| |
| |
| |
Roger Pieters
Geen drama's voor negentienjarigen
‘Freddy loves Ann’ staat in het blad van mijn lessenaar gekerfd. In mooie regelmatige letters, een halve millimeter diep. Freddy of wie het ook zijn mag heeft er een boel werk aan gehad. Ik sluit de ogen en zoek met de vingertoppen de letters terug. Welke Freddy hield van Ann en welke Ann was het? Hoe zag Ann er uit? Lies heeft lang blond haar, ze wil het zo houden, niet kunstig geonduleerd zoals de meeste meisjes, maar los over de schouders hangend. Wanneer ze in het gras ligt vallen haar haren als een brede krans rond haar hoofd. Ik zou mijn liefde niet in de tafel krassen, ook al had ik enkele vervelend-lange uren arrest te kloppen. Zoals Freddy wellicht. Arrest van twee tot zes en de zon die als een uitdagende bekoring door de stoffige ruiten scheen. Die het blad van de tafels deed glimmen. Af en toe een leraar die zijn hoofd binnen stak om te loeren of de misdadiger er nog steeds was. En Freddy die maar kerft dat hij van Ann houdt. Zonder arrest ware hij met haar door de duinen gereden en had hij de wind langs zijn hoofd voelen strijken en gekeken naar haar krullen die op en neer dansten en naar knieën die blootwaaiden. Of met haar in het warme zand gelegen, haar adem in de zijne. En vanavond zouden ze samen dansen gaan, maar nu mag hij niet van thuis, omdat zijn vader gelooft dat, om efficiënt te zijn, elke straf op school thuis moet verdubbeld worden. Of misschien dansten atheneumstudenten toen nog niet. De letters zijn oud. Misschien is het nog maar sinds de oorlog dat atheneumleerlingen dansen gaan. In de ogen van de leraars lijkt het in elk geval nog steeds een halve misdaad.
Ik open de ogen wanneer ik de tabak-adem van de leraar boven me voel. We kijken elkaar dwaas aan en ik glimlach wat, pogend mezelf te verontschuldigen. De glazen van zijn bril glimmen wit in het matte zonnelicht. Misschien lacht ook hij achter zijn brilleglazen.
- Ik dacht dat jij mijn lessen zowel nodig had als iedereen, - zegt de leraar.
- Zo'n buitengewoon knappe bol ben je ook niet.
Ik zoek naar woorden en vergeet de glimlach van mijn gezicht te vegen.
- Misschien wil je even naar voren gaan en op enkele vragen antwoorden, - dringt hij aan. Alleen om me te pesten stuurt hij me naar 't bord. Hij weet zogoed als ik dat ik niet de helft van zijn woorden gehoord heb. Ik slof naar 't bord, bewust van mijn nederlaag. Glimlach bedremmeld naar de jongens. Lies knikt me bemoedigend toe en ik haal de schouders op. Op de speelplaats staat één boom. Een boom met een reusachtige kruin die tot boven de vensterbanken van de klas reikt. Er moeten honderd vogels in te tjilpen zitten. De gymnastiekleraar wil die boom weg hebben om een terrein voor basket-bal te kunnen aanleggen. Er is een voortdurende strijd tussen hem en de prefekt,
| |
| |
omwille van de boom. Het schijnt dat, zelfs de leraars in twee kampen zijn verdeeld. Pro en contra de boom. Ik wou ver weg zijn, wandelen onder hoge bomen zoals er geen staan in onze streek. De handen in de broekzakken en luisteren naar de geluiden van het bos. Luisteren naar de wind in de kruinen. - Welke faktoren bepalen vooral het klimaat van een streek? - vraagt de leraar, achteraan in de klas. Hij staat in de zon, zijn voorhoofd glimt vettig. Misschien wou hij, net als ik, liever lopen in een grote vlakte vol zon. Misschien heeft ook hij andere verlangens dan in een kwalijk ruikende klas vol grote jongens en meisjes zijn mooie dag door te brengen.
- De wind, zeg ik, aarzelend. - De zon. De nabijheid van de zee.
- Hoe ontstaan de winden? - Ik moet glimlachen wanneer ik denk aan het antwoord dat de Jos gaf en plots wordt de leraar kwaad. Of hij wordt het moe. Hij zegt, en zijn stem klinkt erg scherp:
- Loop naar je plaats lummel. Let wat beter op want je staat er niet te best voor. Denk af en toe eens aan het diploma dat je behalen wilt.
Ik loop wat rood op omdat hij me lummel noemde. Gewoonlijk worden we door de leraar aardrijkskunde deftig toegesproken doch deze keer liet hij zich gaan. Misschien is het inderdaad vervelend parels voor de zwijnen te strooien.
Vader is een ernstig en gesitueerd man. Hij heeft het, na jaren studie, gebracht tot ontvanger van de belastingen. Hij wenst natuurlijk dat ik zijn voetstappen druk en het nog een eindje verder breng. Ik weet niet hoever zijn ambities te mijnen opzichte reiken, voor mij lijkt het bekomen van mijn diploma reeds een onmogelijke zaak. Elke middag, aan tafel, ondervraagt hij me over mijn werk op school. Hij bederft mijn eetlust. Tussen de happen door moet ik antwoorden en piekeren hoe ik zekere minder goede resultaten voorlopig nog kan verdoezelen, doch uiteraard van zijn beroep valt dit bij mijn vader zeer moeilijk. De mij toegestane vrijheid hangt vaak af van mijn resultaten op school en daarom breng ik ook de meeste van mijn vrije uren door op mijn kamer. Zwetend over problema's van meetkunde of thema's die vader me kwistig oplegt. Wanneer hij thuis is, is het nutteloos me in te spannen om wat vlugger gereed te zijn, want dan geeft hij me bijkomend werk. Wanneer hij er niet is krijg ik de tijd dood met platendraaien. Soms komt Lies me dan opzoeken. Moeder is erg naïef of doet alsof, want ze heeft me nooit gevraagd waarom het nu juist Lies is die me zo vaak nodig heeft. Waarom ik zo zelden bezoek krijg van andere medeleerlingen. We blijven gewoonlijk op mijn kamer en soms brengt moeder ons zelfs een kopje thee en ze zegt er niets van wanneer we dansen. Misschien gelooft ze dat dansen eveneens op ons studieprogramma staat.
Of we zitten op de canapé en bekijken mijn tekeningen. In tekenen ben ik een bolleboos. Gelukkig dat ik dit heb want in alle andere vakken is Lies veruit beter dan ik. Ze maakt mijn verhandelingen en mijn vraagstukken en ik vraag me af wat ze heeft aan een vent als ik die alleen wat tekenen kan.
| |
| |
Wanneer ik een hele woensdagnamiddag hard heb gewerkt heeft vader er niets tegen dat ik een straatje om loop. Achteraf hoef ik hem wel een verklaring te geven van mijn doen en laten, doch tot nu toe kreeg hij het nooit in zijn hoofd de waarheid van mijn verklaringen na te gaan. Hij hoort nog tot de kaste van mensen die in dansen en cafébezoek een handeling des duivels zien. Ik stel me voor dat hij eens binnengevallen komt in de Tivoli wanneer ons bent daar zijn duivels loslaat. Dat hij een lange poos in de open deur blijft staan, zoekend in de blauwe schemering of hij zijn lieve zoon niet vindt. Dat hij voor de muur van harde geluiden aarzelen blijft en zoekt onder de over de dansvloer glijdende jongens en meisjes of ik er niet bij ben. Ik veronderstel dat heel wat thema's en opstellen volgen zouden om het kwaad tot de wortel uit te roeien.
