Onze Eeuw. Jaargang 2
(1902)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 975]
| |
Iets over het Onderwijs in Engeland
| |
[pagina 976]
| |
ontschuldigen zich met de moeilijkheid van de spelling der Engelsche taal; ‘de Fransche is echter, volgens schoolmannen, nog moeilijker aan te leeren.’Ga naar voetnoot1) Eene zeer bekwame Engelsche muziek-onderwijzeres, door bijzondere omstandigheden buitengewoon goed op de hoogte van onderwijszaken, zei mij in een gesprek daarover: ‘You see, we are a foolish and stupid nation, awfully backward in many respects until - until we open our eyes and then we start and take the lead!’ - Zij beriep zich op de groote vorderingen, die de muziek en 't onderwijs daarin in de laatste vijf en twintig jaren in Engeland hebben gemaakt, en op het Conservatorium voor Muziek in Londen, volgens haar, tegenwoordig het eerste in Europa. Ik kan de juistheid dier bewering niet beoordeelen; maar was getroffen door de eigenaardige erkenning van minderheid, waarin lag opgesloten: ‘maar zoodra wij willen, zijn we ook in dat opzicht (onderwijs) de eersten!’ Altijd en altijd het gevoel, zoo geestig onder woorden gebracht door een bejaard Hollandsch heer, die door zijne betrekking veel met Engelschen in aanraking was geweest: ‘als 'n Engelschman een knap man ontmoet, behoorend tot 'n andere natie dan de zijne, zegt hij: “Jawel 't is een knappe kerel; maar 't is doodjammer dat hij geen Engelschman is, dan was hij nog tweemaal zoo knap!”’ Wel vormt de Engelschman te dezen een merkwaardig contrast met den Hollander, die over 't algemeen wel wat spoedig geneigd is om wat hij in den vreemde vindt, beter te achten en hooger te stellen, dan wat hij thuis heeft. Beide overdrijven iets goeds. De eerste: een betamelijk gevoel van eigenwaarde, aldus ontaardend in eene zelfoverschatting, eene verwaandheid, die blind maken voor de verdiensten van anderen; de tweede: een lofwaardig gevoel van bescheidenheid, overslaande in eene geringschatting van eigen nationaliteit, waartoe (hetzij met overtuiging en | |
[pagina 977]
| |
dankbaarheid gezegd) een Hollander allerminst reden heeft. En stellig niet waar sprake is van 't onderwijs. Een behoorlijk aaneensluitend geheel van lagere en middelbare scholen, met een van staatswege aangegeven programma, bezit Engeland niet. Het eerste teeken van belangstelling, door 't Parlement in de zaak van het volksonderwijs gegeven, dateert van 1816, toen eene Commissie uit het Lagerhuis werd benoemd om rapport uit te brengen over het onderwijs aan de lagere klassen in de hoofdstad. Het rapport, door deze Commissie ingediend, werd echter ter zijde gelegd en had geenerlei gevolg! In 1832 werd door het Parlement eene som van £ 20.000 toegestaan voor het oprichten van schoolgebouwen, welke som in handen werd gesteld van ‘the National Society’ en ‘the British and Foreign School Society.’ Maar voor het instandhouden dezer scholen, voor het onderwijs, dat er zou worden gegeven, noch voor eenig toezicht waren maatregelen genomen en het duurde tot 1839 vóór er een ‘Council of Education’ werd ingesteld. Aan dezen Raad van Onderwijs werd het beheer opgedragen der sommen, in het vervolg voor 't onderwijs in Engeland en Wales, door het Parlement toe te staan. De eerste Secretaris van dezen Raad ging den stand van het onderwijs op het vasteland onderzoeken: ‘voornamelijk in Zwitserland, Pruisen en Holland,’ en een der eerste maatregelen, die hij wist tot stand te brengen, was het beschikbaar stellen eener som van £ 10.000, gelijkelijk verdeeld onder de beide bovengenoemde vereenigingen, voor 't oprichten eener Opleidingsschool voor Onderwijzers. De tweede was: de inspectie van alle gesubsidieerde scholen door bevoegde personen. Het is noodig, tot recht verstand dezer zaken, hier even stil te staan en den blik achterwaarts te wenden. In de eerste helft der 16e eeuw waren er in Engeland weinig openbare scholen (van de Universiteiten is hier natuurlijk geen sprake.) Het opgewekte geestesleven, dat alom een gevolg was van Renaissance en Hervorming, deed behoefte ontstaan aan onderwijs, en naast de enkele (zestien) bestaande ‘Grammar- | |
[pagina 978]
| |
Schools,’Ga naar voetnoot1) werden er in den loop der 16e en de eerste helft der 17e eeuw ruim 400 nieuwe ‘Grammar-Schools’ opgericht. Eenige dier scholen bestaan nog; de meeste waren voor zulk een lang leven ‘too poorly endowed’: de bronnen van inkomsten te hunner beschikking gesteld, waren te gering en droogden op. Bij alle verschil beoogden zij toch één doel: een ‘liberal,’ dat is ontwikkelend onderwijs, gebaseerd op de kennis der oude talen, vooral van 't Latijn. De binnenlandsche oorlogen en verdeeldheden in de tweede helft der 17e eeuw vormden geen gunstigen tijd voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs, en zoo ging de eeuw ten einde, zonder dat het na Karel I veel werd uitgebreid. In 't begin der 18e eeuw werd er door ernstige mannen (o.a. door Edward Colston, den stichter eener groote school te Bristol) op gewezen, dat de maatschappelijke en moreele ellende van den tijd door de oprichting van een aantal armenscholen van een nieuw model zou kunnen worden verbeterd. Hun ernstige vertoogen vonden gehoor, en in den loop der 18e, ja tot in 't begin der 19e eeuw, kwamen tal van ‘Charity-Schools’ tot stand. Of ze de lagere klassen tot grooten zegen zijn geweest, mag worden betwijfeld, wanneer men leest, dat zij ‘gegrond waren op 'n half religieus, half feudaal begrip van opvoeding en dat zij: ‘almost wholly ignoble and humiliating’ waren. Hoofdzaak was: den armen kleinen in te scherpen, naast ‘den catechismus, lezen, schrijven en, hier en daar, wat rekenen,’ dat zij tot de lagere menschensoort behoorden en moesten blijven behooren. Ter verduidelijking dezer les waren zij op eene bijzondere manier gekleed. In de ‘grammar-schools’ heerschte op dit punt een beter begrip; al de leerlingen ‘whether the sons of gentlemen or not, were to be treated as if they were.’ De ‘charity-schools’ waren ook toegankelijk voor meisjes; de ‘grammar-schools’ niet. ‘Girls were not expected to serve God in Church or State,’ zegt J.G. Fitch, aan wiens studie over ‘Education’ dit een en ander is ontleend. | |
[pagina 979]
| |
