Onze Eeuw. Jaargang 2
(1902)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 792]
| |
Een volk en een staatsgreep.
| |
[pagina 793]
| |
graad van Stockholm naar het noorden ver over den poolcirkel uit. Zulk een afzondering - zoover van de buitenwereld, altijd op zichzelf aangewezen - moet wel haar stempel drukken op de bewoners van een land. Zij komen er toe om weinig te spreken; een geheim is hun goed toevertrouwd; zij worden onaandoenlijk, naar binnen gekeerd, aan oude gewoonten gehecht; en dit alles ontaardt licht in koppigheid, star conservatisme, achterdochtigheid. Een finsche boer is ook werkelijk een stille figuur, vierkant en norsch in zijn optreden, stijf en conservatief in zijn meeningen, achterdochtig en zwijgend. Ge kunt u licht denken, dat in zulk een noordelijk land de winter lang en streng is. Maar wie het niet gezien heeft kan zich moeilijk de woestheid van de lente voorstellen. Zij is kort, maar geweldig. Voor ons die in het gematigd Midden-Europa wonen brengt de wisseling der jaargetijden geen omwenteling te weeg; in Finland is zij werkelijk als een oproer, de bruisende, ziedende, ruischende lente, die met een oer-krachtigen ruk de ijsboeien verbreekt, de gebondene wateren bevrijdt, de watervallen weer doet ruischen, aan de golven van zee en meer nieuw leven schenkt. Overal water, en nog eens water dat zich een weg baant. De dag dat het ijs losraakt is in Finland een jaarlijks terugkeerende opstand der natuur tegen den onnatuurlijken dwang haar opgelegd; een opstand waarbij bruggen, huizen en dijken worden medegesleept, overstroomingen ontstaan, ieders pols jaagt, ieders hart sneller klopt. Kort, wild, geweldig. Ook hiervan vinden wij den invloed terug in den bizonderen aard van het finsche volk. Onder de kalme oppervlakte van den Fin sluimert altijd het heftig, ongetemd, plotseling opvlammend vuur van een wildeman. Vooral in Oosterbotten, waar in de lente de wateren het wildst bruisen en de overgang het geweldigst is, vindt men een onbedwingbare en plotselinge opvliegendheid, die de eerste maal verrast. Zie dien twist tusschen twee Oosterbotters; ik zeg zie, | |
[pagina 794]
| |
want ge hoort niet veel. Ze doen hun mond niet open. Maar.... op eens flikkert ‘puukkoen’, het mes dat ieder boer in zijn gordel draagt, door de lucht, en het bloed vloeit. Is de lente in Finland geweldig, de zomer treedt op als een zonnige, blijde natuur-idylle. Weinig of geen onweer; stille heldere warmte zonder wind; lichte, al te lichte nachten, in het zuiden een paar uur half donker, in het noorden de middernachtzon. Een schooner zomerlandschap als dat van Finland, met de gestadige afwisseling van heldere meren, boschrijke eilanden, donkere pijnboomen met nieuwe lichte scheuten, trotsche, ruischende sparren, door lichtkleurige berken afgewisseld, vindt de toerist nergens. De toerist, neen. Maar de boer die den harden steengrond bewerkt weet dat de zomer zijn grooten, onnatuurlijken vijand herbergt: de nachtvorst. Eén nachtvorst vernietigt de moeite en inspanning van maanden. En dan dreigt het noodjaar. Tusschen 1860-1870 had men voor het laatst een dier vreeselijke jaren met al zijn verschrikkingen, eerst winter tot ver in den voorzomer, toen nachtvorst in Juli - een jaar waarin bij de 100000 menschen stierven - door gebrek, honger en ziekte. Een volk dat beschaving voortbrengt in dat hooge noorden, onder deze voorwaarden, een volk dat de schrijf- en leeskunst tot in den laagsten stand verspreidt, en scholen sticht die tot voorbeeld kunnen dienen, dat na elken tegenslag zijn strijd tegen de natuur weer hervat: zulk een volk krijgt eenige karaktertrekken die waard zijn om bij stil te staan. Ik wil hier niet spreken over de beteekenis van den arbeid in zulk een land, ofschoon hierover belangrijke vergelijkingen te maken waren; maar in ons verband is voornamelijk op twee punten de aandacht te vestigen. Het eerste is het gevoel van gemeenschap. Van de meer dan twee en een half millioen menschen in Finland woonden in 1896 bijna 2.300.000 in gemeenten op het land, en slechts kleine 300.000 in de steden; van de stadsbevolking woonde bovendien omtrent een vierde deel in de hoofdstad, terwijl van de andere steden geen de 30.000 haalde, slechts 6 meer dan 10.000 inwoners telden; de klei- | |
[pagina 795]
| |
nere steden hadden van 1000-2000 inwoners. Het finsche volk is dus een dorpsbevolking. Verder een volk van den derden stand. Uiterst weinig groote goederen; het groote verschil in lotsbedeeling bestaat tusschen de grondeigenaars en hen die geen grond bezitten; maar het is een verschil in welvaart, niet in stand. Daarentegen is er in Finland een hoogere stand die zich zeer voelt, maar het is slechts een kleine kring, die geen macht (en trouwens ook geen behoefte) heeft om op zichzelf te staan; steeds klimmen er personen van lager stand daarin op. Dus al dadelijk een bizonder gelijk niveau. Wanneer nu daarbij op allen de harde hand der natuur gelijkelijk zwaar drukt, wordt zulk een volk tot een onafscheidelijk bij elkander hoorende massa gekneed. Daardoor is het finsche volk een volk geworden; oorspronkelijk was het dat niet. De finsche en Finsch sprekende stammen, die het hoofdbestanddeel uitmaken, en die bijna geen stamverwanten hebben in het beschaafde Europa, zooals ook hun taal iets geheel oneuropeesch is - enkele kleine stammen uit de Oostzee-provinciën en de Hongaren vormen de geheele, deels verre, verwantschap der Finnen - zijn oorspronkelijk ongelijksoortig en bevochten elkander dapper, nog in den historischen tijd. Hierbij komen nog ruim 300.000 Zweden en Zweedsch sprekende, deels uit de volksklasse, deels nakomelingen der van elders gekomene zweedsche beamten en adelijke geslachten; verder vermengingen van de finsche stammen, en vermengingen (bijna alleen in de hoogere standen) tusschen Finnen en Zweden; eindelijk enkele lapsche bestanddeelen, en enkele russische in het oosten. Dus oorspronkelijk de liefelijkste verwarring. En nu! Een saâmverbonden volk, dat zich één voelt, dat voelt bij elkander te behooren en van alle anderen te verschillen. Oorspronkelijke eenheid is goed; gewrochte eenheid is ook niet te versmaden. Het tweede waarop ik den nadruk wil leggen is het zelfgevoel dat de beschaving door den arbeid aan de Finnen heeft gegeven. Er zijn vele graden tusschen zelfbewust pochen en een onbewust natuurlijk onafhankelijkheidsgevoel; | |
[pagina 796]
| |
die allen komen voor in dat volk, ook de minder aangename vormen er van. Daarentegen vindt men onderdanigheid slechts zeer sporadisch en wel buiten de oostelijke grenzen, waar groote gedeelten van het tegenwoordige Finland gedurende drie kwart eeuw er van losgescheurd waren en onmiddellijk onder Rusland stonden. Nog vindt men daar niet weinige grieksch-katholieke boeren, terwijl toch Finland luthersch is; de Russen die daar goederen verkregen vestigden er russische boeren op; russische beamten, russische pachters, russische priesters, russische wetten prentten daar in die drie kwart eeuw eenige onderdanigheid in; en zelfs heden, 100 jaar nadat deze streken weer met Finland vereenigd zijn (1811), is de onderdanigheid nog niet geheel uitgeroeid - zoodat dan ook de leeskunst alleen hier in het oosten niet geheel is kunnen ingevoerd worden. Maar het zelfgevoel der Westfinnen en Savolakkers komt slechts te scherper uit tegen dien achtergrond. Een Oosterbotter zou niet alleen uiterst verbaasd zijn als men hem wilde inprenten dat hij zich moest bukken voor zijn meerdere, maar hij zou zich verbazend ergeren als hij hoorde hoe menschen die hij zijn landslieden noemt voor u kruipen en uw jas kussen als ge hun hut binnenkomt. Zweden moge veel op zijn geweten hebben tegenover Finland gedurende de eeuwenlange vereeniging der twee landen, de persoonlijke vrijheid werd nooit gekrenkt, en de ordeningen van het land werden streng beschermd door de wetten. Achting voor de wet, die zeer diep wortelt en de misdadigersstatistiek van Finland eenig gunstig doet zijn in Europa, is een erfenis die de Finnen van de vereeniging met Zweden naar die met Rusland hebben medegenomen. Zonder de geringste ironie spreekt men in Finland dikwijls en gaarne over de ‘heiligheid der wet’. En wat zien wij als wij letten op Finlands historische ontwikkeling naar buiten? Een land dat eeuwen lang de aangewezen kampplaats was voor Zweden en Rusland, met al de verwoestingen die dat medebrengt, en welks boeren moesten meetrekken in den strijd op alle groote slagvelden van Europa in den tijd van Zwedens grootheid. Aan het | |
