weerstand bieden konden; toen stelden zij zich onder Britsche bescherming, en, plechtige verbintenissen ten spijt, kwamen wij eigenmachtig tusschenbeide .... het tractaat van 1852 werd hernieuwd te Aliwal-Noord in 1869, met hernieuwde verzekering dat de woordbreuk geen precedent zou zijn voor verdere inmenging ... Wellicht zoude het ook niet geschonden zijn als ons niet een nieuwe verleiding in den weg gekomen was ... De inkt van het verdrag van Aliwal-Noord was nauwelijks droog toen er diamanten in groote hoeveelheden werden ontdekt in een district, dat wij zelf beschouwd hadden, als een deel van het gebied van den Vrijstaat, voordat wij ons het eerst daaruit terugtrokken, en dat sedert onafgebroken door Vrijstaatsche ambtenaren beheerd was ... Het besef ontstond dat de schoonste diamantmijnen ter wereld niet verloren moesten gaan voor het Britsche Rijk. Men ontdekte dat de streek, waar deze gevonden werden, in het geheel geen deel uitmaakte van het gebied van den Vrijstaat, en dat het behoorde aan een opperhoofd der Grikwa's, genaamd Waterboer ... Men beschuldigde de Boeren dat zij dezen bestolen hadden ... De Boeren werden verjaagd. Zij boden | |
[pagina 422]
| |
geen weerstand, maar zij zwichtten onder protest voor de overmacht, en van dien dag af is geen Boer in staat geweest geloof of vertrouwen te schenken aan Engelsche geloften ... Wij waren uitgegaan als kampioenen voor den verdrukten Waterboer. Wij gaven aan Waterboer en zijn Grikwa's een tiende gedeelte van het gebied. Wij behielden den rest en al wat van waarde was voor ons zelf ... Maar, zelfs al waren de rechten van Waterboer ook werkelijk zoo onbetwistbaar geweest als zijn vrienden voorwendden, wij hadden ons bij eede verbonden ons niet meer te mengen in dergelijke kwesties, zoo duidelijk als bij mogelijkheid woorden het kunnen uitdrukken. Ons gedrag zou niet zoo onverdragelijk geweest zijn, als wij ons eenvoudig beroepen hadden op onze meerdere kracht - als wij den Boeren eenvoudig verteld hadden dat wij de diamanten moesten hebben en het plan hadden ze te nemen; maar wij vergiftigden de wond, die wij toebrachten en rechtvaardigden onze handelwijze door ons aan te stellen tegenover de wereld als de beschermers van de rechten der inboorlingen ...’ (pag. 50) ‘Het werd later bewezen voor de rechtbank te Kimberley voor den Officier van Justitie Stockenstroom, dat Waterboer nooit eenig recht op den grond had bezeten, maar teruggegeven werd het land natuurlijk niet.’ En wat zegt Conan Doyle? (Hollandsche uitgave pag. 17). ‘Welke historische grieven Transvaal ook moge hebben tegen Groot-Britanje, wij kunnen ten minste, behalve misschien in één zaak, aanspraak maken op een zeer zuiver geweten in onze handelingen tegenover den Oranje-Vrijstaat. Zoo werden dan in 1852 en in 1854 de forsche staatjes geboren welke bij machte zijn gebleken om althans voor een tijd, de gezamenlijke strijdkrachten van het rijk de spits te bieden’. Geen woord er over om duidelijk te maken in welk ‘ééne’ zaak het geweten van Groot-Britannië tegenover den Oranje-Vrijstaat niet zuiver kon zijn. De van niets wetende lezer komt onwillekeurig op de gedachte, dat het eene bewering is zonder bijgedachte, en dat Conan Doyle bedoelt ‘dat het geweten tegenover den Oranje-Vrijstaat in alle opzichten zeer zuiver is, maar dat het | |
[pagina 423]
| |
