Onze Eeuw. Jaargang 1
(1901)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 459]
| |
Het Malaria-vraagstuk.
| |
[pagina 460]
| |
tijd, dat de eerste vijgen rijpen, de tijd van hitte, waarin wij telkens lijkstoeten zien, waarin alle ouders bevreesd zijn voor hun kinderen, waarin men koorts opdoet op het forum, de tijd waarin testamenten worden ontzegeld! - Rome bezat drie tempels, waar Febris werd vereerd - een prophylaktische maatregel om de godheid gunstig te stemmen; tot in de middeneeuwen is dat gebruik bewaard. Alleen de godheid Febris, personificatie van de koorts, werd de ‘Madonna delle febbri’. En welke koorts bedoeld werd, dat toont een votiv-inschrift aan de ‘Dea tertiana’, de gepersonifieerde derdendaagsche koorts. Mogen al, in den Romeinschen bloeitijd, vele gedeelten van de Campagna voortreffelijk bebouwd zijn geweest en heerlijke, gezonde buitenverblijven hebben opgeleverd, nooit is men er in geslaagd de geheele landstreek bewoonbaar te maken. Wat de Romeinen hadden tot stand gebracht, werd in de Middeneeuwen van lieverlede geheel vernietigd. Sedert het einde van de 15e eeuw hebben herhaaldelijk groote mannen pogingen aangewend tot verbetering - helaas zonder noemenswaardige goede uitkomst wat betreft de malaria. Nog is Italië het land van Europa, waar de ziekte het meest heerscht. Celli leert ons, dat het sterftecijfer jaarlijks circa 15.000 bedraagt, terwijl de morbiditeit wordt geschat op twee millioen. Hooren wij hem verder.’ Voegt men daarbij, dat de gemiddelde levensduur der arbeiders in malariastreken korter is, en de kindersterfte grooter dan in gezonde streken, zoo verkrijgt men eenigszins eene voorstelling van de finantieële schade, welke de ramp ons land berokkent. Want, indien wij er rekening mede houden, dat wegens malaria in Italië ongeveer twee millioen hektaren land onbebouwd blijven en zeer vele streken, zooals de Romeinsche Campagna, wel niet geheel onbebouwd, maar toch zeer gebrekkig bebouwd zijn, zoo moet de daaruit voor ons voortvloeiende oeconomische schade inderdaad zeer groot zijn.’ Dat gevoelen zeer bijzonder sommige spoorwegondernemingen. Volgens berekeningen van Ricchi geeft de Maatschappij der Strada ferrata meridionale voor 1400 Km. met 6416 beambten jaarlijks in de malariastreken 1.050.000 Lire meer uit. | |
[pagina 461]
| |
Wat beteekent, hierbij vergeleken, de malaria in andere landen, bijv. ten onzent? Zeker, zulke verwoestingen richt zij niet aan in de meeste landen van Europa. Maar toch... een ramp blijft zij. En slaan wij een blik buiten Europa, dan denken wij terstond aan onze Koloniën in Azië. Inderdaad is malaria een der meest verspreide infectie-ziekten, die jaarlijks duizenden en duizenden offers eischt. Geen wonder dus dat men ten allen tijde getracht heeft den strijd tegen den machtigen vijand beter toegerust te voeren. Men had in de chinine een voortreffelijk geneesmiddel gevonden. Men had overal geleerd welke wonderen ‘verandering van lucht’ vermochten. Niettegenstaande dat, bleef in vele streken de verwoesting groot. De reden moet vooral hierin worden gezocht, dat men ten eenenmale de oorzaak van de ziekte niet kende. En toen Laveran in 1880 organismen vond in het bloed van malarialijders en die weldra als de vermoedelijke oorzaak leerde kennen, zelfs toen nog kende men slechts een waarheid, niet de geheele waarheid. Het bleef voor de allerlaatste jaren van de vorige eeuw weggelegd om den sluier van het geheim op te lichten. Het raadselachtige, het geheimzinnige, dat was de wijze van infectie. Hoe ter wereld