Onze Eeuw. Jaargang 2
(1902)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 748]
| |||||||
Onze Koloniën en de Suikerconventie van 5 Maart 1902Ga naar voetnoot1)
| |||||||
[pagina 749]
| |||||||
Thans was eene entente préalable getroffen tusschen Frankrijk, Oostenrijk en Duitschland, de belangrijkste suikeruitvoerende landen van het vasteland van Europa. Meer kans van slagen scheen te bestaan dan in 1898. Zoo kwamen dan de afgevaardigden samen in het gebouw van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken te Brussel om aldaar werkzaam te zijn onder leiding van den graaf De Smet de Naeyer, Eersten Minister en Minister van finantiën van België. Daar waren afgevaardigden uit Duitschland, uit Oostenrijk-Hongarije, uit Spanje, uit Frankrijk, uit Groot-Brittanië, uit Italië, uit Nederland, uit Rumenië, uit Zweden en eindelijk uit het land van hetwelk de uitnoodiging tot het houden van de conferentie was uitgegaan, uit België; in het geheel ongeveer 40 personen. Nederland was er vertegenwoordigd door Harer Majesteits buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Brussel Jhr. Mr. von Pestel, den heer G. Eschauzier te 's Gravenhage, den heer A. van Rossum, directeur der suikerfabriek Holland en door den spreker van hedenavond. Meermalen zijn de zittingen geschorst, want dikwijls verkregen de onderhandelingen zoodanige phase, dat het noodig was nieuwe instructiën in te winnen. Eindelijk, na 24 zittingen, is men gereed gekomen. Op den 5den Maart is het verdrag geteekendGa naar voetnoot1). Laten wij in het kort den hoofdinhoud van het verdrag nagaan. Het geldt in de eerste plaats de afschaffing van de | |||||||
[pagina 750]
| |||||||
uitvoerpremiën op de suiker. Alle contracteerende staten verbinden zich deze te doen vervallen en gedurende den tijd van het contract geen nieuwe vast te stellen. Maar bovendien wenscht men, blijkens den aanhef van het tractaat, het verbruik van suiker te bevorderen. Men heeft daartoe als middel gekozen de verlaging van het invoerrecht, van de zoogenaamde surtaxe, dat is het invoerrecht hetwelk in sommige staten van Europa geheven wordt boven en behalve de accijns. Deze surtaxe zal worden beperkt tot 6 francs per honderd kilogram geraffineerd. Voorts verbinden de toetredende staten zich de suikers, die alsnog uit premiegevende staten bij hen mochten worden ingevoerd, te treffen met compensatoire rechten. En eindelijk verbinden zij zich wederkeerig elkanders suikers toe te laten op den voet der meest begunstiging alzoo zonder differentieël tarief. Eene permanente Commissie zal worden benoemd, samengesteld uit gedelegeerden van de contracteerende staten. Zij zal zitting hebben te Brussel. Zij zal in de eerste plaats moeten onderzoeken welke maatregelen tot afschaffing van premiën in de verschillende staten noodzakelijk zijn. In de tweede plaats zal zij beslissingen hebben te nemen ten aanzien van drie staten Zweden, Spanje en Italië. Deze toch zullen, volgens het tractaat, zoolang zij geen suiker uitvoeren, niet verplicht zijn hunne fabrieken onder zoodanig ambtelijk toezicht te stellen dat premie onmogelijk zal zijn, en evenmin verplicht de surtaxe tot 6 francs per 100 kilogram te beperken. Zoodra echter op noemenswaardige schaal gedurende den loop van het traktaat uitvoer van suiker uit die landen mocht plaats vinden, zal de bedoelde Commissie zulks hebben vasttestellen en zullen de regeeringen dier landen hunne wetgeving ten spoedigste overeenkomstig de eischen van het traktaat wijzigen. Eindelijk zal de Commissie beslissen - en dat is niet alleen een quaestie van advies, maar bepaald eene dwingende beslissing - welke staten alsnog premiën verleenen en hoe hoog deze premiën zijn. Dientengevolge zal de Commissie in de eerste plaats de zeer eigenaardige vraag ontmoeten, of, en in | |||||||
[pagina 751]
| |||||||
welke mate, Rusland premie geeft? In de tweede plaats, of bijvoorbeeld Argentinië eene premie verleent, of misschien Peru, Ontario, Canada, Queensland dit doen? In één woord er zal haar menige quaestie worden voorgelegd. De duur der overeenkomst is vijf jaren. Men heeft gemeend een korten termijn te moeten kiezen wegens de veranderlijkheid der toestanden en met het oog hierop, dat een traktaat, hetwelk zulke uiterst gecompliceerde quaestiën tracht te regelen, in den loop der tijden blijken kan op sommige punten aanvulling te behoeven. Het tractaat zal evenwel stilzwijgend van jaar tot jaar worden verlengd, wanneer het niet een jaar te voren is opgezegd. Eindelijk is ten opzichte van de ratificatie (van welke natuurlijk gehoopt wordt, dat zij door allen zal geschieden) bepaald dat wanneer zij van enkelen achterwege mocht blijven, zulks niet de ontbinding van de geheele overeenkomst medebrengen zal. Bij vroegere tractaten, waarop de bekrachtiging van vele partijen, allen in verschillenden graad belanghebbenden, werd gevraagd, heeft men, door de afwezigheid eener bepaling omtrent dit punt, dikwijls bittere teleurstelling opgedaan en ten slotte veel vergeefsch werk verricht. Er zijn staten wier medewerking, hoe wenschelijk ook, niet van hetzelfde gewicht is als die van andere. Men onderstelle b.v dat Zweden het thans gesloten tractaat verwerpt. Dit zou, aangezien Zweden geen exporteerend land is, weinig gewicht in de schaal leggen. Derhalve is bepaald dat wanneer Zweden, Italië of Spanje niet ratificeeren, zulks ten aanzien der overige Hooge Partijen op de geldigheid van het verdrag geen invloed zal hebben. Voorts dat wanneer een van de andere landen b.v. Oostenrijk niet bekrachtigt, zulks voorloopig alleen ten gevolge zal hebben, dat de andere landen opnieuw samenkomen, ten einde te beslissen of zij zullen dóorgaan. Voor een dergelijk niet terugkeeren op den eenmaal betreden weg is inderdaad zéer veel kans. Want geen enkel land is in deze aangelegenheid op zich zelf machtig genoeg om de gedragslijn der anderen te bepalen, nu deze lijn eenmaal in het verdrag is afgeteekend. Wie derhalve begint met te verwerpen heeft de kans in | |||||||
