Iemand gaf me een hand. Hij wist niet dat ik straks nog een gesprek met mijn broer zou moeten voeren. Een gesprek over de glimmende kist heen.
Ik voelde mijn ledematen; ik voelde mijn warme, stijve lichaam dat net een beetje te klein was voor me. En door het dikke glas heen zag ik de mensen rondlopen; zag hun woorden, maar hoorde ze niet; nam hun hand aan, maar voelde die niet.
Toen kwam het tijdstip waarop het glazen deksel werd vervangen door een houten.
Ik bewoog me in de richting van de baar. Als figuren stonden er de mannen die straks de kist weg zouden dragen. Ik knielde, en hield de ogen gesloten. Ik bad niet - het was een lege gedachtenloosheid.
Toen ik opstond, keek ik de dode in het gelaat. Het was alsof de ogen zich openden, en de lippen vormden mijn naam. Ik struikelde. Iemand greep me bij de arm, en bracht me naar buiten. Voor me zag ik de enveloppe. Ik moest het gesprek nog uitstellen, want ik was niet bij machte woorden en gedachten tot me te nemen.
De zon brandde mijn ogen schoon en leeg. De grond was hard wit. Het licht danste van stof. De vogels waren stil. Een paar kinderen liepen bij elkaar. Ineens stoven ze weg in verschillende richtingen. Hun gekakel dwarrelde omhoog tegen de gevels. Een oude man op een rieten stoel in de deuropening van zijn huis keek hen na en lachte tandeloos. Zijn bruine kop wiegelde op een te dunne hals. Toen hij mij zag naderen, knikte hij; wel vier maal achtereen. Ik liep verder. De zon schitterde vele kleuren op het stilstaande water van het kanaal waarlangs ik ging. Kanaal, of gracht uit de oudheid. De geur van stilstaand water, van rottende planten, vond ik aangenaam.
Het water was traag vloeibaar door de zwaarte van de lucht.
Ik hoorde voetstappen naast me, maar toen ik keek was er niemand.
‘Het is te warm,’ mompelde ik.
Toch hielden de voetstappen aan.
‘Ik heb te veel emoties gehad.’
Dat was de eerste keer dat ik me er rekenschap van gaf onder de indruk te zijn van het overlijden van mijn broer. Ik had al te veel dood gezien, dacht ik, maar het bleek niet zo te zijn.
Ook zag ik er tegenop om zijn brief te lezen, om weer daadwerkelijk met hem in kontakt te komen. Daar was ik wat huiverig voor. We hadden te veel samen meegemaakt. Dat zou allemaal weer gebeuren voor mijn ogen. Ik wilde liever niet denken. De voetstappen.
Ik zou mezelf graag veranderd hebben in een ander wezen en zo naar de begrafenis hebben gekeken, zonder gevoel. Ik had een fel rood paard van stal willen halen en erop rijden. Opzien baren. Of, harmonisch met de aarde vergroeien, rust voelen. Het hoofd in de koele schaduw en de radio op Hilversum.