Onze Eeuw. Jaargang 1
(1901)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1251]
| |
Onze Lieve Vrouwe van Michel Angelo.
| |
[pagina 1252]
| |
Mammon. Want Brugge kan alleen Brugge blijven, door, evenals Ravenna, te blijven doodgaan. Brugge is enkel herinnering. Het is heiligschennis zich druk te gaan maken over de toekomst van Brugge, dat immers geen andere toekomst mag hebben, dan te blijven leven in het verleden? En daar van het verleden de vroomheid het langst blijft doorklinken, leeft Brugge derhalve in de vroomheid, en toen ik dus afscheid van Brugge ging nemen moest ik haar zien als devote, in de pracht der stemmige schoonheid. Maar dan toch ook zóó, dat mijn geuzenlach voor kale fratsen me niet hinderde, dat ik toch ook de positieve protestant kon blijven. Maar dan moest ik naar Michel Angelo's Madonna, naar die protestantsche MadonnaGa naar voetnoot1), die mij telkens een type scheen van het eenige Brugge, in zijn eenheid van natuur en kunst, van vroomheid en natuurlijkheid. Alleen, toen ik vlug door Onze Lieve Vrouwe kerk stapte, om naar de Madonna te gaan, was in haar kapel al weer stille mis. Dat viel niet mee. Ik had gerekend op één ergernis. Natuurlijk op den poespas van Jezuïten-stijl: spektakelende vrouwen met waaiende gewaden en bolle engeltjes met zwaaiende beentjes, die deze Madonna precies zóó omlijsten, als een krans van schreeuwende oleographiën een Rembrandt zouden versieren. Maar nu moest ik, behalve dat, ook nog den rug van een priester zien en een groezelig koorknaapje, dat zoo echt-ongewasschen zich de haren stond te krabben - of liever ik moest dat ook al niet willen zien. Ik moest me door die beide ergernissen kunnen heenslaan | |
[pagina 1253]
| |
om mijn Madonna te zien. Zooals altijd zou ook deze aanschouwing moeite kosten, ook deze aandacht moeten veroverd worden - maar dan, en daarom ook zijn eene innige. Zie, in gepeinzen verzonken zit Maria daar met het kind van haren schoot. Hoe sober en echt is dit kunstwerk! Het marmer is marmer gebleven, niet uitgesponnen tot ragfijne kant, niet losgebeiteld tot een huppelende materie, maar zwaar, onbewegelijk, onverzettelijk gelaten, rots uit rots en steen uit steen. Het dringt zich niet aan u op, vertoont zich niet, maar wacht af, wetende dat het uw aandacht waardig is. Hoe volkomen stemt daarmede overeen de houding van Maria en het kind. Zij ziet u niet aan, maar staart voor zich; de rechterhand houdt een boek dat op de knie ligt opengeslagen. Ook het kind staart voor zich; geleund tegen haar linkerknie, geeft het haar zijn rechterhandje, terwijl de voetjes rusten op haar kleed. Moeder en kind zoo volkomen één; toch ook zoo volkomen zelfstandig, en volkomen onbewust van de menschen die tot hen zullen opzien. Geen oogenblik het vermoeden wat in den beschouwer van spektakel-beelden zoo vaak opkomt: dat die beelden voor hem maar zoo doen, omdat zij weten, dat hij naar hen is komen kijken, maar dadelijk weer hun eigenlijke houding zullen aannemen, als hij maar den rug heeft gewend. Hier geen denken aan dit vermoeden. Moeder en kind zijn precies zooals ze zijn en zullen zijn. Ja, zooals ze reeds waren van het begin aller dingen toen geen mensch ze nog zag; zooals Michel Angelo ze zag slapen in het marmerblok, waaruit hij ze alleen ontbolsterde, aan het licht bracht; zooals ze zullen zijn bij het einde aller dingen, als geen mensch meer naar hen ziet. Zij moesten onvermijdelijk zoo zijn als zij zijn, of niet zijn. Het absolute, onaantastbare, onveranderbare van een echt kunstwerk, hoe heerlijk ligt het in dit zware, onbewegelijke, onverzettelijke marmeren beeld. Maar tegelijkertijd leeft het, is het vol leven. Het marmer is niet levendig gemaakt door meesterstukjes van beitelwerk of door levendige gebaren - neen, noch Maria, noch het kind uiten zich in één enkel gebaar. Van molen- | |