De grammar-school en de charity-school was al wat Engeland aan openbare of quasi openbare scholen bezat in 't begin der 19de eeuw. Voor de rest was het onderwijs in handen van particulieren, en dat van hunne scholen weinig goeds te zeggen viel blijkt uit de brochures, in 1802 over dat onderwerp geschreven door Joseph Lancaster. Deze Lancaster was een Kwaker met een warm hart, eene goede dosis gezond verstand en een practischen blik. Hij huurde een groot lokaal te Southwark, waar zich weldra 1000 kinderen om hem verzamelden. Daar Lancaster geen volwassen helpers had en ook geen geld om die te betalen, organiseerde hij uit de oudste leerlingen een corps van helpers, die het hun onderwezene op hunne beurt onder zijn toezicht aan de jongere meedeelden. Lancaster erkent voor deze nieuwheid zijne verplichting aan Dr. Andrew Bell, die te Madras eene proef had genomen met deze methode, en er verscheidene brochures over had geschreven. Daar Bell tot ‘the Church of England’ behoorde en Lancaster een ‘non-Conformist’ was, ontstonden er twee partijen. In de scholen, door de aanhangers van Bell opgericht, vormden ‘Church-catechism and liturgy a substantial part of the education’, terwijl op de Lancaster-scholen wel de Bijbel werd gebruikt: ‘but no doctrinal teaching was permitted to be introduced.’ - Door de geestelijkheid der Anglikaansche kerk, bijgestaan door leeken, werd in 1811 eene vereeniging gesticht bekend als: ‘the National Society for the Education of the Poor in the principles of the Established Church’, nadat drie jaar te voren, in 1808, door de aanhangers van Lancaster, vrijzinnige kerkelijken, non-Conformisten en de sterke Whig-partij (lords, staatslieden en letterkundigen, die o.a. ‘The Edinburgh Review’ en eene vereeniging ter verspreiding van Nuttige Kennis oprichtten) ‘the Royal Lancaster Society’ was opgericht, later meer bekend onder den naam van ‘the British and Foreign School Society.’ Beide vereenigingen deden veel ter verbetering van 't onderwijs; over 't algemeen werden de scholen der National Society overtroffen door die der British | |
[pagina 980]
| |
and Foreign School Society (de Lancastersche), waar de leerstof werd uitgebreid door de invoering van ‘aardrijkskunde, geschiedenis en aanschouwingsonderwijs’. En hiermede zijn we gekomen tot het jaar 1839 en hervat ik den draad, dien ik boven losliet. De in dat jaar opgerichte Raad van Onderwijs nam in 1846 als grondstelling aan, dat de scholen van bestaande godsdienstige vereenigingen zouden worden gebruikt en ondersteund, en dat geen vrije staatsschool zou worden ingevoerd. De subsidie van 't Parlement bedroeg reeds £ 100.000 en verhooging daarvan werd voorgesteld om niet slechts bestaande scholen, maar vooral ook het gehalte der onderwijzers, te verbeteren. Dit laatste doel stelde men zich voor te bereiken: door na voldoend afgelegd examen aan onderwijzers en onderwijzeressen acten van bevoegdheid uit te reiken; door 't ondersteunen van Normaalscholen en het daaraan verbinden van beurzen; en door 't oprichten van een corps van kweekelingen, een systeem, dat Sir Kay Shuttleworth in Holland zeer had bewonderd. Zijn oorspronkelijk plan, methoden en boeken te controleeren, gaf hij bij nader inzien op, en volkomen vrijheid te dezen opzichte werd gelaten aan de hoofden der scholen en hun personeel. In 1858 werd eene Koninklijke Commissie benoemd, onder voorzitterschap van den Hertog van Newcastle, om onderzoek te doen naar den toestand van 't volksonderwijs, want de subsidies van 't Parlement waren in twaalf jaren van £ 100.000 tot £ 663.435 geklommen, en velen twijfelden of de resultaten aan deze vermeerdering geëvenredigd waren. De commissie stelde voor: elken leerling van elke gesubsidieerde school een examen af te nemen, en de vooruitzichten en geldelijke positie van den onderwijzer te doen afhangen van 't resultaat van dit onderzoek. Deze omslachtige en bedenkelijke manier van doen werd in '62 opgegeven; de rechtstreeksche betrekking tusschen gouvernement en onderwijzer eens voor al losgelaten, en de subsidie, die in handen werd gesteld van de schoolcommissies (School-boards), afhankelijk gemaakt van 't examen der leerlingen in lezen, schrijven en rekenen. | |
[pagina 981]
| |
In 1870 werd door 't Ministerie Gladstone met voorliefde en énergie de zaak van 't onderwijs opnieuw ter hand genomen: uit de Parlementsleden werden twee afgevaardigden benoemd, om in de vier voornaamste steden van Engeland, volgend op de hoofdstad, een onderzoek in te stellen naar de lagere scholen. Dit onderzoek bracht aan 't licht, dat tal van kinderen van alle onderwijs waren verstoken, en de verslaggevers achtten het zeer onwaarschijnlijk, dat het bijzonder onderwijs ooit in het te kort aan scholen zou kunnen voorzien. Bij de ‘Education-Act’ van den Minister Forster werd toen, nog in hetzelfde jaar 1870, bepaald, dat, waar het bijzonder onderwijs ontoereikend zou blijken voor de behoefte, schoolcommissies zouden worden ingesteld met de bevoegdheid om voor de oprichting en 't onderhoud van scholen een hoofdelijken omslagGa naar voetnoot1) te heffen, en door plaatselijke wetten leerplicht in te voeren. Verder werd in de ‘Education-Act’ o.a. bepaald: dat het godsdienstonderwijs aan 't begin of 't eind der schooltijden zou worden gegeven, dat in de scholen der Schoolboards noch catechismus, noch formulieren zouden worden onderwezen, en dat de geestelijkheid niet het recht van inspectie zou bezitten. De leerplicht gold tot het volbrachte 13e jaar. In 1880 en '82 werd bij Parlementsacte de Bewaarschool (‘Kinder-garten’) geregeld en de Fröbel-methode ingevoerd. (‘The best English infant-schools are now almost unrivalled for their excellence’, verzekert Fitch.) Ook werd bij Parlementsacte van '82 het toezicht volledig georganiseerd en bij voorkeur opgedragen aan onderwijzers der lagere school, die zich hadden onderscheiden. Bedroeg in 1870, vóór de ‘Education-Act’, 't getal scholen in Engeland en Wales, die door 't Parlement werden gesubsidieerd en onder toezicht stonden, 9563, in 1888 was dat aantal geklommen tot 19.267. | |
[pagina 982]
| |