[pagina 797]
| |
eind der 17de eeuw een vreeselijke hongersnood, die aan de ergste tijden van den ‘zwarten dood’ herinnerde; in het begin der 18de eeuw het land als een wrak zonder stuur, weinig bevolkt, verwoest door den oorlog tusschen Karel XII en Peter den Groote - den grooten krijg - in het midden der 18de eeuw de kleine krijg, hetzelfde in kleiner verhouding in den oorlog tusschen Zweden en keizerin Elisabeth; in het eerste tiental der 19de eeuw de laatste verterende oorlog om het verbond met Zweden te redden. En telkens beginnen zij weder van voren af aan, die zwijgende boeren daar in het noorden nemen den strijd weder op tegen den ondankbaren bodem, tegen vorst en verwoesting, als mieren in hun vernield nest. Zoo hebben natuur, arbeid en geschiedenis het volk gevormd, dat in het eind der 19de eeuw gewapend moest zijn tegen een staatsgreep van zijn vorst, van hem die behalve over die 2000000 arme Finnen alleenheerscher is over honderde millioenen. Een zwijgzaam, onbuigzaam, barsch volk, woest, zelfbewust, trotsch, onverbrekelijk in zijn solidariteit, dat weet wat wet en recht is, dat wet en recht handhaaft en gehandhaafd wil zien. Een volk dat niet aantrekt door zijn uiterlijk en zijn optreden, geen duimbreed wijkt en geen jota opgeeft om beminnelijk te schijnen. Zij dulden veel en lang, maar laten niets vallen van hun eischen. | |
II.De staatsgreep van 1899 kwam niet als een meteoor op Finland neervallen; reeds onder Alexander III zag het er bij tijden dreigend genoeg uit. Maar wij moeten ons wachten bij de beschouwing van de dagelijksche onderdrukking te vergeten wat daar van Ruslands zijde achter ligt; wij mogen voor de bizonderheden het beginsel van het geheel niet voorbij zien. Wij hebben geen recht te meenen dat de onderdrukking van Finland het gevolg is van een toeval, een persoonlijke wrok, lage boosaardigheid, heerschzucht. Neen, ook aan de zijde van Rusland | |
[pagina 798]
| |
is het een beginsel, een groot schoon bewonderenswaardig beginsel, waaraan de hoogste idealiteit en het meest trotsche zelfgevoel ten grondslag ligt, dat leven en kracht aan de beweging heeft gegeven. Niemand heeft mij ooit aangezien, of zal dat ooit doen voor een man die den strijd tusschen Finland en zijn vorst beschouwt als een strijd tusschen west-europeesche beschaving en aziatische of half-aziatische barbaarscheid; noch wil ik nu of immer van de verdediging van Finland overgaan tot een aanval op Rusland en zijn beschaving, die een andere is dan de onze, maar daarom niet minder vatbaar voor ontwikkeling en niet minder rijk aan beloften. Slechts waar deze twee beschavingen in botsing komen en de russische de aanvallende partij is, sta ik aan den kant der verdedigers; niet omdat de russische de minste, maar omdat zij een andere is, die zonder recht den vrede verstoort. Finlands recht en Finlands vrede zijn mijn twee uitgangspunten; ik laat gaarne aan anderen over om een klaagzang aan te heffen over de verdorvenheid van Rusland; ofschoon ik moet toegeven dat sommige der middelen waardoor de staatsgreep tot stand kwam onaannemelijk genoeg zijn. Ik wil in zeer korte trekken duidelijk trachten te maken dat hetgeen gebeurd is, moest gebeuren onder de aanwezige voorwaarden. Zweden was een constitutioneele monarchie, Finland had als een deel van Zweden deel aan de constitutioneele rechten: wetgevende vergadering, onafzetbare rechters, gelijkheid voor de wet, zekerheid tegen misbruik van gezag, onaantastbaarheid voor persoon en bezit, tenzij naar wettelijke uitspraak enz. Finland werd van Zweden losgescheurd, en door den russischen keizer, alleenheerscher in Rusland, werden zijn grondwetten, godsdienst en privilegiën plechtig bekrachtigd; m.a.w. het zette zijn constitutioneel bestaan voort; eigen beamten, eigen taal, eigen recht, later eigen munt, altijd eigen administratie, eigen leger, wetgevende vergadering, eigen vertegenwoordiger bij den keizer in Petersburg (minister-staatssecretaris), eigen regeering (senaat) in zijn eigen hoofdstad. Kortom een constitutioneele Staat, doch zonder buitenlandsche politiek, diplomatie of | |
[pagina 799]
| |
vloot, in onverbrekelijke verbinding met het alleenheerschende Rusland; en deze geheele toestand berustend op een keizerlijk woord, vele malen plechtig herhaald, en telkens tot nu toe plechtig en volkomen eensluidend herhaald door zijn opvolger, met inbegrip van den tegenwoordigen Czaar. Laat ons nu op Rusland zien. In de eeuw die achter ons ligt heeft zijn macht zich ongeloofelijk uitgebreid; in het land zelf zien wij het panslavisme zich ontwikkelen als de groote geestelijke macht onder het volk. Zijn voornaamste representant in onze dagen Pobjedonotseff is tevens het hoofd van de grieksche katholieke kerk (in Rusland altijd de orthodoxe genoemd). In een paar hoogst merkwaardige werken (in het Duitsch, Fransch en Engelsch uitgekomen) heeft hij fanatiek, krachtig en in blinden ijver de alleenheerschappij en de absolute en principieele voortreffelijkheid van de orthodoxe kerk boven elken anderen staatsvorm en godsdienst verdedigd. En gedurende een menschenleeftijd beheerscht deze man de inwendige stroomingen in Rusland; en vertegenwoordigt te gelijk de alleenheerschappij, de orthodoxie en het panslavisme. Het was Katkoff - bij wiens dood Alexander III zeide dat Rusland een vader verloren had - die de gedachte van het panslavisme het krachtigst en meest konsequent aan de Russen zelf duidelijk maakte. Zijn theorie komt in het kort hierop neer: het romaansche ras heeft in Europa geheerscht, op het oogenblik heerscht het germaansch-angelsaksische; weldra komt het slavische aan de beurt. Aan de Slaven behoort de toekomst; maar aan het hoofd der Slaven staat Rusland. Voor hem is Rusland de heilige bodem, het russische volk het heilige volk, oosteuropeersche beschaving heilige beschaving, en zij die er zich niet naar willen voegen verblinde rebellen. De panslavisten hebben twee doeleinden voor oogen: de vereeniging van alle Slaven onder den heerscherstaf van Rusland: dat is een schoone toekomstgedachte, die rust in den schoot der goden; maar het tweede is van actueel belang, en moet dadelijk bereikt worden, namelijk het beginsel van de samensmelting van al de in het russische | |
[pagina 800]
| |
rijk wonende volkeren tot één geheel, en dat om hun eigen bestwil, tot hun eigen geluk. Dat is het beginsel van de slavische uniform, nationaal zoowel als politiek, godsdienstig zoowel als maatschappelijk. Het is zonneklaar dat de panslavistische idee en de grieksch-katholieke propaganda elkander in de armen moeten vallen. Van Moskou, het heilige Moskou, zijn beide uitgegaan, en in Moskou vereenigden zij zich. Katkoffs blad, de moskousche courant had die vereeniging geproclameerd; reeds in Katkoffs dagen was dat blad een wonderlijke poespas van orthodox-christelijk conservatisme en panslavistische toekomst-politiek; ieder woord dat er in stond was manna, waarheid als de Bijbel zelf. Nu de groote man niet meer is, en bekrompen volgelingen van Katkoff zijn plaats hebben ingenomen, is het een leelijk, leugenachtig, vroom, strijdlustig blad geworden, dat niet meer de leiding heeft van de russische politiek, maar welks razende uitvallen jegens andersdenkenden toch een blik geven op hetgeen zich roert in de meest bekrompen kringen der panslavisten. Het panslavisme zit dus in Rusland op den troon. Maar voor alle rechtgeaarde panslavisten en orthodoxen moet Finland een doorn in het oog zijn. Finland heeft geen uniform aan, noch een russisch noch een ander; Finland is geen czarenrijk maar een grootvorstendom, Finland heeft geen roebels maar marken, Finland is niet orthodox maar luthersch, Finland wordt niet door een alleenheerscher geregeerd maar heeft een constitutie; Finlands financiën zijn niet kwijnend maar bloeiend; Finlands spreektaal, wetstaal, schooltaal, rechtstaal, regeeringstaal is niet het Russisch, ook niet het Slavisch; en eindelijk heeft Finland een menigte amten die niet door Russen, maar slechts door Finnen kunnen worden bekleed. En dat alles zou men moeten dulden in een land dat slechts een stuk grensland is, met stroomen bloeds veroverd! Denken wij nu eens een oogenblik aan de gevolgen die het hebben moet wanneer een russisch keizer in nauwe aanraking komt met den voorzitter der heilige synode, Pobjedo- | |
