van hooge taaltechniek èn van karakteriseering van ‘het menschbeest’, dat men er van schrok. Die plaggenhut der heide, ‘'t helleke’ zooals het heette, die heikerels en heiwijven, dat zwakke moedertje, dat haar gebrekkige kindje vermoordt, om haren krachtkerel maar niet te verliezen - alles even meesterlijk en even afschuwelijk.
Maar met die negen bladzijden was het dan ook meer dan mooi geweest.
De heer Maurits Esser (Gerard van Eckeren) die deze schets nu is uit gaan werken tot een boek van 268 bladzijden, waarin diezelfde familie - sit venia verbo - aan het polderwerk en aan de afgraving van duinen wordt gezet, heeft zich daarmede gekweten van een knap monnikenwerk. Waarom zich belast met die onloonende taak? Omdat er van zekeren kant geroepen was dat ‘de roman van den arbeid’ nog niet was geschreven? Nu daar zou iets vóór te zeggen zijn - als men het eens kon worden over de definitie van ‘arbeid’. Arbeid is - volgens hedendaagsche wijsheid arbeid is het werken met de schop, tijdpasseering is het werken met het hoofd en booze luiheid is het werken met het hart. Neen maar, nu zijn we er Dan is deze roman, ‘de roman van den arbeid’ en deze schrijver de uitverkorene beheerscher van zijn onderwerp. Want om woordkunst, inventie, stemming was het hier niet te doen; hoofd noch hart behoefde zich moede te maken, daar taaltechniek en geschiedenis reeds gegeven waren en het hier alleen ging om den handenarbeid, om dat gegeven lang, langer, langst, breed, breeder, breedst te maken. En dat is gelukt! Wat een werk kostte den schrijver dit boek, en kost het den lezer nog! Maar als daar dan stukje voor beetje, momentje voor momentje en mannetje voor mannetje dat polderwerk en die polderwerkers worden uitgebeeld in krachtige, zeer verzorgde taal, dan zucht de lezer, en niet met een zucht van verlichting: ‘nu als dàt geen litterair polderwerk is!’ Misschien is de lezer dan onbeleefd jegens den schrijver, maar waarom heeft ons deze dan ook achtervolgd met dit troostelooze realisme en deze dierlijke menschheid? Is ruwheid dan alleen maar ware kracht en niet reinheid? Is er dan nog maar één tempel meer, die der almachtige Techniek, en mag ook onze letterkunde slechts daar aanbidden?
Ach, het behage den schijver ons niet meer zoo te voeden met al dat onderaardsche. Ach, werd hij toch een echt realist, die ons met zijn krachtige taal eens de Reëele Machten, dus den strijd der Hoogere met de Donkere uitbeeldde. Hij kan het wel - of hij het doen zal??
G.F.H.