| |
| |
| |
Kees Ouboter
VI. Kitsch. Slotbeschouwingen. Kitsch in het gewone leven
Nu zal dan puntje bij paaltje komen. In deze beschouwingen over kitsch, maar niet minder daarbuiten, is het ons steeds erom te doen geweest, kunst en literatuur bij heel hun eigenheid steeds in samenhang met heel het leven te beschouwen. Weliswaar is deze samenhang heel bijzonder, zó bijzonder als met het eigen karakter van kunst en literatuur gegeven is, zó eigen dat er nauwelijks een theorie te ontwerpen is voor de samengang van literatuur en leven, maar die samenhang en samengang is er altijd. Zelfs onder extreme omstandigheden als waarmee wij in onze tijd te maken hebben, waarbij kunst en maatschappij hoe langer hoe meer uit elkaar lijken te groeien en de een zich tegen de ander verheft. Ook die vijandschap is geen uitzondering op de regel: geen nauwer samenhang dan tussen vijanden.
Maar hoe nauw en dwingend ook de samenhang tussen literatuur en leven zijn mag, die beide passen niet in een plat vlak, verhouden zich nooit zo dat de een in de ander overgaat, de een op de ander aansluit. Er is relief in het beeld. Temporeel is de een steeds op de ander vooruit, maar op wisselende manier. Naarmate een bepaalde kunst profetisch is, grijpt ze vooruit, terwijl het tegengestelde geval ook denkbaar is en zich meer dan eens voorgedaan heeft.
Zo kan zich het geval voordoen dat een bepaald verschijnsel zich het eerst in de kunst manifesteert om zich later uit te breiden tot het maatschappelijk leven, b.v. de kitsch. Interessant is dan de manier waarop het verschijnsel zich het eerst openbaart, hoe het geregistreerd wordt en hoe het zich later verspreidt. Een uiterst belangrijk detail is de naamgeving. Hoe komt men er toe, de zelfde naam te blijven gebruiken, ook wanneer het verschijnsel zich sterk verplaatst heeft? Die vraag is belangrijk. Tevens préalabel, ze gaat aan de beschrijving van de kitsch in het gewone leven vooraf.
Al met al hebben wij het onszelf behoorlijk zwaar gemaakt met dit slotprogramma. De moeilijkheid schuilt vooral hierin, dat wij de term kitsch niet uitsluitend in negatieve zin willen gebruiken, dat wij boven het in het woord sluimerende vooroordeel willen uitkomen. Geen enkele artistieke of intellectuele coterie mag haar hautaine en negatieve interpretatie aan het begrip meegeven.
Dat betekent dat zodra b.v. het onderzoek zich zou richten op kitsch in de prediking of in de politiek, elke notie van een depreciërende waardering vooraf verdwenen moet zijn. Geen kleine opgaaf. Kan een woord dat opgekomen is uit een groot veld van emoties en onbepaalde gevoelens ooit nog wel zo omgebogen worden, dat het een zakelijke en tegelijke zeer subtiele inhoud krijgt?
| |
| |
Meer voor de hand ligt het, het hautaine oordeel dat steeds het zwaard naar anderen keert, aan de kaak te stellen en daarna bepaalde maatschappelijke en vaak culturele verschijnselen die sterk kitschige elementen bevatten, met een ander woord te noemen. Desnoods breed te omschrijven. Nogmaals, waarom is het zo aanlokkelijk, daarvoor de benaming kitsch te gebruiken?