Tivoli is een gezellige keet. Er is een juke-box met steeds nieuwe platen. Er is een barjuffrouw, Ruby, die al een heel stukje ouder is dan wij, doch ze kan best meedoen. Ze slaat nooit een dans af en niettegenstaande ze struis is en groot danst ze heel wat lichter dan de meeste meisjes van mijn leeftijd. Beter dan Lies ook, die het wat onhandig doet. Zij houdt er ook niet zo erg van en daarom gaan we zelden meer dan eens per week dansen. De anderen zitten er elke avond. Ze moeten over heel wat zakgeld beschikken om het verteer en de juke-box te kunnen betalen.
's Zondags gaan Lies en ik meestal wandelen. Soms lopen we wild als jonge honden door de duinen of langs het verlaten strand. Of we blijven lange tijd staan kijken op het hoofd van het staketsel naar de zee, die 's winters grauw is en droevig. Zelfs wanneer de golven over het staketsel slaan laten we zelden na tot op het uiteinde te lopen. We lachen om elkaars kouwelijke aangezicht en om het water dat van onze neus drupt en in glimmende pareltjes op de haren van onze duffel-coat kleeft. Het is een vreemd genoegen Lies te kunnen kussen zomaar in de open lucht, zonder dat iemand het ziet. Of mijn hand onder haar bloes te schuiven en te zoeken naar het warme vlees tussen haar schouderbladen. Soms zingen we luidop liedjes die we op school leerden en die we daar te idioot vinden om gezongen te worden door grote mensen die alle platen uit de juke-box van buiten kennen. Althans de muziek ervan.
's Zomers maken we onze tochten per rijwiel, bij voorkeur de meest verlaten paadjes zoekend. Achter de duinen is het stil en het pad loopt in beide richtingen eindeloos ver. Naar west en oost. Langs de ene zijde de duinen waarachter de wind neervalt als een moegelopen hond en aan de andere zijde het eindeloos vlakke polderland. Hier en daar staan de villa's in klitten bijeengebouwd, maar verder is het landschap rustig-verlaten.
Tegen de franse grens is het zo stil alsof er nooit auto's waren of andere tekenen van beschaving. Over de weg hangt de geur van warm zand en van
| |
| |
bloeiende struiken. Soms kruipen we over de prikkeldraad en lopen het duin in. Men zegt dat hier everzwijnen zijn. We zijn allebei een beetje bang en lopen heel dicht tegen elkaar. Omdat het zo stil is. Omdat de geluiden van de wereld als gefilterd tot hier komen, alsof dit landschap ergens diep onder de grond lag. Of hoog in de lucht. Wanneer we liggen gaan in het vochtige mos komt de geur van het zand heel dicht bij ons. Alsof het ons de adem benemen zou. Ik zoek de vertrouwde geuren van Lies' lichaam en voel me veiliggelukkig wanneer mijn lichaam het hare ontmoet. Haar hand streelt zacht over mijn rug, alsof ze mijn moeder was en ze mij moest bedaren en troosten.
Maar ook in gezelschap van vele mensen zijn wij alleen.
Er is kermis in een naburige gemeente en we reden er heen. Een vriend van me rijdt mee in de velokoers en voor éénmaal kan ik mijn vader de waarheid zeggen. We kijken naar de wedstrijd en worden gefotografeerd samen met de winnaar. Naderhand zitten Lies en ik op een terras en kijken naar het kermisrumoer. Straks gaan we dansen in de tent. Ik zeg:
- Weten ze thuis waar je zit?’ Weten ze eigenlijk dat we... steeds samen uit gaan?
- Ik meen het wel, zegt ze. Ik spreek soms over je en deed nooit moeite om de waarheid te verdraaien. Jij wel?
- Ik heb een strenge vader. Misschien zou hij helemaal anders zijn moest ik wat... eh... beter zijn op school. Misschien zou alles anders worden moest ik mijn diploma behalen.
- Je zult het halen, zegt Lies rustig. Je bent niet minder dan de anderen. Wanneer je er maar je aandacht wilt op zetten.
- Het interesseert me allemaal zo weinig, zeg ik. - Ik wou dat vader me naar de academie liet gaan. Maar daar komt wel niets van.
- Misschien heeft je vader wel gelijk. Je... je kunt moeilijk leven van dat tekenen, of schilderen.
- Je bent net zoals mijn vader. Je denkt net als hij. Je hoeft als kunstschilder niet noodzakelijk de deuren af te lopen om je schilderijen kwijt te raken. Ik zou reclameschilder kunnen worden, of binnenhuisarchitect of zo. Maar voor vader telt slechts: een vast inkomen, een plaats aan de staat. Vaders geest werd misvormd door zijn beroep.
Lies glimlacht. Er wandelen honderden mensen voor ons op en af, kinderen aan de hand van hun vader, jongens en meisjes met luidruchtige stemmen. En toch zijn we rustig alleen en kunnen praten over een toekomst die vol vraagtekens is. Ik stel me voor binnen enkele jaren net zo te lopen als die brave burgers op hun zondags. Een kleine jongen tussen ons beiden en Lies me toelachend boven het hoofd van de spruit. Misschien is dit een zekere vorm van geluk. Een erg burgerlijke vorm. Misschien is het geluk groter wanneer het met wat meer moeite bereikt wordt. Wanneer je je elke dag afvragen moet of je morgen genoeg te eten zult hebben voor de kleine. Of misschien verdient Lies wel voldoende om mij toe te laten zonder kommer te schilderen. Mis- | |
| |
schien loop ik nog academie wanneer zij elke dag naar kantoor gaat. De gedachte doet me wat pijn, ik schud het hoofd en drink een grote slok van mijn glas om de bittere smaak uit mijn keel te krijgen.
Mijn vriend heeft vandaag duizend frank verdiend. Hij heeft reeds vele keren duizend frank verdiend en vele bloemtuilen ontvangen, omdat hij sterke benen heeft. Hij bleef van school toen hij veertien jaar was en ik ga nog steeds naar school en sta voor de toekomst als een blinde in een open deur. Ik moet dat verdoemde einddiploma halen en dan begint de strijd opnieuw. Dan moet ik naar de universiteit of moet een carrière in de administratie beginnen. Dan moet ik naar het leger. Ik hou van Lies en ik kende haar zo intiem als maar mogelijk is en toch moet het nog vele jaren duren voor we trouwen kunnen. Ik zeg:
- Ik wou dat ik een onbeschaafde wilde was. Dat ik leefde in een land waar geen diploma's bestaan om het geluk doorheen kanaaltjes van wettelijkheid te leiden. Ik nam je zo bij de hand en liep met je naar het stamhoofd. Ik kocht je voor een koe of voor twee geiten.
Lies lacht:
- Zoveel ben ik je toch nog waard? Misschien zou het stamhoofd je vragen of je bekwaam bent een leeuw te doden of een buffel te achtervolgen tot hij binnen schotsafstand komt. Overal ter wereld zullen wel zekere hinderpalen staan tussen de mens en zijn geluk. Misschien zou het geluk niet zo mooi zijn moesten die niet bestaan.
- Je bent erg wijs, Lies, zeg ik. Je lijkt meer en meer op mijn vader. Hopelijk krijg ik later geen thema's van je te maken.
- Ik laat je wat anders maken, lacht ze ondeugend.
Boven ons hoofd zingen de jongens van de 5de. ‘Daar kwam een boer van Zwitserland.’ Ik dacht dat die boer al lang op zijn bestemming was aangekomen. Ik leerde hetzelfde lied zingen in de lagere school en elke week moeten we het nog minstens éénmaal uitbulken. Twintig voeten kloppen de maat op de plankenvloer. De lampen aan de zoldering schommelen. Ik denk eraan dat die voeten gisterenavond het wilde ritme van een boogie meeklopten, dat ze het met handgeklap scandeerden.