[pagina 801]
| |
notseff, een hoog begaafd man, vurig orthodox, overtuigd panslavist en een aantrekkelijke persoonlijkheid. In 1887 kregen al deze gevoelens een grooten steun in het werk van een man Ordin genaamd, welks titel luidde: ‘Finlands onderdrukking’; een zeer dik, zeer dom, zeer perfide boek, waarin betoogd werd dat Finland een provincie van Rusland was even als alle andere provinciën. Ordin die met documenten, akten en traktaten met een tot in het uiterste gedreven vervalschingsen uitlegkunst omsprong, ontving premiën, titels, belooningen en eerbewijzen; zijn opvatting van de verhoudingen werd verplichtend gesteld als grondslag voor het geschiedenisonderwijs in de scholen. Daardoor kregen de panslavisten een gezag dat hen rugsteunde, en een arsenaal dat hun wapens leverde. Van den dag af dat Ordins boek verscheen totdat de feitelijke aanval op Finland begon, ging geen etmaal voorbij zonder dat een of ander blad kefte; men viel over de ongeloofelijkste dingen. Als het heerlijke finsche zangkoor, die vroolijke zangers, Rudeberg's liederen zong, hieven de russische bladen een geschreeuw aan: waarover handelen die liederen? Over krijg en haat. Tegen wien? - wie is de vijand? Natuurlijk Rusland. Zoo groeit er op russisch grondgebied een jongelingschap op die leert ons te haten. Als finsche bladen spraken van onze oostelijke naburen, de Russen, werd er in koor geantwoord: landverraad! naburen, neen, landslieden, als je blieft! - Als de keizer in officieele finsche stukken grootvorst werd genoemd viel de moskousche Courant uit: de keizer, wat is een grootvorst als regeerend vorst in een russische provincie? Als men in Finland de evangelisch luthersche kerk de volkskerk noemde heette het: dus, heilige, orthodoxe kerk, ge wordt slechts geduld; geduld, geduld wordt ge slechts in een russisch land. Men zond russische correspondenten naar Finland om de zaken te onderzoeken en hun brieven waren echte klaagliederen; de Russen werden onderdrukt, niemand kende Russisch, men kon zijn roebels niet kwijt raken; en die ingebeelde Finnen hadden iets dat zij nationale liederen noemden. | |
[pagina 802]
| |
Tot afwisseling kwamen er aangrijpende schilderingen van ‘tschukonsche’ wreedheden, mongoolsche woestheid; ik herinner mij een verhaal van een boerenvrouw die haar zoon in een grooten ketel kookte. ‘Zoo zijn de Tschukonen,’ besloot de correspondent (Tschukonen wil natuurlijk zeggen Mongolen, finsche, laagstaande, deels nomadische stammen in het noordelijkste deel van Rusland gevestigd). En het refrein was: Hoelang zal dat mogen gebeuren? hoelang zullen enkele separatisten de leugen mogen volhouden dat Finland iets anders en meer is dan een Russische provincie? Zoo werd de stemming voorbereid. Het is duidelijk dat er nog maar één voorwaarde behoefde bij te komen, opdat het werk kon beginnen: een vorst voor wien het beginsel der alleenheerschappij en de grootheid van het russische rijk meer beteekenden dan de vorstelijke belofte, waarop de geheele afzonderlijke positie van Finland berustte; die vorst was Nicolaas II. De staatsgreep had plaats op 15 Februari 1899; de keizer verhief zich tot eenig wetgever in Finland, zoodra het rijksbelang het eischte, en de keizer behield zich voor om te beoordeelen en te beslissen wat dat rijksbelang is. Het beginsel van het panslavisme en het finsche volk stonden tegenover elkander. Wij zullen nu zien waartoe dat leidde. | |
IIIDen 19en Juli 1898 tot den 19en Januari 1899 werd de wetgevende vergadering van Finland tot een buitengewone zitting bijeengeroepen ‘om den finschen krijgsplicht in betere overeenstemming te brengen met de in het keizerrijk geldende beginselen.’ Dat kwam zeer onverwacht. Den 12den October 1898 kwam de nieuwe generaal Bobrikoff, te Helsingfors; in zijn eerste amtsrede zeide hij o.a.: ‘Er heeft zich helaas een verkeerde opvatting verspreid over de gronden waarop Finlands verhouding tot Rusland berust, en eenige Finnen hebben daardoor geen sympathie genoeg voor de voorbereidingen die dienen moeten om de | |
[pagina 803]
| |
vereeniging te bevestigen. Rusland is één en ondeelbaar, en de keizer heeft mij opgedragen om aan het volk de noodzakelijkheid van de vereeniging van dit land met het centrum in te prenten. De staatsmacht zal in het vervolg niet dulden, dat hetgeen de aaneensluiting hinderen zou zich verder uitbreidt.’ ‘Eenige Finnen’: - dat is het gansche volk. ‘Verkeerde opvatting’: - dat zijn de keizerlijke beloften. - ‘De staatsmacht zal niet dulden’ - dat is de knoet, die dwingt. Het werktuig was gevonden. De strijd begint. Van russische zijde verwachtte men dat de hoogere standen een weinig misnoegd zouden worden, maar dat het grootste deel van het volk zich zeer spoedig zou onderwerpen. Een politieke wandeling in Finlands constitutie! Het panslavisme had immers vroeger op zijn weg nooit een goed aaneengesloten volk ontmoet, met een hecht eeuwenoud staatsgebouw; - tot nu toe had men te maken gehad of met ongeorganiseerde bevolkingen of met volken zonder politieke vastheid. Dus was de dwaling begrijpelijk. De landdag kwam bijeen, en de voorstellen voor den krijgsplicht werden voorgelegd, tegelijk met de overwegingen van de russische comité's. De overwegingen hebben hun belang verloren nadat de geheele zaak van den krijgsplicht, die de campagne inleidde, geëindigd is met de algeheele ontbinding van het finsche leger. Maar het doel: het herscheppen van het finsche leger in een russisch korps, de overtollige finsche soldaten bij de russische troepen ingedeeld, het opperbevel en het leger naar Petersburg verplaatst, russische officieren, Russisch sprekende onderofficieren: - dat bestaat nog als een monument van het reusachtige breekijzer dat gebruikt werd. En de overleggingen staan daar als getuigen van den gedachtengang van den russischen regeeringsstaf. Ik kan niet nalaten een paar plaatsen aan te halen. De eenigst aanwezige Fin maakte er het comité opmerkzaam op dat er een sterke emigratie zou plaats grijpen uit Finland, als de russische krijgsplicht werd ingevoerd. Hierop antwoordde het comité: ‘zulk een emigratie vindt | |
[pagina 804]
| |