Dat het iets aanlokkelijks heeft, is mij na het schrijven van het vorige opstel duidelijk gebleken. Zwervend in het oerwoud van het huidige pocketboek vond ik daar zeer onlangs in de reeks Arena-Taschenbücher (Buch-Kunstverlag Ettal) de volgende titel: Richard Egenter - Kitsch und Christenleben. Jong is de reeks, maar het betreffende deeltje draagt het No. 59/60. Voor het eerst gepubliceerd in 1958, voor het eerst als pocketboek in 1962. Van R.K. huize. Alleen al de inhoudsopgave maakt duidelijk dat hier het begrip kitsch op allerlei vormen van liturgie en religieus leven is toegepast. Er is dus een voortdurende impuls, een verleiding misschien, tot het toepassen van juist dit woord op verschijnselen die men vindt in een bepaalde geloofsgemeenschap, een bepaalde collectiviteit. Misschien is het beter om van collectiviteit te spreken dan van gemeenschap. De gemeenschap is moeilijk achter de baanschuiver te krijgen, waarmee de sneeuwruimer anno 1870 de witte weldra vergorende substantie opzij schoof, die door haar massaliteit, haar zeer kwetsbare en zeer tijdelijke blankheid de grondtrekken geleverd heeft voor het ons thans bezighoudende verschijnsel.
Al ontleen ik deze elementaire interpretatie aan het woordenboek van Hermann Paul, misschien is het wel volksetymologie. Maar ook die heeft een functie. De volksetymologie bevat een element van zelfkennis. En daarom gaat het ons het meest in dit ronddraaiende zelfonderzoek in een zich voortdurend prolongerende situatie.
Waarom zouden wij aan de kant blijven toezien, in plaats van ons in de gore sneeuw te werpen die opzij geschoven wordt?
Waarom willen wij wel met Dostojewskis keldermens geteld worden en niet bij de grote massa die de kitsch aanhangt?
Maar wij dwalen af, misschien wel zoals Dostojewskis keldermens, alleen lang ná hem.
Puntje komt bij paaltje: kitsch begint altijd bij hem of haar die het woord, het begrip hanteert. Maar steeds ziet de criticus kitsch ergens anders, vanzelfsprekend beneden zichzelf. Als in het oude verhaal van de profeet Nathan en koning David valt op een gegeven moment de korte zin: Gij zijt die man.
Voor de meesten is dat vonnis nog niet gevallen. Wij proberen eronder uit te komen. Dat lukt ons wel: de hel, dat zijn de anderen, zo heeft Sartre het eenmaal in z'n uiterste consequentie geformuleerd. Huis Clos, Met gesloten Deuren, gaat weer over de planken. De spits van het stuk is in die korte zin gegeven. Ik zou er een uiterst practisch gebruik van willen maken.
Een ander voorbeeld: Orwells 1984. De kern van de nieuwe heilstaat heeft de
| |
| |
onderste lagen van de maatschappij nauwelijks aangeraakt. De ‘prols’ leven in een relatief grote onbelemmerdheid. Toegegeven, ook zij zullen het onmenselijke regiem niet omver kunnen werpen. Maar het centrale zenuwstelsel van de totalitaire staat ligt bij de leiding gevende groep en wat zich onmiddellijk daaronder bevindt.
Kitsch is geen zaak van eenvoudigen en onontwikkelden, al zijn ze als consumenten niet te verwaarlozen. Kitsch is allereerst een zaak van de fabrikanten en van hen die de markt kennen. En zelfs bij hen wil ik de boze opzet, de geraffineerde berekening pas in later instantie, als een bijproduct, laten meetellen.
Waarschijnlijk heb ik dit reeds zeven maal gezegd. Op het gevaar af van vervelend te worden: het kan niet genoeg gezegd worden.
Kitsch: massa: de daarmee samenhangende communicatie.
De wereldwijd om zich heen grijpende emoties bij de moord op President Kennedy leveren een prachtig proefterrein voor de zich dagelijks herhalende aanleidingen tot het ontstaan van kitsch. Niet minder, zij het op kleinere schaal, presenteerde zich een dergelijke aanleiding in de redding van de Duitse mijnwerkers. De camera, gericht op de geredde mijnwerkers, op de moeder van de vermoorde president bij het verlaten van haar huis, leveren momenten, waarbij de geigerteller zwaar uitslaat. Is er dan geen persoonlijk leed, zijn er geen onbeschrijfelijke ervaringen, die door geen enkele techniek, geen enkele overdracht, kunnen worden gedistribueerd? Mijn God, waar is het stukje eenzaamheid, dat een mens in deze eeuw nog gelaten is? Bij de prols, al zijn ze machteloos? Of is er een schaduwstreep, waar we ons nog kunnen verbergen? Een scherpzinnig debater zal me onmiddellijk voorhouden dat ik op dit punt althans de kitsch alleen negatief waardeer. Tegelijk zal hij mij vragen waarin nu precies het kitschelement van deze publieke manifestaties bestaat. Komen hier niet alle negatieve elementen voor de dag die beiden Prof. Dresden in zijn Dies-rede en Kellerer in zijn geschrift over de Weltmacht Kitsch hebben aangewezen? De goedkope vlucht in gemakkelijke ontroering, het gebrek aan een existentieel betrokken zijn.