Dan eindigt het zingen plots in een luid gelach. Er klinken wat onbepaalde geluiden tussen en onze leraar lacht. De leraar nederlands die een volle grijze baard draagt, alsof hij zo uit een van de platen in de gang gestapt was. Hij maakt zijn gewoontegebaar, wrijft zijn baard naar omhoog zodat hij er even als een vaderlijke duivel uitziet en zegt:
‘Muziek verzacht de zeden.’ Een jongen vervolgt:
‘En de hoofden’. ‘Sst’, zegt de leraar, denkend aan de schooltucht en de stille overeenkomst onder de leraars om elkaars gezag niet te verzwakken. Het gezag van de muziekleraar kan in elk geval nog moeilijk zwakker worden. Nu veegt hij met de aanwijsstok over de hoofden van de jongens. Ze leggen
| |
| |
het hoofd plat op de tafel, wetend dat de leraar het niet waagt zo laag te slaan dat hij ze raken kan.
‘Wij zullen pogen het opvoedende werk van de muziekleraar aan te vullen,’ sust de Baard. Hij leest een gedicht voor van een jong schrijver. Zoekend op onze gezichten wat we ervan denken. Ik vraag me af of hij het zal afbreken en, zo niet, hoe het mogelijk is op zijn leeftijd nog jong te kunnen denken. Ik heb het gedicht reeds gelezen, maar door zijn mond gezegd krijgen de woorden een betekenis die ik niet vatten kon.
- Ik las je een gedicht van Van Cauwelaert over hetzelfde onderwerp, - zegt de Baard, het boek sluitend. - Ik wou graag dat je een vergelijk trok tussen de twee gedichten. - Hij steekt een sigaret op niettegenstaande het verbod te roken tijdens de les. Blijft rustig bij zijn lessenaar staan en kijkt over onze hoofden heen. Ik vraag me af wat het geheim is van deze man die twintig jongens rustig kan houden zonder éénmaal zijn stem te verheffen, urenlang, dagen- en jarenlang. Ik stel me voor dat mijn vader zo was. Dat mijn ganse jeugd door een man als hij om mij heen zou zijn. Ik zou hem rustig kunnen vertellen van Lies en van mijn verlangen om te schilderen en mijn afkeer voor een administratieve loopbaan. Ik weet dat hij me begrijpen zou en dat hij me met rustige hand tot bij het verwachte geluk voeren zou.
- Wat zeg jij, Anton? vraagt hij. Ik schrik niet, ik wist dat hij me vragen zou, omdat hij intuïtief beseft dat ik niet bij de zaak ben. En omdat ik weet dat hij niet schelden zal wanneer ik het antwoord niet weet.
- Ik had het gedicht reeds gelezen, - zeg ik, om tijd te winnen. Ik begreep er niet veel van. Nu wel, maar ik zie moeilijk het verschil tussen de twee.
De Baard glimlacht. Boven zijn de jongens opnieuw aan 't zingen. ‘Van een kwezelken.’ Het verwondert me weinig dat een muziekleraar geen tucht heeft wanneer hij jarenlang de zelfde vervelende liedjes zingen laat.
- Ik zie er evenmin veel verschil in, - zegt hij. - De onderwerpen zijn dezelfde, zoals ik zegde. De woorden waarmee beide dichters het vertolken zijn anders. Anders gekozen. De oude dichter schrijft in klassieke zinnen en verzen, de jonge behandelt het onderwerp op zijn manier maar ze schrijven over hetzelfde en ik vraag me af of de uitwerking dan nog enig belang heeft. - Hij haalt diep de rook van zijn sigaret in. Zijn stem wordt zo mogelijk nog zachter, ik moet me inspannen om hem te begrijpen boven het lawaai van boven in.
- Misschien is dit het enige verschil tussen de generaties. De vertolking. De onderwerpen zijn dezelfde. De mens interesseert zich sinds duizenden jaren in dansen, in vrijen, in eten, in zovele andere dingen. Er zijn geen onderwerpen in de kunst of zelfs in de gesprekken van elke dag die nog niet duizenden keren aangeroerd zijn. Maar jullie dansen anders dan ik het deed in mijn jeugd en anders dan de holenmensen het voor honderdduizend jaar deden. Jullie houden van de meisjes net als ik deed en als mijn grootvader. Maar je doet het anders. Je vertolkt je gevoelens anders. Je zoudt ook niet anders kunnen want je bent veertig jaar later geboren dan ik. Toen onze eerste vader
| |
| |
Adam uit het paradijs werd verjaagd kreeg Eva het koud en ze zaagde de oren van haar man af om een pelsmantel te krijgen. Hij scherpte een steen tegen de rots en trok er op uit om enkele vossen te doden. Mijn vrouw doet hetzelfde. Alleen moet ik zoeken naar een bijverdienste om zover te raken. Wanneer ik dan mijn vrouw vertel dat de eerste mensen gekleed liepen in dierenhuiden haalt ze de neus op.
Het is zijn oude grap die we reeds tientallen keren hoorden. We lachen uit beleefdheid en uit sympathie. Ook de Baard lacht, zijn baard wipt op en neer. - Ik bedoel, beste vrienden, vervolgt hij, ondertussen zijn boeken pakkend voor de volgende les, dat er niet zoveel verschil is tussen de oude en de nieuwe generatie. Ze drukken zich alleen op een andere manier uit. Probeer elkaars woorden en daden te begrijpen en je zult zien dat wat er achter ligt net datzelfde is als wat jezelf meent.
- Ik zie hier dat Gerard gisteren gewonnen heeft, zegt vader, kijkend boven de krant. Ik vraag me af waar vader die plotse belangstelling voor de wielersport vandaan haalt.
- Zijn foto staat hier, - vervolgt hij. - Met een bloemtuil.
Ik weet het plots. Lies. Ik moet bekennen dat vader een scherpe geest heeft.
De geest trouwens die voor een beroep als het zijne gevergd wordt.
- Ik sta ook op de foto, zeg ik. - Hij was blij een supporter te zien.
- Dat meisje, wijst vader met de vinger. - Die heb ik nog gezien. Is dat geen meisje van je klas? Was zij het niet die je voor enkele weken om je algebraboek vragen kwam?
Ik haal de schouders op.
- Herken je haar niet, ma? - wendt hij zich tot moeder.
Moeder kijkt zeer aandachtig. Alsof ze Lies voor 't eerst zag.
- Ze is me niet helemaal onbekend, zegt ze. - Ik kan al die gezichten niet onthouden. Ze lijken allemaal op elkaar en ze lopen elke dag de deur af.
- Ze was daar toevallig bij familie en omdat Gerard van dezelfde stad is als wij moest ze ook op de foto. Begrijpelijk toch, zeg ik wat wrevelig.
Vader schijnt tevreden met de uitleg. Hij vindt het toch nuttig om er een zedeles bij te voegen:
- Ik begrijp nog steeds niet waarom ze het noodzakelijk vinden jongens en meisjes in dezelfde klas te brengen. Op hun leeftijd.
Tijdens het Paasverlof gaat Lies voor veertien dagen uit de stad. Ik ben bang voor de lange dagen, alleen. Ik lummel wat op mijn kamer rond, neem mijn fiets en rij een paar kilometer om, zoekend naar vrienden die zich niet vertonen. Teneinde raad loop ik de Tivoli binnen. Ik kwam er nooit voorheen op dit uur en het zaaltje lijkt me koud en ongezellig. Ook Ruby glimlacht verrast wanneer ze me ziet. Naderhand komt ze bij me zitten, op een kruk voor de toonbank. Haar kleed is tamelijk diep gedecolletteerd en onwillekeurig zie
| |
| |
ik een glimp van haar borst. Ze glimlacht omdat ze merkt dat ik er naar kijk en legt de hand met de hardrood gelakte nagels waaiervormig tegen de hals.
