Ontmoeting. Jaargang 17
(1963-1964)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
[Ontmoeting 1963, nummer 5]
A.J. van Dulst
| |
Goede, oude tijdDe geschiedenis van het radiospel, dat zonder electriciteit eenvoudig niet bestaan kan, begon merkwaardig genoeg met een kortsluiting. Richard Hughes, die het eerste hoorspel op zijn naam heeft staan, situeerde dit nl. in een kolenmijn, waarin het licht uitviel. Hij had daar natuurlijk een bedoeling mee: de acteurs te dwingen zich in dezelfde positie te verplaatsen als de luisteraars, die immers niets konden zien en die nog moesten leren om het alleen van horen-zeggen te hebben. De luisteraars op hun beurt waren als de 3 mensen in de mijn van Hughes' ‘Comedy of danger’. Ze behoefden alleen nog maar hun ogen te sluiten om ook in de schacht te zijn, waar de duisternis de gestalten verhulde. Zonder het beeld viel het woord weer terug op zichzelf en werd het wat het moest zijn: pure klank. Dat het woord zonder de camouflage van beeld of letter zichzelf werd, bleef overigens de eerste tijd nog alleen een britse ontdekking. In Duitsland bijv. startte studio-Berlijn in hetzelfde jaar 1924 met ‘Wallensteins Lager’: een stuk over de 30-jarige oorlog, dat voor de microfoon gebracht werd in een verblindende kleurenpracht van uniformen... alsof het al een TV-zending betrof... Bij de opname was de hele studio bezet met tientallen acteurs-in-volle-bepakking. Op straat stonden zelfs echte troepen opgesteld... Dat was de goede, oude tijd, waarin letterlijk en figuurlijk nog met man en macht aan het hoor- | |
[pagina 130]
| |
spel gewerkt werd. Als er in die eerste jaren een hoorspel werd uitgezonden, stond al het andere werk in de studio stil... Directeur en portier werden gelijkelijk opgetrommeld om te figureren en vooral: om lawaai te maken... Bij een ander spel uit die begintijd had men het geluid van een lawine nodig. Om dat te realiseren, werd een schacht gebouwd van de bovenste verdieping tot in de kelder van de studio en daar werden stenen ingeworpen, die twee mannen nauwelijks konden dragen. Het resultaat was zó oorverdovend, dat een omroepfunctionaris vaststelde, dat deze geluidenfabriek het ergste lawaai ontketend had sinds de uitvinding van de turkse trom. Het doet allemaal nogal primitief aan, maar we moeten ons dan ook goed realiseren, dat het nog de pioniertijd is. Let wel: in 1906 slaagde Telefunken erin om woord en muziek draadloos over te brengen, maar het duurde nog 17 jaar voordat Berlijn met het eerste ‘ontspanningsprogramma’ kwam. Het hoorspel moest in de jonge radio zijn vorm nog vinden, zowel wat compositie als realisering betrof. Speciale opnamestudio's waren er nog niet. Tijdens de opname, die tegelijk uitzending was, renden regisseur, acteurs en technici met tekst, microfoons en draden van het dak naar de kelder, en van de kelder naar de straat. Een archief met allerlei denkbare en ondenkbare geluiden, zoals nu ter beschikking staat, was er nog op geen enkele manier. Een imitator had in die tijd practisch een dagbaan met het produceren van dierengeluiden, die te pas en nog vaker te onpas werden ingeschreven. | |
Wolfgang BorchertIn de tweede helft van de twintiger jaren ontwikkelde zich overigens in Duitsland al een hoorspel van literaire klasse. De N.C.R.V. heeft in 1962 en '63 enkele spelen uit die periode uitgezonden in de serie ‘Pioniers van het hoorspel’Ga naar voetnoot2).
Opmerkelijk is, dat onder die pioniers ook Günter Eich zich al bevond: de man wiens naam pas in de náoorlogse duitse literatuur een magische klank gekregen heeft. Samen met Wolfgang Borchert markeert hij de opening van de tweede bloeitijd van het duitse hoorspel.