Dat is nog de vraag. Voor duizenden T.V.-kijkers is er wel degelijk een existentiële relatie. Dat drukken wij tegenwoordig uit met alweer een modewoord, met medemenselijkheid.
Het hangt van de positie van de T.V.-kijker af, hoe groot het percentage kitsch is dat in zijn ontroering teruggevonden zou kunnen worden.
Dat is voorzichtig uitgedrukt, opzettelijk. Ik meen dat de spanning tussen eenzaamheid en communicatie bij de T.V.-kijker beslist over dat gehalte aan kitsch. Hoe groter de eenzaamheid - ik bedoel in zakelijke zin eenzaamheid - hoe kleiner het kitschgehalte. Hoe groter de communicatie, het technisch effect der communicatie, hoe hoger dat gehalte. En dan is er nog een mogelijkheid van mededeling aan derden - die geen derden blijven - die evenzeer de kitsch
| |
| |
vermijdt. Wel geloof ik dat de troebele bron van deze ervaring - de camera - daarbij scherp in het bewustzijn treedt. Maar het beeld van de vrouw die haar huis verlaat, onwetend van of immuun voor camera's, is iets dat nog altijd echte communicatie toelaat.
Met het laten wij rustig toegeven modewoord communicatie is een van de belangrijkste vindplaatsen van de kitsch meegekomen. Het is de schaduw die zich constant aan de voeten hecht van dit oeroude fenomeen dat zich plotseling schijnt te verjongen. Die schaduw hoort daar natuurlijk bij. Kitsch is maar niet een mindere soort expressie, kitsch is een schaduw.
Het loont de moeite, onze communicatiemiddelen op hun gehalte aan kitsch te bezien: krant, tijdschrift, radio, televisie, maar ook de oudere communicatiemiddelen, b.v. het gesprek. Koppen in kranten zijn een uitermate rijk jachtveld. Nergens overschreeuwt de journalistiek zich zozeer als daar. De tussenkoppen waarvan vooral het populaire dagblad zich bedient zijn er voor het gemak van de lezer. Deze moet zich vooral niet realiseren wat hij reeds gelezen heeft, om zó verder te lezen. De kop kauwt voor, de tussenkop slikt door. De aankondigingen van populaire programma's over de radio vertoont een zelfde beeld. De stijging van de stem bij het noemen van de ster van het programma, het invallen van de muziek, het glijdt maar voort.
Maar meer dan voorbeelden, die ieder kan vinden, intrigeert mij de vraag, waarom juist de communicatie zo'n invalsgebied voor de kitsch kon worden. Er zweeft mij een vergelijking met het veld van de strategie voor de geest. Als in een oorlog het veroverde terrein steeds groter wordt, zijn de verbindingslijnen het zwakke punt in de verdediging. Deze komen bloot te liggen, omdat er niet genoeg troepen ter verdediging zijn.
In de communicatie wordt de uitwisseling van gedachten te veelvuldig en te uitgestrekt dan dat de geest daar steeds mobiel kan zijn.
Tegenwerping: Maar dat is altijd zo geweest. Plattitudes, gemeenplaatsen, zijn een verschijnsel van alle tijden.
Dat argument is meer gehoord. Het verwaarloost één belangrijk ding: de kwantiteit. Het zij hier nog eens herhaald: de kwantiteit is in de laatste 100 jaar een nieuwe factor, een nieuwe dimensie, een nieuwe macht geworden die niet uit oudere factoren, machten, kan worden afgeleid.