- Het is hier stil 's middags, zegt ze. Waaraan mag ik het toeschrijven je hier te zien. Is Lies weg?
Ik zoek de spot in haar ogen, doch er is er geen. Haar oogleden zijn blauw. Ze lijkt zo uit een reclameplaat voor coca-cola gestapt. Moest vader me hier zien, denk ik. Onwillekeurig trek ik de schouders op, gelovend mezelf onzichtbaar te maken.
- Niemand van de vrienden te zien, zeg ik. Ik schuif van mijn kruk af en loop naar de juke-box. Zoek in mijn zakken naar pasmunt. Dan voel ik weer Ruby naast me. Ze draait iets achteraan het apparaat en zoekt de platen uit. Dan keert ze zich naar me toe alsof het vanzelf sprak dat we zouden dansen. Haar lichaam ligt heel dicht tegen me aan. Veel inniger dan Lies dit doet. Ze is bijna zo groot als ik en haar mond ligt tegen mijn oor. Haar haar kriebelt tegen mijn wang. Ze ruikt warm en scherp. Haar borst is week tegen mijn zomerhemdje. Ze neuriet de melodie mee met een toonloze, kleurloze stem. Wanneer ze te dicht bij mijn oor komt mag ik niet vergeten het rood af te vegen voor ik naar huis ga, denk ik. Maar plots is het mijn mond die tegen haar wang ligt. Heel dicht bij mijn ogen zie ik de poederkorreltjes als dauw kleven op het dons. Ze glimlacht hoorbaar en neuriet dan verder in het engels, maar ik merk op dat ze de woorden slecht uitspreekt. Ik schuif mijn hand in haar nek, spelend met de harde korte krullen. Ze heft het hoofd en kijkt me van heel dicht en onderzoekend aan. Er liggen heel dunne maar scherpe rimpeltjes over haar voorhoofd en onder haar ogen. Wanneer ze glimlacht worden de rimpeltjes dieper en langer. Het gebaar waarin ze de lippen half opent is afgekeken van de film. Ik druk mijn lippen plots tegen de hare en haar mond gaat verder open. We dansen voort doch onze voeten blijven stilstaan. De beweging leeft alleen in ons lichaam.
Ik zoek Ruby elke dag op. Elk van de veertien dagen, maar 's avonds blijf ik er weg. Dan ga ik naar de cinema en een paar keer vroeg ik zelfs of moeder meeging, wat vader zichtbaar genoegen scheen te doen.
Ruby spreekt nooit over Lies. Alsof ze me te troosten had over een onherstelbaar verlies. Ik vraag me soms af of ze het niet vervelend vindt haar tijd aan mij te moeten verliezen. Ik zit gewoonlijk slecht bij kas en zij laat me zelfs niet toe geld in de juke-box te steken. We zitten in het verste hoekje van het café en ik drink een paar glazen coca en soms schuift ze mijn geld terug wanneer ik betalen wil. Ik vraag me af hoe oud ze zou zijn: dertig, vijfentwintig? En wat ze in mij ziet. En wat ik van haar verlang. Ik heb Lies en ik hou van haar maar nu is ze weg. Ze vroeg niet of ik het goed vond dat ze voor veertien dagen weg ging en ik beeld me in dat dit mijn wraak is. Dat Ruby mijn wraak is. Een zoete wraak. Ruby doet haar best om er iedere dag anders uit te zien. Telkens als ik de deur open weet ik dat me een verrassing te wachten
| |
| |
staat. Zelfs haar make-up is telkens anders. Het rood van haar lippen varieert volgens het kleed dat ze draagt en de lak op haar vinger- en teennagels is hoogrood of rose, zilver of bruin. We dansen soms, maar meestal zitten we dicht bij elkaar in de warme hoek achter de juke-box. Ze praat heel dicht tegen mijn oor en vertelt dingen die me blozen doen en haar handen met de spitse nagels kruipen over mijn vlees en maken kringetjes alsof haar vingers speelse kinderen waren die door hun moeder eens een pleziertje werden gegund.
Wanneer alles gedaan is heb ik lust om te schreien. Mijn hoofd op haar schouder te leggen en te schreien. Met Lies was dit mooi, alhoewel het verboden was, met Ruby, die er sinds jaren aan gewoon is, lijkt het me zonde. Zonde tegenover mezelf. Ik vraag:
- Waarom doe je dit Ruby? Waarom doe je dit met mij?
Ruby is opgestaan en staat voor de spiegel haar kapsel en haar kleed in orde te brengen. Ze herstelt haar beschadigde maquillage. Steekt dan een sigaret op uit het doosje dat op de tafel staat en werpt me er een toe. Ik lig met het hoofd op de leuning van de canapé en verwonder me erover dat ik haar nu koel en bijna vijandig aankijken kan. Dat ik zie hoe haar aangezicht oud wordt, zelfs hier, in het schemerdonker kan ik de ouderdom op haar gezicht lezen. Ze gaat in de zetel zitten recht over me, de benen over elkaar geslagen, het rechterbeen op- en neerbewegend.
- Ik ben een slechte vrouw, Anton, grinnikt ze. Dat wist je voor je hier kwaamt. Zedige vrouwen houden geen huizen als Tivoli. Heb je verwacht dat ik je zedelessen geven zou?
- Dat bedoel ik niet, verdedig ik me. Ik vraag me af waarom je het doen wilt met iemand van mijn leeftijd.
- Omwille van de verandering misschien, zegt ze. Ik heb het zo vaak gedaan zonder vreugde dat ik ook wel eens wens te genieten.
- Je wilde spelen met me, zeg ik. Zoals een klein meisje met een pop. Ze lacht hoog. Onnatuurlijk.
- Je bent dan wel een erg vurige pop. Wil je het voorstellen alsof ik je... verleid heb? Verkracht misschien?
Ik voel me belachelijk. Zuig maar aan mijn sigaret en kijk de rook na. Kijk af en toe tersluiks naar Ruby die nog steeds met haar been zit te zwaaien. Zij is nu weer onkreukbaar fijn. Als een werkman die er vijf minuten na volbrachte dagtaak weer helemaal een heer kan uitzien.
- Misschien wou ik je eens tonen dat jullie nog zo weinig van het leven af weten. Je komt hier avond aan avond, jij en je vrienden. Je zet een grote mond op, je hebt geld en je kunt dansen en wat drinken. Weet je, zegt ze, en ze buigt zich voorover naar me toe en haar stem wordt bitter, dat ik vaak lust heb jullie allemaal de deur uit te gooien? Dat ik soms lust heb jullie toe te roepen dat je allemaal verrekken kunt. Ik zou jullie moeder kunnen zijn en je wilt me nog laten meedoen in jullie gekke spelletjes. Kleine kinderen
| |
| |
spelen dat ze groot zijn.
Maar dan wordt ze plots weer kalmer:
- Jij niet... zegt ze. Ik bedoelde jou niet. Jij bent stiller en daarom heb ik jou misschien durven uitkiezen. Misschien ben ik bang voor de anderen. Of misschien was ik jaloers op Lies. Ik weet het niet, zegt ze en plots staat ze op en gaat voor het venster staan kijken naar de blinde muur.