Deze maand zal het 16 jaar geleden zijn, dat Wolfgang Borchert stierf. Zesentwintig jaar was hij, toen hij doodbloedde aan zijn tijd. Een tijd die hem geen ruimte gaf te leven zoals hij wilde. ‘Ich hebe meine Augen auf’, zo schreef hij eens, ‘und schaue durch das Wundertor des Lebens’... Maar hoe zag die wonderdeur er uit voor een jonge man, die zijn eerste gedicht wilde schrijven, zijn | |
[pagina 131]
| |
eerste liefde beleven? Voor hem en velen van zijn generatie was er jarenlang alleen het zicht op tanks die aanrolden, vuur dat van de hemel hagelde. Het was een zicht op dood, geweld, tyrannie, angst en gevangenschap: zicht zonder uitzicht. En op de puinhopen van jeugdillusies die niet ontluiken konden, groeide de scepsis: de twijfel aan alles wat vroegere geslachten tot zekerheid was geweest.
Borchert was gewoon een van de jongeren. Maar hij gaf stem aan hun zwijgen. Hij legde de handen om de mond en schreeuwde zó luid dat allen het horen moesten. Zijn schreeuw was geen gedicht, geen roman, geen manifest. Het was... een hoorspel.
De eerste uitzending van ‘Draußen vor der Tür’Ga naar voetnoot3) viel op 13 januari 1947: een datum die het beginpunt vormt van de tweede opbloei van het duitse hoorspel. Het was een hoopvol begin op een thema-zonder-hoop. Borcherts hoofdpersoon werd bekend - niet zozeer als duitse Heimkehrer uit russische gevangenschap, maar meer als personificatie van een generatie, die buiten stond en niet werd binnen gelaten. Een generatie, die kapot dreigde te gaan aan twijfel en wanhoop over de zin van het leven, omdat ze de stem hoorde van de Dood, die Borchert in zijn spel laat zeggen: ‘De ene oorlog geeft de andere een hand...
Als vliegen kleven de doden aan de wanden van deze eeuw’.
Voor zijn europese generatiegenoten was Borchert geen duitse uitzondering. Nog in 1950 gaf Thijs Booy een van zijn boeken de duidende titel: ‘Wolfgang Borchert, één van ons’. Ook in ‘Kerk en jeugd’ betoont hij zich solidair met Borchert's noodschreeuw. Treffend bracht hij dat tot uitdrukking in zijn ‘Gebed voor de dominees’: ‘Schenk hun het visioen van de jonge generatie,
generatie overdekt met wonden,
generatie zonder binding en zonder uitzicht,
verraden, ontworteld, verschrikt en in de steek gelaten.
Schenk hun onrust over die generatie, echte onrust,
en schenk hun innerlijke ontferming en liefde en het rechte woord.’
Eigenlijk was ‘visioen’ hier niet het juiste woord. Want het ging niet om een droomgezicht, maar om de werkelijkheid, die onderkend moest worden. Onder de scepsis leefden de mogelijkheden voor contact en gesprek. De generatie van Borchert en Booy was niet los van het verleden. Ze vroeg nog, hard, rauw maar eerlijk, naar het waarom. | |
[pagina 132]
| |
Hun stem verwekte onrust. Wilde dat ook. Want de rust, die schuld verhullen moest, was hun een gruwel. Ze wilden spreken, niet alleen toegesproken worden. Hun vragen kwamen uit een hart, dat sneller klopte dan de rust verdragen kon. Ze zochten naar mensen, die de polsslag durfden voelen van hun tijd. | |
Horen en zien in éénIk ben hier nogal uitvoerig op ingegaan, omdat we ermee raken aan één van de belangrijkste hoorspelvormen, in Duitsland (waarop ik me ditmaal om des tijds wille hoofdzakelijk concentreer) omschreven als ‘Das zeitgeschichtliche Hörspiel’. Het spel van Borchert, waarvan het zendjaar de naam aandroeg voor een hele groep van belangrijke auteurs: ‘Gruppe '47’, is nog altijd kenmerkend voor deze specifieke hoorspelmogelijkheden. Het hoorspel immers kan de tijd reëel maken, donker en doorzichtig tegelijk. Het geeft diepte aan het modewoord ‘bezinning’. Het geeft rekenschap van onrust, omdat het 's mensen innerlijk tot spreken brengt in de z.g. ‘interne dialoog’, het gesprek met zichzelf.