[pagina 752]
| |||||||
eene geïsoleerde positie te komen, in een afzondering van het wereldverkeer. Hem zouden niet alleen compensatoire rechten kunnen treffen, zoodra hij met zijn suiker zich buiten de grenzen waagt, maar nog erger: men heeft zich voorbehouden de suiker afkomstig van een premie-gevend land absoluut te verbieden. Zoo verkreeg men tevens het voordeel ontslagen te zijn van de soms moeilijke berekening der premie. Alzoo een radicale, afdoende maatregel. De landen die nog gehoopt hebben om op den ouden voet door te gaan, mogen zich tweemaal bedenken. Ziedaar dan de hoofdinhoud van het verdrag, zonder twijfel een der meest omvattende handelsverdragen, die ooit gesloten zijn. Zeer bijzonder trekt voor de Nederlandsche natie te midden van dit alles de verhouding de aandacht, waarin de suikerconventie de Nederlandsche koloniën zal brengen ten aanzien van den wereldhandel. Eene schets van die verhouding splitst zich als van zelf in twee deelen: 1o. een staatsrechtelijk gedeelte; men wil de bedingen kennen, welke omtrent de Nederlandsche koloniën zijn gemaakt en men wil weten welke rechten haar geschonken en welke verplichtingen haar zijn opgelegd; 2o. het veel moeilijker en, voor de rechtstreeks bij de koloniale suikerindustrie betrokkenen waarschijnlijk gewichtiger, economische vraagstuk: welke gevolgen zijn van het tractaat voor onze koloniën te wachten? Omtrent koloniën in het algemeen hebben de contracteerende staten bepaald, dat zij zich ook voor hunne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen verbinden. Diensvolgens zijn de bepalingen van de Conventie zonder voorbehoud toepasselijk op de koloniën van Frankrijk, op de Duitsche, op de Spaansche en op de Italiaansche. Alleen is bij de onderhandelingen dit bijzondere nog vastgesteld, dat in die koloniën, voor zoover ginds geen belasting van de suiker geheven wordt, ook geen ambtelijk toezicht op de suikerfabricage zal worden uitgeoefend. Uitgezonderd evenwel van den algemeenen zooeven genoemden regel zijn de Britsche en de Nederlandsche koloniën en bezittingen. | |||||||
[pagina 753]
| |||||||
De Nederlandsche Regeering meende dat in het algemeen de bepalingen van het traktaat, gelijk zij daar liggen, moeilijk ongewijzigd op onze koloniën kunnen worden toegepast. Zij had thans de keuze tusschen twee stelsels: of hare koloniën in het algemeen te doen toetreden en dan uitzonderingen vast te stellen, of omgekeerd haar van voren af geheel uit te zonderen en vervolgens, door eene speciale opsomming van rechten en verplichtingen, haar in de voordeelen van het tractaat te doen deelen. Men heeft den laatsten weg gekozen en deze weg is door Groot-Brittanië gevolgd. In de eerste plaats werd daarom vastgesteld de verplichting, waarop het buitenland bijzonderen prijs stelt, dat de Nederlandsche regeering zich verbindt om voor de suiker uit onze koloniën geen uitvoerpremie te verleenen noch rechtstreeks, noch middellijk. Die verplichting in in plechtige bewoordingen neergelegd in het sluitingsprotokol van het traktaat, le protocole de clôture. Het komt misschien een weinig vreemd voor, eene dergelijke gewichtige verplichting te plaatsen niet in het traktaat zelf, maar in het sluitingsprotokol. Ik zelf als jurist heb mij op de Brusselsche conferentie wel eens afgevraagd waarom men, wanneer men zich rechten bedingt en wanneer men zich verplichtingen oplegt, zulks niet plaatst in het verdrag zelf, maar in een stuk, dat aan het verdrag wordt toegevoegd onder den naam van protocole de clôture. Voor dezen vorm heb ik geen anderen grond kunnen vinden dan diplomatieke traditie. Het stuk wekt thans den schijn alsof men in het traktaat de regeling van eenige aangelegenheden verzuimd had en alsof op het oogenblik van de samenkomst ter onderteekening men zich dat alles had herinnerd. Het protokol luidt toch aldus: ‘Au moment de procéder à la signature de la Convention relative au régime des sucres conclue, à la date de ce jour, entre les Gouvernements de l'Allemagne..... les Plénipotentiaires soussignés sont convenus de ce qui suit:’..... En dan volgen eenige bepalingen van gewicht. Doch tot onze geruststelling gaat het stuk aldus eindigen: ‘Le présent Protocole de clôture | |||||||
[pagina 754]
| |||||||