wel mogelijk is dat er één geval bestaat, waarin dit niet zoo absoluut waar is, maar dat dit in elk geval een zeer onbelangrijke gebeurtenis is, aangezien Conan Doyle haar niet kent. Dit is nu de gewone manier van behandeling der geschiedenis door Conan Doyle! En hoe wordt de schandelijke annexatie in 1877 verdedigd? (pag. 18) ‘Een woeste Kafferstam bedreigde hen uit het Noorden en de Zoeloes uit het Oosten. Het was eene overdrijving te willen beweren, dat de inmenging der Engelschen de Boeren redde, want niemand kan de krijgsgeschiedenis der Boeren nalezen zonder te zien, dat zij ten volle opgewassen waren tegen de Zoeloes en Sekoekoeni tezamen. Maar in elk geval stond een geduchte inval voor de deur’.... ‘Sir Theophilus Shepstone, de Britsche commissaris, loste alle vraagstukken na een onderzoek van drie maanden op, door de formeele inlijving der Republiek... Zoo bracht het jaar '77 een volledigen omkeer der Zandrivier-Conventie te weeg.... Toen ter tijd scheen er geen sterke strooming tegen de inlijving te bestaan.’ En wat is de waarheid? Dat reeds vóór de annexatie in 1877, het geschil met Sekoekoeni door de Boeren was bijgelegd, terwijl het aan Shepstone bekend was, dat men zich verstaan had met Sekoekoeni, en dat er geen inval dreigde van woeste Kafferstammen uit het Noorden en uit het Oosten. Conan Doyle zelf geeft toe dat het belachelijk is, te meenen dat de Boeren niet opgewassen zouden geweest zijn tegen de Zoeloes en Sekoekoeni, maar ook dit is wijsheid, die hij heeft opgedaan door de ondervinding in dezen oorlog; want het was wel degelijk een argument van Shepstone en er waren in dien tijd werkelijk Engelschen, die meenden, dat de Boeren de grootste reden tot dankbaarheid hadden tegenover Engeland, dat hen gered had van een wissen ondergang door de annexatie van hun land. En dat er geen sterke strooming tegen de inlijving bestond, is eveneens onjuist. De Boeren waren niet zonder reden verbaasd over het onverwachte gedrag van Engeland en zij waren in het minst niet voorbereid om tegenstand | |
[pagina 424]
| |
te kunnen bieden. Deze zou dan ook onder deze omstandigheden geheel nutteloos zijn geweest en het verzet zou zonder twijfel uitgeloopen zijn op een geheele vernietiging van de weerbare kracht van het Boerenvolk. De uiterlijk kalme berusting der Boeren in de annexatie was hun redding en het was voornamelijk te danken aan den persoonlijken invloed van Kruger, dat de Boeren zich stil hielden, totdat de dag aangebroken zou zijn, waarop dit niet meer noodig was. Dat Kruger het land niet verliet, maar tijdens het Britsche bestuur beproefde de leiding in handen te houden, strekte hem dus tot eer en niet tot schande, en in dit feit ligt geenszins de bekentenis van Kruger, dat hij zich neerlegde bij den nieuwen toestand en nog minder dat hij dezen goedkeurde. Hij is in '77 en '78 tweemaal in Engeland gekomen om het herstel te bepleiten van de Zuid-Afrikaansche Republiek. Te vergeefs. Drie jaren heeft hij de Boeren in bedwang gehouden en hen tot kalmte aangemaand. Hij was er afkeerig van om met geweld op te treden, waar er nog kans was zonder bloedvergieten het herstel te bewerken en die kans bestond. Gladstone had herhaalde malen verklaard, dat zelfs wanneer Transvaal méér waard was, dan het bij de annexatie gebleken was te zijn, hij toch de annexatie als iets onbehoorlijks zou blijven brandmerken en alles doen, wat in zijn vermogen was om het onrecht te herstellen, omdat de annexatie verkregen was op oneerlijke wijze. En toen Gladstone zelf aan het bewind kwam, had Kruger het recht om te verwachten, dat hij zijn woord gestand zou doen. Aan den anderen kant verwachtte Kruger, dat het Engelsche gouvernement de beloften zou nakomen, waartoe Sheptone zich verbonden had. Laten wij eerst zien wat Conan Doyle er van zegt. (Pag. 19). ‘Maar Engeland had altoos tegenspoed in Zuid-Afrika gehad en bij deze gelegenheid erger dan bij elke vorige’. ‘Tegenspoed’, welk kenschetsend woord! Zoo noemt men het, wanneer woordbreuk niet door buitengewoon succès wordt gevolgd. ‘Zonder kwade trouw enkel door getalm en afleiding elders waren de beloften, die men gedaan had niet aanstonds ten uitvoer gelegd’. ‘Niet | |
[pagina 425]
| |