- Misschien heb ik het afscheid willen vieren aan mijn jeugd, glimlacht ze voor zich heen, de rook tegen de ruit blazend. - Of misschien heb ik alleen willen doen zoals een moeder met haar grote zoon, een beetje knuffelen. Maar jullie willen niet meer geknuffeld worden.
- Kom, sta nu recht en kleed je aan, zegt ze. Ze helpt me zelfs om mijn das te strikken en even geloof ik dat ik haar zou kunnen kussen op de wang en blij zou zijn wanneer ze mij met de vlakke hand lichtjes op de wang zou slaan. Wanneer ik vertrek geeft ze me een brave hand.
Ik zie Lies eerst terug in de gang voor het wiskundelokaal, de eerste dag van het nieuwe trimester. Ik had mezelf wijsgemaakt dat ik naar haar verlangde, dat de lange afwezigheid mijn gevoelens tegenover haar scherper aflijnen zou. Dat ze me nieuw en mooier en verleidelijker zou toeschijnen. We doen soms ons best om onze gevoelens op kunstmatige wijze aan te scherpen maar gewoonlijk vallen onze pogingen verkeerd uit. Lies komt me bleek en schuchter voor, alsof ze zelf gelooft dat een scheiding van veertien dagen een liefde kan doen verbleken. Ze zegt, opkijkend naar me:
- Je bent erg bruin geworden, Anton. Je waart zeker de ganse dag buiten? Ik grinnik en denk zonder medelijden aan Ruby. Haal de schouders op en vraag een beetje hatelijk:
- Je hadt er eveneens de kans toe. Dacht je dat ik me ging opsluiten en over je treuren? Doch ik beklaag me de woorden onmiddellijk.
- Je zult ook vlug bruin zijn. Enkele wandelingen langs zee en je bent je ziekelijke stadskleurtje kwijt. Ik geloof dat de Tiche daar is.
Tiche is de wiskundeleraar. Hij is in mijn ogen de meest hatelijke pensoon die hier rondwaart. Misschien komt het doordat ik juist in zijn vak het zwakst ben. Ik ben bang voor hem, ik sidder wanneer hij het woord tot me richt of me een vraag stelt. Ik stel me voor dat ik, mocht ik op een of andere wijze van school komen, hem iedere keer voor de voeten zou spuwen wanneer ik hem tegen kom. En dan denk ik plots, waarom?, aan Ruby en vraag me af wat zij met een man als Tiche aanvangen zou. Wat hij zou doen bij haar. Wat er overblijven zou van zijn zelfvoldaanheid. Of hij zou blijven geloven dat zijn cijferkunst voldoende is om hem in alle omstandigheden arrogant te blijven geloven in zijn meerderwaarde. Ik denk aan Ruby en glimlach over het hoofd van Lies heen naar de Tiche. Onbewust dat hij me aankijkt en zich wellicht afvraagt waarom ik glimlachen durf, op twee maand van het eindexamen en wetend dat ik een absolute nul ben in zijn vak. Tiche is klein en schraal en
| |
| |
zijn oren staan wijd uiteen. Zijn bewegingen schijnen gecopieerd. Alsof er éénmaal iemand een zeer sterke indruk op hem maakte en hij zich gewende zich te bewegen zoals deze persoon, die wellicht groot en struis was. Tiche beweegt zich alsof alle spieren een stukje te kort zijn. Ik let erop dat Lies poogt mijn aandacht te trekken. Afwezig vraag ik wat ze wil.
- Vanavond? vraagt ze. Alleen haar lippen vormen het woord.
- Vanavond in Tivoli, fluistert ze bij mijn oor, zich rekkend op de tenen. Ik schud van neen. Ik wil met Lies niet in Tivoli komen. Haar niet zien naast Ruby. Ik ben er trouwens zelf niet meer geweest sinds deze keer.
- Ik geloof dat zekere personen nog niet beseffen dat het verlof voorbij is, hoor ik de Tiche zeggen.
- Idioot, mompel ik tussen de tanden. Wij schuiven binnen. De jongens groeten, iedereen heeft schrik voor deze leraar. Wanneer ik op hem neerkijk besef ik dat de gedachte aan de Tiche bij Ruby nog in mijn hoofd speelt. Dat er spot rond mijn lippen liggen moet.
Heel omstandig rangschikt Tiche zijn boeken op de lessenaar, ondertussen kijkend over de hoofden.
- Mejuffers en heren, zegt hij, wippend op de tenen, - ik maak er u opmerkzaam op dat wij het laatste trimester ingaan en dat op het eind daarvan het eindexamen wacht. Ik moet u niet herhalen dat voor enkelen onder u het gevaar bestaat dat ze dit diploma niet behalen. Althans niet voor mijn vak. Ik geef u de goede raad u speciaal toe te leggen op de wiskunde want ik heb niet de gewoonte in dergelijke omstandigheden medelijden te betonen. Wie elke avond kan gaan dansen verlangt geen medelijden.
Hij heeft me de ganse tijd aangekeken en ik heb in zijn aangezicht gegrinnikt en mezelf afgevraagd waarom ik niet ineenkrimp onder zijn stekende blik. Wat mag er veranderd zijn? Of het voldoende is een rijpe vrouw te hebben gekend om man te worden? Tiche en zijn redevoering lijken me zo belachelijk dat ik zou willen rechtstaan en roepen: ‘Hiep, hiep voor onze Tiche.’ Het denkbeeld lijkt me zo belachelijk dat ik me op de lippen moet bijten om het niet uit te proesten.
- Dansaert, kom naar voor, zegt de Tiche.
Met Dansaert bedoelt hij mij. Het is een stereotiepe grap dat hij me zo noemt want ik heet Danckaert. Ik sta op en trek ostentatief mijn jasje recht en strijk me de haren plat. Ik kan glimlachend naar het bord gaan, alhoewel ik op geen parten na weet wat ik daar vertellen moet.
- Is het nodig dat ik u eraan herinner welke les we laatst hadden, mijnheer Dansaert? vraagt hij zeemzoet. Ik kijk boven zijn hoofd naar de plaat met trigonometrische formules en vraag me af of het er binnen in zijn hoofd net zo uit ziet.
- Is het nodig u er aan te herinneren dat mijn naam Danckaert is en niet Dansaert? vraag ik, even langzaam en zemelend.
- Sommige namen zijn verkeerd gegeven, zegt hij grinnikend. Ik poog zekere
| |
| |
fouten te herstellen.
- We hadden voor vandaag geen les mijnheer, zeg ik. De jongens grinniken en Lies doet vertwijfelde pogingen om me tot rede te brengen.
- Zo, zegt de Tiche en hij staat recht. Zoals hij nu staat, vlak voor de trede moet ik een halve meter neerkijken en dan zie ik zijn miniatuur gezichtje naar me opgeheven. Ik stuur je naar Ruby, denk ik. Zij kraakt je tegen haar boezem.
Ik dacht dat we elke dag een les hadden. Een flinke leerling hoeft niet in zijn agenda te kijken noch in zijn leerboek om zijn les te kennen. Het is voldoende wanneer hij tijdens de cursus heeft opgelet.
- Ik ben geen flinke leerling mijnheer, zeg ik, me inspannend om mijn gezicht ernstig te houden. U hebt dit dikwijls genoeg gezegd opdat ik het zou geloven.
- U bent vreselijk onbeschoft, zegt hij, met moeite zijn stem binnen haar timbre houdend. - Ik hoop maar dat ik binnen twee maanden vergeten kan hoe u me vandaag hebt toegesproken.