sera ratifié en même temps que la Convention conclue à la date de ce jour, sera considéré comme faisant partie intégrante de cette Convention et aura même force, valeur et durée.’ Het is in werkelijkheid alles enkel schijn. Reeds van de eerste dagen der conferentie af, is er gesproken over de vraag, wat men in het protocole de clôture zou plaatsen. Zelfs verwijst een der artikelen van het verdrag (Art. 11) bij voorbaat naar het later te vervaardigen stuk. De bedingen zijn met volkomen dezelfde accuratesse overwogen als alle bedingen van het tractaat zelf. Eene tweede verklaring in het slotprotocol, nl. dat de suiker uit de Nederlandsche koloniën in Nederland niet zal worden toegelaten voor een tarief geringer dan voor suiker uit andere exporteerende staten zal gelden, werd eveneens met groote belangstelling door de andere delegatiën ontvangen. Zij bevatte als het ware de bezegeling van de belofte om aan de Javasuiker geen uitvoerpremiën te verleenen en gold op de conferentie als een prijzenswaardig voorbeeld voor Engeland om ook zijn koloniale suikers te behandelen op gelijken voet als de suikers afkomstig uit de contracteerende staten. Het geheele aangenomen stelsel bracht zulks mede. Indien b.v. Javasuiker naar Nederland ware gelokt geworden door de heffing van een geringere belasting dan op andere suiker, zou zulks dezelfde uitwerking hebben gehad als wanneer Nederland de Javasuiker had getroffen met een gelijk recht als alle overigen doch tegelijkertijd, bij wijze van tegemoetkoming, aan het product van Java eene premie had verleend tot het bedrag, waarmeê men dit product had willen begunstigen. Het ware dan een premie geweest op suiker uit onze koloniën uitgevoerd naar Nederland! Een uitzondering dus op het allereerste artikel, dat premiën van dien aard verbiedt. Welnu, dergelijke uitzondering kon niet aan Nederland, - maar dan natuurlijk evenmin aan Engeland, - worden toegestaan. Aan de andere zijde echter hebben wij bedongen dat door geen van de toetredende Staten op onze koloniale suikers een hooger recht zal mogen worden geheven dan op die van andere herkomst. Zij zal worden behandeld | |||||||
[pagina 755]
| |||||||
als ware zij afkomstig uit een der contracteerende Staten en geniet dus de voorrechten van den invoer uit de meest begunstigde Rijken. Van de regeling, dat onze koloniën geen verplichtigen zullen hebben dan die met name zijn genoemd, is thans het gevolg dat deze niet verplicht zullen zijn compensatoire rechten te heffen. Het doel hiervan is het volgende. Engeland, Nederland, Frankrijk en andere Staten met een ontwikkeld administratief stelsel kunnen misschien gemakkelijk equivaleerende rechten heffen van suikers afkomstig uit premiegevende landen, maar eene dergelijke verplichting op zich te laden ten aanzien van de koloniën zou, waar deze bestaan uit tal van eilanden, terwijl niet op ieder eiland eene voor die taak berekende belasting-administratie aanwezig is, bezwaarlijk geweest zijn. Op het eiland Curaçao bijvoorbeeld zou uit de Vereenigde Staten van Noord-Amerika geraffineerde suiker kunnen worden ingevoerd terwijl de Vereenigde Staten in een of anderen vorm eene uitvoerpremie verleenen. Het ware dan te veel gevergd dat op dit eiland het eigenaardig chemisch onderzoek werd ingesteld, dat voor de heffing van een equivaleerend recht noodig is. De kosten van dergelijke administratie zouden verre de voordeelen overtreffen, welke de schatkist zou genieten, en ook niet staan in verhouding tot het belang van de zaak. Om evenwel aan mogelijke misbruiken geen voet te geven, hebben wij ons verbonden in onze koloniën te waken tegen zoodanigen doorvoer welke misschien den oorspong van de premiegenietende suiker zou verduisteren. Men zou bijvoorbeeld - ofschoon het geval niet waarschijnlijk is - kunnen vreezen dat een Russisch koopman gepremieerde suiker wilde zenden naar Engelsch-Indie en dat een met die suiker geladen vaartuig Java aandeed om het te doen voorkomen alsof de lading uit Indië kwame. De maatregelen tegen dergelijke misbruiken schijnen gemakkelijk te nemen te zijn. De ambtenaren, die de certificaten van oorsprong afgeven, behoeven slechts eenige bijzondere zorg te dragen bij de vaststelling van den oorsprong der goederen. | |||||||
[pagina 756]
| |||||||
Het verdrag in zijn geheel overziende kan men zeggen, dat onze koloniën, na eerst te zijn uitgezonderd, ten slotte weder gelijk gesteld zijn met de contracteerende Staten, op een paar punten na. In de eerste plaats zijn zij niet verplicht compensatoire rechten te heffen, en in de tweede plaats zijn zij niet verplicht het stelsel van entrepôt of van voortdurend toezicht op de fabricage bij zich in te voeren, een stelsel hetwelk trouwens waar geen belasting op de fabricage geheven wordt geen reden van bestaan heeft. In het voorgaande hebben wij alzoo gezien welke regeling ten aanzien der suiker getroffen is voor onze koloniën, zoo in Oost- als in West-Indië. Er kan daarbij nog eene vraag ter sprake komen, welke niet van gewicht is verstoken. In de maand Januari namelijk van dit jaar is door een aantal belanghebbenden te Amsterdam, Rotterdam en den Haag aan den Minister van Koloniën een adres gericht om verlaging te verkrijgen van de vervoertarieven der Staatsspoorwegen op Java ten behoeve van de suiker. Zij hebben eene vermindering van 20% der vrachtkosten verzocht. Op de Conferentie nu is heel wat te doen geweest over de vraag of dergelijke detarificatie van vervoer van suiker, die voor den uitvoer is bestemd, als premie moet worden beschouwd? Deze vraag werd opgeworpen naar aanleiding van de détaxe de distance, welke krachtens de wet van 7 April 1897 in Frankrijk wordt verleend. Daar geeft men aan de suiker, welke per spoorweg uit het binnenland van Frankrijk naar zekere havenplaatsen wordt verzonden, waar zij wordt geraffineerd en voorts uitgevoerd, onder den naam van détaxe de distance een certificaat, waarop de vervoerder van de schatkist 2 frs. per 100 K.G. vervoerde suiker ontvangen kan. Er is echter gebleken dat dit bedrag in sommige gevallen de werkelijke vervoerkosten overtreft, zoodat het vervoer een zuivere winst, un bénéfice net, oplevert. Klaarblijkelijk is hier eene premie aanwezig. Zulk eene détaxe is ook verleend voor het vervoer over zee van het Noorder-departement naar Nantes en Bordeaux en hoogstwaarschijnlijk overtreft zij de werkelijke kosten. In de Conferentie viel derhalve de vraag niet te ontgaan of Frankrijk | |||||||