komen die organismen, die malaria veroorzakende parasieten, in ons bloed? Op die vraag zijn verschillende antwoorden gegeven, antwoorden die op meer of minder aannemelijke gronden steunden. Daar werd beweerd, dat de mensch zich de ziekte op den hals kon halen door het drinken van ‘slecht’ water, bijv. dat afkomstig was uit moerassige streken. Of wel door het inademen van ‘miasmen’ ook alweer in het bijzonder in moerassige streken. Dat was dus de ‘slechte lucht’, de mal-aria. Intusschen, naarmate onze kennis omtrent den vermelden parasiet in ons bloed als directe oorzaak zich uitbreidde, naar die mate werd de mogelijkheid om zich door de lucht of door het water te besmetten steeds meer problematisch. Toen dook de theorie op, als zouden muskieten de overbrengers zijn. Hoewel die ‘muskieten-theorie’ aanvankelijk tegenstand, ja heftigen tegenstand ondervond, zoo mocht zij zich toch ook in een aantal warme aanhangers ver- | |
[pagina 462]
| |
heugen, onder welke vele steeds meerdere en meer deugdelijke gronden aanvoerden. Merkwaardigerwijze vinden wij reeds sedert onheugelijke tijden sporen van het denkbeeld der latere ‘muskieten-theorie’. Zelfs reeds bij Romeinsche schrijvers. Wij vinden het denkbeeld hier en daar niet als theorie, maar als volksgeloof, terwijl er in Afrika negerstammen zijn, die voor malaria en muskiet hetzelfde woord gebruiken. Het schijnt, dat in N.-Amerika dat vage geloof heeft plaats gemaakt voor ernstige bewering. Nott schrijft in 1848 over de geele koorts, en oppert het denkbeeld, of deze niet, evenals bij malaria, door muskieten zou worden overgebracht. King, in Washington, vermeldt dit tamelijk onbekende stuk in 1883 en spreekt over muskieten-malaria-theorie als iets bekends; hij voert buitendien tal van gronden aan om zijn bewering te staven. Intusschen, de wetenschappelijke wereld sloeg weinig acht op die verhandeling, zoo weinig, dat die geheel werd vergeten en de muskieten-theorie nog meer dan eens is ‘ontdekt’, d.w.z. als iets nieuws is verkondigd. Wel steeds met betere argumenten, maar van een bewijs kon geen sprake zijn. Toen men de rol had ontdekt welke een aantal insekten en verwante dieren speelt bij het overbrengen van zekere infectie-ziekten; toen gevonden was, dat zekere teeken de overbrengers zijn van den parasiet, welke bij runderen de texas-koorts te weeg brengt, en zooveel dergelijke gevallen, toen begon zeer zeker meer licht te schijnen over het malaria-vraagstuk. Maar nog was het niet opgelost. Zelfs niet toen men had geleerd, dat muskieten in staat zijn bij vogels malaria te verwekken, een ontdekking te danken aan de vruchtbare suggestie van Manson, en de juiste, schoone waarnemingen vooral van Ross. Daarmede was het streng bewijs, dat muskieten nu ook wel malaria bij den mensch zouden overbrengen, nog volstrekt niet geleverd. Dat blijkt al reeds uit de elkaar lijnrecht tegensprekende verklaringen van onderzoekers van naam. Het kinderspel ‘verstoppertje’ eindigt niet door dengeen aan wien het eerst wordt toegegild ‘je brandt je, je brandt je’ - maar door hem die het verborgen voorwerp | |
[pagina 463]
| |