Lies kijkt wanhopig. Ik heb medelijden met haar en tevens lust om haar toe te roepen dat ze om zo'n persoontje geen vrees hebben moet. Dat er andere dingen zijn in het leven dan een stelling van boldriehoeksmeting of een algebraïsch problema. Ik ben het plots beu, het verlof zit nog in mijn kleren. Ik steek vermoeid de handen in de zakken en ga naar mijn plaats. De Tiche roept nog iets maar ik let er niet op. Ik verwacht dat ik buiten vliegen zal, doch merk met verbazing op dat hij slechts een aantekening maakt in zijn schrijfboekje en daarna met nog van woede trillende stem de nieuwe les begint.
- Anton, wat heb je nu gedaan? vraagt Lies. - Je hebt het volkomen verbrod. Iemand klopt me op de schouder. Ik sta plots in het brandpunt van de belangstelling. Ik ben iemand geworden. Voorheen werd ik nooit opgemerkt. Ik ben inderdaad niet iemand die poogt uit te blinken door tuchteloosheid. Ik was steeds een middelmatige, apathische leerling. De school verveelde me, doch ik poogde de lange uren zo rustig mogelijk door te komen. Nu vindt men me plots een hele held en ik ben er niet mee gediend. Ik wou ergens rustig tegen de muur staan in de zon en eraan denken hoe ik mijn vader best kan voorbereiden op het onafwendbare slechte nieuws. Of denken aan vrolijke dingen die ik nu misschien niet meer vrolijk vinden kan: aan wandelingen met Lies, aan een zwempartijtje in het kanaal onder de laag-overhangende takken van de wilgen. Aan Lies, wien het water van de bruine huid druipt. Aan Lies die het duin opklimt, de wijd-uitstaande rok achter zich uitwaaierend. Steeds weer aan Lies alhoewel ik bang ben dat de vezels tussen hart en gevoelens erg broos geworden zijn.
- Er was weinig te verbrodden, zeg ik tot Lies. Of ik nu een kleine of een grote buis krijg verandert weinig aan de zaak. Ik loop met haar op, me losmakend uit het groepje bewonderaars. Ik kijk naar mijn schoenen, een steentje wegschoppend.
- Wat deed je tijdens het verlof? vraag ik, weinig nieuwsgierig naar het
| |
| |
antwoord.
- Ik was bij tante. Ik ben steeds met haar uitgegaan. Naar de schouwburg of de dierentuin. Wat dacht je? vraagt ze. Ik kijk op haar neer, me afvragend of ze verwacht dat ik jaloers ben.
- Tuurlijk, zeg ik, niet beseffend wat wel natuurlijk is.
- Ik weet niet of ik vanavond weg zal kunnen, vervolg ik. Vader zal het wel noodzakelijk vinden me uit mijn verlofstemming te halen. Misschien kunnen we woensdag eens uit rijden gaan.
Ze kijkt wat mismoedig naar me op. Ik ben blij wanneer de bel gaat en tevens gevoel ik me zo troosteloos alsof iets moois plots onbereikbaar was geworden.
Ik geniet net als vroeger van de wilde ritten over de duinhillen, van het voldane gevoel van vermoeidheid na een lange klim en van de suizende warme wind langs mijn oren wanneer ik me laat vrijwielen van de helling af. Ik leg de hand, in een oud gewoontegebaar, over Lies' schouders, doch er ligt geen verlangen in het gebaar. Ik vrees het ogenblik dat Lies zeggen zal dat ze moe is en wanneer ik me, toch glimlachend, naast haar neer vlij, schuift zich plots iemand anders tussen ons. Iemand die de vreugde zoveel groter en geraffineerder maken kan. Ik heb medelijden wanneer Lies pogingen doet om me haar liefde te betonen en mijn lichaam blijft lusteloos wanneer ze zich dicht tegen me aan dringt. - Lies, - zeg ik, strelend over haar gladde, glimmende haar. - Lieve Lies, genietend alleen van de alliteratie. Ze glimlacht naar me op en denkt dat alles weer is als vroeger omdat ik haar lach beantwoord. Ik druk het gezicht tegen haar schouder en span me, nieuwsgierig, in om te geloven dat onder mijn hoofd Ruby's rijpe borst is en merk enigszins wrevelig op dat ook dat mijn lust niet opwekken kan. Ik heb weggegooid wat ik bezat en niets terug gekregen. Ik zou willen schreien maar ik druk mijn mond heel zacht tegen Lies' lippen. Een fluitend opstijgende leeuwerik vermag echter reeds mijn aandacht te wekken. Vroeger kon ik de wind vergeten die over ons hoofd heen buitelde. Het zand dat onder mijn hemd kroop of de kou die mijn rug verstijfde. Nu zijn er duizend gedachten in mijn hoofd en ik gevoel zelfs geen lust meer om ze te vergeten. Ik lig lusteloos over Lies heen gebogen, mijn hand ligt apatisch op haar borst. Ik zie plots weer de Tiche voor me, wippend op zijn tenen. Ik zie vader die een zedepreek houdt van jewelste en moeder die stil te schreien zit alsof een dierbaar iemand overleden was. Ik zie de Baard die onmachtig is tegenover Tiche's beslissingen. Ik zie het duin dat opklimt tot tegen de jonge lentelucht.
- We moesten eeuwig hier kunnen leven, zeg ik. Ergens onderdak zoeken in een oude bunker. Ik zou er een gezellig nest van maken. De muren volschilderen met dingen waarvan iedereen wel eens droomt: een eiland in de zon, een palmboom op de kust, een eenzaam vliegtuig in de lucht. Ik zou 's nachts gaan stropen en we zouden schapen kweken in de weiden achter de duinen. 's Zomers zou ik mijn schilderijen verkopen aan de toeristen en we zouden de
| |
| |
halve dag in de zon liggen bruin branden. Met niets aan. Niets dan je haar over je gezicht om je huid niet te laten schilferen. En slapen. Of kijken naar een vliegtuig hoog in de lucht, waarvan je zelfs het geluid niet meer hoort. Kijken naar de witte dampstaart die het achter zich spuwt. Verlangen om zelf zo hoog te zijn en zo eenzaam. Zonder examens en diploma's. Zonder vaders die je in de administratie willen pompen.
Lies ligt stil, met gesloten ogen. Ik wou dat ze toiletbenodigdheden bij haar had. Ik zou haar lippen aanzetten en de lijn van haar wenkbrauwen zwart tekenen en blauw aanbrengen op haar oogleden en kunnen dan geloven dat dit voldoende is om een verwelkende liefde terug op te frissen. Hoe zou Ruby eruit zien zonder deze kunstmiddelen? Ik denk plots aan de Baard: het onderwerp is duizendmaal herhaald, alleen de vertolking ervan verandert. Is het mogelijk Lies zo te vertolken dat ze er anders uit ziet? Ik glimlach omdat ik niet goed het verband begrijp. Ik denk aan Cleopatra die, naar het schijnt een wondermooie vrouw was en vraag me af hoe ze er had uitgezien zonder de kunstmatige middelen die ze aanwendde om haar schoonheid te vertolken. De vrouw het onderwerp en de maquillage de vertolking. Ik moet glimlachen om de warboel in mijn hoofd. Lies kijkt glimlachend en gelukkig op wanneer ik me languit over haar lichaam neer laat, de haren als een sluier over haar aangezicht trek.
De Baard heeft me gevraagd even bij hem te komen na de les. Hij gaat boven op zijn lessenaar zitten, een erg jongensachtig gebaar voor een man van om en bij de zestig. Hij steekt een sigaret op en presenteert me er een. Ik aarzel wat om die aan te nemen maar hij dringt aan.
- Kijk, zegt hij. Ik kreeg van enkele leerlingen een reeks schetsen over het schoolleven. Bedoeld voor het schoolblad. Enkele leraars waren er niet voor te vinden ze op te nemen maar ik doe het toch. Ik geloof niet dat het schoolleven zo erg stijf en deftig zijn moet. Het zou toch een leugen zijn.