[pagina 757]
| |||||||
zich niet moest verbinden om deze détaxe af te schaffen. Nu laat die zaak zich van verschillende kanten bezien. Men kan in het algemeen zeggen, dat de détaxe - detarification noemen haar de Duitschers - de vrachtverlaging, zouden de Nederlanders zeggen, - in den grond der zaak, wanneer zij tot zekere grenzen is beperkt, geen uitvoerpremie in het leven roept. Men onderstelle een oogenblik dat een staat uit een plaats, vanwaar tot dusver het goederenvervoer naar de grenzen plaats had met wagens of karren, een spoorweg aanlegt, dan zal het vervoer op landskosten goedkooper zijn geworden; of men neme eens aan dat de staat een kanaal doet graven, waardoor de suikerfabrieken gemakkelijker en goedkooper haar produkt kunnen uitvoeren; zou men dat alles als uitvoerpremie willen verbieden? Strikt genomen heeft de aanleg van spoorweg of kanaal dezelfde uitwerking als de détarificatie. Men gevoelt dat hier zekere grenzen moeten worden aangewezen, wil men geen eindeloos veld voor twistpunten openen. Daarom is op de Conferentie als beginsel aangenomen (dit was tenminste de gemeenschappelijke overtuiging, al is eene enkele stem daartegen opgegaan) dat over het algemeen vermindering van transportkosten in het binnenland niet als uitvoerpremie gelden zal. Maar hoe staat het nu met de détaxe de distance in Frankrijk? Het bleek dat door sommige fabrieken de voor uitvoer bestemde suiker met winst werd vervoerd naar Bordeaux en Nantes. Welnu, men heeft na ingewonnen inlichtingen bevonden, dat het hoogst moeilijk was om de quantiteit van die vrachten vast te stellen, in zoover als zij werkelijk hoogere détaxe erlangen dan de gemaakte kosten; in elk geval bleek voldoende dat de hoeveelheden zeer onbelangrijk zijn. Bovendien varieeren de vervoerkosten, vooral over zee, zóodanig dat zij in het eene jaar gelijk staan met de détaxe, in het andere jaar weder niet. Men heeft derhalve ten opzichte van Frankrijk bij gemeene afspraak de quaestie laten loopen en zich tevreden verklaard indien de Fransche gezant de verklaring wilde geven dat de Fransche regeering het tegenwoordig tarief van de | |||||||
[pagina 758]
| |||||||
détaxe de distance niet zou verhoogen. Deze verklaring is door den Franschen gezant afgelegd en in het procesverbaal der zittingen opgenomen. Uit deze feiten leid ik af, dat men in de Conferentie tot overeenstemming is gekomen omtrent het beginsel, dat detarificatie van suiker niet als premie gelden zal - mits niet onder den schijn van tegemoetkoming een stellige winst op het vervoer worde verstrekt. Dit beginsel heeft vóor dat het niet leidt tot eindelooze geschillen. De spoorwegtarieven zijn een wespennest. Niet alles behoeft op de spoorwegen vervoerd te worden voor denzelfden prijs en, wanneer dit algemeen erkende beginsel van spoorwegexploitatie voorop staat, hoe zal men dan ooit bewijzen dat een speciaal tarief voor de suiker is vastgesteld met het doel van begunstiging? Voor dergelijke detarificatie kunnen andere motieven aanwezig zijn: men kan zeggen dat suikervervoer gemakkelijk is, bij in- als uitlading; met het vervoer van suiker kunnen allerlei overwegingen van spoorwegpolitiek samenhangen, - in éen woord, ik acht het goed dat de Conferentie zich van dit netelige terrein heeft verre gehouden.
Thans is aan de beurt het verreweg gewichtigste en ook verreweg moeilijkste gedeelte van ons onderwerp: welke economische gevolgen zijn van de Suikerconventie te wachten voor onze koloniale nijverheid? Het heeft mij wenschelijk toegeschenen mijne gedachten hieromtrent in de volgende stellingen samen te vatten:
| |||||||
[pagina 759]
| |||||||
In de eerste plaats ontmoeten wij dan de vraag, die waarschijnlijk ieder man van ‘zaken’ in suiker het meest interesseert: welken prijs bedingt voortaan de Indische suiker? m.a.w. welken invloed zal de Conventie op de wereldprijzen oefenen? Zeker, hierop komt het aan; dit is de spil, om welke de quaestie draait. Men moet, wil men hieromtrent zich rekenschap geven, uitgaan van deze stelling, dat bij gelijkblijvende vraag de afschaffing van de uitvoerpremiën op de prijzen van de wereldmarkt geen invloed kan oefenen tenzij door middel van vermindering van het aanbod. Maar zal werkelijk minder suiker worden uitgevoerd? Wanneer de uitvoerpremie den uitvoer prikkelt, dan zal ook de afschaffing er van tot vermindering van den uitvoer leiden. Voor zoover deze alleen door genot van premie was vol te houden, zal hij verdwijnen. Tusschen de onderscheiden landen bestaat te dezen opzichte belangrijk verschil. In Frankrijk bijvoorbeeld heeft men eene premie van bijna 11 francs. In Duitschland wordt eene premie verleend van 2,50 mark op de ruwe suiker en | |||||||
[pagina 760]
| |||||||