zelfs niet plaats onder de Joden, die toch weinig gehecht zijn aan hun geboorteplaats, hoeveel meer hebben de Finnen hun geboorteplaats lief; daarbij zijn zij den keizer toegedaan en met hun gewichtigste belangen aan Rusland verbonden. Vrees voor emigratie is dus op zijn zachtst gezegd overdreven.’ Hoe moet men het noemen als de beste eigenschappen, vaderlandsliefde, vlijt en loyaliteit van een geheel volk in een redeneering tegen hen worden aangevoerd? Een andere aanhaling. Op het voorstel van het finsche medelid kan het comité geen acht slaan, daar het niet uitgaat van het feit dat Finland, door de wapens veroverd, als rijkstaal in zijn gebied niet Finsch of Zweedsch maar Russisch moet erkennen, daar Finland als russische provincie Ruslands zonen niet als van vreemde afkomst kan beschouwen. Dit geeft den toon aan. De bekrachtiging van den finschen landdag wordt altijd op hatelijke wijze tusschen aanhalingsteekens gezet; - want het wordt eenvoudig ontkend dat de landdag een wetgevend lichaam is; breedvoerig wordt verklaard, dat men in de voorstellen al het mogelijke gedaan heeft om in te scherpen dat Rusland het vaderland van den Fin is en Finland slechts zijn geboorteplaats; uit de hoogte wordt er over gesproken dat de Finnen zich verheffen op hun lees- en schrijfkunst waarvan het nut voor den krijgsdienst toch maar problematisch is; tegen de finsche regeering worden besçhuldigingen geslingerd van leugen, bedrog, traagheid, ongehoorzaamheid tegen de wet des keizers; om de andere bladzijde wordt gesproken van de ‘zoogenaamde’ constitutie, de ‘zoogenaamde’ grondwetten, waarop de Finnen steeds met koppigheid terug komen. Kortom, nooit heeft een wetgevende vergadering zich officieele documenten van zulk een soort, toon en kleur zien voorleggen. Het bestuur van den landdag - één uit ieder stand, adel, geestelijkheid, burger, boer - maakte dadelijk den 24sten Januari de opmerking dat men in werkelijke concessies op militair gebied ver zou willen gaan, maar zich geen enkele schrede zou verwijderen van Finlands bestaan als staat, het nationaal karakter van het leger, en de waardig- | |
[pagina 805]
| |
heid van den landdag als wetgevende macht. De generaalgouverneur antwoordde den 30sten Januari met er op te wijzen dat de wetten ‘besproken’ konden worden maar niet bekrachtigd; want in zulke zaken had de landdag geen wetgevende macht. Den dag daarna hield het geheime staats-comité in Petersburg zitting, zoo geheim dat niemand vermoedde wat er gebeurde, toen Bobrikoff den 15 Febr. 1899 's ochtends naar Helsingfors terugkeerde met het manifest van den staatsgreep in den zak. Hij beval aan den vergaderden finschen senaat d.w.z. de regeering en het hoogste rechtscollege vereenigd, om het manifest openbaar te maken. Zoo stond dan de finsche regeering en het hoogste rechtscollege op den tweesprong even onvoorbereid als iedereen; buiten Helsingfors kwam men nauwelijks te weten wat er gebeurde, voordat alles voorbij was. Zou de regeering en het hoogste rechtscollege aan de onwettigheid zulk een glimp van wettelijkheid geven als de openbaarmaking er van door Finnen medebracht? Of zou men de openbaarmaking weigeren en open en vrij uit aan den Keizer schrijven dat het een staatsgreep was? Misschien wist hij het niet? Hij was misschien misleid? De regeering hield vele voorbereidende vergaderingen, men zocht personen te bewerken, een vergadering van burgers in Helsingfors nam een besluit aan, de vereeniging van den landdag gaf raad, en den 18den Februari besloot men met 10 tegen 10 stemmen, terwijl de stem van den regeeringspresident den doorslag gaf, tot openbaarmaking. De staatsprocurator protesteerde tegen het protocol; onder hen die tegen stemden waren bijna al de leden van het hoogste rechtscollege. Dit was het begin van een verschil tusschen de mannen der regeering en de opvatting van het finsche volk, over de rechte houding tegenover het ingrijpen der centrale macht: een scheiding die bij alles wat er voorviel, van maand tot maand grooter werd, naarmate de vergrijpen talrijker en ernstiger werden en naarmate de regeering en het hoogste rechtscollege gezuiverd werden door vrijwillig aftreden, door gedwongen aftreden, door eervol ontslag, door niet eervol | |
[pagina 806]
| |
ontslag, door schorsing, zoodat de regeering, het hoogste rechtscollege en de staatsprocureur uitsluitend uit de meegaande lieden bestaan. Iemand die er buiten staat kan dit geschil niet beoordeelen; maar kan slechts constateeren dat een vast aaneengesloten meerderheid van alle partijen in het land met die meegaande houding ontevreden is. Onder de politici van naam wordt ze alleen gesteund door den ouden, gedurende vele jaren alleenstaanden partijchef Yrjö-Koskinen, en in den laatsten tijd door prof. Danielsson, terwijl alle leiders van elke kleur, predikanten, adel, burgers en boeren den gang van zaken betreuren. Want deze eerste afkondiging heeft het der regeering onmogelijk gemaakt zich verder tegen het afkondigen van wat ook te verzetten, en de verbittering der regeering over de aanvallen van haar eigen landslieden heeft haar nu en dan tot een verzet gedreven, dat haar een - zeer zeker valschen - schijn zou geven van samenwerking met Bobrikoff. Den 18den Februari 1899 zonden de regeering en het hoogste rechtscollege ieder zijn eigen president naar Petersburg om den vorst over den staatsgreep te spreken; de staatsprocurator sloot zich bij hen aan; zij werden niet toegelaten. Toen het taalmanifest, waarin de russische taal principiëel als de regeeringstaal van Finland vastgesteld werd den 1sten Juli te Helsingfors kwam, weigerde een meerderheid van regeering en het hoogste rechtscollege eerst het openbaar te maken, en een delegatie vertrok met een protestbrief naar Petersburg; zij kwamen niet verder dan bij den minister-staatssecretaris, keerden naar huis terug en het taalmanifest werd afgekondigd. Bij het besluit van den landdag in zake den krijgsplicht sloot de finsche regeering zich in hoofdzaak aan - en kreeg een langen neus. Ondertusschen was de zuivering tot stand gekomen. Het was de laatste poging der regeering om zich te handhaven; van toen af kondigt zij af; - tegen de krijgsdienst-ukase protesteerde slechts één uit de regeering, drie uit het hoogste rechtscollege, die dadelijk hun ontslag kregen -; administreert, straft, vermaant, slaat reorganisaties voor, vaardigt taal-instructies uit, zet | |
[pagina 807]
| |
af, deelt belooningen en aanstellingen uit, stelt tractementen vast - alles precies zooals de staatsprocurator beveelt. Wij zijn des keizers dienaars, niet zijn raadslieden; als wij niet gehoorzamen wordt de geheele administratie naar Petersburg verplaatst; wij redden toch altijd de constitutie - zoo redeneeren zij. Dit is de brug waarover met der tijd volk en vorst elkander weer kunnen ontmoeten -: zoo luidt de beste verontschuldiging die hun weinige verdedigers kunnen aanvoeren. Ik oordeel niet, ik constateer slechts. En ik moet bekennen dat ik met veel meer genoegen nu de houding van het volk ga bespreken, dan ik er in vond om mij met die der regeering bezig te houden. | |
IVDen 18den Februari had Helsingfors rouw aangenomen; later volgden de provinciesteden dit voorbeeld. Den 22sten Februari reisden de voornaamsten van den landdag naar Petersburg, zij werden niet door den keizer ontvangen. Maar reeds aan den avond van 20 Februari was een vergadering van burgers in het Atheneum te Helsingfors samengekomen, - niemand wist wie haar had belegd. Daar werd besloten dat het volk zelf door een adres tot zijn vorst zou spreken, de vergadering koos 20 menschen om een comité te kiezen - niemand wist wie, en de leden van het comité wisten onderling niet van elkander af, vóór zij de eerste maal als comité samenkwamen. Men besloot dadelijk dat het geheim zou blijven, en verder dat voor iedere gemeente in het land - 500 - een representant zou gekozen worden om als deputatie naar den keizer te gaan - naar Petersburg als hij daar was, naar Nizza, zoo hij daar vertoefde. De onkosten werden op 2 à 300000 finsche marken geschat. De comité-vergadering ging te half twaalf uitéén, vóór twaalf uur had men 50000 mark in een koffiehuis bijeengebracht; den volgenden avond zeven uur had men 403000, daarvan 7000 van één persoon. Men besloot colporteurs rond te zenden met adressen, en met een toespraak, | |
[pagina 808]
| |