vindt. Geleerden als Ross, Mac Callum en Koch hebben het raadsel der vogelmalaria opgelost; de Italiaansche geleerden, waaronder vooral Grassi, hebben dat gedaan voor de malaria van den mensch. Het gebeurt wel, dat kinderen na hun spelletje hevige rusie krijgen. Die hebbelijkheid schijnt in het bloed van geleerden lang te kunnen blijven. Ross en Koch nemen de ontdekking voor zich in beslag; Grassi verweert zich dapper. Beide partijen hebben hun vrienden; het is een ware strijd geworden, die zelfs soms een nationale strijd werd! Waren wij niet zoo gewoon aan wetenschappelijk gekibbel of kibbelende dienaren der wetenschap - we zouden verbaasd blijven staan. Nu gaan wij maar door - met eerbied voor het werk dat Ross deed in zake de malaria der vogels - met eerbied en dankbaarheid voor den philanthropischen arbeid van Grassi c.s. in zake de malaria van den mensch. En zoo weten wij nu, dat de gevreesde malaria-parasiet door de steek van muggen wordt gebracht in het bloed van den mensch. Wij weten niet alleen dat dit geschiedt, wij kennen ook de wijze waarop het gebeurt. Wil men dit nagaan, dan moeten wij beginnen met het maaksel en de levenswijze der muggen te bestudeeren. Daar is een groote klasse van dieren, die ieder bekend is onder den naam van insekten. Het kenmerkende van die insekten is, dat het lichaam bestaat uit een zeker aantal op elkaar volgende ringen of segmenten, en dat enkele dier segmenten pooten dragen, die, ter getale van zes, ook weder ‘geleed’ zijn. Sommige van de lichaams-segmenten zijn met elkaar min of meer innig vergroeid: eenige dier ringen zijn tot éen geheel versmolten en vormen den kop; daarop volgen steeds drie met elkaar in enger verband getreden segmenten, die het borststuk vormen, terwijl de rest van het lichaam of het zoogenaamde achterlijf, uit min of meer onderling bewegelijke ringen bestaat. De zes pooten en de vleugels - indien deze laatste aanwezig zijn, - vindt men standvastig aan het borststuk. Aan den kop worden de meeste zintuigen aangetroffen en de organen waarmede de dieren hun voedsel bemachtigen. | |
[pagina 464]
| |
Muggen nu (of muskieten - wat beide algemeene benamingen zijn) behooren tot deze klasse der insekten. Aangezien het voedsel der muggen altijd vloeibaar is, zoo zijn de deelen, waarmede dit voedsel wordt bemachtigd, zoodanig ingericht, dat zij vloeistoffen kunnen opzuigen, bijv. plantensappen. Maar in bepaalde levensperioden zuigen de muggen bloed van menschen en andere dieren. Die bloeddorst is intusschen beperkt tot de wijfjes. Om bloed te kunnen opzuigen, moeten zij echter beginnen met een wond te maken. Ook daartoe bezitten zij organen. Voor aan den kop is een lange, met het bloote oog reeds zichtbare snuit - eigenlijke een scheede, een foudraal waarin opgeborgen zijn de stiletten waarmede zij den ons maar al te zeer bekenden steek toebrengen, maar waarin zich buitendien de zuigbuis bevindt. Heeft een vrouwelijke mug ons gestoken, dan zuigt zij daarna een weinigje bloed op. Dit bloed komt zoodoende in de maag van de mug. Heeft zulk een mug bloed gezogen van een malarialijder, dan komen derhalve met het bloed, ook de malariaparasieten mede in de maag van die mug. Maar het wordt tijd, dat wij het een en ander van deze reeds meermalen vermelde malariaparasieten mededeelen. Reeds hebben wij gezien, dat het levende organismen zijn. Laat ik er nu maar dadelijk bijvoegen dat het dierlijke organismen zijn. Dieren en geen plantenGa naar voetnoot1); intusschen, uit den aard der zaak zeer kleine, zoogenaamde mikroskopische dieren, waarvan het lichaam slechts uit éen enkele cel bestaat. Wanneer ik nu als den lezers bekend veronderstel, dat in ons bloed voorkomen een aantal kleine, schijfvormige lichaampjes, waaraan het bloed zijn roode kleur te danken heeft, dan wil ik hier nu aan toevoegen dat de bewuste parasiet zich juist in die zoogenaamde ‘roode bloedlichaampjes’ nestelt. Aangezien de doorsnede van een rood bloedlichaampje slechts 7 à 8 duizendste van een millimeter is, zoo volgt daaruit, dat de daarin zich nestelende parasiet nog kleiner moet zijn. | |