[pagina 1254]
| |
wiekerij geen sprake, van zenuwachtigheid nooit gehoord. Maar een leven van binnen uit; men hoort het hart slaan en verwacht den boezem te zien golven. Een leven van aristocratische kalmte, neen, van goddelijke rust in de aanschouwing van de heerlijkheid des levens. Beiden verzonken in de schouwing der onzienlijke dingen, en toch ieder zichzelf. Zeker zij schouwt zaligheid en heerlijkheid, en toch...Ongetwijfeld, zij heeft zekerheid, maar... Zie, er is iets krampachtigs in haar vasthouden van het boek, dat haar van den schoot dreigt te glippen; er is ietwat angst in die hand, die omkneld houdt het handje des kinds, dat anders misschien wel weg ging. Daar is iets bitters om dien mond en die oogen hebben - ja geschouwd hoogten van heerlijkheid, maar ook gestaard in diepten van ellenden. Zij zit daar stil, juist op de grens van de zalige lanen des hemels en van de helsche poelen des bittersten leeds. Zij kan stil zitten, zich vasthoudende aan het boek en het kind. Wee, indien die haar begaven, de gezegende onder de vrouwen zou zijn de rampzaligste, de verworpenste. Maar geen nood, zij is de gezegende, al is't niet zonder strijd en zelfkennis en zelftucht. Daar is in die kloeke kalmte iets van die kracht en macht zonder welke niemand de onzienlijke wereld betreedt. Daar is in die moederangst en moederzorg veel van het vreezen en beven voor den droeven weg naar de heerlijkheid. Maar daar is ook in die maagdelijke schouders en kuische houding al die eenvoud en reinheid, die door geboorterecht vrijelijk intreedt in het allerheiligste - en bovenal is daar deemoed, deemoed zelfs in de wijze waarop het religieuse-achtige kleed overhuift de zachtgeplooide huive, die deemoed, die door zelfoverwinning zich heeft verworven de groote overwinning - en zulks niet weet. Hoe geheel anders staart het kind voor zich uit. Ongekleed windt het zich uit de moederlijke bescherming, de voeten trappelend op haar kleed, zoo kunnende wegloopen, hield Maria het niet bij zich. Meesterlijk is hier Michel Angelo's groepeering, de eenheid van twee zóó verscheiden karakters. De starende onbewegelijkheid van | |
[pagina 1255]
| |
Maria is een steenen bewegelijkheid bij het kindeke Jezus. Het is opgegroeid uit het marmer en zal zich zoo los maken van het marmer en de wereld ingaan. Men gevoelt het: Maria kan dit niet verhoeden, wil dit ook niet verhoeden. Zij zal blijven zitten, verbaasd van de aanschouwing dier wonderen, die haar beurtelings een ‘Magnificat’ doen hemelwaarts jubelen, beurtelings doen weenen, zooals geen moeder nog weende, of zal weenen over haar zoon. Maar als dit kind de wereld zal ingaan, het zal niet zijn uit lust in de wereld. Zie, het staart even zoo voor zich als Maria - neen, kloeker nog, niet zoo angstig en bitter als zij. Daar is iets bizonder heldhaftigs in dit kind, het heldhaftige van de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. Om die even gekrulde lipjes speelt iets van een overwinnaarslach. Zijn moeder, zijn sfeer waarin het verkeert, geeft het iets ernstigs, iets smartelijks en gebondens, maar dit heeft het om zijn omgeving, niet uit zichzelf, want de kern van zijn leven is vrijheid en vreugde. Zijn leed komt en één blik op zijn smartenmoeder zegt: zijn leed zal het leed zijn van de geheele wereld, maar één blik op hemzelf zegt: zijn leed zal de overwinning over het leed zijn. Het leven van dit kind zal anders niet zijn dan van elk menschenkind, dus een gestadig sterven, maar zijn sterven zal de dood blijken van den dood. En de vrijheid en de vreugde, waarmede het dit leven van gestadig sterven inging, maken dit leven tot het ééne offer, dat Gode behaagt.