die den 5den Maart overal in het land in de godsdienstoefeningen zou gehouden worden. De post werd niet gebruikt, evenmin als telefoon of telegraaf, alles ging mondeling. Een onbegrensd aantal colporteurs stelden zich ter beschikking, honderde jonge lieden en jonge dames verdeelden zich in dag- en nacht- vergaderingen om onafgebroken te kunnen arbeiden. Den 24sten verlieten degenen die het noordelijkst moesten gaan Helsingfors; het was op den zelfden dag dat men in Europa Bobrikoff's telegram las: dat alle verstandige menschen in Finland vol geestdrift waren over het manifest. Den 27sten Februari vertrokken de laatste zendboden. In Helsingfors en in de steden brachten dames de adressen rond. Zoo gingen de zendbrieven rond, zoo ver mogelijk. Maar ergens in het noorden kwam men op een plaats waar men niet verder kon, dat was te Rovaniemi - men zegt dat daar de poolcirkel door den kerktoren loopt -; maar een boer daar vond het toch zoo jammer voor de naburige stad, Kittälä - 20 Deensche mijlen er van daan -; hij begaf zich in het hartje van den winter op zijn sneeuwschoenen (ski) door de woestenij op reis. De menschen van Kittälä zonden weer anderen op sneeuwschoenen uit; en na de inzameling kwam onze afgezant te Rovaniemi terug; daar de zendboden uit Helsingfors reeds vertrokken waren reed hij onmiddellijk 20 mijlen in een slede tot dat hij een spoorwegstation bereikte en bijtijds te Helsingfors aankwam. Ergens in het oosten kon men ook niet verder reizen door het woeste land; een knecht die in kerk was geweest en mijlen ver naar de hut van zijn meester was teruggeloopen, vertelde van den staatsgreep en het adres; toen haalde de boer zijn eenig geel geworden, gescheurd oud velletje papier voor den dag; en schreef ‘Heer Keizer! Ik ben geboren in een vrij land; gij en uw voorvaderen hebt mij beloofd dat mijne beenderen ook zullen rusten in een vrij land. Ik vertrouw op uw belofte.’ Hij en zijn onderhoorigen onderteekenden het; en de knecht werd naar de stad teruggezonden, ditmaal op het beste paard. Het adres werd bij de anderen gevoegd. Slechts de mannen | |
[pagina 809]
| |
en vrouwen die schrijven konden mochten onderteekenen. In het westen van het land vroeg ergens een oude arbeider of hij er een teeken onder mocht zetten, maar dat werd hem geweigerd; hij beklaagde zich er over, want het was toch zijn schuld niet, dat die dingen in zijn jeugd verzuimd werden, en het was hard om er geen deel in te mogen nemen, als zijn medeburgers voor hun dierbaarste rechten opkwamen. Toen bood zijn meester aan hem schrijven te leeren, en hij leerde het. Dit is de dag van mijn leven, waarop ik het meest trotsch ben, zeide hij, toen hij zijn naam onder het adres schreef. In de eilandenstreek die zich mijlen ver uitstrekt aan het westen van de kust, ging men op sneeuwschoenen van eiland tot eiland, en verzamelde over de duizend namen. Ik zou tot in het oneindige kunnen voortgaan. ‘Het volk zelf moet tot den vorst gaan’, dat was het wachtwoord. Den 10den Maart begonnen de naamlijsten in te komen; den 14den wist men dat in het hartje van den winter, in een dun bevolkt land met slechte communicatiewegen het enorme aantal van 525000 onderteekeningen was bijeengebracht. Kinderen onder 18 jaar, die over 1⅕ millioen bedragen, afwezigen, soldaten en hen die in het buitenland waren er afgerekend, hebben 2 van de 5 van het geheele finsche volk tegen het wetsvergrijp geprotesteerd, zonder voorafgaande agitatie, zonder één woord in een courant, slechts uit innerlijken, onmiddellijken drang. ‘Alle verstandige menschen in Finland verheugen zich over het manifest’ zegt Bobrikoff; een kleine schare separatisten uit den hoogsten stand tracht te vergeefs den jubel van het volk te dempen; zeide de moskousche courant. Het adres gaf het antwoord. Den 13den vergaderden de laatsten van de gedeputeerden der gemeenten te Helsingfors. Juist werd te Helsingfors de herinneringsdag gevierd van Alexander II, van hem die zijn grootvorstendom Finland constitutioneel regeerde, en aan den finschen landdag zijn nu nog geldige grondwet gaf. Van den winterdag in 1899 tot nu toe is zijn standbeeld in Helsingfors winter en zomer steeds met bloemen gesierd geweest. | |
[pagina 810]
| |
In de dagen van 13 tot 16 rijpte het besluit om naar Petersburg te reizen. Men vernam dat juist in die dagen russische studenten in de straten van Petersburg met de knoet waren gestraft en er waren voorzichtige mannen die meenden dat de reis moest worden op egeven; anderen meenden dat de generaal-gouverneur er kennis van moest dragen eer men op reis ging. Maar op de vergaderingen konden zij die ‘het verstand aan het woord wilden laten komen’ geen gehoor krijgen; een paar maal brak de plotselinge finsche woestheid tegen dezulken los, zoodat zij ijlings het spreekgestoelte verlieten, niet zonder schade voor de meubels der zaal, terwijl Jonas Castrén wiens ‘stem klonk als die van den finschen beer, wiens winterschuilplaats men te na komt’, de gemoederen in vlam zette en met jubel werd ontvangen. Eindelijk den 16den vernam men dat tot het oogenblikkelijk vertrek naar Petersburg was besloten door de daartoe gekozenen - de 450 boeren en de 50 ‘personen uit anderen stand’ die, naar den koning gingen, bedachten zich niet lang. Streng ried af om wapenen mede te nemen, ofschoon als het mis liep men op straat scheldwoorden en slagen verwachten kon. En van die adresbeweging, waarvan heel Finland wist, van die deputatie, die zich vier dagen te Helsingfors had opgehouden en vergaderingen had gehouden, en van het doel van hun reis hoorde de generaal-gouverneur eerst een uur nadat de deputatie vertrokken was. Zoo weet men te zwijgen in Finland. Wij zullen de deputatie niet volgen op haar vergeefschen tocht naar Petersburg om haar keizer te spreken te krijgen. Ik zal slechts een paar episoden vertellen, die elk op zich zelf karakteristiek zijn tot kenschetsing van den gedachtengang en het optreden der Finnen. De chef van de politie in Petersburg had van de deputatie gehoord, en zijn eerste gedachte was om haar den toegang tot Ruslands hoofdstad te verbieden. Hier zag men toch van af; maar de chef zond zijn eerste gevolmachtigde, baron v. Nolcken naar het station met order om de hoofden der | |
[pagina 811]
| |
deputatie dadelijk naar het kantoor van den chef te brengen. De deputatie kwam aan en de baron bracht zijn boodschap over; maar Jonas Castrén antwoordde dat het den leiders onmogelijk was om voorloopig bij den chef der politie te komen; als men tijd had en de inkwartiering bezorgd was, waren zij tot zijn dienst. Baron v. Nolcken - dezelfde die een week te voren order had gegeven om op de russische studenten los te slaan - scheen eenigszins verwonderd dat de bevelen van den almachtigen chef der politie zoo nonchalant werden opgenomen; maar hij boog en vertrok. De finsche opvatting van de wederzijdsche verhouding tusschen de burgers en het gezag! De audiëntie werd geweigerd, het korte antwoord des keizers waarin hij verklaarde dat hij niet vertoornd was op de deputatie, werd voorgelezen; de minister-secretaris maakte een beweging met de hand om aan te duiden dat nu ook de audiëntie bij hem ten einde was. Toen begon konsul Wolf zonder daarop te letten zijn rede, de fiere rede, die weldra over Europa verbreid was als de vrijmoedigste bede om hulp van een onderdaan tot zijn vorst, die in lang gehoord was; een rede die aangeplakt moest worden aan den muur van ieder stadhuis in het beschaafde Europa, om te doen zien hoe het gekrenkte recht spreekt tot hem die het krenkt. ‘Wij zullen naar huis terugkeeren na des keizers boodschap, maar wij keeren terug als anderen dan zij die met vast vertrouwen kwamen, wij vertrekken met teleurgestelde hoop: maar wij zouden aan onzen plicht te kort doen als wij onze meening verzwegen.’ ‘Wij zijn geen rebellen, maar wij zouden onze vrije instellingen niet waard zijn, indien wij niet openlijk, onbevreesd en duidelijk protesteerden tegen iedere krenking van onze grondwet. In het manifest van den 15den Februari ziet het gansche finsche volk zulk een krenking. Dat mogen de gens d'armes die nu in de steden en op het land rondgaan, gerust hooren. Niemand verbergt die meening, wij zijn gekomen om op de herroeping van het manifest aan te dringen.’ | |
[pagina 812]
| |