De nieuwe communicatiemiddelen scheppen een nieuw beeld, betekenen een nieuw tijdperk. De kolossale vergrotingen in sommige moderne slogans (Eén wereld of geen) zijn geen grootspraak, zij brengen de nieuwe dimensie, de nieuwe proporties, in beeld.
Hier gaan wij, zo lijkt het, langs een rijtje vanzelfsprekendheden glijden. Communicatie is een zaak van heel de wereld geworden. Dat is het ene, de uitgebreidheid. Het andere hangt ermee samen, maar valt al minder op: Communicatie heeft de vorm de structuur van een film, dat is van een laag, een laagje. De uitgebreidheid immers heeft consequenties voor de dikte van de laag.
| |
| |
Communicatie in onze wereld heeft de vorm van grote vliezen.
Reacties binnen dit veld, dit vlies, zijn onmiddellijk. De moord op president Kennedy was binnen een half uur op de straten en in de huizen van heel West-Europa bekend en heeft tot ongekend spontane reacties geleid. Deze vorm van berichtgeving staat in het teken van de flitsende camera en het verglijdende beeld. Er is nauwelijks tijd voor enige dieptewerking omdat men dan het verder verloop met nieuwe sensationele verwikkelingen - die in dit geval ook gekomen zijn - zou missen. De moord op de vermoedelijke moordenaar, die Europa gelegenheid gaf tot critiek op wonderlijke amerikaanse praktijken, past uitstekend in dit filmbeeld. Hebben wij in Europa ons dat wel gerealiseerd? Onze aanmerkingen waren dan wat voorzichtiger geweest. Heden gij, wellicht morgen ik. Als de flitsende camera voorop gaat is dit apparaat ook prins, d.w.z. voorste, belangrijkste geworden. Het heeft prinselijke rechten. Cameramensen schrijven dan de stedelijke magistraat de wet, das Gebot der Stunde, voor. Wie a zegt moet niet terugschrikken voor b. Texas is ònze wereld.
Er is een recente Amerikaanse roman die deze nieuwe orde met de bijbehorende proporties voortreffelijk representeert. Irving Wallace heeft in zijn roman The Prize (ned. vertaling De Prijs, uitgegeven bij Strengholt, '63) een verhaal geschreven waarvan het origineel meer dan 700 compres bedrukte bladzijden bevat dat in de wereld van de Nobelprijzen wil binnenleiden. Behalve dat het over de toekenning van de prijzen niets wezenlijks vermeldt heeft dit lange verhaal de charme van precies op de hoogte van deze tijd te zijn, d.w.z. een doorsnee te geven. Roman van gemiddelden, met vermijding van alle hoogten en diepten. Dit en niets meer wil de gemiddelde mens, de moderne elcerlyc, graag weten. Dit is zijn communicatie. The Prize rolt een film af, is zelf die film, die laag. Het boek heeft het beendergestel van een slangenlichaam. Niets steekt buiten de uiterst dunne laag van het moderne verkeer tussen mensen van dit type. How are you? - Fine! - Hoe maakt u het? - De code schrijft voor niet te antwoorden, slechts te glimlachen.
De laatste mop die mij ter ore gekomen is heb ik onthouden door de pregnante zin. Twee psychiaters ontmoeten elkaar en de ene begint de conversatie aldus: Jij maakt het goed. Hoe maak ik het? - Communicatie, een tijdsvraag, die steeks omkeerbaar is.