De avondscholen verkregen in '88 en volgende jaren Parlements-subsidies; maar schijnen nog zeer onvoldoende te zijn, indien men de mededeelingen der boven aangehaalde Kölnische Zeitung mag gelooven. Het voortgezet onderwijs is eeuwen lang op de ‘grammarschools’ gegeven. In 1865 werd eene Koninklijke Commissie van onderzoek belast het te inspecteeren en er rapport over uit te brengen. Er bleken 3000 ‘endowed schools’ in Engeland te bestaan, dat zijn scholen, waarvan de stichters een kapitaal tot onderhoud hunner stichting hebben vastgezet. Verder was het voortgezet onderwijs in handen van particulieren, en ook hunne scholen, zoo goed als de ‘grammar-schools’, werden door de commissie bezocht. Haar oordeel luidde: dat drie vierden der geïnspecteerde scholen minder goed waren dan gewone lagere scholen, die onder toezicht stonden (‘less efficient than ordinary elementary schools under inspection’). Het rapport dezer commissie bevat eenige der somberste hoofdstukken van de geschiedenis van 't onderwijs in Engeland (some of the most disheartening chapters in English educational history’); maar verscheen gelukkig in den tijd (1868), dat in Engeland aan 't hoofd der regeering een man stond, die den veelvermogenden steun van zijn krachtig bewind aan deze zaak schonk: Gladstone. In '69 werd de ‘Endowed School-Bill’ van Forster ingediend, waarbij werd voorgesteld: 1o. de reorganisatie van alle ‘endowed schools’, en 2o. de instelling van een Raad van Onderwijs (Educational Council), samengesteld uit vertegenwoordigers der drie universiteiten van Cambridge, Oxford en Londen. Alleen het eerste gedeelte werd aangenomen; het had goede resultaten; maar pogingen later aangewend (o.a. door Sir John Lubbock 1880), om meer afdoende maatregelen in te voeren, mislukten. In 1874 werd opgericht de ‘Girls' Public Day-School Company’. Volgens de opgave van Fitch waren in 1888, het jaar dat hij het artikel schreef, waaraan de bovenstaande bijzonderheden zijn ontleend, 33 scholen door dit lichaam opgericht. Uit de ‘volledige’ lijst der scholen van de ‘Girls Public | |
[pagina 983]
| |
Day-School Company’, gevoegd achter het naast mij liggend programma der Streatham Hill High School blijkt, dat er in de sinds verloopen twaalf jaren geen nieuwe zijn bijgekomen, want zij vermeldt de namen van juist 33 scholen. Ongetwijfeld heeft deze vereeniging, indirect zoowel als direct, veel goeds uitgewerkt voor 't onderwijs voor meisjes. Eene dier scholen, de Streatham High School, heb ik bezocht; maar ik trof het er ongelukkig. Een vastgesteld bezoek moest, door ongesteldheid, worden verschoven en toen ik mij aanmeldde eenige dagen vóór de Paaschvacantie waren bijna alle lessen reeds gesloten, daar de ‘German measles’ zoodanig onder de leerlingen heerschten, dat in de meeste klassen slechts eenige, in sommige ééne en in andere in 't geheel geene leerlingen aanwezig waren. Ik zag het gebouw, dat doelmatig en tevens smaakvol is ingericht, en sprak de Directrice, die mij een exemplaar van 't programma ter hand stelde. De school telt tusschen de drie- en vierhonderd leerlingen; het onderwijzend personeel bestaat grootendeels uit dames, die aan de Universiteit een graad hebben verworven, en in den Raad van Bestuur hebben verscheidene dames zitting (o.a. eene Miss Kingsley; of dit eene dochter is van den beroemden Charles Kingsley weet ik niet). Het onderwijs omvat de navolgende vakken: Godsdienstonderwijs, Lezen, Schrijven, Rekenkunde, Wiskunde, Engelsche grammatica, Opstellen en Letterkunde, Geschiedenis, Aardrijkskunde, Fransch, Hoogduitsch, Latijn, de beginselen der Natuurwetenschap, Teekenen, Koorzingen en Harmonieleer, Gymnastiek en Handwerken. Het schoolgeld bedraagt voor leerlingen onder 10 jaar f 126 per jaar; voor diezelfde leerlingen boven 10 jaar en voor leerlingen, die tusschen 10 en 13 jarigen leeftijd worden toegelaten, f 150 per jaar, zonder verdere verhooging; voor leerlingen, die eerst na haar 13de jaar worden toegelaten, f 198 per jaar, eveneens zonder verdere verhooging. Voor solo-zingen, piano- en vioolspelen, voortgezet teekenonderwijs en schilderen bestaan afzonderlijk betaalde eursussen, die ook kunnen worden bijgewoond door niet- | |
[pagina 984]
| |
leerlingen der school, en waar men, desverkiezende, voor zekere examina in de muziek wordt opgeleid. Elk jaar komt eene Commissie uit Oxford en Cambridge een examen afnemen in al de klassen der school en degenen, die van deze Commissie een ‘Higher Certificate’ verwerven, zijn bij 't admissie-examen voor de Universiteit van zekere vakken vrijgesteld. Indien daartoe aanvrage wordt gedaan, wordt aan leerlingen van andere Kerkgenootschappen dan de Staatskerk, afzonderlijk godsdienstonderwijs gegeven. De schooltijden duren van 9 uur 10 minuten tot 1 uur 10 minuten op elken werkdag, behalve den Zaterdag, die steeds in Engeland een vrije dag is. Van half 3 tot 4 uur kunnen de leerlingen op school onder toezicht en leiding van daartoe aangewezen onderwijzeressen het huiswerk komen maken. De gezamenlijke vacanties bedragen 13 weken d.i. 3 maanden van 't jaar. Een ‘Kindergarten’ (bewaarschool) en voorbereidende klassen zijn aan de school verbonden. Meer kan ik niet mededeelen van deze inrichting, waar ik slechts ééne les heb kunnen bijwonen. Gelukkiger was ik aan de ‘Datchelor School’, waar ik een geheelen dag doorgebracht en verschillende lessen bezocht heb. De school draagt dien naam ter eere van eene rijke dame, Mary Datchelor, die, een drietal eeuwen geleden, een aanzienlijk fonds vastzette voor het stichten van scholen. In 1875 werd de school opgericht en in '95 door ‘the Worshipful Company of Clothworkers of the City of London’ overgenomen en gereorganiseerd. Een achtbaar Lakenweversgilde eene school voor meisjes overnemend, reorganiseerend en beheerend - dat is iets, dat ons zonderling in de ooren klinkt, en op toestanden wijst, ons ten eenenmale vreemd; maar zeker zal niemand het misprijzen, dat het oude Lakenweversgilde, na het verlies zijner vroegere beteekenis en wijziging zijner vroegere werkzaamheid, zijne aanzienlijke fondsen aanwendt, tot het verheffen van 't onderwijs en het stichten eener school, die | |
[pagina 985]
| |
