| |
| |
| |
Een tolverbond met Duitschland
Door Mr. W. Suermondt Lzn.
Dr. G.K. Anton, Professor der Staatswissenschaften an der Universität Jena: Ein Zollbündnis mit den Niederlanden. Vortrag, gehalten in der Gehe-Stiftung zu Dresden am 25. Januar 1902.
Een Hollandsch-Duitsch tolverbond wordt in den laatsten tijd door onze Oostelijke naburen herhaaldelijk ter sprake gebracht en ons in het belang van onze onafhankelijkheid en welvaart aanbevolen. De verschijning van Dr. Anton's brochure mag met voldoening hier te lande worden begroet, omdat daarin het vraagstuk op onpartijdige en zaakrijke wijze besproken wordt. Meer dan een schets is het geschrift evenwel niet, maar met groote nauwkeurigheid worden nagenoeg alle kwesties aangestipt, die onzerzijds ter dege dienen bestudeerd te worden, alvorens dit huwelijk tusschen de twee nauw aan elkander verwante partijen mag voltrokken worden. Onpartijdig is de voordracht in dezen zin, dat de schrijver zelf, zij het niet altijd rechtstreeks, de meeste bezwaren opsomt, die een Nederlander tegen een tolunie kan hebben.
‘Eintritt der Niederlande in die grosze Deutsche Zollund Handelsgemeinschaft, ganz in ähnlicher Weise wie
| |
| |
heute Luxemburg zoll-und handelspolitisch einen Teil des Deutschen Reiches bildet, kein Ausland für uns ist’. Geen douanen of tolambtenaren derhalve meer aan de Hollandsch-Duitsche grenzen, geen invoerrechten op de producten van beider landen.
Oogenschijnlijk moet zulk een plan ons aantrekken. Een nadere beschouwing evenwel doet ons alras den wensch uiten, dat, gelijk Dr. Anton vreest, het vraagstuk voorloopig ‘academisch’ zal blijven. Moge de tijd nog zeer verre van ons verwijderd zijn, dat ‘unvorhergesehene Ereignisse sie zu einer politischen Tagesfrage machen und schwerwiegende Gründe erzeugen können die dann zum Abschlusse des Bündnisses führen’! Immers noch van een nationaal, noch van een economisch standpunt beschouwd, schijnt een tolverbond mij voor deze gewesten aanbeveling te verdienen.
De hoofdvoorwaarde, die ons gesteld wordt om een tolverbond mogelijk te maken, is het verlaten van den weg van vrijhandel en het omhelzen der protectionistische leer. Echter niet bescherming van onzen landbouw en nijverheid - indien wij de buitenlandsche concurrentie mochten wenschen te belemmeren - door zulke maatregelen als wij nuttig zouden oordeelen, maar de handelspolitiek, die het Duitsche Rijk voor zijne toestanden heilzaam acht, zoude door ons, die zeker toch niet onder geheel dezelfde omstandigheden leven, moeten worden overgenomen. Laat ons voor een oogenblik lichtzinnig en luchthartig aan Dr. Anton toegeven, dat het Duitsche protectionisme bij een tolverbond voor ons grootendeels bruikbaar zou kunnen zijn. Wat zullen de gevolgen zijn? De Duitsche professor noemt ze zelf op:
‘Preissteigerung der Lebensmittel, die heute in Holland besser und zum Teil auch billiger als bei uns sind.
Höhere Arbeitslöhne.
Preissteigerung einer Reihe von industriellen Erzeugnissen.’
Wanneer nu de fabrieksnijverheid in Nederland van zóó geringe beteekenis ware, als Dr. Anton meent, dan
| |
| |
zou het wellicht gerechtvaardigd zijn haar die offers op te leggen om daardoor voordeelen aan anderen, die bij den handel en meer bepaaldelijk bij den doorvoerhandel betrokken zijn, te bezorgen.
De bewering van Dr. Anton als zou de Nederlandsche industrie ‘nur ausnahmsweise exportieren’, is echter onjuist. Wij mogen hem dit evenwel niet te euvel duiden. Het is immers ook hier te lande de gangbare meening: veel handel en weinig ontwikkelde fabrieksnijverheid. Inderdaad echter is eer het omgekeerde waar. De energie der Hollanders is te vinden, overal waar zij zich in het moederland of de koloniën, op fabrieksnijverheid en landbouw toeleggen, maar Hollands groothandel is klein. Zeer zeker, wij hebben hier handel, wij worden er door onze ligging toe gedwongen, maar neem van onze kooplieden (ik sluit hier den geldhandel buiten) de expediteurs en de agenten van buitenlandsche huizen af, hoe dunnen zich dan niet de gelederen! En neem van dat overblijvende deel af hen, wier zaken in hoofdzaak bestaan, om dat de planters in onze koloniën koffie, tabak, indigo, thee, kinabast, specerijen enz. naar het moederland ter verkoop zenden, wat houden wij dan over? Waar onze kooplieden voor den wereldhandel eenige beteekenis hebben, danken zij het aan den steun, die zij van hunne landbouwende landgenooten in Insulinde genieten. Maar ontvalt hun die steun, wat dan? Zoodra de suikerfabrikanten op Java met consigneeren naar Nederland ophielden, kwam de suikerhandel, die toch een waarde van een 70 millioen gulden vertegenwoordigt, in handen van de Engelschen, Duitschers en Chineezen.