[pagina 465]
| |
Inderdaad zien wij in het bloed van malarialijders dat de jonge parasiet slechts éen duizendste van een millimeter is. Evenwel dat diertje groeit, en groeit ten koste van het roode bloedlichaampje, waardoor het laatste ten slotte te gronde gaat. Niet alleen groeit de indringer, maar hij vermenigvuldigt zich ook. En wel vrij snel. Binnen twee- of driemaal vierentwintig uur heeft hij zich gesplitst in een aantal deelen. Nemen wij aan, dat dit getal gemiddeld 15 bedraagt, dan bestaat dus de tweede generatie, afkomstig van éen enkel individu, uit 15 individu's; de derde uit 15 × 15 = 225; bij de 5e generatie kunnen er reeds meer dan 50.000, bij de 7e meer dan elf millioen zijn. Hebben wij het geval, dat het dier twee etmalen voor zijn volle ontwikkeling gebruikt, dan heeft de bovenvermelde splitsing of deeling in millioenen reeds binnen veertien dagen plaats. Een vernietiging derhalve van millioenen roode bloedlichaampjes. Bedenkt men nu, dat juist deze van het allerhoogste belang zijn voor het organisme, dan begrijpt ieder hoe gevaarlijk die mikroskopische vijand is. Het éencellige dier, dat bij ons, menschen, de ziekte teweeg brengt, welke wij malaria plegen te noemen, verwoest dus een van de voornaamste bestanddeelen van ons bloed. Machtig wordt hij door zijn snelle voortplanting. Om redenen, die wij hier niet nader kunnen bespreken, kan die voortplanting, die deeling, echter niet in het oneindige doorgaan. Alle die elementen die het dierlijk lichaam opbouwen en welke wij cellen noemen, hebben het vermogen zich te kunnen deelen, onverschillig of die cellen behooren tot een hooger organisme, waarvan het lichaam uit milliarden van zulke cellen is samengesteld of dat zij het lichaam zelve zijn van die laagste dieren, die uit slechts éen enkele cel bestaan. Overal is echter het aantal deelingen, hoe groot overigens ook, beperkt. Onze parasiet zal derhalve ook slechts een beperkt aantal malen zich kunnen deelen op de eenvoudige wijze zooals wij boven zagen. Zal de soort, de ‘species’ niet uitsterven, dan moet er nog een ander verschijnsel plaats hebben in den levens-eyclus. Ook | |
[pagina 466]
| |
dit verschijnsel is van algemeenenGa naar voetnoot1) aard, naar het schijnt: het is het verschijnsel der innige versmelting van twee verschillend gebouwde cellen, het verschijnsel, dat wij bevruchting noemen. Wanneer nu de malaria-parasiet zich herhaaldelijk heeft gedeeld, en de nieuwe generaties telkens weder op nieuw roode bloedlichaampjes hebben geïnfecteerd en ten slotte vernietigd, dan komt een stadium waarop men uit de deelstukken, de jonge generatie dus, zich eenigszins anders gevormde elementen ziet ontwikkelen dan de tot dusver besprokene. Wel dringen ook deze jonge elementen weder zoo spoedig mogelijk in bloedlichaampjes, maar zeer spoedig kan men twee verschillende vormen onderscheiden: de eene wordt eenvoudig grooter; de andere groeit aanvankelijk wel, maar in een bepaald stadium komen lange, bewegelijke draden te voorschijn, waarna de oorspronkelijk ronde of halvemaanvormige cel zich in een aantal van zulke draadvormige cellen verdeelt. Deze draden zijn zeer bewegelijk en het zijn deze, welke de eerstgenoemde groote cellen opzoeken. Eén der draden versmelt ten slotte geheel en al met de andere cel - men zegt dan dat die ‘groote’ cel is bevrucht.Ga naar voetnoot2) Een merkwaardigheid, waarop wij te letten hebben, is dit: dat deze bevruchting geen normaal verloop kan hebben, zoolang de parasieten zich in het lichaam van den mensch bevinden. Het geschiedt echter wel in het lichaam van de mug. Wij hebben reeds gezien hoe bloed van den mensch in de maag van een muskiet kan komen, en mèt het bloed de parasiet. Heeft nu, in het lichaam van de mug dus, de boven beschreven bevruchting plaats gehad, dan is het door die versmelting ontstane wezen weder in staat zich verder te deelen. Gesteld wij hebben nu in de maag van een mug een | |