in vele opzichten voortreffelijk mag worden genoemd, al kan zij niet op ééne lijn worden gesteld met onze Hoogere Burgerscholen voor Meisjes. Zij is, m.i., te vergelijken met eene zéér goede school voor uitgebreid lager onderwijs, maar gaat in natuur- en wiskunde verder. Het gebouw is bijzonder groot; het ligt geheel vrij, en heeft een sousterrain eenige voeten onder den beganen grond; een hooge stoep voert van den weg naar de eerste verdieping. Het munt niet alleen uit door doelmatige maar ook door smaakvolle inrichting; iets dat mij ook trof bij de school te Streatham Hill. Ik geloof dat onze bouwheeren aan de overzijde der Noordzee in dat opzicht vrijwat navolgenswaardigs zouden kunnen vinden. Zoo zijn hier bijv. de muren der lokalen zacht rose gekleurd met 'n donkerroodbruine lambrizeering. De muren der gangen zijn roomkleurig, die der ‘Hall’ van onder lichtgroen, van boven roomkleurig met donkerbruine omlijsting, zoodat er vakken (‘tablets’) zijn gevormd, waarop (dit in 't voorbijgaan) de namen worden geplaatst der leerlingen, die eene beurs (‘Scholarship’) hebben verworven, of examina hebben afgelegd. Treden we 'n klasse-lokaal binnen ('t is Maart 1901), dan is er meer dat ons treft: allereerst het hoogopvlammende haardvuur, onder den schoorsteen in een der hoeken van 't vertrek aangebracht. Dat de verwarming door open vuren zeer hygiënisch is, weet ieder; maar dat een groot vertrek (de klasse-lokalen zijn 22 bij 18 voet en 15 voet hoog) er niet gelijkmatig door wordt verwarmd, is tevens een feit, dat Engelsche leerlingen evenwel minder hindert, daar zij thuis aan hetzelfde euvel gewend zijn. De banken en tafels zijn amphitheatersgewijze en vlak tegen de wanden van 't lokaal geplaatst. De ramen zijn hoog, zooals 't behoort links van de leerlingen aangebracht en geven door het geheele vertrek een flink licht, wanneer de zon schijnt, door blauwe gordijnen getemperd. Gewoonlijk echter zijn de blauwe weggeschoven en de ramen gedeeltelijk met witte bedekt. Op de breede doorloopende vensterbanken staan in alle lokalen sierlijke vaasjes met bloemen, door de leerlingen | |
[pagina 986]
| |
meegebracht. De kleur der wanden is wel een meter boven de lambrizeering onzichtbaar door de tallooze, boven en naast elkander hangende, photografieën en platen in vergulde en andere lijsten, die aan 't lokaal iets huiselijks geven, waartoe ook niet weinig bijdraagt, dat de eikenhouten schrijftafel ten dienste der onderwijzeressen, in elk lokaal aanwezig, geplaatst is op 'n mooi Axminster karpet. Verder bevinden zich in elk lokaal 'n bord op een verplaatsbaren ezel, en eene muurkast of eene losse kast. De ‘Hall’ eene zaal, die meer dan 1000 menschen kan bevatten, wordt met waterpijpen verwarmd. In deze ‘Hall’ komen elken morgen de ongeveer 500 leerlingen der school met al de onderwijzeressen bijeen tot het bijwonen der godsdienstoefening, die ± vijftien minuten duurt. De Directrice, met de onderwijzeressen op het podium of het ‘platform’ gezeten, dat zich aan 't boveneind der zaal bevindt, gaat daarbij voor, leest verscheidene gebeden en geeft aan wat door allen met begeleiding van het orgel zal worden gezongen. Het ander eind der ‘Hall’ wordt gebruikt voor het onderwijs in de Gymnastiek, waarvoor, vreemd genoeg, in dit groote gebouw geen afzonderlijk lokaal is ingerichtGa naar voetnoot1). Natuurlijk zijn er dus ook niet veel werktuigen, en bestaan de oefeningen voornamelijk uit wat wij hier te lande vrije en orde-oefeningen noemen; toch komt de beschikbare ruimte mij daarvoor te klein voor. De lokalen zijn, in afmeting en inrichting, aan elkander gelijk, alleen dat, waar de lessen in ‘Science’ worden gegeven, natuurlijk uitgezonderd. Dit lokaal bevindt zich in het sousterrain en viel mij, zoowel wat de afmetingen als wat de inrichting aangaat, niet mede. De tafels loopen parallel met drie muren; de werktafel der onderwijzeres met den vierden. De tafels omsluiten dus een langwerpig vierkant, en tusschen de werktafel en de tafels voor de leerlingen zijn voldoende doorgangen gelaten, zoodat de onderwijzeres, wanneer zij iets wil toonen, hare plaats verlaten en zich vóór de tafels der leerlingen vrij bewegen kan. | |
[pagina 987]
| |
Achter de tafels, die met de werktafel een rechten hoek vormen, zijn de vensters aangebracht en langs de vrije wanden loopen kasten, waarin de benoodigdheden voor 't onderwijs staan. Volledig is het cabinet echter niet; ook heb ik den indruk, dat het onderwijs in de Natuurkunde verre achterstaat bij dat in de Scheikunde. De onderwijzeres, Bachelor of Science (Candid. in de Wis- en Natuurk.) gaf opgewekt en practisch les, hield geen voordracht, maar trachtte door ondervragen de leerlingen zelve te doen vinden. Wat ten onzent gewoonlijk in de beide hoogste klassen eener Hoogere Burgerschool voor meisjes wordt onderwezen: licht, warmte, galvanisme, electriciteit, wordt slechts in die afdeeling der hoogste of zesde klasse gegeven, waarin voor het Londensche ‘Matriculation examination’ wordt voorbereid. Wie die klasse niet volgt, krijgt van dit een en ander derhalve geen begrip. In het sousterrain zien we verder de keuken en de zeer ruime eetzaal, want aan de school bestaat gelegenheid voor leerlingen en leeraressen om te half één ‘dinner’ of ‘luncheon’ te gebruiken, waartoe het onderwijs 45 minuten wordt gestaakt. ‘Dinner’ bestaat uit vleesch, groente, aardappelen en de onvermijdelijke ‘pudding’, niet geheel hetzelfde wat wij daaronder verstaan. Leerlingen, die niet deelnemen aan het middagmaal, koopen aan 't buffet voor haar ‘luncheon’ brood, melk enz., waarvoor, evenals voor 't middagmaal, zoo weinig mogelijk wordt gerekend, en zitten in dezelfde zaal, maar aan andere tafels. Voor elk middagmaal wordt ‘sixpence’ betaald, d.i. dus (de Zaterdag telt niet mee) twee en een halve ‘shilling’, of f 1.50 per persoon per week. De directrice en onderwijzeressen dineeren in eene afzonderlijke zaal op de eerste verdieping, en beurtelings zitten eenige onderwijzeressen met de leerlingen aan. Het prospectus vermeldt, dat alle ‘Arrangements for Luncheon and Dinner’ geheel onder de contrôle staan der Directrice en Secretaresse welke laatste met, maar onder, de eerste belast is met alle werkzaamheden van administratieven aard. | |
[pagina 988]
| |