De kunstwetenschap zit verlegen met dit werk van Michel Angelo. Soms ontzegt zij het aan Michel Angelo en als zij - zooals zij gewoonlijk doet - het hem laat, dan heet het toch zeer bijgebeiteld en bijgevijld, zoodat het titanische van Michel Angelo is weggevaagd door te zoete lijnen. Wat de Italianen vooral in Michel Angelo prijzen, zijne fierezza, zijne geniale wildheid, wordt hier gemist, en dus... En dus past dit meesterwerk niet in het loketje met het etiquet: Michel Angelo, en dus geeft Baedeker het maar één sterretje, en dus is Brugge | |
[pagina 1256]
| |
maar matig trosch op zijn bezit, gelijk hieruit blijkt, dat het gratis te zien is, en dus zwijgt menig schrijver over Brugge er van, b.v. Georges Rhodenbach in zijn ‘Bruges-la-Morte’ die voor dit werk over heeft ‘kein Sterbenswörtchen!’ Het vervelende van zulke absolute waardeoordeelen is dat er wel iets waars in is. Zeker, het is niet onwaarschijnlijk, dat een latere hand de fierezza van dit beeld heeft weggevijld. Zeker, dit zou heel erg zijn - want een beeld lijdt meer onder omwerking dan een schilderij. Michel Angelo's Madonna bijgevijld te hebben, zou grooter misdaad zijn, dan die van Ricciarelli geweest is, die de naaktfiguren van Michel Angelo's Laatste Oordeel kleederen aan schilderde en daarom bij het volk heette: il brachettone, Mr. Kleermaker. Maar ten eerste is die misdaad maar een vermoeden, en zoo de bedoeling bestaan heeft haar te plegen, is zij in de uitwerking tamelijk wel mislukt. Het is waar, dit werk van den meester mist zijn fierezza. Maar is die niet vooral een karaktertrek van zijn latere werken? Mist zijn Pietà - ongeveer uit dienzelfden tijd - die niet evenzeer? En toch twijfelt niemand aan de echtheid van de Pietà. Waarom ook? Waarom zou een kunstenaar maar één stijl kunnen hebben? Als - gelijk Emerson zegt - als een man van karakter niets heeft uit te staan met de consequentiën van zijn beginselen, zou dan niet evenzeer een kunstenaar ‘zijn eigen stijl’ eens op vacantie kunnen sturen? Waarom zou er niet meer dan een kunstenaar Michel Angelo kunnen zijn? Hoeveel Michel Angelo's leven er wel in zijn brieven en gedichten! Voor ‘heeren critici’ bepaald een prachtig sportveld en jachtterrein om te bewijzen, dat er derhalve nooit één Michel Angelo bestaan heeft, maar wel een kring van kunstenaars, een school van dien naam, die - vergelijk verder het eerste het beste ‘Handboek voor Kritisch Onderzoek’. Neen, waar het hier op aankomt is dit: is die zachte Michel Angelo, bijna zonder fierezza, te verklaren uit zijn geestesleven? | |
[pagina 1257]
| |
En dan kan het antwoord een onomwonden ja zijn. In het 15e zijner sonnettenGa naar voetnoot1) zegt hij: Nimmer ontwerpt een kunstnaar zich een beeld,
Of in een enkel marmerblok 't reeds ligt
Gevormd. Hij brengt wat is slechts aan het licht;
De hand gehoorzaamt en de geest beveelt.