aanstonds’ men had er den tijd voor gehad van '77 tot 1881! Die tijd schijnt te kort voor een Engelschman om aan zijn beloften gevolg te geven. En dan ‘geen kwade trouw maar enkel getalm en afleiding elders’ en toch hadden de Boeren niet stil gezeten en waren blijven protesteeren en was Kruger een paar maal naar Engeland gereisd om persoonlijk zijn invloed bij het Engelsche gouvernement te doen gelden; men had hem steeds met een kluitje in het riet gestuurd. Men heeft de Engelschen er waarlijk wel aan herinnerd, dat zij beloften op zich hadden genomen! ‘Hadden de Transvalers maar gewacht, dan zouden zij hun Volksraad en al hunne overige wenschen hebben zien inwilligen’. Jawel ‘hadden zij maar gewacht!’ Maar hoelang hadden zij al niet gewacht? En bestond er geen gevaar dat hoe langer zij wachtten, hoe geringer de kans werd op de vervulling van de door Engeland gedane beloften? Het was immers een door het Britsche ministerie openlijk verkondigde meening, dat het absoluut onwaar was, dat de Boeren ontevreden waren met het Engelsch bewind en dat het slechts enkele heethoofden waren, zooals Kruger, die anders dachten, en dat het juist uit de kalme berusting van het Boerenvolk ten duidelijkste bleek, dat er van ontevredenheid geen sprake kon zijn en dat zooals Conan Doyle zegt ‘alle kenteekenen er op doelden, dat het volk mits oordeelkundig bejegend, rustig onder de Britsche vlag in zijn nieuw noodlot zou berusten.’ En was het ook niet deze overweging, die Gladstone er toe bracht, toen hij aan het bewind kwam, om ook zelf er zich bij neer te leggen en geen verandering te brengen in den toestand van annexatie? En dan wat een belachelijke voorstelling heeft Conan Doyle van de wenschen der Boeren en hun hunkeren naar onafhankelijkheid! Het is alsof de Burgers slechts behoefte hadden aan een volksraad en een kop koffie. ‘De Burgers zijn een huiselijk volk. Nu en dan houden zij er van een kop koffie te drinken met den bewindsman, die het tracht te regeeren. De 300 pond per jaar welke de Republiek haren President voor koffiegeld bewilligde, is | |
[pagina 426]
| |
geen ledige vorm. Een wijs beheerder zou de maatschappelijke en democratische gebruiken van dat volk zich eigen gemaakt hebben. Sir Theophilus Shepstone deed zulks. Sir Owen Lanyon niet. Er was geen volksraad en geen koffie; de volksontevredenheid verergerde met den dag’. Sir Owen Lanyon ‘Oude lange Jan’, zooals de Boeren hem noemden, dronk dus geen koffie. Dit belangrijke feit is echter in de annalen van de geschiedenis niet opgeteekend. ‘Dat in deze inlijving.... Groot-Brittanje.... geen tastbaar geldelijk eigenbelang te behartigen had.’ Deze zin is een ietwat onjuiste vertaling voor ‘Great Britain had no possible selfish interest in view’ dat feitelijk zeggen wil dat Groot-Britannië onmogelijk haar eigen belang op het oog kan gehad hebben, toen zij Transvaal annexeerde. Geen eigenbelang? Vermoedelijk heeft Engeland dan uit pure menschlievendheid haar eigenbelang over het hoofd gezien en zich en haar goeden naam benadeeld. ‘In die dagen toch waren er nog geen Randmijnen en in het geheele land was er volstrekt niets dat den meest inhalige zou hebben kunnen verlokken.’ Voor een Engelschman schijnt er derhalve niets te bestaan, dat den meest inhalige zou hebben kunnen verlokken, om eenige landstreek te annexeeren, dan het bestaan van goudmijnen. Was Conan Doyle wel bij zijn positieven toen hij dezen onzin opschreef of heeft hij wellicht verwacht, dat zijn lezers slechts zouden behooren tot de rubriek van hen, die niet het volle bezit van hun zintuigen hebben? Waarom spreekt men in Engeland steeds van ‘Groot-Engeland’? en waarom veracht men hen, die den oorlog niet verdedigen, door hen uit te schelden voor pro-Boers en Klein-Engelschen? Is het niet omdat de Jingo's er de grootste zaligheid in vinden, ‘om de wereldkaart rood te kleuren’? Is het niet hun streven om te maken, dat alle landen en volken van de weldaden zullen genieten van Britsche opperheerschappij? Niets is in de oogen van de Engelschen onafscheidelijker van nationale grootheid, dan de voortdurende uitbreiding van het Engelsche grondgebied, en dan wil Conan Doyle ons laten gelooven dat Groot-Britannië geen eigenbelang | |