eene van 3,50 mark op de geraffineerde, dat is ongeveer 2 gulden, alles per 100 kilogram. In Oostenrijk heeft men een premie van f 1,30 à f 1,40. Frankrijk heeft dus de hoogste premie. Ook België staat hoog op de lijst. Het bedrag zijner premie is niet bekend, doch wordt meestal geschat op 5 francs. Sommige welingelichte lieden beweren echter dat de Belgische premie 8 francs is. Nederland staat op de schaal der premiën zeer laag. Wij hebben in de afgeloopen campagne een premie gehad van f 1,38 op de ruwe suiker en wij zullen in deze campagne eene van vrij wat geringer bedrag verleenen. Nu is de vraag, welken invloed de afschaffing van al die premiën ten slotte hebben zal op den wereldprijs? Deze prijs zal op een gegeven oogenblik voor de suikers van een bepaald gehalte één zijn:alle suikers namelijk van een bepaald gehalte zullen op de wereldmarkt op hetzelfde moment te verkoopen zijn voor denzelfden prijs. Alzoo moet men komen tot eene schatting in dier voege, dat sommigen in de verhooging van den wereldprijs niet terugvinden de premie welke afgeschaft is, maar dat anderen, namelijk zij die de laagste premie op dit oogenblik genieten, in de verheffing van den wereldprijs meer terugwinnen dan zij thans gaan derven. Gelukkig voor Nederland geniet het, dank zij de regeling van den minister Sprenger van Eyk in 1897, de laagste premie; dientengevolge hebben onze fabrikanten door afschaffing een voordeel te wachten. Men resumeere thans de gegevens van het vraagstuk. België heeft een premie van 5 à 8 francs en voert circa 300.000 ton jaarlijks uit. Frankrijk, dat niet minder dan 500.000 ton suiker 's jaars uitvoert, verleent eene premie van 10 à 11 francs; alzoo vindt men in die beide landen hooge premiën over een zeer belangrijk bedrag. Zij zullen natuurlijk de verliezers zijn, terwijl Nederland en Oostenrijk, die lage premiën hebben, zullen winnen. Hoogst waarschijnlijk - althans ik houd dat voor eene berekening, die niet ver van de waarheid zal af wezen - zal de wereldprijs stijgen met het bedrag van iets minder dan de ge- | |||||||
[pagina 761]
| |||||||
middelde premie. Op het oogenblik is dit de Duitsche premie; dat bedrag zal zijn f 2 (3.50 Mark) aan het geraffineerd aldaar toegekend. Immers de lagere Duitsche premie van Mark 2.50 mag men nog tegen de zeer hooge Fransche in compensatie brengen, naar mij voorkomt. Er is nog een bijzondere reden om aan de Duitsche premie een overwegenden invloed toe te kennen. Duitschland speelt in den uitvoerhandel de voornaamste rol. Het voert een millioen ton uit, dat is 1/10 van de wereldproductie, en meer dan Frankrijk en België te zamen. Ja zelfs overtreft de uitvoer van Duitschland dien van Nederland en Frankrijk en België. Alles zamen genomen acht ik de verwachting gerechtvaardigd, dat de wereldprijs bij het in werking treden van de conventie zal stijgen met f 2 of Mark 3.50. Hier tegenover zullen zich doen gelden de voortdurende vooruitgang der nijverheid en de verbeteringen in den landbouw. De verhooging van het suikergehalte der beetwortelen en de verbetering der middelen om de suiker af te scheiden moeten de strekking hebben om den prijs van het product te verlagen. Neem eens aan dat de verlaging door verbetering in de techniek enz. in de eerste jaren bedraagt f ½ per 100 K.G., dan komt men tot een saldo van stijging van f 1.50 boven den normalen prijs van de laatste jaren. Wanneer men voor de prijzen der laatste vier jaren eene graphische statistiek vervaardigt, ziet men dat de gemiddelde prijs te Amsterdam voor ruwe suiker van 88% f 11 is geweest. Alzoo zou na de in werking treding van de Conventie de wereldprijs voor ruwe suiker van 88o te Amsterdam worden f 12.50. Dat is een mooie prijs. Indië mag er mede tevreden zijn. Hij verzekert aan de koloniale industrie een goed bestaan. Nu zegt de eerste stelling: ‘Als naaste gevolg van de Suikerconventie is te voorzien stijging van den suikerprijs op alle markten waar tot dusver de bietsuiker onder genot van premie werd verkocht’, dus niet op die markten waar werd verkocht zonder genot van premie. Er zijn n.l. zeer belangrijke markten, waar voor onze koloniale suiker geen | |||||||
[pagina 762]
| |||||||
stijging van de waarde is te voorzien. In New-York werd sedert 1897 en in Hindostan werd sedert 1899 niet meer onder het genot van premie verkocht. Daar worden sedert dien tijd equivaleerende rechten geheven. De premiën, verleend door Europeesche Staten bij den uitvoer, worden bij den invoer in gindsche havens door de belastingambtenaren weder afgenomen. Het is ten slotte alsof de suikers daar zonder premie worden ter markt gebracht. De gebeurtenissen, welke in 1897 hebben plaats gehad, leveren hiervan het bewijs. Zoodra de equivaleerende rechten te New-York waren ingesteld, kon maanden lang tegen de bestaande marktprijzen geen bietsuiker uit Europa meer worden ingevoerd. Wegens schaarschte van suiker evenwel in de Vereenigde Staten stegen er de prijzen. Eindelijk bereikten zij zoodanige hoogte dat weder bietsuiker kon binnenkomen. Maar dat punt was zeer voordeelig voor de koloniale suiker, welke immers, daar zij geen premie genoot, niet met equivaleerende rechten getroffen werd. Onze Javasuiker verkreeg boven de Europeesche bietsuiker een voorsprong. Dezen voorsprong heeft zij nog, èn te New-York, èn in Hindostan. Sommige ‘geïnteresseerden’ bij suiker, geven in den laatsten tijd als hunne meening te kennen dat men voor de Suikerconventie onverschillig