De hand gehoorzaamt en de geest beveelt. Wat beval hem de geest toen zijn hand dit werk schiep? Hoe was nu zijn geesteshouding tegenover de Moeder des Heeren, toen hem door den koopman Moscron van Brugge, een Madonna was besteld voor diens familiekapel? Met Vasari te zeggen, dat Michel Angelo haar daarom zoo devoot van uitdrukking maakte, omdat hem, na gesprekken met Franscesco d'Hollanda, de Vlamingen voor bizonder devoot golden, is een beleediging den kunstenaar aangedaan. Geen kunstenaar is devoot of frivool op vereerend verlangen van zijn werkgevers - allerminst Michel Angelo. Neen, dat zijn hand devoot werk kon beitelen, 't was - naar hij ons zooeven zelf gezegd heeft - het was, omdat hij devoot van geest was. Hij de bewonderaar van Dante, de jongere tijdgenoot van Savanarola en de oudere van Luther, heeft den bijbel niet alleen voor zijn kunst, maar ook voor zijn geestesleven doorzocht. En hoe gaarne trad hij in den kring fijne geesten, die om Vittoria Colonna geschaard, de brieven van Paulus las en hoe was hij daar welkom! Vittoria Colonna, die ééne naam ontsluit ons den weg naar zijn hart. Hij was bijna zestig, zij bijna vijftig jaar, toen zij elkander vonden en daarna in verzen openbaarden wat zij in elkander hadden gevonden. Zingt zij zoetvloeiend van hemelsche liefde en heerlijkheid die nadert, hij dankt in diepe, zware verzen wat zij deed aan zijn ziele. B.v. in het bekende 14e sonnetGa naar voetnoot2), dat in zijn beelden | |
[pagina 1258]
| |
zich zoo nauw aansluit aan de techniek van het beeldhouwwerk: Als goddelijke kunst in zich ontwaarde
Eens menschen beeld, kneedt zij zich die gestalte
Eerst in materie van gering gehalte,
En de' eerstgeboorte is model van aarde.
De tweede vorm eerst is een werk van waarde;
De beitel doet het rijzen uit bazalten;
Nu leeft het eeuwig in schoonheids-gestalte,
Herboren om te sieren 's hemels gaarde.
Zoo ben ik eerst als kleimodel geboren,
Maar 'k wacht herschepping van uw vrome handen,
Volmaakte schoonheid, o verheven vrouwe.
Voeg bij, neem weg, gelijk 't u mag bekoren,
Gij bluscht mijns harten onuitbluschbre branden,
Al is 't na veel kastijden - en veel rouwen.Ga naar voetnoot1)
Men behoeft nu nog niet eens het religieuse moment dezer sonnetten - b.v. van 28, 32, 36 e.a. - te laten meespreken, of er op te letten hoe 't woord Pietà er even vaak in voorkomt als Amor, om in te zien: Michel Angelo heeft hier den hoogsten trap bereikt van idealen vrouwendienst. Deze vrouw is hem alles. Geliefde, maar bemind met een liefde die tegelijk is vroomheid (son. 32: S'un casto amor, s'una pietà superna); medestandster, medepriesteresse in den tempel der kunst - maar bovenal zijn vertrouwde, zijn leidsvrouw. Tot haar komt hij met zijn diepe klachten; haar toont hij de roode wonden van zijn eenzaam, eenzaam hart; haar klaagt hij dat het leven ellendig is, een wanhoopsworsteling om overwinningen die het winnen niet waard zijn. En zij hoort hem aan en is genoeg een vorstelijke ziel om zijn aristocratisch pessimisme te verstaan - maar ook kloek genoeg van geloof om zijn titanischen overmoed te bestraffen en om te buigen tot de kracht der | |
[pagina 1259]
| |