In deze tijd van massificatie-verschijnselen groeit het hoorspel op zichzelf al uit tot tijdcritiek. Het doet immers een beroep op de mens-alléén, de individu. Luisteren is een individuele kunst! En in het hoorspel màg de mens niet alleen méédenken, hij móét het ook. Het wordt van hem verwacht. De luisteraar sluit zijn ogen en wordt puur individu. Maar anders dan bij T.V. en film schakelt hij zichzelf daarmee niet úít, doch ìn. Het wóórd is hem één en al. Hij hoort en ziet in énen. Hij blijft heer en meester op eigen terrein en gaat niet onder in de massa. Want luisteren is, anders dan kijken, een kunst-op-zichzelf.
In dit verband is het duidend, dat het woord ‘hoorspel’ of een verwant begrip niet voorkomt in de Grote Sowjet-encyclopedie. Het hoorspel appelleert nooit op de massa, maar altijd op de individu, daar alléén in zijn huiskamer. In 1933 kwam er dan ook een abrupt einde aan de eerste bloeiperiode van het duitse hoorspel: Massapsychose heeft massa's nodig, geen individuen... | |
Recht van eigen sprekenEr zijn tijden geweest, waarin het hoorspel niet uitkwam boven de sfeer van het verhaaltje-met-geluid. Dat is anders geworden, toen dichters deze nieuwe vorm van woordkunst gingen benutten. Juist op dit terrein hebben zij duidelijk gemaakt hoe sterk het woord kan zijn in pure klank. De auteur van het spel, waarmee de N.C.R.V. op 14 oktober het nieuwe seizoen opende, gaf zijn manuscript zelfs het dringende verzoek mee: ‘Auf Geräusche soll gänzlich verzichtet werden’... | |
[pagina 133]
| |
Eduard König, de weense auteur van het betreffende spel ‘Pero, mijn vriend’, is door de N.C.R.V. in ons land geïntroduceerd. Zijn spelen stellen steeds weer de grote vraag aan de orde, of de enkele mens nog recht van eigen spreken heeft en vrijheid van beslissing. Zijn hoofdpersonen weigeren veelal de absolute voorrang te erkennen van ‘productie’ en ‘consumptie’ als goden van deze tijd. Ze willen mèns blijven, geen machine worden. Ze willen een eigen gezicht behouden, geen masker opgezet krijgen. Ze willen een eigen melodie vasthouden en niet ondergaan in het massale koor.
Als ingenieur kent König de vertechniseerde maatschappij uit eigen ervaring. Hij onderkent ook hoe ver we zijn in het scheppen van z.g. zekerheden van de wieg tot het graf en maakt zich daarom bezorgd over de vraag of we daarbij niet een ‘kleinigheid’ over het hoofd hebben gezien, nl. de menselijke ziel.
Dat alles speelde in ‘De nieuwe chauffeur’, uitgezonden op 18-12-'61, en vooral in ‘Man zonder eerzucht’, voor de eerste maal uitgezonden op 20-11-'61 en herhaald op 19-8-'63. Beide stukken stonden dan ook in het kader van de themaserie ‘Mens en maatschappij’. In ‘Pero, mijn vriend’ komt König tot een andere benadering, die zo mogelijk nog dieper in het welvaartsvlees snijdt: vanuit een romantische dialoog komt indringend de vraag op naar onze houding tegenover de mens, die niet is zoals wij, omdat hij daartoe geen kans kreeg, door huidskleur bijv., of gedwongen vlucht uit een vertrouwd bestaan. | |
Over barrière van tijd en plaatsDe spelen van Günter Eich zijn ànders. Soms lijkt het alsof ze verre staan van de werkelijkheid, die Borchert en König (om ons tot die twee te beperken) meedogenloos hard verklanken. Hij is, door de jaren heen, de man van de ‘droom’ gebleven. Het spel dat de N.C.R.V. van hem uitzond in de serie ‘Pioniers van het hoorspel’, droeg de titel ‘Droom op Edzin-Gol’. En in 1950 en latere jaren komt hij, na een lange periode van zwijgzaamheid, onweerstaanbaar terug met vier droomspelenGa naar voetnoot4).