De finsche opvatting der verhouding van een volk tot zijn vorst. En toen Wolf zweeg, kwam een boertje stil op zijn zachte zolen die geen geluid maken, naar voren, ging vlak voor den prachtig uitgedoschten generaal staan, bij wien de audiëntie plaats had, nam hem van het hoofd tot de voeten op en zeide rustig, kalm en beslist: ‘elk woord dat de konsul heeft gezegd, is volkomen waar; uwe excellentie kan het aan den keizer vertellen, want wij boeren stemmen er allen mede in’ en toen ging hij even stil weer weg. De meening van den finschen boer over de verhouding tot den representant van zijn land in Petersburg. Onder een hevigen sneeuwstorm reed de deputatie van Rusland naar Finlands hoofdstad terug. Een onafzienbare menigte medeburgers in rouwkleederen wachtte hen urenlang, stilzwijgend en geduldig op aan het station en op de stationsmarkt te Helsingfors. Ook toen de deputatie eindelijk aankwam, verhief zich geen stem tot verwelkoming. De gansche vergadering bleef zwijgen. De deputatie ging door de dichtgevulde wachtzalen. Men maakte plaats, maar geen geluid werd gehoord. Maar toen de eerste gedeputeerde zich op de trappen aan de marktzijde vertoonde, hief een uit de menigte ‘ons land’ aan, dat merkwaardige, eenige vaderlandsche lied, waarin geen enkel woord staat over haat, maar vele over liefde, geen enkel woord over krijg- en wapenfeiten, maar vele over nederigen arbeid voor een weinig beschaving, geen enkel woord dat het land, dat bezongen wordt beter of schooner is dan alle andere, of meer waard om te beminnen, maar alleen dat het ons land is. Dadelijk vielen allen in, en het gezang steeg op tusschen de muren der huizen; men verdeelde zich in twee groote menschenmassa's en maakte plaats voor de deputatie. Met den hoed in de hand op dien stillen winteravond, schreden de versmade representanten van het finsche volk tusschen hun medeburgers door, die zongen van het arme, geliefde land. En in het societeitsgebouw besloot Jonas Castrén zijn rede met de woorden die tot een motto werden, dat bewaarheid werd in het vervolg: luistert ‘twee talen maar | |
[pagina 813]
| |
één zin, twee rassen maar één doel.’ Het adres en de deputatie hadden geen aanleiding gegeven tot eenigen keizerlijken maatregel, maar werden de grootsche inleiding tot een grooten strijd. | |
VHet is betrekkelijk gemakkelijk, zelfs voor een eenvoudig mensch om zich onder den invloed van een diep gevoel en verheven stemming een enkele maal tot een grootsche handeling of flink optreden te verheffen. Maar het is niet zoo gemakkelijk om op die hoogte te blijven. Evenzoo is het met een volk. Ieder volk laat zich in een bepaalden toestand tot handelen opwinden; het kan een volk zelfs gelukken om zich tot die echte hoogte te verheffen, die het teeken is van waar gevoel. Maar voor passieven tegenstand heeft een volk meer noodig dan dit, er hoort oefening toe om zijn waardigheid waarlijk op te houden; een oefening die slechts verkregen wordt in honderdjarigen strijd, hetzij tegen menschen hetzij tegen de natuur. Van den passieven weerstand der Finnen sedert Februari 1899 kan men niets beters zeggen dan dat het volk op de hoogte gebleven is; zonder affectatie omdat hun gevoelens niet op stelten loopen om weer even gauw naar beneden te tuimelen; zonder groote dramatische vlucht omdat handelen op effect en naar berekening niet in den aard ligt van den Fin; maar met een stroeve, stille volharding in het besef dat hij nog ver van het doel af is. In het najaar 1901 werden er weder onderteekeningen verzameld voor een adres aan den keizer - den krijgsplicht betreffende, - ditmaal onder zeer moeilijke omstandigheden; daar nu ondertusschen de vrijheid van vergaderen in Finland is opgeheven, moest het adres van hand tot hand gaan; toch kwamen er weder 500000 namen onder. Het volk was dit maal niet traag. De wet op den krijgsplicht moet van den preekstoel afgelezen worden, om ‘heilige wet’ te worden. Maar de wet op den krijgsplicht is op onwettige wijze tot stand gekomen, en stelt onwettige regels vast en het volk ver- | |
[pagina 814]
| |
hindert de geestelijken, die de wet van den preekstoel af willen lezen, dit te doen. In 65 gemeenten weigeren de geestelijken het aflezen der wet, maar in vijfmaal zooveel plaatsen loopt de geheele gemeente uit de kerk, en overal laat de groote meerderheid den geestelijke aflezen voor kinderen en oude vrouwen. Dat gebeurde een maand geleden. Het volk is nog niet traag geworden. Dat is volharding. Nu de waardigheid, de rustige verzekerdheid van in hun recht te zijn. Hoort welken indruk de hollandsche hoogleeraar v.d. Vlugt ontvangen heeft. Hij was één van de zes, die uit naam van 1050 west-europeesche geleerden, kunstenaars en andere vertegenwoordigers der beschaving den keizer een adres van 11 natiën trachtten aan te bieden, waarin hem verzocht werd aan Finland zijn recht te gunnen. Zij werden niet ontvangen, en zij reisden door een deel van Finland terug. Van der Vlugt was nooit in Finland geweest, kende nauwelijks een enkelen Fin, toen hij zijn universiteitsstad Leiden verliet, het was zooals hij zelf zeide slechts de zuiver juridisch-politieke zijde der zaak, die hem, den jurist er toe bracht zich er mede in te laten. Hij schrijft: ‘Bij iedere stad, ieder dorp, iedere hoeve die wij voorbij kwamen zonder ons er op te houden, stonden om ons te begroeten ernstige, bekommerde staatsburgers, die in het bewustzijn van de heiligheid hunner zaak zonder woorden slechts met een gebaar hun dank betuigden en de vreemden groetten die hun sympathie bewezen.’ Overal waar zij komen, zegt hij verder, zingen boeren en boerenmeisjes vaderlandsche liederen voor hen terwijl de trein voorbijgaat; de menschen in het veld houden op met hun werk om hen met de hand toe te wuiven. Aan een klein station strooien mannen en vrouwen bloemen op het perron; in Tavastehus kennen de verzamelde mannen en vrouwen slechts Finsch; uit naam van de onafzienbare schare drukt de een of ander zwijgend de afgezanten de hand, bloemen worden gestrooid, liederen gezongen totdat de trein verder gaat. Bij de landbouwschool te Mustiala staan alle leerlingen, | |
[pagina 815]
| |
mannen en vrouwen, met bloemen. In Åbo wachten midden in den nacht duizenden hun komst af, de burgemeester treedt naar voren, en drukt zonder een woord te spreken den franschen afgevaardigde de hand; in het zwart gekleede dames bieden ruikers aan; de afgevaardigden gaan tusschen twee zwijgende menschenmassa's heen, loopen in den letterlijken zin op bloemen. Eindelijk hieven weder duizenden het aangrijpende lied aan, dat de vreemden twee etmalen lang als een refrein had begeleid; toen zij aan boord gingen en van wal staken volgde plotseling een vloot van bootjes en zes groote stoombooten hen de haven uit. Toen zij van den conducteur van den extra trein die hen gratis naar Åbo had vervoerd, afscheid namen en hem een fooi wilden geven, antwoordde hij: ‘Gij zijt vrienden van mijn land, ik ben een Fin’, en weigerde geld van hen aan te nemen. In Helsingfors was feest gevierd, in verscheidene steden waren redevoeringen gehouden; hoort wat v.d. Vlugt als zijn indrukken bij het afscheid vermeldt: ‘Eenstemmige uitingen, vol kracht en hartstocht, maar tevens zoo waardig, zoo onberispelijk taktvol, zoo zeer de eer aan zich houdende, en binnen de grenzen van het schoone blijvende; het finsche volk moet wel een schoon karakter hebben. Denk eens: wij hoorden geen enkel scherp woord over den keizer, den krijgsminister, of den generaal-gouverneur in de volksuitingen, die dertig uur lang onafgebroken tot ons kwamen. Finland sprak zijn besluit uit om zijn recht te handhaven, maar smaalde niet op zijn onderdrukkers.’ Zoo trad Finland op, toen eerst zijn regeering en staatsprocureur, toen de hoofden van zijn wetgevende vergadering, daarna 500000 Finnen, representanten van een uit iedere gemeente des lands, en eindelijk west-Europa vergeefs bij den keizer hadden aangeklopt om tot hem te spreken over de rechten van Finland. En nu de aaneensluiting! Natuurlijk zijn er in het finsche volk gelukzoekers, menschen die hun persoonlijk belang boven elk algemeen belang stellen. Maar dat zijn toch verbazend weinigen. En die weinigen worden meedoogenloos geboycot zonder aanzien des persoons. Een aanzienlijk beamte | |