Hij houdt een lange poos. Voorzichtig zuigend aan zijn sigaret. Ik vraag me af wat er gebeuren zou wanneer het vuur de haartjes van zijn baard raakte. Ik stel me hem voor, de gang door rennend naar het blusapparaat. Ik glimlach.
- Waaraan denk je? vraagt hij. Ik haal de schouders op en lach nu hoorbaar. - Nu, heeft geen belang, zegt de Baard. Het bewijst dat je nog lachen kunt. Sommige leraars vinden dat het 't best ware wanneer onze leerlingen dit verleerden. Lachen schaadt de ernst, zeggen ze.
- Dat is logisch, opper ik. - Kan ik u ergens bij helpen? vraag ik.
- Je zoudt de schetsen kunnen illustreren, zegt hij. Ik weet dat je erg vaardig bent in tekenen, vooral in karikatuur.
Ik zie de Tiche plots voor me. Hoog op de tenen staand, de oren als vleugels klappend in de lucht om hem nog wat hoger te brengen. De vingertoppen op zijn schraal buikje ineengestrengeld.
| |
| |
- Wanneer de tekeningen in de geest van de schetsen moeten zijn, dan vrees ik voor mijn hachje op het eindexamen, zeg ik.
De Baard kijkt me onderzoekend aan:
- Je bent niet al te best in de wiskunde? geloof ik, zegt hij. De ogen half sluitend voor de prikkende rook.
- Daar vooral niet.
- Je kunt gevoeglijk de Tiche weglaten, zegt hij. Hij zegt ‘De Tiche’ alhoewel het niet gangbaar is dat de leraars elkaar bij hun spotnaam noemen. Ik moet weerom lachen.
- Met of zonder zit ik toch in zijn mouw, zeg ik.
- Ik zal het doen, vervolg ik. Graag.
- Wat doe je wanneer je van hier weg komt? vraagt hij. Ik haal de schouders op.
- Hoe raak ik van hier weg? stel ik de wedervraag. - Met of zonder diploma? Ik wou naar de academie maar vader wil het niet. Hij wil me bij de administratie.
De Baard knikt.
- Ik ken je vader best, zegt hij. - Hij heeft het ver gebracht en op eigen kracht. Ik begrijp hem eveneens: hij wil je geluk en jij wilt ook je geluk. Alleen wil je het op een verschillende manier. Steeds maar hetzelfde, begrijp je, zegt hij, alsof drie weken geleden vandaag was: - Hetzelfde onderwerp maar de vertolking is anders.
Dan staat hij recht. Klopt me op de schouder:
- Het komt wel in orde hoor. Het komt heus wel in orde. Ik ken je vader en spreek wel eens een woordje met hem.
- A propos, zegt hij, wanneer hij reeds in de deur staat: - Hoe staat het met dat meisje Verhulst.
Het meisje Verhulst is Lies. Ik kijk hem onderzoekend aan. Ik weet dat hij buitengewoon nieuwsgierig is, maar dacht nooit dat hij dit reeds had opgemerkt. Hij lacht:
- Ik heb een villaatje in de duinen. Een heel klein villaatje op een hoge duin. Ik zie ver en veel.
Ik voel hoe ik rood word en vraag me af wàt hij wel zag.
- Niets kwaads bedoeld hoor, sust hij, wanneer hij mijn rode hoofd ziet. Wanneer je achttien jaar bent mag je wel weten dat er meisjes en jongetjes zijn. Zo afgesproken nietwaar?
Ik knik hem achterna. Wrijf me onwillekeurig over de kin.
Ik kom voor het eerst weer Tivoli binnen na drie weken. Het is nieuwsgierigheid of verlangen of een poging misschien om mezelf terug te vinden, maar wanneer ik de deur open en een oudere man heel dicht naast Ruby zie staan aan de toonbank overvalt me een scherp gevoel van wrevel. Ruby kijkt ternauwernood op wanneer ze me ziet. Ze knikt afwezig en doet geen poging
| |
| |
om de afstand tussen haar en de klant te vergroten. De man kijkt me spottend aan, meen ik, of ben ik voor hem slechts lucht? Ongevraagd geeft ze me mijn traditionele coca. Ik zie dat de man een whisky drinkt evenals Ruby. Ze spreken heel zacht onder elkaar en ik ga lusteloos tot bij de juke-box, dan weer echter ervarend hoe het Ruby toch zou vervelen wanneer ik haar nu te dansen vroeg. Ik blijf zitten in het hoekje bij de box, bekijk het spelletje bij de toonbank en vraag me af of ik kwaad moet zijn of jaloers en of ik er enige reden toe zou hebben. De man noch Ruby doen een poging om hun stem te dempen en wat ze vertellen doet me blozen. Ik voel scherp hoe weinig Ruby bij ons bendje hoort, hoe zij ons duldt omdat we klanten zijn en besef dat ze blij is wanneer de laatste vertrekt.
Ik sta recht en werp vijf frank op de toonbank. Ruby knikt me even toe; met een steeds-gerede glimlach. Wanneer de deur achter me dicht valt besef ik hoe het passend zou zijn een kruis te slaan over deze episode. Ik kan glimlachen en zeggen: Ik keer naar Lies terug. Naar huis. Ik hoop en geloof dat ik zekere gebeurtenissen vergeten zal.
- Mijnheer Dans... Danckaerts, glimlacht de Tiche, - het grote ogenblik is aangebroken. Het beslissende ogenblik.
De zon valt op mijn gezicht. Wanneer ik de ogen half sluit moet Tiche de indruk hebben dat ik hem uitlach. Misschien heb ik inderdaad lust om te lachen. Niet met hem maar om hem. Omdat hij nog gelooft dat een eindexamen wiskunde het Grote ogenblik in een mensenleven is. Ik heb me reeds lang aangewend aan mijn einddiploma te denken als aan een utopie. Iets moois en onbereikbaar. Vader heeft reeds beslist dat ik dit laatste jaar zal overdoen. Lies heeft reeds een baan gevonden bij de dienst voor Toerisme. Zij zal geld verdienen en ik zal als een kleine jongen naar school gaan.
- Wilt u maar een briefje nemen, zegt Tiche. Ik kijk naar de professor Physica, die bijzitter is en glimlacht. Het blijft net even welk nummer ik loot. Elk nummer betekent een reeks niet beantwoordbare vragen.
Tiche doet erg gewichtig. Hij geeft me een blad waarop een opgave staat. Ik vraag me af of het de moeite loont de ingewikkelde en onnatuurlijke zinnen te lezen. Ik haal de schouders op en geef het briefje terug.
- Alsjeblieft Mijnheer, zeg ik. - Ik weet het antwoord niet.
- U doet weinig moeite om het te vinden, zegt hij. - U veronderstelt wellicht dat de gebakken broodjes u steeds in de schoot zullen vallen? U denkt wellicht dat wij zonder moeite ons diploma bekomen hebben? Dat uw vader omwille van zijn vriendelijke manieren ontvanger van belastingen werd benoemd?
Ik kijk hem aan en glimlach en vraag me af waarom ik glimlach. Het mannetje lijkt me zo nietig en het veronderstelt dat grote jongens van om en bij de twintig voor hem zullen beven.
- Mijnheer Tijghmans, zei ik, - verlangt u dat ik het mooie bord zal volschrijven met cijfers die geen resultaat kunnen geven. Ik weet het antwoord
| |
| |
niet.
- Anton, zegt de leraar physica, die een vriendelijke en nog zeer jonge man is, span u nu eens in en probeer de volgende vraag op te lossen. In mijn vakken bent u toch best geslaagd.