[pagina 467]
| |
aantal van die ‘bevruchte’ parasieten. Wat doen die? Zij boren zich in de cellen, welke den wand vormen van de maag, kruipen dwars er doorheen en blijven zich aan de buitenzijde van de maag hechten, door een vlies van de maag nog omhuld. Dit vlies - of deze kapsel zooals de technische uitdrukking is - is zeer rekbaar, zoodat zij ook dan blijft wanneer de parasiet in volume toeneemt. En die toeneming is aanmerkelijk; de diameter van zulk een ingekapseld dier kan tien of vijftien maal zoo groot worden als de volwassen parasiet, zooals hij nog in ons bloed is. Een dag of tien nadat de parasiet in het lichaam van de mug is gekomen, barst de kapsel; de inhoud heeft zich herhaaldelijk gedeeld en een nieuwe generatie - van honderden of duizenden individu's - komt vrij. Zij doen zich dan voor als spoelvormige dieren, die zich in het lichaam van de mug, maar nu buiten de maag, bewegen en weldra een ander orgaan van de muskiet gaan opzoeken, n.l. de speekselklieren. Hierin boren zij zich in. Ieder weet bij ondervinding dat het gevolg van een muggesteek is een soms zeer hevig jeuken. Hoe komt dat? Dat komt hierdoor dat tegelijkertijd met den steek een druppeltje van dat ‘speeksel’ van de mug mede in onze huid komt. Wordt men nu gestoken door een mug, die met malaria-parasieten is geïnfecteerd, dan is het begrijpelijk dat met het speeksel nu ook weer parasieten meêkomen en men aldus met den parasiet wordt besmet - m.a.w. aldus malaria verkrijgen kan. Want die parasieten maken zich weldra van de roode bloedlichaampjes meester, vernietigen die, planten zich door deeling voort enz. enz.
Er zijn intusschen verschillende soorten van malaria. Een van de kenmerken, die voor allen geldt, is de regelmatigheid waarmede de koortsaanvallen plaats grijpen. Bij de gewone derdendaagsche koorts - malaria tertiana - verloopen tusschen twee koortsaanvallen juist twee etmalen; een dag koorts, tweede dag vrij, derde dag weder koorts enz. Vandaar de naam. En zoo is er een vierdendaagsche koorts - malaria quartana. Behalve die ‘gewone’ tertiana, | |
[pagina 468]
| |
is er echter een vorm waarin de ziekte zich voordoet, die om zijn hardnekkigheid en hevigheid ‘kwaadaardige’ - malaria perniciosa - wordt genoemd. Die vorm van malaria vindt men in vele streken van Italië, in Afrika, in onze Indische Koloniën en draagt daarom ook wel den naam van tropische malaria. In overeenstemming met deze soorten van malaria is nu aangetoond, dat er even zoovele soorten van malaria-parasieten zijn. Een Italiaansch onderzoeker, Golgi, had reeds tusschen 1886 en 1889 een reeks observaties openbaar gemaakt waaruit dit bleek en ook, dat het oogenblik van koortsaanval samen viel met het zich deelen, het ontstaan van de nieuwe generatie der parasieten. De parasiet, die de oorzaak is van tertiana, heeft dus 2 × 24 uur noodig voor het doorloopen van zijn ontwikkelings-cyclus voor zoover die in het lichaam van den mensch plaats heeft. Wij zagen boven reeds, dat alleen de wijfjes-muggen bloed zuigen. Hier moeten wij echter nog een voorbehoud