hoorspel slechts een klein afzetgebied, vergelijkbaar met de mogelijkheden voor gedrukte en verhandelbare toneelstukken. Het is en blijft materiaal ter voorbereiding of nabetrachting, materiaal dat slechts een functie hebben kan in een land met een oude cultuur op dit gebied, b.v. Frankrijk voor het toneel. Gezien het kleine afzetgebied voor b.v. de Wending-Toneelbibliotheek lijken mij de kansen voor een hoorspelbibliotheek al heel gering. Dat ligt in de aard van het genre.
Het hoorspel heeft tegelijk iets directs en iets vluchtigs. Dat hangt samen met de pure klank, die de heer Van Dulst geestdriftig maakt, maar die, meen ik, ook schaduwkanten heeft. Misschien moet men die schaduw niet al te tragisch nemen.
Deze laatste wending lijkt me naar de kern van de zaak te voeren.
Wat is het hoorspel, hoe past het in onze samenleving, wat is daar zijn waarde en functie?
Op dit punt heb ik wel wat bezwaren tegen de typering van de heer Van Dulst. Zijn enthousiasme verleidt hem, heel begrijpelijk, hier en daar tot vaagheden. Zo is de pure klank niet te scherp, maar te vaag geformuleerd. Het woord is altijd meer dan klank. De controverse of de wedloop met het beeld mag het woord niet neerdrukken in een onwezenlijk klimaat. Woord blijft woord, behoudt zijn privilege, maar, begiftigd met al dat singuliere dat des woords is, blijft het juist daarin nederig, dicht bij de vloer, heel gewone menselijke taal, gebruikt voor huis-, tuin- en keukendoeleinden en dan plotseling, onverhoeds, voor de geest, ja, ook dat.
Het menselijk woord is het wonderlijkste communicatiemiddel omdat het reikt van laag naar hoog en van hoog naar laag - zie de brief van Jacobus in de bijbel. Het is het meest menselijke en tegelijk kan het ons de Heer doen horen.
Het merkwaardige van deze dubbele natuur van het woord is dat de beide functies, hoe uiteenlopend ze ook zijn, toch samenvallen. Het gewone is het bijzondere. Het hangt maar van de spreker af.
Tevens is het woord altijd de brug naar de ander en dan nooit naar die ander als eindstation. Voor wie dit in de bijbel wil naslaan, lijkt me het slot van Jesaja 55 veel te zeggen.
In het stuk Horen en Zien is één komt een typering van het hoorspel voor die ik niet ter zake dienende acht en die wel eens in een verkeerde richting zou kunnen leiden. Dat het ‘zeitgeschichtliche Hörspiel’, zoals Borchert dit geschreven heeft, een beroep zou doen op de mens-alléén, de individu, lijkt me een groot misverstand. Ze leidt tot nog grotere misverstanden: ‘luisteren is een individuele kunst’. De inleider wordt daar zelfs lyrisch en komt dan tot voor mij volslagen onbegrijpelijke conclusies, als: ‘Want luisteren is, anders dan kijken, een kunst-op-zichzelf.’
Hoe speelt een stuk 19e eeuw, een stuk mystiek en romantiek, hier de man uit de hoorspelpraktijk parten. Hoe benauwend is hier de valse tegenstelling