Het kan me plots allemaal niet meer verdommen. Ik ben gebuisd en daarmee is alles gezegd. Ik zeg:
- Mijnheer Tijghmans heeft me van begin af behandeld alsof ik een achterlijk wezen was. Hij kon me niet uitstaan. Hij kan niemand uitstaan die groter is dan hij. De eerste les die ik van hem kreeg heeft hij me een uur lang aan het bord gehouden en gepoogd me te kleineren. Ik was bang voor hem. Ik sidderde wanneer ik naar zijn les moest. Ik was zo bang dat ik al vergat wat ik thuis geleerd had. Hij heeft me steeds ondervraagd in de veronderstelling dat ik mijn les niet kende.
De Tiche is rechtgesprongen en klopt met beide vuisten op de tafel.
Halfrazend. De andere leraar poogt me te kalmeren maar ik zwijg niet. Ik heb drie jaar van wrok te uiten.
- Ik weet dat ik geen goede student was maar de meeste leraars hebben zich ingespannen om me vertrouwen in mezelf te geven. Hij deed net het omgekeerde. Hij wilde me klein krijgen, zo klein als hij is.
- Je komt bij de prefect, hijgt de Tiche. - Nooit nog zet je een voet in mijn klas, al kroop je op je knieën binnen.
Ik loop het lokaal uit, blijf hijgend tegen de muur staan. De wachtenden in de gang kijken me bekommerd aan. Ik weet dat het meer vrees is voor het slechte humeur van de Tiche dan medelijden om mij.
Lies vraagt me hoe het afgelopen is. Ik haal wrevelig de schouders op, weiger te antwoorden. Ze voert me mee naar een bank in de tuin. Ik ben kwaad op mezelf en op haar omdat ze netjes door al haar examens gekomen is. Ze blijft lang en stil naast me zitten. Ik ben dankbaar om haar stilzwijgen en wanneer ze de hand op mijn arm legt kan ik haar glimlachend aankijken. Wat geeft het tenslotte allemaal? Wat belang heeft het vergeleken met twee vrije maanden aan zee? Met uren van zalig nietsdoen in de zon?
- Ik moet je iets zeggen, Anton, zegt ze. En heel kort daarop:
- Ik krijg een kind.
Ik staar haar onbegrijpend aan. De glimlach kleeft nog in mijn aangezichtsspieren. Tussen hersenen en spieren ligt het ongeloof.
- Een kind, zeg ik. - Van mij? Ze knikt. Natuurlijk van mij.
Ik kus haar op het voorhoofd, niet wetend of het een bezegeling is van mijn liefde of een troost.
- Ik ben gestraald, zeg ik tot de Baard. - Hier zijn de tekeningen. De laatste.
- Je tekent netjes, zegt hij, goedkeurend mijn werk bekijkend. - Waarvoor?
- Voor wiskunde, zeg ik. - Ik heb wat teveel gepraat. Te onbesuisd.
| |
| |
Hij kijkt boven zijn bril die hij opzet om te lezen. Waarom lacht hij nu? Vindt hij het soms van weinig belang dat iemand, na zes jaar middelbare studiën, eindigt met een ruzie met een leraar.
- Wat nu? vraagt hij. Begin je opnieuw?
Ik schud het hoofd. Opnieuw beginnen is onmogelijk, ook al kroop ik op de knieën het wiskundelokaal binnen.
- Lies krijgt een kind, zeg ik. Waarom zeg ik dit aan hem? Waarom niet aan vader? Waarom stuurt zij haar moeder niet bij mijn vader om de zaak te bespreken?
- Hij kijkt steeds maar over zijn bril en dan weer naar de tekeningen.
- Je tekent goed, zegt hij. - Ik zou wel werk vinden voor je. Ook al heb je geen diploma hoger middelbaar onderwijs.
- Ik krijg een kind, herhaal ik.
Hij glimlacht:
- Nooit gehoord dat jongens een kind krijgen. Lies, bedoel je?
Hij pauzeert even. Kijkend naar de tekeningen alsof slechts dit belang had. Wanneer hij me aankijkt is zijn blik ernstiger, maar toch zit de glimlach nog in zijn ooghoeken.
- Het is een ernstige zaak, zegt hij. Het is geen gewone gebeurtenis dat meisjes die nog naar school gaan een kind krijgen. Ik kom eerstdaags op bezoek bij je vader. Laat ons zeggen dinsdag. Zorg dat je thuis bent.
En kijkt weer naar de tekeningen. Doet teken met het hoofd dat ik kan gaan. Dan roept hij me terug.
- Weet je zegt hij, en zijn ogen tintelen: toen ik geboren werd was mijn moeder zestien en mijn vader een jaartje ouder. Niemand heeft me dit ooit verweten en ik evenmin. De Bijbel heeft gezegd: Gaat en vermenigvuldigt u. Hij heeft niet gezegd wanneer en op welke leeftijd.
Wanneer ik bovengeroepen word zit vader met het hoofd tussen de handen en de Baard achter vaders lessenaar, alsof hij daar thuis was en niet vader.
- Ga zitten, jongeman, commandeert hij. Daar, vlak voor me. Ik heb je een lesje te spellen.
Ik heb medelijden met vader. Eerst kwam, alhoewel verwacht, het slechte nieuws omtrent mijn eindexamen en nu heeft de Baard hem dit volkomen onverwachte nieuws verteld. Ik kijk tersluiks naar hem op, doch hij geeft geen teken dat hij me opmerkt.
- Ik heb met je vader gesproken Anton, zegt de Baard, en zijn stem klinkt nu ernstig. - Ik heb gepoogd met statistieken te bewijzen dat jouw geval niet enig is in de wereld. Dat millioenen jongens op jouw leeftijd reeds vader zijn. In ons land en elders. Dat er landen zijn waar een groot percentage van de schoolgaande meisjes reeds moeder zijn. Dan heb ik geprobeerd hem ervan te overtuigen dat het altijd eerlijker is de natuur zijn weg te laten gaan dan de vrucht af te drijven. Alhoewel dit laatste een minder opvallende oplossing is.
| |
| |
- Hou je van dat kind? vraag hij me plots. Ik kijk op en vader voor de eerste keer ook. Ik denk aan Ruby en haar geraffineerde vrouwelijkheid. En aan haar onverschilligheid bij mijn laatste bezoek. Ik knik ja. Ik zeg -ja. Ik zeg:
- Ik wil met haar trouwen.
- Dat zal je beslist, zegt de Baard. Je laat dat kind niet in de steek. Je bent nog erg jong maar oud genoeg volgens de wet. Alleen hoef je nog de toestemming van je ouders.
Vader haalt de schouders op. Ik besef dat voor hem geen andere beslissing mogelijk is. Hij kan, in zijn positie, niet anders doen.
- Ik heb werk voor je, zegt de Baard. Werk volgens je capaciteiten en goed betaald werk daarenboven. Je kunt maandag beginnen bij een publicitaire firma waarvan de directeur een oudleerling is van me. Er zijn nog steeds mensen die kennis stellen boven een diploma.
Helemaal ongevraagd vist de Baard een sigaar op uit het kistje op vaders bureau. Hij puft genoeglijk.
- Wanneer trouwt hij met dat kind? wendt hij zich tot vader.
Ik zie deze voor de eerste keer glimlachen.
- Ik ken haar niet eens. Ik zag éénmaal haar foto in de krant.
- Niet slecht, zegt de Baard. Ik weet niet of hij op de sigaar doelt of op Lies.
- Niet slecht. Deze keer kijkt hij naar de sigaar.
|
|