Alles goed en wel, maar wat is nu precies de kitsch hierin? Wij zoeken een andere definitie die slechts een variant is op onze begripsbepalingen tot dusver. Kitsch is het vinden van antwoorden, responses, het reageren op een wijze die overeenkomt met de heersende schablones, maar wezenlijk niets zegt, niet antwoordt. Men kàn in het continu-bedrijf op dat moment niet antwoorden. Vasalis' eerste vers uit Parken en Woestijnen geeft een beeld van die situatie. Er zijn ontelbaar veel varianten op die situatie. Ons naar-buitengekeerd-zijn put ons uit, b.v. Weer de kwantiteit als nieuw gegeven. Wij kunnen de dui- | |
| |
zendkoppige situatie niet aan. Maar waarom gaat dat dan maar door? Omdat het succes heeft. De lege vormelijkheid, mits gemengd met het vereiste portie sentiment en hartelijkheid, heeft succes. Succes is onmisbaar bij kitsch. Er gebeurt iets, er beweegt iets, er is iets zichtbaar.
Schrijvende op Eerste Kerstdag 1963 luister ik naar Martin Buber, wiens rede zo onverwacht gekomen bij de uitreiking van de Erasmus-prijs, door de organisatoren tot het Kerstfeest is bewaard. Zinrijk gebaar. De rede van Martin Buber en kort daarop die van Koningin Juliana geven mij doorzicht in het dichte woud der menselijke betrekkingen.
Buber, sprekend over tweeërlei tempi, dat van de moderne techniek en dat van God de Heer, zegt het uiterst radicaal: ‘Gott hat hier in der Menschenwelt keinen Erfolg’. Maar voegt daaraan toe: ‘Nichts was im Geiste getan wird ist umsonst.’
Een vriend van mij die de prijsuitreiking had bijgewoond, had mij verteld dat de oude profeet volkomen gedesillusioneerd was geraakt. Op mij maakte Bubers rede een heel andere indruk. Weggevallen waren niet de illusies - die heeft Buber maar weinig bezeten - maar al het bloemrijke in de grond van de zaak overtollige. Dat is de charme van de jeugd en van het volle mensenleven, maar het trekt op als damp.
Wat Buber behouden heeft is die granieten en tegelijk milde wezenlijkheid, waar de kitsch geen toegang meer heeft. Onze vorstin die sprak van een plaats en op een moment waar de kitsch vaak hangt als winternevel - Kerstmis is het meest kitschige van alle christelijke feesten - sprak in diezelfde geest, dicht bij het hart der dingen. Oproepend in deze tijd van overgang tot de eenvoudige daad die is als een letter in het alfabet: a, b... Leren spellen in de eerste klas van de lagere school. Daar heeft de kitsch geen invloed.
Een laatste voorbeeld, waarbij ik zal moeten citeren uit het geheugen en wel uit het laatste nummer van Wending, dat gewijd is aan reacties op het befaamde geschrift van bisschop Robinson ‘Honest to God’.
Omdat ik mijn potlood niet gehanteerd heb, wellicht uit tegenzin in een alweer te geroutineerde reflex, weet ik niet wie in dit lijvige deel reacties de opmerking gemaakt heeft, dat ook een bepaalde godsdienstige taal kan verouderen, nietszeggend kan worden. Prof. Sperna Weiland komt daar het dichtst bij in zijn pleidooi voor méér talen.
Toen ik van te voren ons studieveld overzag, was er in de verte een aanlokkelijk aspect, kitsch van de kansel. Wie zelf geen predikant is, maar wel een geregeld kerkganger, wie die geregelde kerkgang in de jaren na de oorlog heeft volgehouden, kan op een afstand met binnenpret de kitsch op de kansel beschouwen. Na de doorbraak, die veel meer dan alleen politieke kanten had, heeft de stroom van de prediking zich uitgestort op een héél breed veld. Wij hebben daarom ook geroepen, wij, onder de kansel. De film - zie hierboven - is gekomen.
| |
| |
Trouwens, laat mij maar weer even ónder de kansel kruipen, bijna als een kleine Mephistopheles, de taal is met zevenmijlslaarzen vooruit gesprongen. De Nieuwe Vertaling, met alle fouten waarvan ik maar het liefst geloof dat ze aan de haast ontsprongen zijn, is alweer een halve eeuw verouderd, taalkundig dan, d.w.z. wat het Nederlands betreft.