[pagina 816]
| |
uit de provincie, die door serviele onderdanigheid jegens den generaal-gouverneur een portefeuille had weten te bemachtigen, kon in de hoofdstad geen woning vinden; de hotels waar hij tijdelijk zijn intrek nam liepen leeg, zoodat de hotelhouder hem verzocht te vertrekken; toen de generaal-gouverneur naar aanleiding daarvan dadelijk een nieuw reglement voor de hotels liet uitvaardigen, werd de ongenoode gast verdreven door een grondige schoonmaak van het ledige hotel. Eindelijk moest hij zijn intrek nemen in een russische kazerne. Enkele russisch-grieksche boeren met een onderwijzer aan het hoofd krijgen 13 - dertien - onderteekeningen bij elkaar onder een adres waarin zij den keizer danken voor het Februari-manifest; de onderwijzer, die het denkbeeld van het adres geopperd had, durfde zich nergens vertoonen, maar moest een schuilplaats zoeken bij den aartsbisschop der Grieksch-katholieken. Het is voor hem een schrale troost dat de keizer, die geweigerd heeft kennis te nemen van het adres der 500.000, zijn vreugde heeft te kennen gegeven over zijn adres der 13. Toen de generaal-gouverneur, op een rondreis door Finland een kleine stad bezocht waar veel huurrijtuigen te krijgen waren, zorgden alle huurkoetsiers er voor om ver weg van het station te zijn. Een welgesteld burgerman leende hem toen zijn rijtuig en paarden, maar werd sedert dien tijd buiten de samenleving zijner stad gesloten. Wanneer iemand die om een betrekking solliciteert, ten einde op een beter gekwalificeerden mededinger den voorrang te hebben, het in het Russisch doet, zijn attesten in het Russisch overlegt, of alleen maar zijn kennis van het Russisch doet uitkomen; of wanneer een eerstbeginnende onder de beamten zijn diensten aanbiedt voor iets dat als antinationaal geldt, leest men in de courant ‘Het vrije volk’ die in Finland uitkomt in weerwil van censuur en verbod, en overal bekend is en gelezen wordt: ‘die jonge man stelt blijkbaar geen prijs op de openbare achting.’ Hij geniet die achting ook niet, en ondervindt dat elk oogenblik. Natuurlijk kan dit overdreven worden; daarvan kan ik zelf een voorbeeld aanhalen. Toevallig hoorde ik en deelde | |
[pagina 817]
| |
dat terloops aan een finschen vriend mede dat een deputatie audiëntie bij den russischen keizer in Denemarken had verzocht, en ik noemde den naam van een der afgevaardigden. Het ongeluk wilde dat de bovengenoemde beamte uit de provincie die geboycot werd, toen hij medelid der regeering werd, in zijn kanselarij een man had van denzelfden naam als die afgevaardigde, en dat die man juist in dien tijd vacantie had gehad. Eenige weken daarna kreeg ik een brief van dien jongen man in de verre provinciestad in Finland; zijn leven was onhoudbaar geworden. Kameraden en medeburgers waren overtuigd dat hij in Kopenhagen was geweest en audiëntie had aangevraagd met het doel om voor zijn chef bevordering te verkijgen en un werd hij met den nek aangezien. Hij kreeg eerst weer rust toen ik, dien hij als bron had opgegeven, hem schreef dat ik geen grond had om te gelooven dat hij het geweest was. Zulk een aaneensluiting drukt op den enkele - dat spreekt van zelf - maar toch wordt zij volgehouden. Het is hoogst merkwaardig en verblijdend te zien hoe lagere en hoogere civiele en militaire beamten met het volk meegaan zonder rekening te houden met hun eigen positie. Twee elkander opvolgende beamten in het gouvernement van Nyland, een beamte in het gouvernement van Wiborg, de chef van de politie te Helsingfors, de amtssecretaris aldaar, de rector van de grootste staatsschool, de chef der finsche dragonders, de gevolmachtigde van den minister-staatssecretaris, de directeur van de gevangenis, een politie-dienaar in Tavastehus, de toldirecteur, de chef van het geneeskundig bestuur, de chef van de directie der scholen nemen hun ontslag of laten het zich geven liever dan onwettige bepalingen na te leven of hunne burgerlijke rechten op te geven: alle dragonder-officieren nemen hun ontslag om hun chef te volgen. Het is onmogelijk de politie in de dorpen of landgemeenten er toe te krijgen om op te geven wie het laatste volksadres ter onderteekening heeft rond gebracht. Toen de verordening om Russisch als amtstaal in te voeren verscheen, verklaarden alle hoofden van kantoren en departementen, op twee | |
[pagina 818]
| |
na, dat zij niet van plan waren russische stukken te onderteekenen; russische vertalingen van officieele akten werden als zij op de regeeringbureaus kwamen als overbodig teruggezonden. Van de beamten der nationale bank zijn er in het geheele land maar twee die de adressen niet onderteekenden, onder de andere beamten is de verhouding dezelfde. De rechters verklaren de censuur van de nieuwsbladen voor nietig. Toen het finsche leger werd ontbonden, bood men den officieren ongehoorde geldelijke voordeelen, vergoeding van reiskosten, bevordering aan, als zij naar Rusland wilden overkomen; behalve de allerjongsten die volgens de verordeningen eenige jaren naar Rusland moeten gaan, neemt niet 1% der officieren deze aanbiedingen aan; de aanbiedingen worden nog vermeerderd en verbeterd - het resultaat blijft hetzelfde. Toen Eugene Wolf na zijn rede te Petersburg als engelsch consul te Wiborg zijn ontslag kreeg, namen alle engelsche consuls in Finland op een na, een geboren Zweed, het ook. De plaatsen zijn nog vacant. Met zulke beamten is niets te beginnen. De enkele zwakken of onverschilligen of zij die hun eigen voordeel zoeken verzinken in de menigte. De amten worden meer en meer bezet door Russen of door Finnen die het grootste deel van hun leven in Rusland zijn geweest. De ministerstaatssecretaris was de eerste Rus, de gouverneur te Helsingfors de tweede. Zijn amtsleven is hem tot een plaag geworden; de gemeente in zijn gouvernement schreef hem officiëel na eene openbare vergadering van leden dat men hem niet als gouverneur erkende, zijn kanselarij weigerde om russische stukken te verzenden of akten te vertalen, zoodat hij een privaat vertaler moest nemen. Daardoor hoopten de onafgedane zaken zich op. Het werd een volslagen anarchie. Nogtans deelde de minister-staatssecretaris op Nieuwjaarsdag 1902 mede dat de aanstelling van Russen een principiëele reden heeft, om aan de Finnen te toonen dat amtenaren de instrumenten der regeering zijn en anders niet; en dat als de Finnen zich daartoe niet willen leenen men Russen zal gebruiken. | |
[pagina 819]
| |
Natuurlijk is niet de geheele beamtenstand aan de goede zaak trouw gebleven; de hoogste geestelijkheid is van meening dat iedere overheid door God is ingesteld en gehoorzaamd moet worden, en heeft herderlijke brieven geschreven van dien inhoud. Daardoor bleven er maar 65 geestelijken over die weigerden de verordeningen over de krijgswet in de kerk af te lezen. In de allerhoogste beamtenwereld, die zeer dicht bij de regeering staat en aan de universiteit is hier en daar deze geest nog te speuren. Een der rechtbanken heeft, doch niet eenstemmig, in één geval, een der onwettige verordeningen van den staatssgreep in toepassing gebracht. Daarentegen is het instinct van het groote deel des volks volkomen zeker en onverzwakt. De generaal-gouverneur Bobrikoff meende op hen die geen land bezaten te kunnen werken. Hij zond russische reizende kooplieden uit, waarvan slechts enkele Finsch spraken - die met hun koopwaar onder hen die geen land bezaten het gerucht verspreidden, dat met de invoering van de alleenheerschappij een uitdeeling van grond hand in hand zou gaan. Dit venten van koopwaar was door de wet op de voedingsmiddelen verboden. Het volk pakte daarom deze waren- en nieuwtjeskooplui op, nam hun koopwaar in beslag, en bracht ze naar de politie, die het volk gaarne haar steun gaf. Dit deden niet de grondeigenaars, maar degenen die geen grond bezaten. De kooplui maakten hun beklag. De generaal-gouverneur dreigde, lokte, dreigde weer, liet de zaak onderzoeken. Niets hielp. Toen zette hij door dat de Russische kooplui het recht kregen om rond te reizen, en sloeg daarmee de politie de wapens uit de hand. Maar nu was het te laat. Niemand kocht van de kooplui, men sloot de deur voor hen, niemand wilde hen herbergen. Ginds in oostelijk Finland dat men met meer angst beschouwde om de nabijheid van Rusland en zijn verhouding tot de Russen, is de ijver nog grooter dan elders. Men meende de arbeidersbevolking te kunnen gebruiken. Maar ook hierin verrekende men zich. Den strijd voor hun belangen hebben ze niet opgegeven, de eischen voor hooger | |