Het overblijven en dineeren aan de school is een maatregel, door de groote afstanden gebiedend noodzakelijk gemaakt. De schooltijden loopen van 9 uur 30 minuten vóór tot 3 uur na den middag, elken dag der week, uitgezonderd Zaterdag. Van dien tijd gaan af drie kwartier voor het middagmaal; verder geen bepaalde pauzen. Onwillekeurig zijn er toch eenige minuten vrij tusschen de verschillende lesuren in, want de leerlingen, niet de onderwijzeressen, wisselen van lokaal. Dit zou aanleiding kunnen geven tot een oorverdoovend leven, wanneer eenige honderden kinderen zich op 'n gegeven oogenblik de gangen door- en de trappen op- en afspoedden; maar men hoort ze nauwelijks. Zoodra namelijk de leerlingen het gebouw betreden, wisselen zij hunne wandellaarsjes of schoenen voor tennis-schoenen (plimsolls) met elastieke zolen. Of dat aangenaam is wordt niet gevraagd; het is de regel en, 't zij te hunner eere gezegd, voor den regel, de wet, hebben de Engelschen eerbied, - meer dan de Hollanders. In deze school gaan, anders dan in de vroeger genoemde Streatham Hill High School, de lessen ook in den namiddag door en wordt alle huiswerk buiten de school gemaakt. Aan de Datchelor-School wordt 4¾ uur, aan de Streatham Hill High School 4 uur per dag les gegeven, derhalve 23¾ en 20 uur per week. Op achtjarigen leeftijd worden de leerlingen toegelaten. Kenmerkend voor den stand van 't lager onderwijs zijn de eischen aan kinderen van dien leeftijd gesteld. Ik vertaal uit het programma: ‘Candidaten tusschen 8 en 10 jaar moeten in staat zijn woorden van twee lettergrepen gemakkelijk te lezen, een gemakkelijken zin onder dictaat te schrijven; op te tellen, en de eerste helft der tafel van vermenigvuldiging op te zeggen. Van candidaten tusschen 10 en 12 jaar worden duidelijke vorderingen in lezen en spellen verwacht, en de Directrice moet hen voldoende oordeelen in Engelsche grammatica: 't ontleden van den enkelvoudigen zin, en in Rekenkunde: de vier hoofdbewerkingen (eenvoudige en moei- | |
[pagina 989]
| |
lijker opgaven). Voor toelating tot klassen, hooger dan ‘the middle Third’ zijn de eischen: Lezen van 'n stukje uit een Engelsch schrijver. Stellen. Een opstelletje of een brief over een opgegeven onderwerp. Engelsche grammatica. Taal- en redekunstig ontleden van een paar zinnen. Rekenkunde. De vier hoofdbewerkingen (eenvoudige en moeilijker opgaven) en gewone breuken. Men vergelijke hiermede hetgeen Hollandsche, Duitsche en Zwitsersche kinderen van gelijken leeftijd hebben geleerd. Ongerekend de ‘Kindergarten’, waar kinderen van 4 tot 8 jaar van 9 uur 30 min. tot 12 uur 30 min. worden onderwezen, is de school verdeeld in 12 klassen, nl. de Ie of laagste klasse, geen onderverdeeling; de IIe uit 2, de IIIe uit 3 afdeelingen bestaande (upper, middle and lower), waarvan de hoogste afdeeling nog lager onderwijs wordt genoemd; de IVe, die eveneens 3 afdeelingen telt; de Ve die er 2 heeft en de VIe, die niet onderverdeeld is, maar waarnaast nóg eene VIe bestaat, ‘Matriculation-class’ genoemd. Dit zou, naar onze opvatting van een verblijf van een jaar in ééne klasse, uitloopen op 'n schooltijd van 12 jaren en de leerling zou eerst op 20-jarigen leeftijd de schoolbanken verlaten; maar men stelle zich gerust: met Kerstmis en Juli is er verplaatsing en overspringing eener afdeeling is niet onmogelijk. Voor hen, die in 't onderwijs wenschen te gaan, volgt op de VIe klasse eene opleidings- of normaalschool (‘Training College’) met tweejarigen cursus, waaraan beurzen of vrijplaatsen ‘scholarships’ verbonden zijn. Elk jaar worden er tien toegewezen, zonder vergelijkend examen, maar volgens de cijfers van vorderingen, ijver en gedrag, gedurende den doorloopen schooltijd behaald. Voor de vrijplaatsen op de school wordt een vergelijkend examen afgenomen; jaarlijks worden er slechts drie gegeven. Het onderwijs omvat: Engelsch, Latijn, Fransch, Hoogduitsch, Lezen en Voordracht, Schrijven, Rekenkunde, Algebra, ‘Euclid’ (Meetkunde) Aardrijkskunde, Geschiedenis, | |
[pagina 990]
| |
‘Science’ (Physica, Chemie, Botanie, Physiologie); Teekenen, Muziek (instrumentaal en vocaal), Dansen, Gymnastiek en Handwerken. Verder zijn aan de school cursussen verbonden in: Muziek, Teekenen, Voordracht, Talen en Geschiedenis voor dames, die de studie dezer vakken wenschen voort te zetten, en, indien zich een voldoend aantal leerlingen aanmeldt, ook in japonnen maken en koken. Het schooljaar is verdeeld in 3 viermaandelijksche termijnen en bedraagt £ 3 per termijn, waarbij nog 5 shilling komt voor schrijf- en teekenbehoeften en 't gebruik der schoolbibliotheek; derhalve jaarlijks totaal f 117. Alleen de pianolessen worden extra betaald, met f 37.80 's jaars. De leerlingen der Bewaarschool betalen f 54 's jaars, zonder verdere verhooging. De leerlingen kunnen voor verschillende vakken in verschillende klassen zijn, wat natuurlijk alleen mogelijk is, wanneer alle klassen op hetzelfde uur hetzelfde vak hebben. Hieruit blijkt dat er geen vakonderwijs is in dien zin, dat één persoon één vak in alle klassen onderwijst. Elke klasse heeft hare ‘Form-Mistress’, klasse-onderwijzeres; dat is altijd degene, die er het Engelsch onderwijst en naar haar wordt het lokaal genoemd. ‘Upper IVth Miss X,’ staat op de deur van de hoogste afdeeling der IVe klasse. Naar het Engelsch wordt ook bepaald in welke klasse eene leerlinge gerekend wordt te zitten. Het lokaal, waarin de Normaalschool is gevestigd, is zeer groot en wordt door twee haardvuren verwarmd; overigens komt het overeen met de klasse-lokalen. De leerlingen der opleidingsklassen geven een zeker aantal uren les in de verschillende klassen der school; hare medeleerlingen wonen die lessen bij, maken aanteekeningen en geven, onder leiding eener onderwijzeres, critiek. Het diploma van het Training-College is eene aanbeveling, - de School neemt bij voorkeur hare onderwijzeressen uit de oud-leerlingen, die aan het Training-College zijn opgeleid, - maar recht om onderwijs te geven behoeft het diploma niet te verleenen, om de eenvoudige reden, dat de examina voor onderwijzers in Engeland nog niet verplicht | |
[pagina 991]
| |
