Ontmoeting. Jaargang 17(1963-1964)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Jan D. 't Lam Wielrijdend beweegt het voort op eigen kracht dit elektroon de mens in deze dichtbebouwde stad. Alleen liefde die sterk is als de microscoop kan het nog zichtbaar maken, dit leven is niet meer dan een fietslampje groot, het zoekt bladerend zijn weg langs smalle dagen van de vensters waar bed en stoelen staan dat oeroud materiaal van samenleven. Het gaat voorbij tot aan het plein waar het verloren gaat. [pagina 142] [p. 142] Och, och, gekanaliseerd als we toch zijn en in het huisje op de romp schut dat gedoodverfd mannetje ons hart en doodt de tijd met wachten, zijn gedachten communiceren in glasdunne pijpjes en hij valt maar van het een in een en hetzelfde bewegen met een vrouw, slaat zich de kou van het lijf. Zie ons drijven op het denkbeeld van de eeuwigheid. De paddestoel uit een giftig sprookje vouwt zich open, het is de aarde die de sporen draagt; de voet van de Reusachtigen, de Sterken gelijk de bomen staan verstard in de heksenringen van de tijd. Alleen de aardmannetjes die altijd in de greep van eeuwenoude wortels moesten wonen, verwekken nog strijdvaardig als ze zijn hun nageslacht. [pagina 143] [p. 143] Tussen hem en haar ligt de huid als een ijskap, hier en daar een rimpel waar de noordenwind niet te hardvochtig ademt en iets van de oude warmte blijft. Elk woord stapt er als een pinguin, parmantig wandelaar in zijn deftige pandjesjas van de trouwfoto. Eens was ik een groot vogel, zegt hij, laat ons dat gedenken. Vorige Volgende