maken: het is er verre van af dat alle honderde soorten van muskieten gevaar voor ons opleveren. De bewuste parasiet gaat in het lichaam van de meeste muggen te gronde; slechts in eenige weinige soorten leeft hij en plant hij zich voort. Dit niet zoo gemakkelijk op te lossen vraagstuk is oorzaak geweest van de tegenstrijdige uitkomsten van verschillende geleerden. Het is nu vooral Grassi, Hoogleeraar te Rome, geweest, die de vraag door uiterst nauwgezette proeven en waarnemingen heeft beantwoord; juist door zijn logische en stelselmatige wijze van werken is hij de groote man geworden. Het door malaria hevig geteisterde Italië bezat reeds een aantal goede gegevens omtrent de locale verspeiding der ziekte; men had die gegevens reeds in vrij goede kaarten neêrgelegd. Grassi stelde zich nu de vraag: worden er in malaria-streken muggen gevonden, die elders niet of althans slechts sporadisch voorkomen. Vóor alles ondernam hij en zijne medewerkers de omslachtige taak de locale verspreiding der muggen in Italië na te gaan. Hij vond langs dien weg, dat inderdaad zekere mug-soorten als hoogst verdacht, andere als vermoe- | |
[pagina 469]
| |
delijk geheel onschuldig waren te beschouwen. Het is nu bekend, dat in Italië zes of acht soorten den bewusten parasiet kunnen overbrengen; onder die is er éen die bovenal gevaarlijk is, eenvoudig om haar groote frequentie, n.l. Anopheles claviger, een mug die ook ten onzent veelvuldig voorkomt. Wil men den strijd aanbinden tegen dien vijand, dan zal het dus wenschelijk zijn hem goed te kennen in maaksel en levenswijze, hem te kunnen onderscheiden van andere, onschuldige. En zoo moest ook dàt alles nauwlettend worden onderzocht. Toen eenmaal vastgesteld was welke mugsoort gevaren opleverde tot overbrenging van, i.e. besmetting met malariaparasieten, toen gelukten ook alle experimenten. Toen kon men gezonde patiënten naar willekeur een of anderen vorm van malaria bezorgen, toen kon men ook door praktische voorzorgen te nemen zelfs in de heftigste malariastreken verblijven. Zal het nu mogelijk zijn de malaria te verbannen? Zullen wij ook de ergste malariastreken gezond en bewoonbaar kunnen maken? Zullen wij welvaart en geluk kunnen brengen, dáar waar thans jammerlijke ellende heerscht? Ongetwijfeld mag het antwoord bevestigend luiden. Maar.... Rome en Pisa zijn niet op éen dag gebouwd. Daar zal nog heel wat water door den flavus Tiber moeten vloeien voor en aleer de Campagna overal bewoonbaar zal zijn. Veel arbeid zal moeten worden verricht, veel geld moeten worden besteed. Maar mogelijk is het zeker, althans voor zooverre wij de zaken kunnen overzien. Dat hebben de voorloopige proeven voldoende bewezen. Grassi en de zijnen hebben niet gerust na hun groot werk. Er heeft zich sinds 1898 in Italië een maatschappij gevormd tot bestudeering van het vraagstuk, waardoor gelden voor verdere experimenten bijeen komen. Regeering, vereenigingen en particulieren hebben krachtigen steun verleend; vooral van de kant der spoorwegmaatschappijen kwam hulp. Ieder die in het zuiden van Italië heeft gereisd, heeft wel gehoord van stations waar het geheele personeel des avonds per | |
[pagina 470]
| |