renunciatie. Zij leert hem dat zonder zelfkennis en zelftucht ook hij niet de eeuwige schoonheid kan aanschouwen. Maar zij zou hem dit niet hebben kunnen leeren, indien hij dit reeds niet wist, indien zij dit niet uit ervaring kende. Hij wist dit reeds - dit is mijn antwoord op de tegenwerping die hier kan gemaakt worden: alles wat gij hier zegt, geldt den grijzen dichter en beeldhouwer, niet den jongen kunstenaar, die in de kracht zijner dertiger jaren zijne Madonna van Brugge beitelde. Het is waar, Michel Angelo heeft de verzen uit zijn jeugd vernietigd en in deze sonnetten spreekt een grijsaard. Maar het is ook waar, dat Michel Angelo een van die stoere naturen is geweest, die het leven eindigde zooals hij het begon. Eenzaam begon hij het, eenzaam eindigde hij het. Leermeester noch leerlingen had hij; de kunst was zijn groote hartstocht, zijn vrienden waren en bleven Savanarola, Dante; en zijn boek was de bijbel, het boek voor de eenzamen. Zoo van iemand dan kan van hem gezegd worden: et l' on revient toujours à ses premiers amours. Derhalve, de ideale vrouwendienst die de troost was van zijn ouden dag, moet - zij 't misschien in hartstochtelijker vorm - een gids zijn geweest voor zijn jonge jaren. In iederen waren kunstenaar is iets van dezen idealen vrouwendienst. En de aard van dien idealen vrouwendienst bepaalt voor een goed deel het karakter van des kunstenaars werk. Neem b.v. Raphaël, trots de Praeraphaëlieten, toch ook een groot kunstenaar. Wilt gij hem kennen, bestudeer dan eens zijn Madonna's. Hoe aanminnig zijn ze. Er ligt een oneindige bekoring over die jonge vrouwen. Onbewust van hun schoonheid glimlachen zij met hun schoonheid het schoone leven tegen. En het diepste wat er uit die gazellen oogen spreekt is een klein mysterie, een lief mysterie zou men bijna zeggen. Zij staren lief het nog onbekende leven tegen, waarin immers de goede God alles goed voor hen zal maken. Van zonde, van strijd, zij schijnen er nooit van gehoord te hebben, en dat lieve kindeke op hun schoot zal er zeker ook nooit van hooren. Het leven is een lach, en de kunst is er om dien lach te idealiseeren. Geïdealiseerde | |
[pagina 1260]
| |
zinnelijkheid dat is Raphaëls ideale vrouwendienst en zijn bijna frivole versjes op de rugzijde zijner schetsen steunen te zeer dit beweren. Idealiseering der zinnelijkheid dat is het karakter van Raphaëls kunst, de populaire kunst van het Rome dier dagen - en eigenlijk van het hedendaagsche ook nog. Het karakter van Michel Angelo's kunst, Raphaëls ouderen tijdgenoot en antipode in de kunst, is verzinnelijking van het ideaal. Zijn ideale vrouwendienst maakt de vrouw niet aanminnig maar hoog, niet bewonderenswaardig maar eerbiedwaardig. Haar schoonheid is haar onaantastbaarheid, haar pracht is haar ernst. En die ernst is geen theatrale deftigheid, maar haar levenskennis. De vrouw is voor Michel Angelo de wetende, zij de stille, peinzende weet meer dan de drukke, doende man. Zij weet dat er moeilijke paden zijn die omhoog voeren, zij weet dat er veel wegen zijn die omlaag buigen. Zij weet dat het menschenhart zwak is en bang, dat de hemel is hoog en ver, maar ook dat er een Vader is in de hemelen. Zij weet dat geen engel zoo hoog is als de mensch, maar ook dat de mensch in veel strijd moet gelouterd worden tot mensch. Die wetenschap maakt haar stil en telkens trilt er een rilling door haar hart voor de onberekenbaarheid van het leven. Angstig is ze en toch rustig; zwak is ze en toch koningin; wijfelend en toch geloovig. Geen smart zoo diep en waar als vrouwensmart, geen vreugde zoo klaar als vrouwenvreugd. De teederste schouders zijn geschapen voor het zwaarste kruis en op diezelfde schouders rust de onbewuste heerlijkheid van het kruis te kunnen dragen. Zie deze Madonna van Brugge. Zij is zuiver Onze Lieve Vrouwe met Het Kind. Zeker, een lieve vrouw, een gewone vrouw zonder aparte heiligheidshouding, een gelukkige vrouw met een kind, evenmin door een kruisje of zegenende vingertjes in iets onderscheiden van een gewoon kind. Maar hoe hoog, hoe eerbiedwaardig is zij; hoe krachtig in haar stilte. In deze vrouw al het kuische en teedere, het ongenaakbare en lieflijke, het strenge en milde, het onzegbaar-vrouwelijke, dat de ware vrouw alleen onbe- | |