Kitsch van de kansel heeft van een korte afstand, van spreker tot gehoor, niet alleen met de dominee te maken. Der Zauberlehrling (Goethe/Dukas) staat niet alleen op de kansel, hij zit vooral onder het gehoor. Die Geister die ich rief... De kitsch in het geestelijk leven schuilt vooral in het gemak, waarmee men bepaalde relaties in stand houdt of meent in stand te houden of zelfs suggereert en dat zijn de relaties die Prof. Kraemer in zijn reeds genoemde studie Communicatie, een tijdsvraag, als de verticale en de horizontale heeft aangeduid.
Overal waar het gemak rondwaart als een virus is een direct herkenbare vorm van kitsch. Dat gemak dringt met gemak tot in de moeilijkste Sprachfelder (zie Sperna Weiland in Wending Open Kaart) door.
Hoe onttrekt men zich aan dat gemak, zonder in allerlei kronkels te vervallen, die aan de regenworm in Bomans' Erik doen denken? Waar is de eenvoud en de daarop geënte levensvormen, die aan dit gemak op een simpele manier ontkomen zijn?
Nieuwe perspectieven, nieuwe studie, die de integrale mens vorderen. Huh.
Dit alles is dus maar een begin.
Zoals de ouden dat deden, zoals ik dat op de J.V. geleerd heb, zou ik aan een conclusie moeten toekomen. Het gemak waarmee dit tot stand komt, hindert mij daarbij. Wie conclusies wil hebben, overdenke de kronkelende weg. Dat die weg kronkelt ligt niet aan mijn dartele geest, maar aan de materie, het terrein. Mijn geest is wel dartel gebleven, maar dat kon omdat hij zijn terrein gevonden had. De ernst had geen extra klemtoon nodig, het was het klimaat en de grondtoon.
Maar één nuchter ding treedt op de plaats van de conclusie. Dat is mijn voortdurend terugkerende bewering dat kitsch nooit mag samenvallen met ons vooroordeel, dat kitsch m.a.w. nooit alleen in negatief perspectief bekeken mag worden. Dat betekent een erkenning de facto, maar niet minder de jure. Daarmee komt iedere kunstbeschouwing in een gebied vol breukranden terecht. Ik geloof dat wij dit hebben te aanvaarden.
De voordelen, nog afgezien van de geestelijke winst, zouden de moeite ten volle lonen. Ieder absolutisme in de kunstcritiek zou daarmee onmogelijk geworden zijn. Er zou plaats komen voor een reëler kunstbeschouwing, die iets kan bijdragen tot de overbrugging van de kloof tussen kunst en maatschappij.
Tal van vragen, die in de reeks van deze beschouwingen nog maar aan de rand opdoken, zullen helderder en beter geformuleerd worden. De vragen
| |
| |
naar echtheid en onechtheid, naar zuiverheid en onzuiverheid, brengen niet alleen esthetische, maar ook ethische normen in het geding.
De vraag waarom juist in de afgelopen 100 jaar de kitschvraag opgekomen is, waarop wij hier een antwoord gezocht hebben, blijft in discussie.
Opnieuw duikt de zeer subtiele vraag naar smaak en stijl op. Terwijl ik dit opstel besluit, is half Nederland in beroering door het felle dispuut rondom de T.V.-uitzending van 4 januari j.l. Wie naar matiging in het debat tracht, komt bij de notie stijl of smaak terecht. Achter dit stijlfenomeen steekt weer de uiterst moeilijke materie van een meervoudig bestaan, waarmee ik zinspeel op de titel van het laatste boek van Prof. dr. J.H. v.d. Berg Leven in Meervoud. Verwarring van stijlen brengt ons in de onmiddellijke nabijheid van de kitsch. Er ontbreekt slechts het goedkope effect aan.
Het wordt tijd dat de literaire kritiek en de kunstkritiek zich gaat bezinnen op een sociologie van literatuur en kunst.
Zodra de emoties optrekken van de velden van de kunstkritiek - en de onderscheiding kitsch is een deel van die emotionele mist - zal een nieuwe zakelijkheid mogelijk zijn, die aan kunst en maatschappij beide ten goede zal komen.
|
|