extra-trein moet worden weggehaald van wege de hevige malaria. Grassi en zijn staf onderzocht nu of men in zulke oorden zou kunnen leven zonder malaria te krijgen, indien men de noodige voorzorgen nam. Die voorzorgen bestonden natuurlijk hierin, dat er op gelet werd, dat de aanwezige personen niet door Anopheles konden worden gestoken. Daartoe werden de woningen door chloor of het branden van zwavel van muskieten gezuiverd en vervolgens de ramen voorzien van fijn metaalgaas. Vóor de deur werd een soort kooi, eveneens van metaalgaas, gemaakt. De personen werden natuurlijk zorgvuldig onderzocht en bleven onder streng medisch toezicht. Buitenshuis moesten zij hoofd en handen op passende wijze gesluierd houden. Het behoeft geen betoog, dat het niet gemakkelijk was de beambten tot zoo iets te krijgen. Men vond het meer dan onzinnig. Het is den onderzoekers ten slotte, dank zij het premiestelsel, gelukt het personeel zoover te brengen. En steeds is de slotsom geweest, dat een malaria-vrij individu in de heftigste malariastreken kon leven, des nachts zelfs met open ramen slapen zonder geïnfecteerd te worden. Nu zal men wellicht tegenwerpen, dat het op den duur onuitvoerbaar is om iedereen met handschoenen en een voile te laten werken. Zeker. Maar het behoeft ook niet op den duur. Wil men met vrucht de malaria bestrijden. dan moet de dubbele vijand met kracht van alle kanten tegelijk worden aangepakt. Uit hetgeen boven is medegedeeld, volgt dat iedere malarialijder een gevaar en een groot gevaar oplevert voor zijn omgeving. De lijders moeten dus zooveel mogelijk worden geïsoleerd en vooral behoed worden tegen muskietensteken ten einde deze niet te infecteeren. Tegelijkertijd moeten die patiënten worden behandeld en genezen. Dat zoo iets geen utopie is, dat heeft de geschiedenis van cholera en pest toch bewezen! Verder zullen de woningen moeten worden voorzien van de bovengemelde inrichtingen, ten einde het indringen van muggen te beletten. En eindelijk, - men zal tegen de muskieten direct ten strijde moeten trekken. Ook dit is niet onuitvoerbaar, nu de levenswijze en gewoonten der gevreesde muggen beter bekend zijn. Wij weten, dat | |
[pagina 471]
| |
de muggen haar eieren leggen op het water, bij voorkeur van poelen en slooten in moerassige oorden. Maar altijd moet het zooveel mogelijk stilstaand water zijn. Uit de op de oppervlakte van het water drijvende eieren, komen na twee of drie dagen larven te voorschijn. Ook deze hebben een rustig watervlak noodig, aangezien zij de voor hun leven noodige zuurstof uit den dampkring nemen; de larven van Anopheles drijven vlak onder de oppervlakte en wel zóo dat een paar openingen aan het achterlijf met de de lucht in contact blijven. Zulk een larve groeit en verandert na ruim twintig dagen in een pop, waaruit na een dag of drie het volwassen insekt, de gevleugelde mug, te voorschijn komt. Gewapend met deze kennis, kunnen wij de muggen in die toestanden vernietigen òf door de oppervlakte van het water in beweging te brengen, òf door die oppervlakte te bedekken bijv. met een laagje petroleum. Men behoeft slechts een uiterst geringe hoeveelheid petroleum over het water uit te gieten om de gewenschte uitkomst te verkrijgen. Moet het water worden gebruikt als drank of bij de bereiding van spijzen, dan is dit eenvoudigste middel natuurlijk niet uitvoerbaar. In zulke gevallen kan men het oppervlak bestrooien met daarvoor geschikt poeder (chrysanthemum). Ook is een wenschelijke maatregel het brengen van zekere vischsoorten in het water, die verwoede vijanden der muggenlarven zijn. Alleszins begrijpelijk is het zeker, dat goede draineering van den bodem - opheffen van poelen en plassen dus - heilzaam moet werken. Kortom, daar zijn middelen tot verdelging; verdelging van den malaria-parasiet zelf, van de muggen en haar larven. Wij kunnen dus inderdaad de toekomst hoopvol te gemoet zien.
Utrecht, 26 Maart 1901. |
|