Persoonlijk vind ik in zijn spelen nog het meest de unieke mogelijkheden van het hoorspel benut. Hij gebruikt alle kansen, die hem in deze sector geboden worden om los te komen uit sleur en regelmaat, die zo vaak ons leven schijnen te bepalen. In zijn spelen wordt het verleden tot heden en toekomst tegelijk. Want, zegt Eich, voor nu en straks geldt: ‘Alles, was geschieht, geht dich an’.
Om dat duidelijk te maken, moet hij experimenteren. Want onze daagse werkelijkheid wordt bepaald door de tijd. Willen we daarachter zien, dan moet | |
[pagina 134]
| |
de barrière van tijd en plaats overwonnen worden. Pas dàn kan een andere wereld ontsloten worden, met een oneindig veld voor nieuwe benaderingen. Zelfs voor persoonsverwisselingen, zó knap geënsceneerd dat we erin geloven alsof we het zelf zijn.
Zo leert Eich, dat het leed van de één de vreugde is van de ander - en omgekeerd. Er is wisselwerking, bijna plaatsvervanging van leed en geluk. Maar dat alles wordt niet verklaard, doch ge-toond: in een sprookje, in een droom, opgeroepen door de krachtige hand van de meester, die het woord hanteert dat inhoudt heeft uit zichzelf.
Eich experimenteert, maar hij doet het niet om het experiment. Hij wil ermee aan-tonen, dat de ander geen vréémde is, maar een verwante ziel, en als we het heel serieus nemen: wijzelf. Typerend voor zijn spelen is de méns, op zoek naar zijn identiteit. Kenmerkend voor zijn enscenering is zijn pogen om de grenzen van tijd en ruimte alleen op het wòòrd te kijk te zetten. Met de wetten van het toneel heeft hij al in zijn eerste hoorspel gebroken. Dialogen worden erin afgewisseld met monologen, waarin de hoofdpersoon nu eens zijn gedachten formuleert, dan weer als verteller optreedt. In het hoorspel heeft Eich de ware woordkunst gevonden, die de snelheid van de menselijke denkwereld kon beheersen en de fantasie losmaken, die uit stem en toon nieuwe werelden schept. Hij weet dat hier in souvereine macht de magische kracht heerst van het gesproken woord. Pas uit het woord verrijzen de beelden, opgeroepen in de fantasie van de luisteraar. Dát is voor Eich ware woordkunst en met vele andere auteurs heeft hij zich dan ook gewijd aan het hoorspel, dat mede door zijn indrukwekkende creaties opgestuwd werd tot een literair niveau, dat tot ver over de grenzen erkenning vond.
Ik stel nu maar de vraag: Is zijn werk en dat van andere leden van de Groep-47 bekend onder de nederlandse letterkundigen? Het moet mogelijk zijn: er zijn al meer dan 15 spelen van hem in boekvorm verschenenGa naar voetnoot5). Trouwens: ook van talrijke andere auteurs verschenen hoorspelteksten in gedrukte vorm. Sedert Borchert ‘Draußen vor der Tür’ en Eichs ‘Träume’ zijn er over de westduitse zenders ongeveer 3000 oorspronkelijke hoorspelen uitgezonden, waarvan bijna 10% later gepubliceerd werd. Deze uitgaven, dik en dun, worden op de middelbare scholen gebruikt als een werkelijk ‘tijdeigen vorm’ van literatuuronderwijs... Vorig jaar is dan ook al de derde druk verschenen van een boek van 144 pagina's: ‘Das Hörspiel im Unterricht’Ga naar voetnoot6). | |
[pagina 135]
| |
Horen en zienIs het hoorspel typisch radio? De vraag lijkt gemakkelijker te beantwoorden dan ze in werkelijkheid is. Vanuit een wijd verbreid misverstand wordt het hoorspel vaak gezien als het resultaat van een technische vinding. Of erger nog: als een akoestisch surrogaat voor het toneel. We raken hier aan de vraag naar het wezen van het hoorspel en dat is tegelijk de vraag naar het wezen van de táál, naar de mogelijkheden van communicatie, van zenden en ontvangen.