[pagina 427]
| |
had toen het Transvaal inpalmde! De beleediging aan het adres van Engeland, dat het slechts landen inpalmt, wanneer er diamantmijnen, goudmijnen of andere heerlijkheden zijn, laten wij voor rekening van Conan Doyle; maar laat ons eens hooren wat Fortescue Carter zegt van de aanwezigheid van goud in Transvaal in 1877. Zijn boek werd geschreven in 1882 en door zijn langdurig verblijf in Zuid-Afrika is hij een betrouwbare gids, omdat hij als het ware getuige is geweest van alle wederwaardigheden in die dagen. (Fortescue Carter. A Narrative of the Boer War pag. 27).... ‘Maar de beweegreden, die Engeland noopte tot annexatie was, geloof ik, dezelfde als toen zij met begeerige oogen den blik wendde op de diamantvelden, en ten slotte roofde zij van de Boeren hun stukje grondgebied. Het was hebzucht en de lust tot vuil winstbejag. Deze keer was het goud, dat onze begeerten opwekte. De ontwikkeling der goudvelden in Transvaal deed verwachtingen ontstaan met betrekking tot hun waarde, die waarschijnlijk wel nooit in vervulling zullen komen’ (wel een karakteristieke meening voor het jaar 1882!) ‘maar de verwachtingen waren voldoende om ons aan te trekken. Is het overeen te brengen met de wijze waarop wij sedert onheuchelijke tijden de Boeren in Zuid-Afrika hebben bejegend, dat onze tusschenkomst of annexatie van het land het uitvloeisel was van onze liefde voor de Boeren? Als het zoo was, dan was die liefde wel plotseling ontstaan en in elk geval gelijktijdig onstaan met de inlichtingen, die wij in Engeland ontvingen, dat er loonend goud te vinden was in dat land’. Conan Doyle (Pag. 19) ‘Aan de handelwijze der Britsche Regeering lag er niets laaghartigs ten grondslag, ofschoon zij voorbarig en onoordeelkundig moge geweest zijn’. (Natuurlijk was Engeland niet te laken, dat is het immers nooit!) Conan Doyle noemt de handelwijze hier ‘voorbarig en onoordeelkundig’ ‘premature and injudicious’. Het is misschien niet onaardig er op te wijzen, dat Conan Doyle deze handelwijze eerst anders beoordeeld heeft. Oorspronkelijk stond er (zie ‘The great Boer War’) ‘injudicious and high- | |
[pagina 428]
| |
handed’ onoordeelkundig en willekeurig, eigengerechtigd. Op deze kwalificatie past heel goed, wat daar onmiddellijk op volgt. ‘In December 1880 stonden de Boeren op’, maar in het nieuwe boek van hem heeft hij nog een zin er tusschen gelast. ‘The War in South Africa’ Pag. 18 (Hollandsche uitgave zie pag. 19 en 20). ‘Men heeft eenige reden om te gelooven, dat indien de inlijving uitgesteld ware geworden, zij later zou zijn tot stand gebracht krachtens een verzoekschrift van de meerderheid der Transvaalsche Burgers’. Tot die ontdekking kwam Conan Doyle in het jaar, dat hij in Engeland doorbracht. Wanneer men niet wist dat hij dezen zin er later had ingelascht, zou men den sprong in zijn gedachtengang niet goed kunnen begrijpen, want het is wel wonderlijk om in den eenen zin te zeggen, dat wanneer de inlijving niet geschied was, de Burgers er zelf om zouden hebben verzocht, en onmiddellijk daarop te laten volgen: ‘in December 1880 stonden de Boeren op. Elke Boerenhofstede zond hare scherpschutters uit ...’ Geen betere weerlegging voor den ingelaschten zin, dan de zinnen, die er op volgen. Het waren niet enkele Boeren, die opstonden, neen, elke hoeve zond hare scherpschutters uit. Dat men ook niet verwachtte, dat de annexatie zou geschieden zonder tegenstand, kan blijken uit de toespraak, die de opperbevelhebber Sir Arthur Cunningham richtte tot de troepen in Transvaal, onmiddellijk na de annexatie. (zie Fortescue Carter Pag. 29) ‘Het doet mij genoegen, dat de oorlog is vermeden geworden, aangezien geen soldaat, als men het vermijden kan, er naar verlangt om te vechten, vooral niet tegen zijn witte broeders’. Conan Doyle (Pag. 20) ‘De nederlaag van Majubaheuvel werd gevolgd door de volledige capitulatie van het ministerie van Gladstone; zij was òf de meest laaghartige òf de meest grootmoedige regeeringsdaad in de nieuwere geschiedenis... eene enorme Britsche strijdmacht bevond zich ter plaatse en haar generaal verklaarde, dat hij den vijand in de palm zijner hand hield ... zag het er uit als of de vijand zonder veel moeite zou kunnen worden verpletterd... Het Britsche | |
[pagina 429]
| |
publiek was ook van die meening; toch stond het toe, dat men het opgeheven zwaard vallen liet ... was de beweegreden ontwijfelbaar een zedelijke en Christelijke. Men ging uit van de overweging dat de inlijving van Transvaal klaarblijkelijk een onrechtvaardigheid was geweest. Dat de Boeren aanspraak hadden op de vrijheid waarvoor zij gestreden hadden en dat het onwaardig was voor een groot volk, om een onrechtvaardigen oorlog voort te zetten terwille van militaire weerwraak ...’ Dat de daad van Gladstone geen lafhartigheid was en ook niet uitsluitend een daad van grootmoedigheid, daarvoor zijn verschillende getuigenissen aan te halen, die zelfs Conan Doyle wel als overtuigend zal willen aannemen. Ook was het niet waar, dat zij niet gewaardeerd werd; integendeel heeft, ten onrechte, bij de Boeren de overtuiging bestaan, dat Gladstone gehandeld had uitsluitend op moraliteitsgronden en zij hebben integendeel deze daad zoo bovenmate gewaardeerd, dat het hun oordeel omtrent Engelsche handelingen heeft beneveld. Tot vlak voor den oorlog heeft er bij de Boeren de besliste overtuiging geheerscht, dat, ‘als de Koningin van Engeland alles wist, zij niet zoude gedoogd hebben dat het onrecht geschied was’. Maar de daad van Gladstone heeft ook in andere opzichten voor Engeland practisch nut gehad. Men wist, dat de Oranje-Vrijstaat op het punt stond, de Transvalers te hulp te snellen. Men wist, dat de gevoelens in de Kaapkolonie zoo sterk spraken voor hun stamverwante broeders in het Noorden, dat de Engelsche regeering het niet waagde om hare troepen over Kaapstad te expedieeren, en het deed over Natal. Men meende verder bewijzen te hebben van verbintenissen, die Transvaal had aangegaan met Europeesche mogendheden, die haar zouden bijspringen, wanneer de nood aan den man was. Daarbij kwam nog het gevaar voor verwikkelingen elders, zoodat het ministerie op utiliteitsgronden meende te moeten besluiten, zich niet in een uiterst gevaarlijken oorlog te wikkelen in Zuid-Afrika, die de afwikkeling der strijdvragen elders ten voordeele van Engeland zoude hebben in den weg gestaan. Engeland mocht op dat oogenblik zelfs | |
[pagina 430]
| |
geen gedeelte van haar strijdkrachten vast leggen in een zoo verwijderd gedeelte der wereld. Laat ons eerst hooren wat the Right Honorable Joseph Chamberlain den 7 Juni 1881 in Birmingham gesproken heeft. ‘De Boeren zijn niet van nature een oorlogzuchtig volk. Zij erfden van hun voorvaderen ... de mannen die zich in Holland vrij vochten van de onderdrukking van Philips II van Spanje ... hun onoverwinnelijke liefde voor de onafhankelijkheid en de vrijheid. Zijn het niet eigenschappen, mannen van het Engelsche ras waardig, en is het tegen een dergelijke natie, dat wij geroepen zijn op te treden, om de beslissing aan de wapenen over te laten? Deze mannen hebben zich neergezet in Transvaal om vreemde heerschappij te ontvluchten. Zij hadden vele punten van twist gehad met de Engelschen; zij verlieten huis en haard in Natal, zooals de Engelsche puriteinen Engeland verlieten voor de Vereenigde Staten, en zij stichtten een kleine republiek op zichzelf in het hartje van Afrika. In 1852 maakten wij een verdrag met hen en wij stemden toe hun onafhankelijkheid te eerbiedigen en te garandeeren en ik vraag of onder deze omstandigheden het mogelijk is dat wij een geweldadige annexatie van het land in stand kunnen houden, zonder gevaar te loopen aangeklaagd te worden van medeplichtigheid aan, ik zal niet zeggen aan nationale dwaasheid, maar ik zeg aan een nationalen misdaad.’ En wat was het oordeel van Lord Randolph Churchill? Deze zeide ‘dat zonder twijfel de Boeren verslagen hadden kunnen worden en het Britsche gouvernement Transvaal had kunnen terugwinnen, maar dat het dan even zeker de Kaapkolonie verloren zou hebben. De Hollandsche gevoelens in de Kaapkolonie waren zoo in opstand gekomen tegen al wat zij beschouwden als een onrechtmatige, trouwelooze en willekeurige bejegening van de vrije Hollandsche Afrikaners van Transvaal, dat de uiteindelijke triomf der Britsche wapenen, steunende op kracht alleen, | |
[pagina 431]
| |
de kolonie voor eeuwig en hopeloos zou hebben vervreemd van Groot-Britannië.’ En wat zegt Conan Doyle van de overeenkomst, die er na den oorlog gemaakt werd tusschen Engeland en Transvaal? (pag. 22). ‘De aanhankelijkheid der Engelsch sprekende koloniën (werd) op een harde proef gesteld.... en toch bevonden zij zich door de handelwijze der Britsche regeering onder een burgerij, die de nederlaag had geleden. Het was goed en wel voor den burger van Londen om zijn gekwetsten trots te streelen met de gedachte, dat hij een grootmoedige daad had verricht, maar anders stond het met den Britschen kolonist van Durban of Kaapstad, die.... in de gemaakte regeling tegenover zijn Hollandschen buurman een vernedering had ondergaan. De eindregeling had een onverkwikkelijke gewaarwording van wrok achtergelaten. De Britsche Afrikaander heeft met een hartstocht welks intensiteit in Engeland nooit is bevroed, gehaakt naar de uren der vergelding’..... ‘Dat de Hollandsche Republieken niet enkel gelijkheid der rassen begeerden maar een overwegend Hollandsch ras in Zuid-Afrika verlangden,’ is ook een fictie, die Conan Doyle gelieft verder aan te kweeken. Hij wil ons zelfs doen gelooven, dat tijdens de onderhandelingen de Boeren volijverig waren zich voor te bereiden op een aanvallenden oorlog. Hij gelooft echter blijkbaar zelf niet wat hij daar zegt, want zijn geheele boek zou onnoodig geweest zijn, wanneer hij voor deze bewering één enkel bewijs had kunnen aanhalen. Eén enkel bewijs voor de aanvallende bedoeling der Boeren, en voor het besliste plan der Transvaalsche regeering om Engeland uit Zuid-Afrika te verdrijven zou voldoende zijn geweest om den geheelen oorlog voor Engeland te rechtvaardigen. Het geheele boek van Conan Doyle dient immers slechts om den volken te bewijzen, dat Engeland het recht had den oorlog te beginnen, of liever nog, dat de oorlog aan Engeland is opgedrongen. Ook hier zijn de bewijzen en beweringen van Conan Doyle absoluut waardeloos, omdat zij weersproken worden door feiten. | |
[pagina 432]
| |
De ons toegestane plaatsruimte noopt ons, de verdere bespreking van het boek van Conan Doyle hier te staken. Wij zijn slechts gevorderd tot de eerste 22 bladzijden van de Hollandsche uitgave en hebben dus niet eens het eerste hoofdstuk volledig behandeld. Wij hebben er de voorkeur aan gegeven het boek op den voet volgende, aanmerkingen te maken, waar het ons voorkwam, dat aanmerkingen het meest op haar plaats zijn. Om alle onjuistheden aan de kaak te stellen, zouden wij nog veel uitvoeriger hebben moeten zijn. Het zou wellicht belang kunnen hebben zoo uitvoerig te zijn, maar het is de vraag of de lezer zoo goedgunstig zou zijn gebleven om ons in onze bespreking te volgen. Wij hebben ons daarom bepaald tot het meest belangrijke. Wij hadden ook hier en daar