andere bloemlezingen niet vaak ontmoet, maar in de eerste plaats aan de vele aantekeningen die de samensteller, dr. C.A. Zaalberg, onder ieder gedicht afzonderlijk heeft geplaatst. Door deze uitvoerige toelichtingen en de vele annotaties wordt een ieder in staat gesteld, ten volle van Hoofts lyriek te genieten.
De bloemlezing uit Huygens' gedichten - Voet-maet Rijm en Reden - is op dezelfde voortreffelijke wijze uitgevoerd. In deze bundel openbaart Huygens zich in zijn vaak ongekende schoonheid. Eindelijk, na 1918, weer een bloemlezing van deze bescheiden kunstenaar, die zijn verzen als korenbloemen op zijn levensakker beschouwde.
Koren op de molen van de Vondelliefhebbers is de uitgave van Adonias. Het is eigenlijk een schande dat van de 32 drama's die onze grootste tragedieschrijver voortgebracht heeft, er slechts enkele bereikbaar zijn voor hen die geen financiën of ruimte hebben voor een volledige Vondel-uitgave. Gelukkig is nu - dank zij Prof. W.A.P. Smit's ‘ontdekking’ - een verwaarloosd drama in ere hersteld. We hopen dat deze bijbelse tragedie snel op het repertoire van een gesubsidieerd toneelgezelschap verschijnt. Adonias is goed geannoteerd door L. Strengholt.
Jacob Cats is ook vertegenwoordigd met Het Spaens Heydinnetje. Van deze uitgave kan niets anders gezegd worden dan dat zij goed verzorgd is en van aantekeningen voorzien is door Dr. H.J. Vieu-Kuik. Het is de vraag of deze uitgave in een behoefte voorziet.
Dit is ook het geval met de publikatie van de Beatrijs. De tekst kan men in veel goedkopere uitgaven vinden. Toch is deze editie te verkiezen boven diverse andere, daar hier een schat van aantekeningen verzameld is die de diepten en de verborgen geheimen van deze legende te voorschijn tovert.
Alle boekjes zijn keurig uitgegeven. Om de typografische schoonheid niet te verminken, zijn in de tekst geen verwijzingen naar de noten aangegeven. Over het praktische bezwaar hiervan valt te twisten.
E.
Rotterdams Perspectief is enige tijd geleden verschenen; het is dit maal een beter geheel geworden, dan voorheen het geval was met Rotterdams Accent.
De inleiding van W.A. Wagener is wat al te kort en bondig om na te kunnen gaan of hij serieus te nemen is. De inleider gebruikt als formule, Rotterdams extra-versie. Hij wil bij Rotterdam betrekken wat bij Rotterdam te betrekken valt. Nietwaar, je kunt een grote letter gebruiken, illustratiemateriaal invoegen, maar het boekje moet op een redelijke manier worden gevuld.
Om dus te beginnen, krijgt meneer Tillema het woord. Hij doet dat keurig, wat vervelend ook, maar geeft nuttige informatie over achtergronden en noodzaken van de voortdurende gedaantewisseling van de stad Rotterdam.
De ironie van Kossmann die vervolgens het woord krijgt, doet weldadig aan. In een uitnemend essay schetst hij het karakter van de stad: Rotterdam als levensvorm. ‘Wij Rotterdammers kennen een zekere trage stijl van zelfgenoegzaamheid niet, wij zijn onrustig in onze ijdelheid, tot grootspraak geneigd, wantrouwend, gauw gekwetst, altijd nog provincialen die niet geloven in de stad en in de zin van de stedelijkheid. Onze stad is “ungeistig”...’
Het begrip extravert dat Wagener hanteert, zou bij nader inzien beter vervangen kunnen worden door het min of meer gelijkgerichte en begripvoller woord ‘sachlich’; het duidt op een karakter dat zich aanpast aan de zakelijke eisen van het leven.
Kossmann zegt in zijn essay o.a. ‘Al is Rotterdam dan ungeistig, het is een geistige Lebensform’. (Zoals u merkt, wonen wij rond de haven met Achterland.) Het begrip extravert is te nietszeggend en geeft niet aan dat