Met zijn flashbacks heeft het hoorspel veel verwantschap met de film. Alfred Braun noemde in 1926 zijn hoorspel ‘Der tönende Stein’ dan ook ‘einen akustische Film’. Maar in het hoorspel reikt de functie van het woord oneindig veel verder dan in de film. In de film behoeft het woord slechts beelden te duiden, in het hoorspel schèpt het de beelden.
Het hoorspel confronteert de mens met een opgave, die sinds de uitvinding van de boekdrukkunst almeer vergeten dreigt te worden, nl. om zonder het oog tot aanschouwen te komen. Hier geldt: spreek, opdat we weten en horende zien.
Dàt is creatie. Toon en woord kunnen situaties aanduiden, die in de verbeelding van de luisteraar zichtbaar worden. Anders dan bij toneel, film en televisie moet de luisteraar immers zelf de figuren creëren, zuiver op de suggestie van het woord. Zijn wereld is groter dan de zichtbare, omdat het hoorspel grenzen te kijk zet. Het woord begrenst hier niet, doch maakt los. Kortom: in het hoorspel heeft het woord weer scheppingskracht.
Het hoorspel heeft geen toneel als de luisteraar niet voltooit wat hem wordt aangezegd. Stem en klank kunnen het spel doen ontstaan, maar bestaan doet het bij de gratie van het horen. Als gehoor en fantasie van de luisteraar elkaar treffen, krijgt het woord gestálte. Horen en zien vergaan niet. Integendeel: ze gaan samen en hun samengaan reikt ver.
In speelse werkelijkheid is het hoorspel overal. Zijn werkterrein is wijd als de wereld en méér nog. Het horen kent geen grenzen, zolang de fantasie meetrekt met het woord als proviand. Waar vóór hem nog niemand was, daar plaatst de luisteraar zijn toneel. En op dat moment is er in de huiskamer met recht een voorstelling... | |
[pagina 136]
| |
Woord in de mondOpiniepeilingen tonen nog steeds aan, dat het hoorspel ook in dit T.V.-tijdperk zijn eigen plaats behoudt. Meer dan muziekprogramma's nog bindt het ook T.V.-bezitters aan de radio. En zouden bij het Kijk- en Luisteronderzoek '61 van ons eigen C.B.S. ‘olympische medailles’ zijn uitgedeeld, dan zou het hoorspel in de rangorde der radioprogramma's een bronzen plak behaald hebben. Amusementsprogramma's en samengestelde programma's kregen in de luisteraarsrace goud en zilver, maar het hoorspel stond als derde ook op het erepodium. Op het scorebord van de luisterdichtheid bereikte het hoorspel een gemiddelde van 429.000 tegen lichte muziek bijv. 287.000.
Dag- en weekbladen, die geen toneelpremière zullen verzwijgen, mogen dit met het hoorspel dan wèl doen, maar in de kring van luisteraars blijft het een levend onderdeel van de radioprogramma's. Wij van onze kant zijn bereid ervoor te werken, dat we ons publiek behouden en bepaald ook: dat we ons een nieuw publiek verwerven. Het geluid kan niet sterven, het woord nog minder... De beeldhonger van onze tijd kan een tegenwicht vinden in de zelfwerkzaamheid van de hoorspelluisteraar.
Daarmee wordt tevens de waarde geaccentueerd van het vak van de hoorspelacteur en -atrice. Voor de onbewogen microfoon moeten zij hun creaties wáár maken: zonder zichtbaar publiek, dekor en toneelkleding. In hun stem moeten zij, geïnspireerd en geleid door de regisseur, alles leggen van hun kunst die een heel bijzondere is. En zij, die kundig zijn in de letteren, moeten hun het woord in de mond geven, dat inhoud heeft in pure klank.