een greep kunnen doen uit het boek, de beweringen van Conan Doyle in de verschillende hoofdstukken aan kritiek onderwerpende, maar het gevolg daarvan zou geweest zijn, dat de minder welwillende lezer niet overtuigd zou zijn geworden van het absolute van Conan Doyle's onoprechtheid. Het is ook wel te vergeven, dat iemand die niet op de hoogte van de zaken is, allicht tot de conclusie komt, dat een bewering, als zou men ‘op elke bladzijde aanmerkingen kunnen maken’, cum grano salis moet worden opgevat. ‘Als de criticus aanmerkingen had kunnen maken, zou hij het ook wel gedaan hebben’, is de gewone redeneertrant. In volle oprechtheid beweer ik, dat men het geheele boek door, op elke bladzijde eerder meer dan minder aanmerkingen kan maken, dan ik hier gemaakt heb op de 22 eerste pagina's. Ik hoop in de gelegenheid te zijn dit later te bewijzen. Gaarne zou ik nog hebben stil gestaan bij de onware voorstelling van zaken over den toestand na 1881, zooals Conan Doyle het beschrijft op pag. 23. Tot mijn spijt moet ik dit laten rusten. Nog even een paar aanmerkingen echter over het einde van het eerste hoofdstuk (pag. 23). ‘De naam van den Staat werd toen veranderd van Transvaal in Zuid-Afrikaansche Republiek, een verandering welke onheilspellend doelde op uitbreiding in de toekomst’! De lezer wete, dat de naam ‘Zuid-Afrikaansche Republiek’, de | |
[pagina 433]
| |
naam was van Transvaal sedert het jaar 1852; dat de grondwet van 1864 de ‘grondwet van de Zuid-Afrikaansche-Republiek’ was, en dat eerst in 1881 in de conventie de naam voorkwam van ‘Transvaal’ en dat in de conventie van 1884 zoowel ‘Transvaal’ als ‘Zuid-Afrikaansche-Republiek’ worden genoemd voor hetzelfde rijk. Conan Doyle zou niet weten dat in 1852 het Britsche gouvernement de onafhankelijkheid gegarandeerd had aan het land aan de overzijde van de Vaal onder den naam van Zuid-Afrikaansche-Republiek?! En dan de suzereiniteits-kwestie. (Pag. 24). ‘Deze suzereiniteit werd in de inleiding der eerste conventie vermeld, maar niet in de tweede conventie. Was die suzereiniteit daardoor opgeheven of niet? De bewering der Britsche regeering is, dat enkel de bepalingen veranderd werden en dat de inleiding gehandhaafd bleef voor beide conventiën.... Daarentegen beweren de Boeren, dat er ook een inleiding is voor de tweede conventie welke dus, zou men zeggen, de plaats inneemt der eerste.’ Hierop volgt in de Hollandsche uitgave: ‘De waarheid is dat de geheele discussie onvruchtbaar blijven moet.... of dat toezichtsrecht van Engeland gelijk staat met een suzereiniteit of niet, daarover voeren de internationale rechtsgeleerden akademisch debat. Wat van belang is, is het feit, niet het woord’. En nu vergelijke men het facsimile van de conventie van 1884, zooals het is gereproduceerd als bijlage in ‘De Eeuw van Onrecht’. ‘A Convention concluded between Her Majesty the Queen etc. etc. and the South African Republic.’ Wanneer men de moeite wil nemen het stuk te lezen, dan zal het blijken, dat de suzereiniteit zonder eenige kwestie door Engeland is prijs gegeven, zoodat het onwaar is dat daarover akademische discussies gevoerd werden. Dat is reeds daarom overbodig, omdat in de eerste plaats Graaf Derby zelf, die het contract gesloten heeft, met den vertegenwoordiger der Zuid-Afrikaansche Republiek het feit erkend heeft. In zijn brief ‘aan de Heeren Kruger, Dutoit en Smit’ ter begeleiding van het ontwerp der | |
[pagina 434]
| |