zijn. Er is vrije concurrentie; ieder bezit het recht in huis en op school onderwijs te geven: voor behoorlijk opgeleide onderwijzers zorgt de staat niet. Vóór den aanvang der zomervacantie, die van den laatsten Vrijdag in Juli tot den 2den Dinsdag in September duurt, heeft een schriftelijk examen plaats, waarvoor de opgaven worden gezonden door de ‘Cambridge Authorities’, die zelve de school bezoeken, het werk nazien en ook mondeling examineeren. Bij het bevorderen, het toekennen van prijzen en eervolle vermeldingen gelden niet alleen de voor 't examenwerk verworven cijfers, maar tevens die, welke in den loop van 't schooljaar door de leerlingen zijn behaald. De bevordering en prijsuitdeeling is eene plechtigheid, die door de ouders en één of meer vertegenwoordigers van het achtbare Lakenweversgilde bijgewoond, en door de Directrice geleid wordt. Met Kerstmis wordt ook een schriftelijk examen afgelegd; de opgaven hiervoor geschieden door de onderwijzeressen, met dien verstande echter dat ze niet door de klasseonderwijzeres zelve aan hare klasse worden gesteld, maar door andere onderwijzeressen. De leerlingen der VIe klasse worden, indien zij 't verlangen en de Directrice haar voor die studie geschikt acht, voorbereid voor ‘the London Matriculation’ en eenige examina in Londen en Cambridge. Het ‘Matriculation’-examen loopt over: Engelsche grammatica en opstellen; Eng. geschiedenis, Eng. letterkunde ‘de biographie van de voornaamste auteurs, van de vroegste tijden af, en kennis van hunne werken’; Latijnsche grammatica en vertalen van ongeprepareerde stukken van 't Latijn in 't Engelsch en van 't Eng. in 't Latijn; Rekenkunde: ‘Euclid’ en Algebra; ‘Science’ d.i. Scheikunde en Natuurkunde, Botanie en Physiologie. Deze vakken zijn verplichtend; daarenboven moet in ééne vreemde taal examen worden gedaan, gewoonlijk wordt Fransch gekozen. Het bewijs van voldoend afgelegd ‘Matriculation’-examen verleent toegang tot de Londensche Universiteit. Ook hier dus geen Grieksch, evenmin als in Zwitserland. Dat er evenveel Latijn | |
[pagina 992]
| |
wordt gevraagd als bij ons betwijfel ik: in de VIe klasse wordt Sallustius, De Conjuratione Catilinae en in de ‘Matriculation’-klasse Cicero, de Senectute behandeld, terwijl van Ovidius nu en dan eenige stukken voor ongeprepareerde vertaling worden gegeven. Dat de leerboeken van Euclides, door de conservatieve Engelschen nog altijd in eere gehouden en gebruikt, niet geven wat ten onzent van Meetkunde wordt vereischt, is een feit. Algemeene Geschiedenis schittert op de eischen voor dit toelatings-examen tot de Universiteit evengoed door afwezigheid, als op 't programma van alle mogelijke examina en scholen. Van het streven en de ontwikkeling van andere volken leert de Engelsche leerling niets; alleen aan de Universiteit bestaat gelegenheid om in dat vak te worden onderwezen. Is het wonder, dat op die wijze de Henry Brompton's worden gekweekt, wier naïeve beweringen ons in een nummer van 't Nieuws van den Dag (tusschen den 5den en 14den Aug. l.l.) werden meegedeeld? ‘Engeland alléén is groot; alle overige volken der wereld zijn zijne minderen op elk gebied van menschelijk kunnen, weten en denken,’ - dat leert de knaap, dat gelooft de man. Van gebeurtenissen als Nederland's verzet tegen Spanje, als de Fransche revolutie, als het streven van Duitschland naar éénheid in hare algemeene beteekenis en gevolgen: niets. Alleen Engelsche geschiedenis. En hoe nog! Aan eene particuliere school en aan de ‘Datchelor-School’ heb ik lessen in dat vak bijgewoond, ook ééne door een onderwijzer. Naar mijne bescheiden meening was het treurig. Ik vergelijk hier niet met het uitstekend onderwijs in de beide hoogste klassen der Utrechtsche Hoogere Burgerschool voor Meisjes, achtereenvolgens gegeven door docenten, die nu te Utrecht en te Amsterdam den hoogleeraarszetel bekleeden: ik blijf lager bij den grond, maar verzeker, dat ik in mijne jeugd beter onderwijs in de geschiedenis heb genoten, en dat op de mij bekende scholen voor U.L.O. in ons land beter onderwijs wordt gegeven, dan ik in Engeland heb gehoord. Weifelende of onjuiste antwoorden op vragen, precies uit het boek genomen, daarna lezen van de volgende bladzijden | |
[pagina 993]
| |
uit het boek, zonder noemenswaardige toelichting of bespreking, ziedaar de Engelsche les in de geschiedenis. Dat er van opgewektheid, van echte belangstelling, van bezieling bij docent noch leerling een spoor viel op te merken, behooft geen betoog. Dat ook het onderwijs in de Aardrijkskunde, schier uitsluitend topographie, niet schitterend is, zal men zonder moeite kunnen gelooven, wanneer ik vertel, dat in het leerboek voor dat vak, in de VIe klasse der Datchelor-School in gebruik, te lezen staat: dat de Zuiderzee in Holland een half jaar dichtgevroren ligt! Wanneer zulke onjuistheden worden verkondigd over 'n land, dat als 't ware naast de deur ligt, vraagt men wat er van Rusland en Griekenland zal worden meegedeeld! Toen ik eens tot de Directrice eener High School zei, dat de totale afwezigheid van onderwijs in de algemeene geschiedenis mij trof, en ik aan de onbekendheid met de ontwikkeling van andere volkeren gedeeltelijk meende te moeten toeschrijven den te geringen dunk, dien de Engelsche natie van hen, den te hoogen, dien zij, ‘nu en dan’ voegde ik er beleefdheidshalve bij, van zichzelve heeft, werd mij dit gereedelijk toegegeven; maar door ‘tijdgebrek’ verontschuldigd, dat het op geen programma voorkomt. Tijdgebrek? Zijn er dan in Engeland niet evenveel uren in den dag als elders? In den schooldag ‘neen’. Reeds is boven gezegd, dat aan de Datchelor-School 4¾ uur, aan eene ‘Highschool’ gewoonlijk 4 uren per dag wordt les gegeven. De bijzondere scholen, die op de hoogte van den tijd willen worden geacht, geven 3½ à 4 uren les, daar de Zaterdag er af gaat maakt dat 17½, 20 of 23 uren per week. Dat is véél minder dan 't aantal schooluren in Nederland. Wel wordt er ééne moderne taal minder onderwezen; maar daarvoor in de plaats komt het Latijn, zoodat dit geen verschil oplevert. Wat er met al den vrijen tijd wordt gedaan? Aan particuliere scholen wordt van 2-4 uur gespeeld in de open lucht; aan de openbare scholen, waarmee ik heb kennis gemaakt, was dit niet het geval; maar ik durf niet verzekeren, dat aan de 33 High Schools der Schoolvereeniging | |
[pagina 994]
| |