kan zijn, wijl die voorsprong zal verloren gaan. Deze gemoedsstemming acht ik ongerechtvaardigd. De equivaleerende rechten zullen worden afgeschaft; maar dat beteekent niet dat de prijs der Javasuiker te New-York uit dien hoofde dalen zal. Ja de bietsuiker zal voortaan vrij van equivaleerende rechten kunnen worden ingevoerd, doch zij verliest aan de andere zijde van den Oceaan dan ook hare premie van uitvoer. Alzoo een invloed op den prijs van New-York zal de Conventie niet hebben. De gindsche prijs, - zoo zou men de redeneering kunnen samenvatten, - is tot stand gekomen zonder den invloed van de premiën; derhalve kan de afschaffing van de premiën op den prijs aldaar geen invloed hebben. Men verliest wel den voorsprong doch niet in dien zin dat de prijs zal dalen. De Conventie moge aan onze koloniale suiker geen recht- | |||||||
[pagina 763]
| |||||||
streeksch voordeel brengen op de Amerikaansche markt: een nadeel brengt zij evenmin. ‘Geen rechtstreeksch voordeel’ zegt de voorgaande zinsnede met opzet. Indirecte voordeelen verwerven onze koloniën in hooge mate door de Conventie. Zij zijn die, welke zich niet rechtstreeks in een cijfer laten uitdrukken, doch welke voor een industrieel en handelaar van groot gewicht zijn. Mijn derde en mijn vierde stelling wijzen ze aan. Mijne derde stelling zegt: ‘De te verwachten stijging van den prijs op de wereldmarkt (buiten Engelsch-Indië en de Noord-Amerikaansche Unie) zal het afzetgebied der Javasuiker verruimen, o.a. vermoedelijk de Engelsche markt openen’. Wanneer men te Londen voortaan voor 100 kilo suiker 12½ gld. en misschien iets meer betaalt (immers die prijs zou de Amsterdamsche noteering zijn en te Londen staat de prijs altijd hooger) dan zal Java zijn uitnemend product daarhenen kunnen voeren. De Londensche markt immers is in de laatste jaren voor koloniale suiker wegens de lage prijzen feitelijk gesloten geweest. Hare heropening zal een groot voordeel zijn. De markten van New-York en van Hindostan zijn voor Java te beperkt. In New-York bijvoorbeeld bestaat een trust van raffinadeurs, een coalitie, een verbond. Dat verbond is kooper van ruwe suiker. Het biedt prijzen aan de Javasche fabrikanten. Maar het is dikwijls in staat gebruik te maken van de oogenblikkelijke verlegenheid dezer verkoopers om afzet te vinden. Onze Indische kooplieden hebben in Amerika te doen met slechts éen koopman. Bovendien is de scheepsgelegenheid tusschen Java en New-York niet altijd aanwezig. Onze fabrikant op Java verkeert menigwerf wegens gemis aan vervoermiddelen in verlegenheid. De trust kan alzoo van bijzondere omstandigheden gebruik maken om de Javasuiker tegen zeer lagen prijs te verkrijgen. Welnu, opening van de Engelsche markt zal ten gevolge hebben dat aan de alleenheerschappij, in den Atlantischen oceaan door de Amerikaansche raffinadeurstrust uitgeoefend, een einde komt. Bovendien heeft men bij vervoer naar Londen het groote voordeel, dat men in Indië daarheen | |||||||
[pagina 764]
| |||||||
zonder twijfel regelmatiger over scheepsgelegenheid beschikken kan dan van Indië naar Amerika. Wij komen nu tot de vierde stelling, waarvan het eerste gedeelte luidt: ‘Onze koloniale industrie heeft, al zal hare suiker niet naar het Europeesche Continent worden vervoerd, belang bij uitbreiding van het binnenlandsch verbruik aldaar.’ Hier treft men in de eerste plaats de meening aan, dat de suiker niet zal worden uitgevoerd naar het Europeesche Continent. Er is wel eens de verwachting uitgesproken dat zij, bij verlaging van de belasting op het vasteland van Europa, hier zou kunnen worden ingevoerd. Dit acht ik eene illusie. Het vasteland van Europa zal, na de thans verworven uitbreiding van de beetwortelsuiker-industrie, altijd blijven een land van uitvoer. De prijzen te Londen, te New-York, te Kaapstad, in Japan en in tal van andere plaatsen, zullen altijd hooger wezen dan hier. Aangezien de Javasuiker uit den aard der zaak de duurst betalende plaatsen zal opzoeken, zal zij niet komen naar het vasteland van Europa. Maar dit heft geenszins het groote belang op, hetwelk zij heeft bij de uitbreiding van het verbruik aldaar en wel om de reden, die in de stelling is genoemd, namelijk: ‘Deze uitbreiding zal tegengaan dat eventueele overproductie van het Continent zich ten volle op de wereldmarkt stort en hier prijsdalingen veroorzaakt, welke ook de koloniale suiker treffen zoowel te New-York als elders. Zij zal ook de industrie minder afhankelijk maken van de Engelsche markt en van belastingplannen der Engelsche schatkist.’ De zaak is deze. Men heeft in de suikerindustrie groot belang bij elasticiteit, bij uitzetbaarheid van het verbruik. Deze tak van nijverheid hangt onmiddellijk samen met den landbouw. De productie van den landbouw weder hangt af van gunstige of ongunstige seizoenen. Derhalve is de voortbrenging van suiker onregelmatig en zij zal dit altijd zijn. Bij gunstige zomers zal men licht geraken tot overproductie. Zelfs kan deze het gevolg zijn van een ongunstigen winter. Een treffend voorbeeld hiervan beleven wij thans. De wereldmarkt wordt gedrukt door eene overproductie van een millioen ton. | |||||||
[pagina 765]
| |||||||