De ondernemende Hollanders zijn ruimschoots in onze fabriekssteden vertegenwoordigd. Twente en de streek van Tilburg, van Marken, Regout en Scholten, de margerine- en cacaofabrieken, de fabrikanten van kaarsen, sigaren, lucifers, verduurzaamde levensmiddelen, draadnagels, onze suikerfabrieken en rijstpelmolenaars, exporteeren niet slechts bij wijze van uitzondering. Het tegendeel is waar: ik durf bijna zeggen, dat de meesten
| |
| |
hunner beter op export ingericht zijn dan op voorziening van de binnenlandsche behoeften. Hun artikelen genieten een goeden naam in het buitenland, maar zijn gewoonlijk niet onder Hollandsche vlag te vinden, want zoo de fabrikant niet voor eigen rekening uitzendt, bemoeit Amsterdam er zich niet dikwijls mede en Rotterdam nog minder. Voor rekening van Hamburg, Parijs en Londen worden zij uitgezonden en in de verre gewesten gerangschikt tot de goederen van Duitschen, Franschen of Engelschen oorsprong.
Het zijn onze Nederlandsche nijveren, welke meerdere takken van de Duitsche industrie vinnige concurrentie aandoen, dank zij de gunstigere levensomstandigheden, waaronder zij zich hier bevinden. Komt er eenmaal een tolverbond tot stand, dan zal hun die voorsprong worden ontnomen. Wat die voorsprong is, hebben wij hierboven met Dr. Anton's woorden gezegd. Maar de hoogleeraar heeft daarbij nog een gewichtig voordeel over het hoofd gezien, of liever hij verraadt onbekendheid met den werkelijken toestand hier te lande. Immers waar hij ons beklaagt, omdat ‘die Industrie ihue wichtigsten Hilfstoffe, insbesondere Kohlen, vom Auslande beziehen muss’, mag wel worden aangenomen, dat naar zijne meening een tolverbond ons goedkoopere steenkool zal bezorgen. Het omgekeerde is echter waarschijnlijker, want thans zijn de Duitsche kolen in Nederland meestal tot lageren prijs te bekomen dan aan de mijn zelf, dank zij de hevige concurrentie, welke zij hier met de Engelsche en ook met de Belgische hebben te voeren. Zouden er bij een tolunie geen maatregelen getroffen worden om aan de Duitsche brandstof de alleenheerschappij in ons land te verzekeren? Dat zoude voor ons verhooging der kolenprijzen beteekenen.
Nog in een ander opzicht zijn de Duitsche industriëelen zwaarder belast dan de onze, n.l. door de fabrieks- en arbeiderswetgeving. Sartorius von Walterhausen heeft vroeger als een der voordeelen van een tolverbond er op gewezen, dat wij de Duitsche wetten ten behoeve der arbeiders zouden kunnen overnemen; Dr. Anton merkt echter gelukkig te recht op, dat wij hierin onze Oostelijke
| |
| |
buren kunnen navolgen, ook zonder een nauwere aansluiting. Deze wetten nu, waarvan het nut en de wenschelijkheid thans geheel in het midden kunnen worden gelaten, vestigen onze aandacht op de nationale zijde van het hier besproken vraagstuk.
Zou het te denken zijn, dat bij een tolverbond de Duitsche producenten er genoegen mede zouden nemen, indien hunne concurrenten in Holland niet aan dezelfde bepalingen onderworpen werden, welke het bedrijf ginds bezwaren? Het tolverbond, dat toch in de eerste plaats op gelijkstelling van de bewoners van beide landen gegrondvest moet zijn, zal niet kunnen toelaten, dat wij hier vrijdom van wetten genieten, ginds aan fabrikanten enz. opgelegd. Maar als wij ons niet zoo laten massregeln, zal dan Berlijn aan den aandrang van eigen onderdanen weerstand kunnen bieden en nalaten tot den Haag eerst vriendelijke en daarna krachtige vertoogen te richten om toch aan de ondernemers hier dezelfde lasten op te leggen als in het Germanenland? In naam zouden wij onafhankelijk blijven en de driekleur fier mogen laten wapperen, doch inderdaad zouden wij ons te gedragen hebben naar den wil van den Duitschen wetgever. Dr. Anton erkent het dan ook zelf, al heeft hij er juist het tegendeel mede willen bewijzen, door te zeggen: ‘Die Holländer würden noch unabhängiger sein, als dies z.B. heute Bayern und Sachsen im Reichsverbande sind.’ Blijkt daaruit al niet voldoende, dat voortaan de Spreestad ons zou regeeren en wij onze vrijheid grootendeels zouden missen? Laat ons er nota van nemen.