[pagina 820]
| |
loon, algemeen stemrecht houden zij vol, kortom de gezonde en natuurlijke belangenstrijd gaat voort. Maar van buiten af kan men er niet tusschen komen. Bij de gemeenteverkiezingen eenige weken geleden stemden de arbeiders samen met de meest krasse tegenstandspartij en kregen zelfs tot dank daarvoor eenige mandaten. Ook komt aan de arbeiders een deel van de eer toe voor iets bijna ongeloofelijks dat doorgevoerd werd, toen de generaal-gouverneur een invloedrijk grootvorst, oom van den keizer, naar Finland had doen komen om Bobrikoff's autoriteit te steunen door hem op een reis door het land te vergezellen. Geen courant meldde de aanwezigheid van den grootvorst, geen zangkoor in dat land van gezang was te winnen door de schoonste beloften, de straten waren ledig, overal waren voor het volk tochtjes of uitstapjes te water verzonnen, opdat de steden waar het hooge gezelschap door zou komen ledig zouden zijn. Slechts officieele personen bevonden zich aan de stations, slechts openbare vaartuigen (niet van de beste) waren ter beschikking, behalve dat van dien eenen bovengenoemden provinciaal, slechts openbare lokalen stonden hun open, slechts openbare gebouwen vlagden. Eerst den dag dat de Grootvorst zijn voet op zweedschen grond zette, deelden de couranten mede dat hij in Finland was geweest. Later zeide men hem dat de demonstratie niet hem zelf had gegolden maar slechts Bobrikoff. Het vermaakte hem en verblijdde hem ook. Want in gezelschap van keizer Alexander III had hij dikwijls de blijde en vriendelijke ontvangst in Finland bijgewoond. Wij hebben zoo goed als niet over den landdag gesproken. De buitengewone zitting van 1899 ging bizonder stil voorbij, ofschoon ze buitengewoon veel werk vereischte. Men verwierp de voorgeslagen krijgsplichtwet en stelde zelf een andere op, waarin veel toegegeven werd behalve op constitutioneel en nationaal gebied. Men weigerde het latere voorstel over den krijgsschat en den krijgseed te behandelen, omdat zij uitdrukkelijk werden voorgelegd met verwijzing naar het Februarimanifest en slechts ‘ter bespreking.’ Men begaf zich in een nauwkeurige uiteenzetting | |
[pagina 821]
| |
van de gansche constitutioneele positie van het land. Zeer kort en stroef was de toespraak waarmede de landdag werd ontbonden. In 1900 kwam de gewone vergadering bijeen. Toen bracht men bezwaren te berde over de administratie van den generaal-gouverneur en ging zijn geheele zondenregister door; tegenover zijn voorstelling als zou het land in gisting zijn en door onwettige onlusten beroerd, stelde de landdag de beschouwing, dat de gisting veroorzaakt was door Bobrikoffs bestuur, en dat de eenigen die onwettige onlusten veroorzaakten zijn eigen reizende kooplui waren. In een andere petitie vroeg men verlichting voor de wanhopige positie van de pers. Ditmaal kreeg de voorzitter der burgers van hooger hand een wenk, dat het onbehoorlijk van hem was om de onwettige houding der regeering tegenover de Grondwet in het licht te stellen, en dat hij in het vervolg geen post van vertrouwen meer moest bekleeden. De klacht van den landdag over den generaal-gouverneur heette brutaal: en de mogelijkheid om de macht dier instelling te beperken werd vernoemd. | |
VIZoo iets baat weinig. De Finnen hebben nu eenmaal hun opvatting en houden daaraan vast; zij uiten die wanneer zij wenschen; zonder vrees voor den keizerlijken toorn, die niet grooter kan worden dan hij is. En het finsche volk wil een wettigen tegenstand. Slechts éénmaal in die 35 maanden hebben de demonstraties de grens van het burgerlijk geoorloofde overschreden; het was op Runebergdag 1901, die aanleiding gaf tot eenige ketelmuziek in de straten van Helsingfors. Het geheel had weinig te beduiden, het was volstrekt niet georganiseerd, en gold alleen die Finnen die als meegaande en onbetrouwbaar werden beschouwd. Maar het kostte den chef der politie zijn post en gaf aanleiding tot een treurig proces, daar de voornaamste onder degenen die uitgejouwd werden, een oud partijhoofd, zijn oude tegenstanders, de vroegere aanvoerders der tegenpartij als de aanstokers van het opstootje aanwees, | |
[pagina 822]
| |
waarop deze een rechtsgeding begonnen. En slechts eens heeft men ernstig gemeend dat een of andere finsche boer zich niet van een onbezonnen daad zou kunnen weerhouden - het was toen de ministerstaats-secretaris openlijk dreigde dat de veroordeeling zonder wet of vonnis van lieden die zich tegen den wil van de hoogste macht verzetten, wel eens in Finland kon worden toegepast. Overigens heeft de Fin zijn waardige, zelfbewuste, volhardende rust bewaard, op zijn recht vertrouwend, terwijl de staatsgreep onverbiddelijk al verder en verder is gegaan, en in den laatsten tijd de rechte houding der beamten tot den staatsgreep onder de Finnen zelf een punt van debat is geworden. Er zijn er die meenen dat de beamten de keus hebben tusschen ontslag nemen of de bevelen van hoogerhand opvolgen, maar dat zij niet kunnen weigeren om ze uit te voeren. Van den anderen kant wordt beweerd dat recht recht blijft, en dat het nooit plicht kan zijn om tot schennis der wet mede te werken, zoodat een bevel daartoe niet den plicht kan opleggen om ontslag te nemen als men niet wil gehoorzamen. Op het volk heeft dit geen invloed. De boeren - en zij worden bij duizenden geteld - wier vertrouwen op de toekomst niet sterk genoeg is om den druk van het heden te dragen, zijn dadelijk geëmigreerd, en velen volgden. Maar zij die bleven zagen na Februari 1899 het Russisch als regeeringstaal ingevoerd, het recht van vergaderen benevens twintigtallen couranten verboden, een censuurcomité opgericht, de gewichtigste posten met Russen bezet, het leger ontbonden en door russische troepen vervangen, de Kozakken met de zweep in de hand door de steden galoppeeren, het recht der wetgevende vergadering niet slechts ontkend, maar keer op keer gekrenkt, het oekonomische leven door tol- en munt-veranderingen bedreigd; en zij hielden zich toch rustig, ofschoon zij alles volgden en begrepen. En voor zoover de strenge waakzaamheid der overheid het toeliet, versterkten zij zich door gestadigen vooruitgang in beschaving, door met volharding | |
[pagina 823]
| |
het onderwijs der onontwikkelden te bevorderen en stelselmatig alles te doen om allen mede te krijgen.
En boven allen troont een keizer, die alles wat er in binnen- en buitenland over Finland geschreven wordt uitsluitend door een afzonderlijk tijdschrift zich ziet voorgelegd. Binnenland, dat is Bobrikoffs russische courant in Helsingfors, buitenland dat zijn de bladen die direkt of indirekt van russisch geld leven. De inhoud van het laatste no. is tot in de kleinste bijzonderheden bekend, en een schoolkind kan er fout op fout in aanwijzen. De keizer krijgt niet anders te zien; hij wil niet hooren wat de Finnen hem te zeggen hebben. De muur is zoo goed als ondoordringbaar. Maar al is er onder het tegenwoordige politieke bestuur niets te doen, eens houdt het toch op. En zoo staat Finlands nationale eenheid niet alleen ongeschokt maar ook versterkt, en elk zwaard dat er tegen gebruikt wordt verstompt op den duur. Want wel is het panslavisme een groot en sterk roofdier, maar wanneer een roofdier een steen in den mond krijgt en er op bijt, dan breken de tanden en niet de steen. |
|