Onze Eeuw. Jaargang 2(1902)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 639] [p. 639] Verzen uit het boek ‘Jeugd.’ Van Frans Bastiaanse. Ochtend. Tusschen weien groen en welig Staan geboomten vroeg ontbloeid, Blanke dropp'len op 't fluweelig Gras zijn met den dag ontgloeid; Zachter gaan hier mensche-schreden Als in een betooverd Eden, Waar voor de allereerste maal Langs de bladeren komt gegleden Daagraads klare morgenstraal. Door der boomen breede kronen Gaat de wind met zachten gang, En de vogels die er wonen Maken een verliefd gezang; Één, met luider orge'len wil er Andren, die, met zwak getriller, Sjirpen naar het bekje staat, Overstemmen, maar wordt stiller Als mijn nad'ring zich verraadt. [pagina 630] [p. 630] Zie nu waar de blanke plassen Spiegelen der wolken tocht Tusschen paarse heigewassen Wolfsklauw, die naar water zocht, Waar het zilver witte berkje Naast de spits van 't verre kerkje Staat op 't neevlig blauw gebeeld Zweeft op zijn citroengeel vlerkje Vlinder, die met vlinder speelt. O! de groote bloeiende aarde, O! de hemel blauw en goud, Wist ik wát zij mij bewaarde, Wát zij mij verborgen houdt! Wist ik dat na lange nachten Mijn verlangende gedachten Éénmaal vonden 't Heerlijk Schoon, Dat van heel der aarde pracht, en Hemel dragen zal de Króón. [pagina 631] [p. 631] Ten aanvang. De lucht was vol van zilverglansen De crocus geelde in 't groenend gras, De' aloude dom liet vroolijk dansen Zijn klokken daar 't de Meimaand was. En waar ik ieder blad zag groenen, Ontbloeid der bloemen zoet gezicht, En later achter de plantsoenen Met elken dag het avondlicht. De stad, met feestlijke geluiden, De vogels in de' ontloken boom, Doortoog, als in het wit der bruiden Mijn ziel haar schoonste levensdroom. En drinkend met de zaal'ge zinnen Des levens reinste en hoogste vreugd, Trad ik het schoone leven binnen: Het wereldsch paradijs der Jeugd. [pagina 632] [p. 632] Een levend beeld. Een levend beeld is nu verrezen En vult mij gansch met klaarder pracht Dan ooit de droom een wereldsch wezen 't Verlangend hart te binnen bracht. Ik zie de glorie van twee oogen Mij voor gaan, waar mijn voet ook treed', En 't hart, als nooit voorheen bewogen, Al wat het eens bewoog, vergeet. En allen - O, ik kon mijn armen Om heel de wereld henenslaan, Want in mijn ziel is een erbarmen Met al wat leeft, in bloei gegaan, Behoefte om ieder troost te geven, Die zelf nog in zijn duister schreit Te zeggen: zie: vertrouw op 't leven, Ook U is de Ure straks bereid. Vorige Volgende