De Duitsche hoogleeraar gaat nog verder. Heeft Holland eenmaal den eersten stap gedaan, dan zal het niet moeielijk vallen voor Duitschland verdere voordeelen te bedingen. ‘Die Verlängerung unserer Nordseeküste wäre namentlich dann bedeutungsvoll, wenn neben dem wirtschaftlichen Bündnis ein politisches einherginge und die holländischen Häfen unseren Kriegsschiffen ebenso offen stünden wie den holländischen.’ Onze koloniale havens zijn blijkbaar vergeten.
Is er meer bewijs noodig, dat een tolverbond ons weldra
| |
| |
den Hollandschen leeuw te aanschouwen zou geven met oogen, door den Duitschen adelaar uitgepikt? Hij moge nog met het rood-wit-blauw versierd blijven, maar eigen weg te bewandelen, zal hem onmogelijk gemaakt zijn.
Het heeft den Duitschers altijd gegriefd, dat wij zoo onhoffelijk zijn hun eerwaarden vader Rijn bij Katwijk te laten verdrinken in plaats van aan de Maas den naam te geven, die haar toekomt. De machtige beteekenis voor den Duitschen handel van den Rijn tot waar hij zich aan den Hoek van Holland in zee stort, behoeft niet te worden herinnerd. Welk een schade voor Duitschland, dat die rivier niet tot aan haar monding Duitsch is! Hoe vele millioenen zouden er bespaard zijn! Veel geld heeft het aan onze naburen gekost en veel zal het nog kosten om te trachten den handel van Westphalen en de Rijnprovincie van haar natuurlijke zeehaven Rotterdam af te leiden naar de Duitsche Noordzeehavens. De spoorwegpolitiek, die dat beoogt en de kanalen, die daarvoor gegraven worden, bovendien het tot bloei brengen van Emden vereischen uitgaven, zelfs zeer hooge uitgaven. Het zijn alle maatregelen tegen Rotterdam gericht en de gevolgen daarvan worden ook wel ondervonden. Van tijd tot tijd wordt er zelfs aan gene zijde gedreigd, dat men nog verder zal gaan en alles aanwenden om den bloei van de Maasstad te fnuiken. ‘Der Vorzug der geographischen Lage Rotterdams, ein Vorzug der nur durch Gegenmassregeln von deutscher Seite sich bekämpfen lässt, wie zum Beispiel durch entsprechende Eisenbahn- und Schiffartstarife oder gar durch die Verlegung der Rheinmündung auf deutsches Gebiet.’ De eer om die stad onder Duitsch protectoraat te hebben, schijnt wel een groote aanlokkelijkheid voor onze naburen te bezitten en die eer is door een tolverbond te verkrijgen. En waarom dat alles? Leggen wij zulke moeielijkheden aan de Rijnvaart in den weg? Is het onze schuld, dat onze rivieren zich nu eenmaal niet op elken gewenschten diepgang laten uitbaggeren? Is het onze schuld, dat de Norddeutsche Lloyd door geen ruimte in hare booten beschikbaar te stellen, verkondigt, dat hare Aziatische lijn in
| |
| |
Rotterdam onverrichter zake vertrekken moet? Dr. Anton erkent het dan ook: ‘nicht der “stille Widerstand der Holländer” wie es Herr Bley ausdrückt, erschwert uns den freien Verkehr auf dem Rheine, sondern wir thun es selber, das heisst unsere Agrarier und Industriellen.’
Laat ons echter deze mogelijkheid aan Dr. Anton toegeven, dat een Duitsch tolverbond voor Rotterdam van voordeel zou kunnen zijn. Rotterdam, dat grootendeels leeft van den doorvoerhandel, dat slechts een onbeduidende fabrieksnijverheid heeft, Rotterdam zou, gesteund door Duitsche energie en Duitsche handelspolitiek, een machtige handelsstad kunnen worden. Vereenzelvigt men, zooals de voorstanders van een tolverbond gewoonlijk doen, Nederland met Rotterdam en hecht men aan nationaliteit geen te hooge waarde, dan zou menige Nederlander grootendeels Dr. Anton's brochure kunnen onderschrijven. Maar zoolang wij prijs stellen op volle onafhankelijkheid en zoolang de export van onze nijverheids- en landbouwproducten van beteekenis blijft, kan een Duitsch tolverbond niet in het belang van Nederland zijn. |
|