nieuwe Conventie, schreef Graaf Derby ‘Downing Street 15 Februari 1884.... sub. 4.... Door de weglating van die Artikelen der Conventie van Pretoria, waarbij aan Hare Majesteit en aan den Britschen Resident zekere bijzondere bevoegdheden en ambtelijke verrichtingen toegekend waren, in verband met het binnenlandsch bestuur en de buitenlandsche betrekkingen van den Transvaal-Staat, zal het aan uwe Regeering overgelaten worden, het land zonder tusschenkomst te regeeren, zijn diplomatiek verkeer te regelen en zijn buitenlandsche politiek in te richten, die alleen onderworpen zal zijn aan de bepaling, omschreven in Artikel 4 van het nieuwe ontwerp, dat geen verdrag met een vreemden Staat van kracht zal zijn, zonder de goedkeuring der Koningin’. Chamberlain zelf erkent 8 Mei 1896: ‘Wij mogen geen aanspraak maken op, en wij hebben ook geen aanspraak gemaakt op het recht ons te mengen in de aangelegenheden van Transvaal. Onze rechten voortspruitende uit de Conventie, zijn beperkt tot het geven van vriendelijken raad, maar wij moeten er ons bij neerleggen, wanneer deze niet aangenomen wordt of verworpen wordt.’ De suzereiniteit, die voorkwam in de Inleiding tot de Conventie van 1881 is toen door Graaf Derby persoonlijk geschrapt, en deze Inleiding is vervangen door een nieuwe bij de Conventie van 1884. Er zijn Engelschen, die willen volhouden, dat de Boeren, die in 1881 de suzereiniteit van Engeland erkend hebben, door deze daad de suzereiniteit hebben erkend voor de eeuwigheid, een bewering, die te dwaas is om er bij stil te staan; maar er is niets zoo dwaas of het kan in Engeland als argument gebruikt worden. Merkwaardig is het echter wellicht voor de Engelschen om te vernemen, dat Lord Salisbury zelf in The House of Lords den 17den October 1899 heeft verklaard ‘dat President Kruger, ten einde de schrapping te verkrijgen van het woord “suzereiniteit”, belangrijke opofferingen zich getroostte aan grondgebied en andere zaken (Mr. Kruger made considerable territorial and other sacrifices).’ Het is van algemeene bekendheid dat Sir Edward Clarke, de beroemde rechtsgeleerde, als parlementslid zich ten sterkste kantte tegen | |
[pagina 435]
| |
het optreden van Chamberlain, die in zijn ‘Despatch of October 16th 1897’ verklaard had ‘dat H.M. suzereiniteit nog bestond en dat dit feit de handelingen van Groot-Britannië rechtvaardigde in haar weigering om kwesties aan arbitrage te onderwerpen.’ Maar wij hebben ook Conan Doyle zelf als getuige. Wat hij in de Hollandsche uitgave van ‘The War in South Africa’ zegt, hebben wij hierboven reeds vermeld. Maar in zijn oorspronkelijk werk ‘The Great Boer War’ staat ditzelfde niet te lezen, maar integendeel iets gansch anders. Daar zegt hij (pag. 24): ‘Dit punt is zóó moeilijk te beoordeelen, dat het mij voorkomt bij uitstek een van die kwesties te zijn, die men moet onderwerpen aan de beslissing van een rechtbank van vreemde juristen of wellicht aan het Hooggerechtshof van de Vereenigde Staten. Mocht de beslissing vallen ten nadeele van Groot-Britannië, dan zouden wij dit moeten aannemen als een kastijding en als een geschikte bestraffing voor de zorgeloosheid van den vertegenwoordiger, die in gebreke bleef onze meening begrijpelijk te maken. Carlyle heeft gezegd, dat een politieke misdaad altijd eindigt in een gebroken hoofd van den een of van den ander. Ongelukkiger wijze is die “iemand” meestal “iemand anders”. Wij hebben de geschiedenis gelezen van de politieke misdaden, slechts al te snel zullen wij komen aan de gebroken hoofden. Dit dan is een overzicht van wat gebeurd is tot aan de onderteekening der Conventie, die uiteindelijk de positie van de Zuid-Afrikaansche Republiek heeft gevestigd of in gebreke is gebleven haar te vestigen. Wij moeten nog de groote kwesties ter zijde laten en neerdalen tot de binnenlandsche aangelegenheden van dien kleinen Staat en meer in het bijzonder tot de reeks van gebeurtenissen, die de gemoederen van ons volk meer dan iets anders, sedert den Indischen opstand, heeft bewogen en die onze wapenen heeft verootmoedigd, zooals zij nog nooit verootmoedigd zijn in deze eeuw.’ Dit is het einde van het oorspronkelijk geschreven eerste hoofdstuk van het boek van Conan Doyle. |
|