Hoe komt dat? Er is wat meer suiker geproduceerd in de koloniën, maar het trekt de aandacht dat bijzonder veel is voortgebracht in Duitschland en Oostenrijk. Ik heb bij de gedelegeerden en de technici ter conferentie in Brussel een onderzoek ingesteld en hun gevraagd of er zooveel meer bieten dan anders waren geteeld? Het antwoord was bevestigend. Maar hoe kwamen die massa bieten daar? Men had toch niet gemeend daarmede winst te behalen? Neen, dat was louter toeval. Men heeft in Centraal-Duitschland en in Bohemen in den winter van 1900/1901 strenge vorst gehad, met weinig sneeuw. Toen is op tal van velden het wintergraan bevroren. De boeren hebben in de maand Februari deze velden weder omgeploegd en beetwortelen ingezaaid. Zoo heeft men een volkomen buitengewonen uitzaai van beetwortelen verkregen. Wat is daarna gebeurd? Toen heeft men in den zomer van 1901 het gunstigste weder gehad dat men zich kon denken. De uitzaai kwam overal prachtig op en de wortels verkregen een hoog suikergehalte. De uitkomst was een extra-voortbrenging van suiker, in Duitschland en Oostenrijk, van 500000 ton. En nu klagen de suikerfabrikanten over heel de wereld over verliesgevende prijzen. Andere omstandigheden hebben nog tot verscherping van de crisis bijgedragen. Het ongeluk wil dat deze overproductie in centraal Europa ten volle op de wereldmarkt gestort wordt en het eigen land voor zich gesloten vindt. In Duitschland en Oostenrijk wordt de uitbreiding van het verbruik van suiker door hooge belastingen tegengegaan. Zoodra men op een handelsartikel belasting heft, is in den detailprijs een belangrijk vast element aanwezig, zoodat bij eventueele prijsdaling op de wereldmarkt de consument ten slotte maar weinig van de daling bespeurt. In Nederland bijvoorbeeld is de detailprijs van de geraffineerde suiker in de laatste jaren 50 cent per kilogram geweest. Nu is op de wereldmarkt de prijs van de ruwe suiker gedaald van f 11 op f 8, alzoo f 3. Dit is eene prijsdaling van ongeveer 25%. En welke prijs- | |||||||
[pagina 766]
| |||||||
daling heeft dit tengevolge gehad bij de kruideniers? In den winkel van ‘Eigen Hulp’ te Utrecht werd in het afgeloopen jaar de suiker verkocht voor 50 cent en thans voor 47 cent. Dat is volkomen in overeenstemming met de prijsbeweging op de wereldmarkt. Het kilogram ruwe suiker immers is op de wereldmarkt van 11 cent tot 8 cent gedaald, derhalve kon ‘Eigen Hulp’ ook met 3 centen afslaan. Maar 3 cent op de elf cent of 3 cent op de 50 cent maakt een verbazend groot verschil. Het eene is 25%, het andere is 6%. Terwijl dit verschil aan den fabrikant een verlies van f 150.000 berokkent, bemerkt de Nederlandsche consument er slechts weinig van. Wat in Nederland omtrent den detailprijs der suiker valt op te merken, is ook te bespeuren in andere landen van Europa. Overal bezit die prijs een aanzienlijk vast element: de belasting. In Frankrijk is de suiker nog duurder dan hier. In Parijs kost zij 1.10 fr. het kilogram, waarin eene belasting is begrepen van ongeveer 65 centimen. In Oostenrijk heeft men eene zware belasting. Ook in het Duitsche rijk. Dit alles veroorzaakt dat de prijsdaling, welke de wereldmarkt te aanschouwen geeft, op het vasteland van Europa slechts betrekkelijk weinig tot uitbreiding van het verbruik leiden kan. Indien het alleen bij den invloed der belastingen ware gebleven, zou de overproductie misschien nog niet terstond zulke hevige gevolgen hebben gehad. Maar een zeer eigenaardig verschijnsel op handelsgebied is mede verschenen als zwarte wolk aan den horizont: de vorming van kartels in centraal Europa, coalities van fabrikanten en raffinadeurs om in het binnenland door beperking van het aanbod hooge prijzen te bedingen. Dergelijke vereenigingen zijn natuurlijk alleen mogelijk, wanneer zij tegen invoer zijn gevrijwaard. De belastingwetgever verschafte die bescherming! In Duitschland bestaat boven den accijns een invoerrecht op suiker van 20 M. per 100 K.G., dat is 25 fr. of f 12 ruim, of ongeveer 100% van de waarde. In Oostenrijk bedraagt dit recht 11 fl. in goud, dat is 27.50 fr. of meer dan 100% van de waarde. Achter den beschermenden muur van dergelijk hoog invoerrecht hebben, eerst in Oosten- | |||||||
[pagina 767]
| |||||||
rijk in 1897, daarna in 1900 in Duitschland, de suikerfabrikanten hunne kartels tot stand gebracht. Deze hebben er de prijzen zóo opgedreven, dat men in Duitschland per 100 kilogram geraffineerd ongeveer 16 Mark meer betaalt dan volgens de regelen van een vrij handelsverkeer het geval moest zijn, en dat, terwijl op de open markt de prijs daalde, hij in Duitschland en in Oostenrijk steeg. Zulke verregaande misbruiken zijn mogelijk onder een stelsel van hooge invoerrechten. Zij worden bovendien bevorderd door de eigenaardigheid der suikernijverheid van zich gemakkelijk tot concentratie in weinig handen te leenen. Tot grondslag heeft deze den landbouw; maar daarboven bevinden zich de fabrikanten: en boven de fabrikanten bevinden zich weder de raffinadeurs, weinig in aantal. Alleen de raffinadeurs staan met de consumenten in aanraking. Vermits nu het kartel tot levensvoorwaarde heeft beperking van den verkoop in het binnenland, moest in het najaar van 1901 de geheele overproductie van Duitschland en Oostenrijk op de wereldmarkt worden geworpen. Ieder die klaagt over de prijzen, heeft er belang bij dat aan deze kartels een einde worde gemaakt. De krachtige aandrang in Brussel om Duitschland en Oostenrijk te noodzaken tot maatregelen, waardoor aan de kartels de levensdraad zou worden afgesneden, heeft getriomfeerd. Onze koloniale nijverheid mag men hiermede geluk wenschen. Zonder van haar kant op verovering der Duitsche en Oostenrijksche markten uit te zijn, vindt zij van de andere zijde thans meer waarborg dat zij op haar eigen en op de algemeene markt geen kunstmatig teweeggebrachte schokken ondervindt. Dit brengt ons thans van zelf tot de laatste stelling: ‘Geheel ongegrond is de vrees der tegenstanders van de Conventie in Duitschland dat de koloniale suiker in dit land zelf met de bietsuiker zal concurreeren’. Deze stelling staat tegenover de tegenwoordig in Duitschland veelvuldig van de zijde der belanghebbende suikerfabrikanten verspreide meening, dat Duitschland door koloniale suiker zal worden overstroomd zoodra de surtaxe tot | |||||||