[pagina 1261]
| |
wust kan bezitten. In deze vrouw dat voor haar-zelve het wonderbaarste, dat den bruidegom voor zijn bruid, den zoon voor zijn moeder doet knielen; in haar de kracht der vrouwelijkheid, waarin de moede wil schuilen, waarheen de lijder de toevlucht neemt, waarin de man gelooft. En dit alles zich niet in hoogmoed aangematigd of door beschaving aangeleerd, neen maar in haar als een wonder Gods, dat zij elk oogenblik zou kunnen verbeuren. Zooals het kind op haren schoot. Want is zij gezaligd in het kinder-baren, zij is daarom ook de smartenmoeder. Want wat zal dit kindeke wezen? Wat zal het harde, wreede leven haar kindeke brengen? O, geloof, kracht voor haar kind; o, zelftucht en zelfoverwinning voor haar kind; o, strijd en gebed voor haar kind! O, te kunnen loslaten dit kind, dat zich nu reeds van haar los wikkelt, dat meer is en beter dan zij! Zoodat dus deze gewone vrouw met een kind op haren schoot volkomen is Onze Lieve Vrouwe met kindeke Jezus. Zoodat dus hier is uitgebeeld wat op de schoonste en zaligendste bijbelbladzijde (Lc. 2) is vermeld, de eeuwige eenheid van ideaal en werkelijkheid, de nederdaling des Hemels op de Aarde, het wonen van den Heilige tusschen zondaren, en dit vermeld in de meest gewone woorden, in een verhaal van gewone menschen en gebeurtenissen. Wat ons in Michel Angelo's verzen treft het zware, soms wanhopige geworstel naar eenheid tusschen ideaal en werkelijkheid, hij heeft dit m.i. nergens beter bereikt dan in zijn Madonna van Brugge. Hij was een realist in zijn dagen. Maar zulk eene - eene dier zeer zeldzamen - die wist dat de realiteit rust op ongeziene fundamenten, op het ideale. Het ware, echte, diepe wil hij. Maar hoe weinig wordt dit bereikt - zelfs door de krachtigen. Soms blijft er niets over dan het titanische geworstel om er te komen. Ook daarin is iets bekoorlijks. Veel van zijn werk is onaf en voor zulk werk zittende is het een zeldzaam genot na te gaan, hoe wonderheerlijk dat had kunnen worden. Dat is de oneindige bekoring van zijn fierezza. Dan schijnt mij zijn kunst zoo echt-protestantsch. | |
[pagina 1262]
| |
Zoo niet tevreden met volmaakte techniek of schitterschoonheid, maar willende waarheid, heerschappij van den geest, waaraan de hand willig gehoorzaamt. Toch heeft hij zijn fierezza zelf veroordeeld. Die Madonna daarentegen is af - en nu ons oor sluitende voor de kritiek die van geen zwijgen weet en zegt dat zij te af is - danken wij hem voor dit heerlijke kunstwerk, voor deze volmaakte prediking in een volmaakten vorm. En wat vragen wij er naar waarom deze heerlijke prediking niet vernomen wordt, misschien zelfs niet kan gehoord worden in een protestantsche kerk, is het niet genoeg dat wij die protestantsche prediking ook in een roomsche kerk konden vernemen? Want is het niet de troost van allen troost, dat de eenheid van realiteit en ideaal, van hemel en aarde bereikt is en dus bereikt kan worden - al is het langs een weg van smarten? Is het niet zaligend te weten, dat vreugd en smart maar niet naar gril en noodlot, of als spel en wreedheid elkaar afwisselen, maar in elkander grijpen, elkaar begeleiden en steunen volgens heerlijke, heilige wetten? |
|