Met verontschuldigde eerbied voor onze vaderlandse auteurs: we zullen hier altijd wel moeite blijven houden met de vaak logge schrijfwijze, die vaak boeken-, zelden spreektaal is. Hoorspelschrijven vereist een beheersing van de flitsende, levensechte dialoog. De ervaring leert ons helaas, dat we daar in ons land meestal teveel woorden voor nodig hebben. Hoorspelcompositie vraagt beheersing van de beperking en onder die omstandigheden betonen zich nog slechts weinigen meesters van het woord.
Het schrijven van een goed hoorspel betekent een uitdaging van waar talent. Het eist dichten, verdichten. Papieren karakters blijken in het hoorspel alras geen karakter te hebben. Want woord als toon is méér dan papier. Hij is het leven zelf, in woord en droom gevat, toegankelijk voor de mens, die luisteren kan en horende ziet. | |
Woorden met een hartIn het N.C.R.V.-programma neemt het hoorspel in velerlei vorm een grote | |
[pagina 137]
| |
plaats in. We kennen het typische familiespel evenzeer als de literaire productie, de tijdkritiek evenzeer als de humoreske. Raken we problemen, dan willen we daarbij te doen hebben met levensechte mensen. Willen we iets laten oplichten van de kracht en betekenis van het geloof, dan niet in een geromantiseerde christelijke wereld, maar in de werkelijkheid zoals die is. Uit dit betoog zoudt u overigens best hebben kunnen opmaken, dat we alleen leven op hoorspel-hóógten. Niets is echter minder waar. We kennen ook de dalen en ravijnen. Er komen jaarlijks ongevraagd zo'n 200 manuscripten binnen, waar hoogstzelden een bruikbaar spel tussen blijkt te zitten. We staan daarbij vaak voor de muur van het niet kunnen doorgronden maar wel moeten constateren, dat juist in reformatorische kring de woordkunst in dramatische zin niet heeft kunnen opbloeien. Niettemin blijven we zoeken naar talent, dat gedragen wordt door een overtuiging, die doortrilt is van geloof en kunnen beide.
In diepste wezen gaat het ons hierom, dat we ook in het hoorspel ons medelijden betonen met broeders en zusters in vertwijfeling. Daarom wagen we het om met een hoorspel bijv. te raken aan het duizendvoudige leed van de vervreemding binnen het huwelijk, van de éénzaamheid in het menselijk bestaan, ook wanneer dit uiterlijk tweezaam is. Dan wordt er bepaaldelijk ook niet ‘gepreekt’, maar is er wel de stem van de radiopastor, die zich present meldt voor allen, die geraakt zijn in hun problemen en er nu, heel particulier, over door willen spreken.
Dit is naar onze stellige overtuiging een tijd, waarin het woord dat geladen is vanuit hèt Woord, kracht mag en moet tonen in het wekken van de slapenden uit de droom van het nihilisme, dat geen vrede geeft, geen uitzicht ook. Als de vertwijfeling weer pijn gaat doen en de bevroren zielen ontdooien, komt er ruimte voor het woord van hen die zichzelf vergeten: om plaats te geven aan de Heer, Die het Woord sprak en nog steeds spreekt, dat macht heeft in zichzelf.
Zo mogen we ons dienaars weten van het Woord, en plaatsnemen in de wereld, ònze wereld, waarin we meedragen, meedulden. Waarin we niet aflaten het gesprek te onderhouden, dat de mens herinnert aan zijn mens-zijn. We hebben de ander nodig om onszelf te kunnen zijn. Levensbelangrijk is daarom het gesprek, waarin we geen holle, maar hartige woorden wisselen: woorden met een hàrt. Dàt is het, wat ik ten diepste van het hoorspel verwacht, en waarvan ik hoop dat u het méé helpt aandragen: woorden met een hart, dat klopt voor deze tijd. En dan bid ik niet alleen om dominees, maar ook om schrijvers met innerlijke ontferming en liefde en het rechte woord. |
|