[pagina 768]
| |||||||
6 francs of Mark 4,80 zal zijn verminderd. Het argument wordt voornamelijk verkondigd door Dr. C. Hager, directeur van het Duitsche suiker-kartel en talentvol redacteur van een uitnemend vakblad ‘Die Deutsche Zuckerindustrie’, hetwelk wekelijks te Berlijn wordt uitgegeven. In het voorgaande evenwel heb ik reeds aangetoond dat het, zelfs bij afwezigheid van invoerrecht, een illusie is dat de koloniale suiker op het vasteland van Europa zal komen. Nog minder kans bestaat daartoe indien Duitschland en Oostenrijk zich bovendien beschermen door een invoerrecht van 6 francs, dat is 25% van de waarde. Wie zou onder dergelijke voorwaarden naar Duitschland koloniale suiker verschepen? Wel mogen wij zeggen, dat men in Duitschland zich tot bestrijding der Conventie aan slechte argumenten vastklemt! Dit geeft goeden moed aan Nederland. En het wekt ook het vermoeden dat in Duitschland de strooming der openbare meening vóór de Conventie gaat. Nog andere symptomen wijzen hierop. Vlak na de sluiting van het tractaat, den volgenden dag reeds, op 6 Maart, is te Berlijn een groote vergadering gehouden van belanghebbende fabrikanten en ‘Landwirthe’. Duizend personen kwamen te zamen om, zoo had het den schijn, tegen het verdrag te protesteeren. Maar op die vergadering bleek alras dat er toch ook personen waren, die den moed hadden het te verdedigen, méer personen dan men gedacht had. Daar zijn uit de kringen der fabrikanten zelve krachtige stemmen opgegaan ten voordeele van het tractaat. De Voorzitter van den ‘Bund der Landwirthe’, Dr. Rösicke, die kort geleden in den Rijksdag naar aanleiding van hetgeen over de onderhandelingen reeds publiek was gemaakt, de Regeering scherp had aangevallen, scheen in den Rijksdag ontdekt te hebben, dat hij in de minderheid was, althans in de vergadering op 6 Maart zong hij menigen toon lager. Hij sprak het thans uit, dat het voorbarig zou zijn op het oogenblik over de Conventie te oordeelen; hij hoopte dat men tijd en gelegenheid zou hebben om de zaak rustig na te gaan; hij waarschuwde geen motie aan te nemen waardoor de zaak van de zijde | |||||||
[pagina 769]
| |||||||
der industrie en van den landbouw zou kunnen worden gecompromitteerd. Dit teekent den toestand. Onze zooeven genoemde Berlijnsche suikerspecialiteit Dr. Hager kent natuurlijk bij de bestrijding van de Conventie geen genade; maar hij heeft toch tot zijn leedwezen moeten berichten, dat een andere specialiteit, die indertijd beroemd werd door zijn oorlogsverklaring aan de koloniale suikerindustrie, Dr. Paasche, ‘met pak en zak’ tot de Conventie is overgeloopen! Ook uit Engeland verneemt men goed nieuws. Menige Engelschman heeft er wel bezwaar tegen, dat op de Britsche eilanden de suiker duurder zal worden, maar belangrijke organen staan aan de zijde der Regeering. Ik verneem ook dat men in Frankrijk van oordeel is, dat de aanstaande verkiezingen geene noemenswaardige veranderingen zullen brengen in de verhouding der partijen ten opzichte van de quaestie van vrijen handel. Wordt dit oordeel door de uitkomst bevestigd dan zal het Fransche Cabinet verzekerd zijn van eene aanzienlijke meerderheid. In België kan het, geloof ik, nauwelijks quaestieus zijn welke zienswijs er de sympathie der natie bezit; evenmin in Nederland. In éen woord, indien op dit gebied een gevaar dreigt zou het moeten komen van Oostenrijk. Maar wij mogen hopen. Ook in Oostenrijk heeft de Regeering geld noodig: de afschaffing der premiën belooft aan de schatkist een bate van 9.000.000 florijnen 's jaars. De verwerping van de Conventie zou voor de Oostenrijksch-Hongaarsche industrie de bedenkelijkste gevolgen hebben. De equivaleerende rechten zijn een dreigend wapen, dat zonder twijfel zal worden gebruikt. Wanneer de premiën zullen zijn afgeschaft, zal het stelsel hebben opgehouden van de oneerlijke concurrrentie tegenover onze koloniën. Deze zullen voortaan met hare suikerindustrie de plaats innemen, waartoe zij in den wereldhandel gerechtigd zijn, de plaats welke overeenkomt met het ideaal van Richard Cobden, den apostel van den vrijen handel: een verdeeling van arbeid tusschen de natiën naar de natuurlijke voordeelen van bodem en klimaat. Deze | |||||||
[pagina 770]
| |||||||
zijn ook de natuurlijke grondslagen van den wereldhandel. De nu gesloten Conventie opent voor de Indische suikerindustrie eene groote toekomst. Deze zal werkzaam kunnen blijven niet alleen ten bate van de inlandsche bevolking. Zij zal ook het rechtvaardig loon brengen aan den ondernemingsgeest der Europeanen, die in gindsche gewesten aan den bodem voortbrengselen ontwoekeren ten bate van geheel de wereld. |
|