(zie boven) de regeling van dit punt dezelfde is, al zou ik het vermoeden. De ‘Datchelor-School’ bezit groote speelplaatsen en een tennisveld. Dat in elk geval, hetzij dan aan de scholen zelve onder toezicht van 't onderwijzend personeel, hetzij in ‘clubs’ de vrije tijd in Engeland wordt besteed aan spelen is overbekend, en mag voortreffelijk worden genoemd. Wie zou het nut ontkennen van beweging in de open lucht? Wie den leerlingen, der volksscholen in de eerste plaats, kinderen die thuis, wakend en slapend, benauwde lucht inademen, dat voorrecht misgunnen? Maar alles kan worden overdreven, en waar zóó weinig intellectueele inspanning van den leerling wordt gevraagd, als, volgens veler waarneming, vooral bij 't bijzonder onderwijs, in Engeland het geval is, moet twee uren overdreven worden genoemd. In Zwitserland heb ik eenigen tijd bij eene familie gewoond, waar twee jongelui van 20 en 23 jaar in huis waren, echte Engelschen, maar flinke, aardige jongens, die door een verblijf in Duitschland en Zwitserland, met andere dan Engelsche onderwijstoestanden hadden kennis gemaakt. Toen wij eens over de achterlijkheid van 't onderwijs in Engeland spraken en ik zei: ‘men zou bijna vragen wat je onderwijzers toch eigenlijk met hunne leerlingen uitvoeren?’ antwoordden beide te gelijk: ‘games, Miss B., games, nothing but games!’ Mij dunkt, dit is welsprekend: commentaar overbodig. Dat vooral het taalonderwijs een zwak punt is in Engeland, is bekend. Is het te verwonderen, waar het hoofd eener als voortreffelijk geroemde school mij woordelijk zei: ‘Why should we give ourselves any trouble? Nearly all foreigners speak English and are very glad to do so with us: why should we?’ 't Is karakteristiek. Van 't genot de werken van kunstenaars en denkers in de taal te lezen, waarin ze zijn geschreven, had de spreekster klaarblijkelijk geen besef; 't gezegde van Karel V dat de mensch zooveel malen mensch is, als hij eene vreemde taal kent, zou haar hebben verbaasd. De voorbeeldelooze Engelsche zelfgenoegzaamheid spreekt | |
[pagina 995]
| |
in elk geval weer duidelijk uit deze woorden. Ik kan den lust niet wederstaan hier even het volgende in te lasschen. Een Hollandsche jongeman van mijne kennis, in 't bezit van het einddiploma eener Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus, was volontair in een grooten theehandel in Londen. Op zekeren dag kwam de patroon 't kantoor binnen en vroeg, wie der heeren Fransch sprak. Geen der heeren (Engelsche) antwoordde, - pour cause! Onze jonge landgenoot stond op, bood zich aan en werd door den patroon meegenomen naar diens bureau, waar hij - geen Franschman, maar een Duitscher vond, bij wien hij, gelukkig, evengoed zijn patroon tot tolk kon dienen als bij 'n Franschman. 't Is sterk, niet waar? dat het hoofd eener aanzienlijke zaak geen Duitsch van Fransch kan onderscheiden. Dat de Engelschen door hunne onkunde in dit opzicht slechts zelden kennis kunnen nemen van het oordeel van vreemdelingen over Engelsche toestanden of Engelsche politiek is, vooral in dezen tijd, zeer te betreuren. Maar - misschien zouden ze er toch niet veel nut van trekken en, onverbeterlijk in hun eigenwaan, de algemeene afkeuring van den gruwelijken verdelgingsoorlog in Zuid-Afrika toeschrijven aan afgunst, zooals ik dat inderdaad meer dan eens heb hooren doen. Aan de ‘Datchelor-School’ heb ik in de IVe klasse eene les in het Fransch, in de Ve eene in het Duitsch bijgewoond. De eerste werd gegeven door eene Engelsche, die eerst zelve las, daarna de leerlingen liet overlezen en vertalen. Uit de vertaling bleek, dat het Fransch vrijwel werd begrepen; maar op de uitspraak kon worden toegepast: ‘c'est du Français qui ne serait guère compris en France.’ De Duitsche les werd gegeven door eene zeer beschaafde Duitsche dame, die in Parijs had gewoond, en in de VIe klasse ook het Fransch onderwees, dat zij vloeiend en met weinig accent sprak. Van het onderwijs konden de leerlingen veel profiteeren: het was zeer degelijk en opwekkend; maar wat er werd behandeld, moesten naar Hollandsche opvatting leerlingen van 16 jaar reeds een paar jaar lang weten. Deze taallessen werden in het Engelsch | |
[pagina 996]
| |
gegeven, en toen ik daarover mijne verwondering uitte, vernam ik van de Duitsche onderwijzeres eene klacht over de weinige moeite, die Engelsche leerlingen zich geven voor 't aanleeren van vreemde talen. Dat zulks ook gedeeltelijk is te wijten aan de manier, waarop de beginselen der taal worden onderwezen, houd ik voor zeker, en ik meen, dat de aardige Française, die aan de Streatham High School eene klasse van eerstbeginnenden had, die met eene zeer goede uitspraak en een even goeden klemtoon de dagen der week, de maanden van 't jaar enz. in 't Fransch wisten te zeggen, wanneer zij dezelfde klasse houdt, later misschien anders zal oordeelen. Maar - die kleine kinderen, ouder geworden, zullen zich misschien verheffen tot de wijsheid van het: ‘why should we give ourselves any trouble?’ Van 't aanleeren der talen volgens de Gouin- (niet te verwarren met de Berlitz)-methode, heb ik noch aan de Datchelor noch aan de Streatham High School iets vernomen. Eene Engelsche onderwijzeres heeft meer te corrigeeren dan eene Hollandsche, al maakt de laatste het zich in dit opzicht waarlijk niet gemakkelijk. De algemeene methode is: over het in eene les behandelde in de volgende les,- of als huiswerk- schriftelijk vragen te doen beantwoorden. Dat dit het machinale leeren in de hand werkt, springt m.i. in 't oog. Immers, wanneer het antwoord zoo ongeveer overeenkomt met wat het boek zegt, wordt aangenomen, dat de leerling het begrijpt; terwijl bij mondelinge ondervraging, reeds uit den toon, waarop het antwoord wordt gegeven, dikwijls blijkt, dat het rechte begrip der zaak ontbreekt, al zijn de woorden niet geheel verkeerd. Een der voordeelen van 't klassikaal onderwijs gaat aldus verloren. Godsdienstonderwijs staat op elk programma, dus ook op dat der ‘Datchelor-School’. Ik heb slechts aan eene particuliere school eene godsdienstles bijgewoond, gegeven door een predikant, die over eene der reizen van Paulus sprak: eene gewone catechisatie. Aan de ‘Datchelor-School’ heb ik daartoe geen gelegen- | |
[pagina 997]
| |
heid gehad. Daarentegen heb ik in handen de dictaatschriften eener leerling, die in hare klasse, de VIe, godsdienstonderwijs ontving van de Directrice. Ik heb er o.a. in gevonden: de opgave van de verschillende handschriften der boeken van het Nieuwe Testament en van de samenstelling der verschillende canons; de behandeling van die boeken, hun inhoud, wat men weet van de schrijvers enz. enz., wetenswaardigheden, die, als ik mij niet vergis, op onze catechisaties niet altijd worden meegedeeld. Dit onderwijs verdient den naam van degelijk en ontwikkelend, en is ondogmatisch. Werpt men mij tegen, dat dit het werk is van den predikant, - ik antwoord: dat catechisaties volgen, zooals ten onzent jaren achtereen geschiedt, in Londen om de afstanden groote bezwaren oplevert, en het onderwijs op de scholen het ondogmatische vóór heeft, - in veler oogen en ook in de mijne, eene aanbeveling. Godsdienstonderwijs op de lagere school, - ik bedoel nu vooral de volksschool - voor kinderen, die thuis, helaas, zelden godsdienstige of ernstige indrukken krijgen, kan een zegen zijn. Maar ik voeg er bij: mits het, als op de Engelsche school, waarover ik spreek, worde gegeven zonder dogma; mits er door worde aangekweekt het groote beginsel van het Christendom: liefde, ‘Gij zijt allen broeders!’ mits het niet worde misbruikt tot aankweeking reeds in jonge harten van sectegeest en partijhaat. Dat, ter gedeeltelijke voorziening in deze behoefte, zij het dan buiten de school, steeds meer Zondagsscholen in ons land verrijzen, is een verblijdend feit, dat alle ondersteuning verdient. De Directrice geeft het Godsdienstonderwijs niet in elke klasse. Zij heeft echter uren en vakken genoeg voor hare rekening en onderwijst: Latijn, ‘Euclid’, Rekenkunde, Algebra, Fransch (in de laagste afdeeling van V) Engelsche Letterkunde, Grammatica en Geschiedenis in VI. ‘Excusez du peu!’ Daarenboven geeft zij nog voordrachten over verschillende onderwerpen in het ‘Training College,’ en heeft dus slechts zelden een uur vrij, wat bij ons met het oog op het bijwonen van lessen door de Directrice ongewenscht wordt geacht. | |
[pagina 998]
| |
Daarvan komt dan ook natuurlijk zoo goed als niets, al staat haar, zooals boven is gezegd, voor de administratieve werkzaamheden, die niet gering zijn, eene secretaresse ter zijde, die zij meer dan noodig heeft. Latijn wordt op alle scholen voor voortgezet onderwijs, meisjes- zoowel als jongensscholen, onderwezen. Op mijne vraag: wat men zich voorstelde met dat onderwijs te bereiken? luidde het antwoord: ‘vergemakkelijking van 't aanleeren der vreemde talen’. Tot hiertoe, mag men zeggen, is dat doel gemist, en om het te bereiken zou het taalonderwijs geheel anders moeten zijn ingericht en meer met het Latijn in verband worden gebracht. Ieder, die verder is gegaan dan de lagere school heeft dus Latijn geleerd, een kantoorklerk in de City zoo goed als een leerling van Eton. 't Is ongetwijfeld een bewijs van de vasthoudendheid der Engelsche natie (ik heb iemand hooren zeggen: ‘vreemdelingen houden ons voor liberaal, omdat onze staatsinstellingen dat zijn; maar in den grond zijn wij de conservatiefste natie der wereld!’) maar minder van hun practischen zin, want het zal wel voor ieder, behalve voor een Engelschman, duidelijk zijn, dat waar geen wetenschappelijke opleiding wordt beoogd, in de uren aan het Latijn besteed, met meer blijvend nut de nieuwe talen konden worden beoefend. Voor 't opgewekte leven onder de leerlingen der Datchelor-School pleit een jaarlijks driemaal verschijnend ‘Magazine’, door de leerlingen geschreven en uitkomend bij den uitgever, die al het drukwerk voor de school bezorgt. Uit iedere klasse wordt door de leerlingen bij stemming eene klassegenoote aangewezen om in de Redactie plaats te nemen. In het schoolgebouw is een ‘Magazine-room’, waar de Redactie vergadert en beslist welke stukken zullen worden opgenomen. Iedere leerlinge heeft vrijheid in eene daartoe in de school geplaatste bus eene bijdrage te werpen. De onderwijzeressen, - zelfs de Directrice - leveren soms stukken, en eenige nemen deel aan de vergaderingen, en lichten de Redactie voor. Uit de opstellen, voor de school | |
[pagina 999]
| |
gemaakt, wijzen zij nu en dan een aan ter plaatsing in het ‘Magazine’; voor de leerling, wier werk daartoe waardig wordt gekeurd, eene niet geringe onderscheiding. Dit een en ander bewijst, dat er tusschen de leeraresen (er zijn een vijf-en-twintigtal aan de school verbonden) en de leerlingen eene aangename verhouding bestaat. De school is 't voorwerp van hare gemeenschappelijke liefde en trots (‘You see, we are proud of our school!’ zei mij eene kennis, leerling der VIe klasse); onderwijzeres te worden aan de ‘dear Datchelor-School’ is de illusie van elke leerling van het ‘Training-College’. Dat gevoel strekt leerlingen en onderwijzeressen tot eer, vormt tusschen haar een band en is een prikkel tot trouwe plichtsbetrachting. Het moge weer eenigszins verwant zijn met de groote ingenomenheid voor al het eigene, het nationale; in deze uiting zeker is dat gevoel gepast en sympathiek. Wanneer ik nu, aan 't eind mijner mededeelingen gekomen, in gedachten de beschreven school stel naast de Hollandsche school, dan is mijn indruk, dat de laatste beter leert denken en breeder ontwikkelt. Het onderwijs in de litterarische vakken staat in ons land véél hooger; aan Fransche en Hoogduitsche letterkunde komt men niet toe. De kennis der talen is daarvoor ten eenenmale onvoldoende, en, al bestond dat bezwaar niet, evenmin als voor algemeene geschiedenis, zou voor vreemde letterkunde tijd te vinden zijn. Een groot onderscheid met de ‘Ecole Vinet’ te Lausanne, waarover ik in ‘Maatschappelijk Werk’ een en ander meedeelde, en waar de lessen in algemeene litteratuur onder de beste en meest geliefde behooren, die aan de school worden gegeven. Van Shakespeare wordt aan de ‘Datchelor-School’ bijzonder veel werk gemaakt. Dat de behandeling niet wel eens te machtig is voor de leerlingen, zou ik niet durven verzekeren, en dat in de Engelsche litteratuurles algemeene begrippen over letterkundige voortbrengselen worden aangebracht, is mij niet gebleken. Het onderwijs in de realia, hoewel anders dan ten | |
[pagina 1000]
| |
onzent, is m.i. goed. Zooals boven is gezegd, wordt aan scheikunde meer gedaan dan aan natuurkunde, en voor zoölogie komt physiologie in de plaats, waarvoor een alleraardigst en bevattelijk geschreven boekje van Huxley in gebruik is. Navolgenswaardig vind ik veel in de inrichting van het schoolgebouw, en een gelukkig verschijnsel acht ik het levendige aandeel, dat de leerlingen nemen in alles wat met de school in verband staat. Die belangstelling uit zich soms in geschenken aan het museum der school, waarin mij o.a. eene verzameling van poppen werd gewezen, de personen uit Chaucer's Canterbury Tales voorstellende, gekocht en aangekleed (‘gegrimeerd’ zou men haast zeggen) door leerlingen. Ook tusschen de vroegere en tegenwoordige leerlingen bestaat een band, dien ik in ons land niet in dezelfde mate heb opgemerkt, en die, voor de leerlingen zelve aangenaam, der inrichting en haren bloei ongetwijfeld ten goede komt. Dat de ‘Datchelor-School’ lang moge bloeien, zich steeds verbeterend en ontwikkelend, wensch ik haar van uit de verte gaarne en van harte toe.
Augustus 1901. |
|